2.2De beschikking van de rechtbank houdt het volgende in:
“Feiten
Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 4 november
2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [betrokkene 1] , de partner van de
klaagster, in beslag is genomen: een personenauto van het merk Seat Ibiza, kleur grijs met
[kenteken] .
(…)
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto. In het klaagschrift is aangevoerd dat de personenauto niet door enig strafbaar feit is verkregen of onttrokken aan de rechthebbende. De klaagster is geen verdachte in een strafrechtelijk onderzoek en de personenauto behoort tot het eigendom van de klaagster. De klaagster heeft haar auto dringend nodig voor haar werk wegens late nachtdiensten, waarbij nog geen openbaar vervoer beschikbaar is. Daarnaast heeft haar partner haar auto gebruikt zonder dat zij hiervan op de hoogte was en zij zal er in de toekomst zorg voor dragen dat dit niet nogmaals gebeurt.
In raadkamer heeft de klaagster aangevoerd dat zij de auto had uitgeleend aan de vriend van haar partner. Deze vriend heeft wel een rijbewijs. De klaagster heeft aangegeven dat zij (bij teruggave) de auto nooit meer aan iemand uit gaat lenen. De klaagster heeft haar auto nodig voor vervoer naar haar werk op Schiphol.
De raadsvrouw heeft in raadkamer verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren. De klaagster heeft de auto nodig in verband met haar werk, maar daarnaast heeft de auto ook emotionele waarde. Zij heeft de auto deels gekregen van haar vader. Haar vader is onlangs overleden. De klaagster is er nu van doordrongen dat zij de verantwoordelijkheid heeft voor die auto. Voortduring van het beslag is verder in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De waarde van de auto staat niet in verhouding met de ernst van het feit.
(…)
Beoordeling
(…)
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
In onderhavige zaak doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a. Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de klaagster als rechthebbende van voornoemde personenauto kan worden aangemerkt. Dit wordt door de officier van justitie ook niet betwist.
Op november 2023 is de auto van de klaagster onder [betrokkene 1] (partner van de klaagster) inbeslaggenomen terzake verdenking van het rijden zonder geldig rijbewijs. Uit het dossier en de toelichting van de officier van justitie volgt dat [betrokkene 1] op 24 januari 2020, 20 maart 2020, 3 juli 2022, 23 mei 2023 en 25 juni 2023 in de auto van de klaagster reed. De klaagster zou op 6 juli 2022 door de politie in kennis zijn gesteld van het feit dat [betrokkene 1] niet in het bezit is van een geldig rijbewijs en dat bij een eerstvolgende overtreding de auto van de klaagster in beslag zal worden genomen. Op 23 mei 2023 en op 25 juni 2023 is het voertuig van de klaagster ook onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen en is de klaagster nogmaals gewaarschuwd. In raadkamer heeft de klaagster aangevoerd dat zij de auto aan een vriend had uitgeleend die als bestuurder samen met haar partner gebruik zou maken van de auto, maar is haar partner toen kennelijk toch gaan rijden.
Gelet op deze omstandigheden en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de personenauto zal bevelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.”
De eerste deelklacht