ECLI:NL:RBDHA:2025:1949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Senegalese eiseres in versnelde grensprocedure niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening beroepsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Senegalese eiseres. De eiseres had op 16 november 2024 een asielaanvraag ingediend, maar haar aanvraag werd op 29 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres de gronden van haar beroep niet tijdig heeft ingediend, wat resulteerde in een niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep. De eiseres had op 5 december 2024 een pro-formaberoepschrift ingediend, maar de daadwerkelijke gronden werden pas op 13 december 2024 ingediend, na een door de rechtbank gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat het verzuim niet naar behoren was hersteld, ondanks de argumenten van de gemachtigde van de eiseres over een vergissing bij het indienen van documenten. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake was van Bahaddar-omstandigheden, maar concludeerde dat deze niet aanwezig waren. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het beroep bevestigd, omdat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend en het verzuim niet adequaat was hersteld. De eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48536

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen in de grensprocedure.
Eiseres heeft op 5 december 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Eiseres (haar gemachtigde) heeft op 13 december 2024 opnieuw de zienswijze ingediend. Op 14 en 21 januari 2025 heeft eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op 28 januari 2025 gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

Asielrelaas
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Senegalese nationaliteit. Zij heeft op 16 november 2024 de asielaanvraag ingediend. Eiseres legt – samengevat – aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij Senegal heeft verlaten omdat haar oom, bij wie zij woonde, van plan was om haar uit te huwelijken en omdat zij lesbisch is.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst (motief 1);
- eiseres haar oom wilde haar uithuwelijken (motief 2);
- lesbische geaardheid (motief 3).
2.1.
Verweerder vindt de eerste twee motieven geloofwaardig.
2.2.
Het derde motief acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder vindt de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid niet samenhangend en aannemelijk en in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor de aanvraag (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Eiseres heeft dit motief immers naar voren gebracht in de zienswijze nadat zij een afwijzend voornemen heeft ontvangen. Zij heeft hiervoor geen verschoonbare reden gegeven. Daarnaast heeft zij haar gevoelens over haar geaardheid niet inzichtelijk gemaakt, omdat zij volgens verweerder vaag en algemeen verklaart. Verweerder vindt dat eiseres ook vaag verklaart over haar (enige) lesbische liefdesrelatie met [naam 2].
2.3.
Uit de geloofwaardig bevonden motieven blijkt volgens verweerder niet dat eiseres kan worden aangemerkt als vluchteling of dat zij bij uitzetting naar Senegal een reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw). Senegal is een veilig land van herkomst, met uitzondering voor LHBTI’s en personen die strafrechtelijk worden vervolgd, en eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Senegal voor haar persoonlijk niet veilig is. Verweerder stelt hierbij dat eiseres zichzelf heeft kunnen onttrekken aan uithuwelijking door haar oom, dat niet is gebleken dat zij door haar oom onder druk is gezet om te trouwen of dat zij door de man met wie zij moest trouwen is bedreigd. Eiseres heeft ook niet geprobeerd om bescherming te zoeken bij de Senegalese autoriteiten. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw. Verder heeft verweerder aan eiseres een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd van twee jaar.

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de beroepsgronden tijdig ingediend?
3. Een beroepschrift bevat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) de gronden van het beroep, dat wil zeggen de redenen die de indiener heeft om het besluit vernietigd, herroepen of gewijzigd te krijgen. Als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, dan kan het beroep op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.1.
Eiseres heeft op 5 december 2024 haar beroepschrift ingediend onder vermelding dat zij de beroepsgronden later indient (het zogenoemde pro-formaberoepschrift). De rechtbank heeft eiseres daarom bij bericht van 6 december 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen vijf werkdagen, uiterlijk op 13 december 2024, de gronden van het beroep in te dienen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat deze termijn niet wordt verlengd en dat de rechtbank de zaak niet-ontvankelijk kan verklaren als de gevraagde informatie niet wordt ingediend. Eiseres heeft voor het verstrijken van deze termijn geen beroepsgronden ingediend. Zij heeft op 13 december 2024 haar zienswijze, gedateerd op 29 november 2024, opnieuw ingediend. Hieruit kan echter niet worden afgeleid waarom eiseres het niet eens is met het bestreden besluit. Dit betekent dat de rechtbank het beroep, met toepassing van de onder 3. genoemde bepalingen, niet-ontvankelijk kan verklaren.
3.2.
De rechtbank gaat in een geval als dit slechts over tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep indien de te late indiening van de beroepsgronden niet verschoonbaar is. Dit volgt uit artikelen 8.6, 8,9 en 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2025 is dit ongewijzigd, met dien verstande dat artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder c, is verplaatst naar artikel 2.4, vierde lid, aanhef en onder c. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1059, heeft overwogen dat voor niet-ontvankelijkverklaring van een beroep vanwege het onverschoonbaar te laat indienen van de beroepsgronden vanuit het oogpunt van ordelijke procesvoering goede redenen bestaan.
3.3.
Eiseres heeft op 14 januari 2025 alsnog een aanvullend beroepschrift ingediend, gedateerd op 13 december 2024. Gelet hierop heeft de rechtbank op 17 januari 2025 aan de gemachtigde van eiseres gevraagd waarom de beroepsgronden te laat zijn ingediend. Daarnaast constateerde de rechtbank dat eiseres in het aanvullend beroepschrift haar gronden beperkt tot een verwijzing naar de inhoud van de eerder ingediende zienswijze. De gemachtigde van eiseres verklaarde in reactie op de vragen van de rechtbank dat hij zich op 13 december 2024 kennelijk heeft vergist door per ongeluk het verkeerde bestand toe te voegen aan het digitale rechtbankdossier. Deze fout werd hem pas op 14 januari 2025 duidelijk, toen hij een aanvullend stuk wilde indienen en het aanvullend beroepschrift niet kon terugvinden. Verder gaf hij aan dat hij de beroepsgronden mogelijk nog vóór de zitting op 29 januari 2025 zou aanvullen, wat hij vervolgens op 21 januari 2025 heeft gedaan. Tijdens de zitting voerde de gemachtigde namens eiseres ook aan dat verweerder voldoende tijd had om kennis te nemen van de tweede aanvulling van het beroepschrift. Bovendien stelde hij dat de goede procesorde – die grenzen stelt aan het inbrengen van nieuwe gronden in een lopende procedure – in dit geval niet zodanig in het geding is dat dit gevolgen zou moeten hebben voor de inhoudelijke behandeling van het beroep van eiseres.
3.4.
Voorop staat dat bestuursrechters in bepaalde gevallen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moeten houden met bijzondere omstandigheden die de indiener van het beroepschrift betreffen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, en de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1871, onder 11.1. Zelfs als de rechtbank in dit geval zou aannemen dat de kennelijke vergissing van de gemachtigde – het opnieuw indienen op 13 december 2024 van de zienswijze in plaats van de beroepsgronden – niet voor rekening en risico van eiseres moet komen, baat dit eiseres niet, nu haar gemachtigde geen afdoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het genoemde verzuim alsnog te herstellen. In het aanvullend beroepschrift van 14 januari 2025 – dat feitelijk uiterlijk op 13 december 2024 had moeten worden ingediend – heeft hij zich immers beperkt tot de herhaling van de enkele stelling uit de zienswijze dat Senegal geen veilig land van herkomst is voor LHBTI en, voor wat betreft het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder over de seksuele geaardheid van eiseres, verwezen naar de inhoud van de zienswijze. Verder heeft de gemachtigde van eiseres op 14 januari 2025 zonder enige toelichting een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 8 januari 2025 geüpload (ECLI:NL:RBDHA:2025:172). Hoewel in vreemdelingrechtelijke zaken een latere indiening van (aanvullende) gronden niet per definitie leidt tot een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure in het licht van de belangen van verweerder en een goede rechtspleging (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:363, onder 4.6), heeft de gemachtigde van eiseres door zijn handelwijze feitelijk voor zichzelf een extra termijn gecreëerd om de gronden van beroep in te dienen en daarvoor tot het aanvullend beroepschrift van 21 januari 2025 de tijd genomen. De rechtbank kan en wil hier niet in meegaan, omdat dit zou betekenen dat gemachtigden om het verzuim te herstellen enkel hoeven te verwijzen naar de zienswijze en de gronden pas later, na het verstrijken van de door de rechtbank gestelde termijn, alsnog kunnen indienen. Het systeem van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 6:6, onder a, van de Awb wordt daarmee uitgehold en de eisen van een goede procesorde verzetten zich hiertegen. Dit betekent voor de zaak van eiseres dat het genoemde verzuim niet naar behoren is hersteld. De tweede aanvulling van het beroepschrift op 21 januari 2025 kan eiseres dan ook niet baten.
3.5.
Conclusie van wat hiervoor is overwogen is dat het beroep in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Doen zich Bahaddar-omstandigheden voor?
3.6.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden – zoals bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998,
Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 – de noodzaak kan bestaan om een nationale proceduregel, zoals een niet-ontvankelijkverklaring op grond van bovengenoemde redenen, niet tegen te werpen. Dit ter voorkoming van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank beoordeelt daarom of er zich in deze zaak dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden voordoen (‘
special circumstances’, ook wel ‘Bahaddar-omstandigheden’ genoemd). Deze beoordeling vergt een zelfstandige toets en staat los van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 11 en van 20 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5298.
3.7.
Verweerder heeft zich ten aanzien van het tweede asielmotief op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres, ondanks haar weigering om te gaan trouwen, niet is gebleken dat sprake was van een patroon van (ernstige) mishandelingen die raken aan artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft niet in haar zienswijze of in de beroepschriften tegenargumenten aangevoerd tegen deze, op zichzelf goed volgbare, standpunten van verweerder. In het licht van wat eiseres heeft aangevoerd doen zich op dit punt daarom geen Bahaddar-omstandigheden voor.
3.8.
Eiseres heeft echter wél betoogd dat verweerder haar lesbische geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De standpunten van verweerder op dit punt zien op de geloofwaardigheid van het betreffende asielmotief. Dit maakt dat moet worden getoetst of dat standpunt niet evident onjuist is (zie de uitspraken van de Afdeling van 2 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3150, onder 5, en 5 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3554, onder 3.3). In het verlengde daarvan heeft eiseres verder aangevoerd dat Senegal, zowel in algemene zin als specifiek voor haar situatie, niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
3.9.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres het derde asielmotief pas naar voren heeft gebracht nadat zij een afwijzend voornemen heeft ontvangen, wat afbreuk doet aan de aannemelijkheid van het asielmotief. Verweerder heeft eiseres verder aanvullend gehoord over haar lesbische geaardheid en een aanvullend voornemen uitgebracht. Verweerder vindt de verklaringen van eiseres over haar gevoelens over haar geaardheid vaag en algemeen. Op basis van de verklaringen van eiseres komt geen duidelijk beeld naar voren wat zij vanbinnen voelde of hoe haar gevoelens, bijvoorbeeld ten opzichte van haar liefde voor [naam 2], zich ontwikkelde. Over de relatie die eiseres sinds 2023 met [naam 2] stelt te hebben vindt verweerder dat eiseres ook vaag en summier verklaart. Op de vraag “
Kunt u eens proberen uw gevoelens die ontstonden te beschrijven?” antwoordde eiseres: “
De gevoelens richting haar zijn ontwikkeld toen ik op de hoogte kwam van het feit dat zij ook van mij hield”, wat verweerder een zeer algemene verklaring vindt. Ook op basis van de antwoorden van eiseres op nadere vragen vindt verweerder dat zij enkel een beeld schetst met algemene termen en geen dieper inzicht geeft in haar gevoelens of haar relatie met [naam 2]. Aangezien eiseres zelf heeft aangedragen in de aanvullende zienswijze dat zij haar geaardheid wilde toelichten, verwacht verweerder dat zij deze gevoelens persoonlijker kan beschrijven dan in het aanvullend gehoor naar voren is gekomen. Bij dit alles heeft verweerder betrokken dat eiseres een volwassen vrouw is van 24 jaar, dat zij tot haar laatste studiejaar aan de universiteit onderwijs heeft gevolgd, heeft gewerkt als winkelassistente en in de horeca, en dat zij volgens haar eigen verklaring sinds 2023 een relatie met een vrouw heeft en zich al sinds 2017 bewust is van haar seksuele geaardheid.
3.10.
In het licht van wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat de lesbische geaardheid van eiseres ongeloofwaardig is, niet evident onjuist is. Zoals gezegd heeft eiseres in de eerste aanvulling van het beroepschrift enkel verwezen naar de zienswijze. Uit deze verwijzing en de zienswijze kan niet worden afgeleid dat het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder evident onjuist is. Dit geldt met name voor het standpunt van verweerder dat hij geen, althans minder, waarde heeft gehecht aan de verklaringen van eiseres bij haar gemachtigde, omdat het haar eigen verantwoordelijkheid is om tijdens het gehoor over haar lesbische geaardheid te verklaren. Eiseres heeft onvoldoende toegelicht waarom haar verklaringen bij de gemachtigde wel diepgaander zouden zijn dan die tijdens het gehoor. Daarnaast heeft zij de tegenwerping van verweerder dat ook deze verklaringen oppervlakkig zijn gebleven en geen dieper beeld geven van haar relatie met [naam 2], onvoldoende weerlegd.
Verder heeft eiseres in de tweede aanvulling van het beroepschrift betoogd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de versnelde procedure geschikt was voor haar zaak. Zij stelt dat zij ten onrechte voorafgaand aan het gehoor
Veilig land van herkomstgeen rechtsbijstand heeft ontvangen. Bovendien is in de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met haar referentiekader, waaronder taboes, angst en gevoelens van schaamte, in combinatie met de aanwezigheid van een mannelijke tolk tijdens het aanvullend gehoor. Tot slot stelt zij dat de aan haar gestelde vragen op een meer empathische wijze hadden kunnen worden geformuleerd. Deze stellingen van eiseres leiden ook niet tot een ander oordeel over de juistheid van de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder, gelet op het volgende.
Verweerder erkent dat vanwege de hoge instroom op het Justitieel Complex Schiphol (JCS) de beschikbaarheid van advocaten in eerste instantie beperkt was. Eiseres is na het gehoor
Veilig land van herkomstgekoppeld aan een advocaat. Met deze advocaat heeft zij het voornemen besproken, vervolgens een (eerste) zienswijze ingediend en daarin haar geaardheid als asielmotief naar voren gebracht. Verweerder heeft haar vervolgens uitgenodigd voor een aanvullend gehoor over in het bijzonder dit asielmotief, waarvoor zij wél door haar advocaat is voorbereid. Verder heeft eiseres haar wens voor een vrouwelijke tolk niet geuit in haar eerste zienswijze, waarin zij aangeeft dat zij over haar lesbische geaardheid wil worden gehoord, maar pas na het aanvullende gehoor kenbaar gemaakt, namelijk bij de correcties en aanvullingen, die zij tegelijkertijd met de tweede zienswijze heeft ingediend. Eiseres legt echter niet uit waarom zij, hetzij vanwege haar referentiekader, hetzij vanwege de aanwezigheid van een mannelijke tolk, hetzij vanwege de vraagstelling niet of onvoldoende heeft kunnen verklaren over haar geaardheid. Zo stelt zij wel dat de verkorte grensprocedure haar onvoldoende tijd heeft geboden om haar verklaringen uit te werken, maar zij maakt niet duidelijk en concreet wat zij verder nog zou willen toelichten of verklaren, noch waarom het gehoor voor haar niet goed is verlopen. Verweerder stelt terecht dat wel een bepaalde kwaliteit van verklaringen mag worden verwacht, ook omdat eiseres specifiek heeft gevraagd om een gehoor om dit asielmotief toe te lichten.
Tot slot erkent de rechtbank dat niet zonder meer kan worden gesteld dat de versnelde grensprocedure op basis van het criterium ‘veilig land van herkomst’ gerechtvaardigd is voor de behandeling van een asielaanvraag zoals in dit geval, die is gebaseerd op seksuele geaardheid, aangezien de vraag blijft of Senegal in dat geval nog als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Het nog te verwachten antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op prejudiciële vragen van het Tribunale di Firenze in de aanhangige zaken C-388/24 en C-389/24 is immers van belang voor de vraag of een rechtmatige toepassing van Senegal als veilig land van herkomst mogelijk is, gelet op de uitzondering van LHBTI’s (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:193, onder 8.1). De vraag of de grensprocedure onjuist is toegepast leidt echter niet tot de conclusie dat het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder met betrekking tot haar lesbische geaardheid evident onjuist is, gelet op het gebrek aan toelichting en onderbouwing van eiseres over de gevolgen hiervan voor haar wijze van verklaren tijdens het aanvullend gehoor. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:172, en de uitspraak van zittingsplaats Roermond, ECLI:NL:RBDHA:2025:190, is dan ook tevergeefs. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat uitzetting van eiseres naar Senegal niet een schending van het refoulementverbod oplevert, neergelegd in artikel 3 van het EVRM. Er bestaat daarom geen aanleiding om de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te laten.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank zal, nu er zich geen ‘Bahaddar-omstandigheden’ voordoen, het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren omdat de beroepsgronden niet tijdig zijn ingediend en dit verzuim niet naar behoren is hersteld. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.