ECLI:NL:RBDHA:2025:24024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
NL 24.49760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn asielzoeker aan Polen

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Polen tot 18 maanden is verlengd vanwege onderduiken. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat eiser het beroep later dan een week na het verlengingsbesluit heeft ingediend. Dit komt doordat de minister het verlengingsbesluit niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn één week bedraagt. Eiser heeft echter geen gelijk gekregen, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvanglocatie en de minister het verlengingsbesluit binnen de overdrachtstermijn heeft genomen. De rechtbank bevestigt dat de minister de overdrachtstermijn kon verlengen tot 18 maanden, aangezien eiser op 13 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet de bedoeling had om zich aan de overdracht te onttrekken. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49760

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister [1]
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van de minister waarin de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Polen tot 18 maanden is verlengd vanwege onderduiken. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk en ongegrond is. Eiser krijgt dus na een inhoudelijke beoordeling geen gelijk.
2. De rechtbank is van oordeel dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot verlenging van de uiterste overdrachtstermijn één week bedraagt. Hoewel eiser het beroep later dan een week na het verlengingsbesluit heeft ingediend, is het beroep toch ontvankelijk omdat de minister het verlengingsbesluit niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en eiser procesbelang heeft. Het beroep is ongegrond omdat de minister het verlengingsbesluit binnen de overdrachtstermijn heeft genomen en eiser met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvanglocatie.
3. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop en totstandkoming van het besluit

4. Eiser heeft op 5 juni 2023 in Nederland een asielaanvraag gedaan.
5. Bij besluit van 1 november 2023 (het overdrachtsbesluit) heeft de minister deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Polen op grond van Verordening (EU) nr. 604/213 (de Dublinverordening) daarvoor verantwoordelijk is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het overdrachtsbesluit.
6. Bij brief van 29 november 2023 heeft de minister aangezegd dat eiser op 11 december 2023 feitelijk overgedragen zal worden aan de Poolse autoriteiten. Eiser heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
7. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 8 december 2023 (NL23.38149) de voorlopige voorziening toegewezen en het overdrachtsbesluit geschorst, in zoverre dat eiser niet aan Polen mag worden overgedragen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats De Haag, van 2 februari 2024 (NL23.34629) is het beroep ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft bij uitspraak van 23 februari 2024 (202400946/2/V3) bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat eiser niet wordt overgedragen, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. De Afdeling heeft vervolgens bij uitspraak van 25 oktober 2024 (202400946/1/V3) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
10. Bij besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Polen tot 18 maanden verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, vanwege onderduiken. In het bestreden besluit is vermeld – onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630) – dat het verlengen van de overdrachtstermijn moet worden aangemerkt als een voor beroep vatbaar besluit en dat binnen één week na bekendmaking van dit besluit beroep kan worden ingesteld.
11. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld op 12 december 2024.
12. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
13. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
14. Partijen hebben vervolgens nadere berichten gestuurd aan de rechtbank over de vraag of de gemachtigde van eiser nog in contact kon komen met eiser, zoals ter zitting afgestemd.
15. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 3 november 2025.

Beoordeling door de rechtbank

16. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser eerst of het beroep van eiser tijdig is ingesteld en of hij procesbelang heeft. Daarna beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Beroepstermijn
17. De minister betoogt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu eiser de beroepstermijn van één week (op grond van artikel 69, vierde lid, van de Vw 2000) zonder verschoonbare reden heeft overschreden. Het bestreden besluit dateert namelijk van 14 november 2024 en het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 12 december 2024.
18. Eiser betoogt dat het beroep wel degelijk ontvankelijk is nu hij tijdig beroep heeft ingesteld. De beroepstermijn bedraagt immers vier weken.
Juridisch kader
19. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630) geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld. In deze zaak ligt de vraag voor of de beroepstermijn van een dergelijk verlengingsbesluit één week of vier weken bedraagt.
20. Artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken bedraagt. Volgens lid 4 van dit artikel bedraagt de beroepstermijn één week indien een overdrachtsbesluit is genomen op grond van artikel 62b van de Vw 2000.
21. Artikel 62b van de Vw 2000 bepaalt dat de minister de vreemdeling die kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening schriftelijk in kennis stelt van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Deze kennisgeving geldt als een overdrachtsbesluit.
Overwegingen
22. De rechtbank is – anders dan voorheen [2] – van oordeel dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot verlenging van de uiterste overdrachtstermijn één week bedraagt. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 15 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19744). Hoewel artikel 69, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 62b, van de Vw 2000 ziet op het overdrachtsbesluit, en het ‘verlengingsbesluit’ daar dus niet met zoveel woorden wordt genoemd, [3] is het bestreden besluit genomen in het kader van de asielaanvraag en de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Dit betekent dat een beroepstermijn van één week passend is binnen het stelsel dat de wetgever voor dit soort zaken heeft gekozen, en binnen de snelheid van de zaakstroom van de Dublinverordening. Ook sluit een beroepstermijn van een week beter aan bij de aan de Dublinverordening ten grondslag liggende verplichting om te voorzien in een (doeltreffend en) snel rechtsmiddel. [4] De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan te sluiten bij artikel 69, vierde lid, van de Vw 2000. Als gevolg hiervan geldt een beroepstermijn van één week. Dit zou in principe betekenen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is.
Bekendmaking van het besluit
23. Eiser stelt zich in zijn gronden van beroep echter ook op het standpunt dat het bestreden besluit onjuist is bekendgemaakt. Het besluit is namelijk niet aan de huidige gemachtigde van eiser gestuurd, maar aan de vorige gemachtigde.
24. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd gesteld dat zij niet exact meer weet wanneer zij op de hoogte werd gebracht van het bestreden besluit. Zij weet nog wel dat het bestreden besluit vrij snel door de voormalige gemachtigde aan eiser is gestuurd. Eiser en de voormalige gemachtigde hadden toen nog vaak contact met elkaar. Vervolgens heeft eiser de huidige gemachtigde – vermoedelijk twee weken later – op de hoogte gesteld van het bestreden besluit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit op 12 december 2024.
Juridisch kader
25. Artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
26. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
27. Artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
Overwegingen
28. De rechtbank is van oordeel dat het besluit inderdaad niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De Afdeling heeft namelijk in de uitspraak van 28 juli 2004 [5] overwogen dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, als een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Hiervoor is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd. De rechtbank stelt vast dat het besluit niet is verzonden aan de huidige gemachtigde van eiser, terwijl de minister blijkens het dossier wist – dan wel kon weten – wie eisers huidige gemachtigde was. De rechtbank verwijst in dit kader naar de brieven van 29 februari 2024 van de minister aan de Afdeling over het hoger beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit. Omdat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is de beroepstermijn (van één week) niet aangevangen en dus ook niet overschreden. Gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb betekent dit dat het door eiser ingediende beroep tegen dit besluit in principe ontvankelijk is. [6]
Procesbelang
29. De minister stelt zich echter tevens op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser is immers op 13 november 2024 met onbekende bestemming (mob) vertrokken uit de opvanglocatie. Niet is gebleken dat eiser zich sindsdien heeft gemeld bij het asielzoekerscentrum (AZC) te Zeist. Weliswaar heeft de gemachtigde van eiser op 18 februari 2025 aangegeven nog contact te hebben met eiser en dat hij in een daklozenopvang te België verblijft, maar ter zitting is gebleken dat de gemachtigde van eiser hierna het contact met eiser is verloren. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van eiser tevergeefs gepoogd om eiser te contacteren. Het bericht van de gemachtigde van eiser van 24 oktober 2025 dat zij weer contact heeft met eiser via Whatsapp is ten onrechte niet onderbouwd met bijvoorbeeld een screenshot.
30. Eiser stelt dat er wel degelijk procesbelang is. Op 24 oktober 2025 heeft de gemachtigde van eiser laten weten (weer) contact te hebben met eiser, die haar een Whatsapp-bericht heeft gestuurd. Eiser verblijft nog steeds in België. Gemachtigde van eiser vindt een onderbouwing van dit contact met een screenshot niet nodig.
Juridisch kader
31. Na een melding van vertrek met onbekende bestemming (een mob-melding), waarvan in deze zaak sprake is, geldt de vooronderstelling dat een vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Het ligt dan op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze vooronderstelling onjuist is en daarmee dat er nog sprake is van procesbelang. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] blijkt dat de vreemdeling zijn procesbelang aannemelijk kan maken door te laten weten dat er nog contact is met de gemachtigde. Dit impliceert dat de gemachtigde van de vreemdeling weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en dat de gemachtigde met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
32. Bij uitspraak van 1 juli 2024, [8] heeft de Afdeling voormelde vaste rechtspraak genuanceerd. Zo oordeelt de Afdeling dat wanneer een vreemdeling mob is vertrokken, maar wel contact onderhoudt met zijn gemachtigde, hij in beginsel geacht moet worden belang te hebben bij het door hem ingestelde rechtsmiddel. Dit is alleen anders als er voldoende concrete aanknopingspunten zijn dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Een vreemdeling heeft dus belang bij het beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de mob-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure. De Afdeling heeft tevens geoordeeld dat het niet aan de vreemdeling of de gemachtigde is om uit eigen beweging informatie te verstrekken over de aard of de frequentie van hun contact, maar dient de rechtbank dus eerst bij de gemachtigde navraag te doen naar de relevante feiten en omstandigheden alvorens te concluderen of het procesbelang ontbreekt. Inmiddels heeft de Afdeling deze nuancering meermaals herhaald. [9]
Overwegingen
33. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft. Wanneer een vreemdeling mob is vertrokken maar wel contact onderhoudt met zijn gemachtigde, zoals hier het geval is, moet hij namelijk in beginsel geacht worden belang te hebben bij het door hem ingestelde rechtsmiddel. Dit is alleen anders als er voldoende concrete aanknopingspunten zijn dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Van zulke aanknopingspunten is in dit concrete geval niet gebleken. Anders dan betoogd door de minister ziet de rechtbank geen aanleiding om een screenshot van het Whatsapp-bericht op te vragen bij de gemachtigde van eiser. De rechtbank heeft immers geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de gemachtigde van eiser over haar contact met eiser. Het door eiser ingediende beroep is dus ontvankelijk.
Uiterste overdrachtsdatum
34. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister op 29 februari 2024 aan de Afdeling heeft gecommuniceerd dat het toegewezen verzoekschrift in hoger beroep niet van invloed is op de uiterste overdrachtsdatum, die daardoor 2 augustus 2024 is gebleven. De minister heeft de uiterste overdrachtsdatum niet verlengd tot 18 maanden voordat deze op 2 augustus 2024 verstreek. Eiser is ook niet mob vertrokken voor 2 augustus 2024. Het verlengingsbesluit is hierdoor ten onrechte genomen. De stelling dat eiser op of omstreeks 13 november 2024 mob zou zijn vertrokken, is gezien het voorgaande irrelevant.
Overwegingen
35. De rechtbank stelt vast dat Polen het claimverzoek op 27 juli 2023 heeft geaccepteerd. De overdrachtstermijn verloopt dus in beginsel 6 maanden later op 27 januari 2024.
36. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 8 december 2023 (NL23.38149) de door eiser verzochte voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst, [10] in zoverre dat eiser niet aan Polen mag worden overgedragen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats De Haag, van 2 februari 2024 (NL23.34629) is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat door de toewijzing van het verzoek tot een voorlopige voorziening de overdrachtstermijn eerst is gaan lopen toen de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep, te weten vanaf 2 februari 2024. Dat betekent dat de uiterste overdrachtsdatum op dat moment 2 augustus 2024 is.
37. De voorzieningenrechter van Afdeling heeft bij uitspraak van 23 februari 2024 (202400946/2/V3) bepaald bij wijze van voorlopige voorziening dat eiser niet wordt overgedragen, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.
38. De minister heeft bij brief van 29 februari 2024 geantwoord op vragen van de Afdeling. Op dat moment was volgens de minister de uiterste overdrachtsdatum gelegen op 2 augustus 2024 omdat in eerste aanleg een voorlopige voorziening is toegewezen. Anders dan betoogd door eiser is de rechtbank van oordeel dat uit deze brief niet volgt dat de minister vindt dat het verzoekschrift in hoger beroep niet van invloed is op de uiterste overdrachtsdatum.
39. De Afdeling heeft vervolgens bij uitspraak van 25 oktober 2024 (202400946/1/V3) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
40. De rechtbank is van oordeel dat de door de voorzieningenrechter van de Afdeling toegewezen voorlopige voorziening hier heeft geleid tot opschorting van de overdrachtstermijn, waardoor de overdrachtstermijn is gaan lopen op 25 oktober 2024 toen de Afdeling het hoger beroep van eiser ongegrond heeft verklaard. Dat betekent dat de uiterste overdrachtsdatum eindigt op 25 april 2025. De minister heeft met het verlengingsbesluit van 14 november 2024 – waarmee eiser in ieder geval uiterlijk op 12 december 2024 (de datum van instellen van beroep) bekend is geworden – de overdrachtstermijn tijdig verlengd met een jaar. De uiterste overdrachtsdatum ligt hierdoor op 25 april 2026. Het betoog van eiser slaagt niet.
Verlenging overdrachtstermijn
41. Eiser ontkent mob te zijn vertrokken, waardoor de uiterste overdrachtsdatum ten onrechte is verlengd.
Juridisch kader
42. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient een lidstaat de verzoeker voor wiens asielverzoek een andere lidstaat verantwoordelijk is, binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname, aan de verantwoordelijke lidstaat over te dragen. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, indien de overdracht niet binnen deze termijn van zes maanden plaatsvindt, de verzoekende lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Eveneens op grond van het tweede lid van dit artikel kan deze overdrachtstermijn tot maximaal één jaar worden verlengd wegens gevangenzetting van de vreemdeling, of tot maximaal 18 maanden indien de vreemdeling onderduikt.
43. Het Hof heeft in het arrest Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218) geoordeeld dat artikel 29, tweede lid, tweede zin, van de Dublinverordening aldus dient te worden uitgelegd dat een verzoeker “onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Volgens het Hof mag aangenomen worden dat dit het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
44. Uitgangspunt in het arrest Jawo is dus dat slechts sprake is van onderduiken als iemand doelbewust uit handen blijft van de autoriteiten met als doel om zijn overdracht te frustreren. Het is in beginsel ook aan die autoriteiten om dit aannemelijk te maken. Om de autoriteiten daarin tegemoet te komen is in het arrest Jawo het (bewijs)vermoeden opgenomen dat wanneer een vreemdeling niet kan worden overgedragen omdat hij mob is vertrokken, aangenomen kan worden dat hij mob is vertrokken met de bedoeling om die overdracht te voorkomen. Voorwaarde voor toepassing van dit vermoeden is dus wel dat een vreemdeling niet kan worden overgedragen omdat hij mob is vertrokken. Het is aan de minister om dit aannemelijk te maken. Indien de minister dit aannemelijk maakt, staat voor de vreemdeling nog de mogelijkheid open om dit bewijsvermoeden te weerleggen door aan te tonen dat hij niet de bedoeling had zich aan de overdracht te onttrekken.
Overwegingen
45. De rechtbank is van oordeel dat de minister de overdrachtstermijn kon verlengen tot 18 maanden. Daarvoor is allereerst van belang dat eiser op 13 november 2024 mob is vertrokken uit de opvanglocatie. Niet is gebleken dat eiser zich sindsdien heeft gemeld bij het AZC te Zeist. Eiser heeft op geen enkele wijze aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat deze informatie onjuist is en dat hij zich wel degelijk beschikbaar hield en nog steeds houdt voor de Nederlandse autoriteiten met het oog op een mogelijke overdacht. Onbetwist is ook dat hij de Nederlandse autoriteiten niet op de hoogte heeft gehouden van zijn huidige verblijfplaats, en dat hij is geïnformeerd over zijn verplichtingen. Er stond op het moment dat eiser mob is vertrokken weliswaar geen concrete overdracht gepland – de geplande overdracht op 11 december 2023 is aan de Poolse autoriteiten gecommuniceerd op 29 november 2023 – maar door mob te vertrekken in een periode dat hij kon worden overgedragen aan Polen, wekt dat de indruk dat eiser mob is vertrokken om een overdracht te voorkomen. Daarbij komt dat ook sprake kan zijn van onderduiken als de overdacht nog niet is gepland. [11] Eiser is er niet in geslaagd het bewijsvermoeden te weerleggen en heeft niet aangetoond dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
46. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn kon verlengen tot 18 maanden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B.H. Hebbink, voorzitter, en mr. F.M.E. Schulmer en mr. R. Barzilay, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 december 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Daaronder tevens verstaan diens ambtsvoorganger de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16335).
3.Zoals ook wordt overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16335), waarna in die zaak een beroepstermijn van 4 weken wordt gehanteerd.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 25 oktober 2017 (Shiri), ECLI:EU:C:2017:805, punt 44.
5.Zie rechtsoverweging 2.4 van de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AQ5722).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2196).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3988).
8.Zie rechtsoverweging 2.7 en 2.8 van de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2662).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3068).
10.Anders dan bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4197).
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4498) en 15 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4969).