ECLI:NL:RBNNE:2025:2376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11206406 \ EL EXPL 24-30
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en onrechtmatige daad door Dexia Nederland B.V. in relatie tot advisering door Thuisadvies

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, aangeduid als [naam], en Dexia Nederland B.V. De eiser vorderde schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen en schending van de waarschuwingsplicht. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die op 31 mei 2000 tot stand kwam, waarbij Thuisadvies als tussenpersoon optrad. De eiser heeft in totaal € 21.075,80 aan Dexia betaald, maar de overeenkomst eindigde met een restschuld van € 2.521,81. De eiser heeft Dexia in 2006 al geïnformeerd over zijn onvrede en heeft in 2024 een formele sommatie gestuurd om terugbetaling te eisen. Dexia heeft verweer gevoerd, onder andere op basis van verjaring, maar de kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn was gestuit door eerdere correspondentie. De kantonrechter oordeelde dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen deze schending en de schade die de eiser heeft geleden. Dexia werd veroordeeld tot betaling van € 15.809,86 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van Dexia werd afgewezen, en Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11206406 \ EL EXPL 24-30
Vonnis van 20 mei 2025
in de zaak van
[naam],
te [woonplaats]
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 15 oktober 2024
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlaten producties in conventie,
- de akte uitlating van Dexia d.d. 25 maart 2025,
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [naam] is op 31 mei 2000 een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen, genaamd Capital Effect (contractnummer [nummer] ).
2.2.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Thuisadvies als tussenpersoon opgetreden.
2.3.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht (productie 1 bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie) is vermeld dat [naam] op grond van de overeenkomst in totaal € 21.075,80 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald, dat er een bedrag van € 1.022,48 is verrekend en dat [naam] € 3.887,64 aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is eind 2006 geëindigd, met een restschuld van € 2.521,81. [naam] heeft hiervan € 2.264,73 voldaan en € 257,08 is verrekend met de dividendopbrengsten..
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [naam] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.5.
Bij brief van 1 februari 2006, gericht aan Dexia, heeft de gemachtigde van [naam] de overeenkomst vernietigd, althans ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia verzocht en voor zover nodig gesommeerd om onder meer binnen twee weken alle door [naam] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
Ook nadien zijn meerdere brieven namens [naam] aan Dexia verstuurd.
2.6.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige (Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815).
Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel” (Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983). In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven (Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003).
2.7.
Dexia heeft een bedrag van € 1.509,82 aan [naam] uitbetaald, zijnde twee derde deel van de restschuld exclusief wettelijke rente.
2.8.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft de gemachtigde van [naam] Dexia gesommeerd over te gaan tot terugbetaling van alle door [naam] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.De vordering

in conventie

3.1.
[naam] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voorwaardelijk, voor zover Dexia bij CvA het aanvraagformulier en de ondertekende overenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen om [naam] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier van de onderhavige effectenleaseovereenkomst;
II. voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens [naam] tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
III. voor recht te verklaren dat [naam] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [naam] te vergoeden;
IV. Dexia te veroordelen om de schade die [naam] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam] te voldoen al hetgeen [naam] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag der door [naam] gedane betalingen althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
V. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [naam] conform rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
VI. Dexia te veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Dexia voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Dexia vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [naam] gesloten Overeenkomst van effectenlease met nummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam] verschuldigd is,
zowel in conventie als in reconventie met veroordeling van [naam] in de proceskosten.
3.5.
[naam] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

in conventie
Afgifte stukken
4.1.
[naam] heeft bij inleidende dagvaarding voorwaardelijk gevorderd Dexia te veroordelen om op grond van artikel 843a Rv aan [naam] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en/of de overeenkomst. Dexia heeft het aanvraagformulier bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie niet in het geding gebracht, zodat de voorwaarde op dit onderdeel is vervuld. [naam] heeft vervolgens bij incident afgifte van het aanvraagformulier en de overeenkomst gevorderd. Bij incidenteel vonnis van 15 oktober 2024 is hierop beslist, zodat het onder I. gevorderde zal worden afgewezen.
Verjaring
4.2.
Dexia heeft zich beroepen op verjaring. Volgens Dexia heeft [naam] zich pas bij brief van 11 juni 2024 op het standpunt gesteld dat zij onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld. Voordien, op 1 februari 2006, is slechts eenmalig een brief gestuurd die betrekking had op [naam] en in die brief wordt geen melding gemaakt van schade(vergoeding). De overeenkomst is in 2006 beëindigd, zodat [naam] vanaf dat moment zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend was. De toepasselijke verjaringstermijn van 5 jaar (artikel 3:310 BW) is derhalve meermalen verstreken aldus Dexia. [naam] heeft onder meer verwezen naar hoofdstuk III van bijlage 1 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat de verjaringstermijn in ieder geval een aanvang heeft genomen in 2006, bij het einde van de overeenkomst. Dit was immers het moment waarop [naam] daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De kantonrechter is voorts van oordeel dat mogelijke schadevergoedingsvorderingen van [naam] in eerste instantie zijn gestuit door de WCAM-procedure op grond van artikel 7:907 lid 5 BW (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3925). Hierdoor is een nieuwe verjaringstermijn ex artikel 7:907 lid 1 BW gaan lopen. Dexia heeft niet weersproken dat zij in oktober 2009 en op respectievelijk 23 (of 24) januari 2012, 29 december 2015, 27 oktober 2016, 9 november 2016 en 20 januari 2017 brieven heeft ontvangen van de gemachtigde van [naam] die mede namens hem zijn verstuurd, wel dat die brieven als stuitingsbrieven kwalificeren. [naam] heeft evenwel toegelicht dat in deze brieven een ondubbelzinnige mededeling staat, waarin de afnemer zich zijn recht op nakoming voorbehoudt. Dat heeft Dexia als zodanig niet betwist en in zoverre is er dan ook sprake geweest van stuitingsbrieven. Mede gelet op de brief van 11 juni 2024 en het moment van dagvaarden, 4 juli 2024 moet dan worden vastgesteld dat van een voltooide verjaring geen sprake is geweest. Dit betekent dat het beroep van Dexia op verjaring niet slaagt.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
4.4.
[naam] verwijt Dexia in de eerste plaats dat zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Dexia heeft dat als zodanig niet weersproken, maar beroept zich op eigen schuld en heeft het bestaan van causaal verband tussen het niet nakomen van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst betwist. Daarmee staat vast dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Zoals hieronder zal blijken, slaagt het beroep van Dexia op eigen schuld niet. Aan de betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen de door [naam] gevorderde schade en de schending van de waarschuwingsplicht, gaat de kantonrechter voorbij. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dat hier anders zou moeten zijn en heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [naam] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard. Gelet hierop acht de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen door [naam] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht aanwezig.
Schending artikel 41 NR 1999
4.5.
[naam] stelt voorts, verkort weergegeven, dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Thuisadvies, terwijl het Thuisadvies als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [naam] te adviseren om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.6.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Thuisadvies mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Thuisadvies over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arrest van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.7.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.8.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.9.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.10.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Thuisadvies is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Thuisadvies waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.12.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Thuisadvies haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Thuisadvies niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.13.
[naam] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[naam] is ongevraagd telefonisch benaderd door Thuisadvies. Er is vervolgens een afspraak ingepland om de financiële situatie van [naam] te bespreken met een financieel adviseur, de heer [adviseur] . Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij de echtgenote van [naam] aanwezig is geweest. Tijdens dit huisbezoek heeft [adviseur] geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [naam] . Zo is er gesproken over het inkomen, het spaargeld en het dienstverband van [naam] . Verder is gesproken over de koopwoning van [naam] en de hypothecaire lening die hij daarvoor had afgesloten. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [naam] om vermogen op te bouwen om een verbouwing aan zijn koopwoning te kunnen realiseren. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [naam] om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur adviseerde [naam] om een Capital Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 38.400 af te sluiten. [naam] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een tweede hypothecaire lening met kredietruimte ter hoogte van NLG 50.000. Vervolgens diende [naam] het vrijgekomen bedrag aan te wenden voor de vooruitbetaling van ongeveer NLG 38.400 in het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou [naam] om deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [naam] zijn wens om zijn woning te verbouwen op termijn zou kunnen realiseren. De adviseur onderbouwde zijn advies met rekenvoorbeelden. Hiermee toonde hij aan hoeveel vermogen het onderhavige product na een aantal jaren zou kunnen opleveren. Er werd bij deze rekenvoorbeelden echter geen rekening gehouden met mogelijk tegenvallende koersresultaten. De fondsen waarin zou worden belegd werden als zeer gunstig beschreven door de adviseur. De adviseur heeft de rekenvoorbeelden weer meegenomen. Na afloop van het adviesgesprek vroeg de adviseur of [naam] andere mensen kende die wellicht interesse hadden in een adviesgesprek. [naam] verwees vervolgens naar zijn schoonvader, waaruit vervolgens ook een adviesgesprek ter zake het effectenleaseproduct heeft plaatsgevonden. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is tijdens een tweede huisbezoek ondertekend. [naam] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [naam] het advies van de adviseur opgevolgd en een Capital Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van NLG 38.437,11 afgesloten. [naam] heeft een tweede hypothecaire lening met kredietruimte afgesloten en de overwaarde aangewend voor de vooruitbetaling. Met dit bedrag is een groot deel van de vooruitbetaling van NLG 38.437,11 van het Capital Effect product betaald. Het overige deel van de vooruitbetaling is door [naam] gefinancierd middels spaargeld. De taxateur van de woning is gekozen en ingezet door de adviseur. Ook de aanvraag van de hypotheek is in gang gezet door de adviseur. De adviseur heeft [naam] niet geïnformeerd over de specifieke risico's van dit product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleasecontracten) werden betaald, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en dat er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. Als [naam] op deze risico’s gewezen was, dan had hij het Capital Effect nooit afgesloten.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat Dexia haar verweer, afgezet tegen deze stellingen van afnemer, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.15.
Op [naam] rust de stelplicht (en bewijslast) van zijn stelling dat er sprake is geweest van ‘verboden’ advisering. De eisen die in dit verband aan de stelplicht mogen worden gesteld, hangen mede af van de betwisting van de stellingen van [naam] en de onderbouwing van die betwisting door Dexia. Als de betwisting voldoende concreet (en onderbouwd) is, wordt aan bewijslevering toegekomen. Bewijs moet dus verdiend worden. De bewijslast kan onder bijzondere omstandigheden worden omgekeerd, maar bewijsnood is daarvoor in het algemeen onvoldoende (tenzij die bewijsnood wordt veroorzaakt door toedoen van de wederpartij).
4.16.
[naam] heeft in deze zaak concreet gesteld dat hij is benaderd door Thuisadvies, waarna er een huisbezoek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de heer [adviseur] . Daarbij was volgens de [naam] ook zijn partner aanwezig. Tijdens dit gesprek zou zijn gesproken over financiële doelstellingen van [naam] , waarvoor de heer [adviseur] een geschikt product wist. Volgens [naam] heeft de heer [adviseur] geadviseerd om dit product te financieren met de overwaarde van de woning van [naam] . [naam] stelt dat tijdens dat gesprek niet is gewezen op eventuele risico’s van het product en dat hij niet (voldoende) financieel onderlegd is. [naam] stelt tot slot dat hij het product op advies van de heer [adviseur] heeft afgesloten.
4.17.
Dexia heeft deze stellingen van [naam] niet anders betwist dan door te wijzen op een gebrek aan feitelijke onderbouwing aan de zijde van [naam] . Dexia miskent hiermee dat het aan haar is om haar betwisting voldoende concreet te maken en zo nodig feitelijk te onderbouwen. Meer bijzonder heeft Dexia niet gesteld dat en waarom de door [naam] gestelde gang van zaken
in dit gevalniet juist is. Dat had wel op haar weg gelegen en naar het oordeel van de kantonrechter had Dexia dat ook op betrekkelijk eenvoudige wijze kunnen doen, namelijk door het overleggen van een schriftelijke verklaring van Thuisadvies.
4.18.
Hierbij opgeteld de omstandigheid dat inmiddels door veel rechtbanken en hoven als vaststaand wordt aangenomen dat sprake is geweest van een vaste werkwijze van door Dexia ingeschakelde tussenpersonen, welk oordeel de kantonrechter hier onverkort overneemt, acht de kantonrechter het door Dexia gevoerde verweer onvoldoende concreet, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het uitgebreide bewijsaanbod van Dexia kan hier niet (voldoende) aan afdoen. Dexia heeft weliswaar aangeboden te bewijzen dat er geen sprake is geweest van ‘verboden’ advisering, maar heeft ter zake geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. Evenmin heeft Dexia concreet aangevoerd en toegelicht dat en op welke wijze in onderhavig geval door deze specifieke tussenpersoon is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze.
4.19.
In voorkomend geval kan het voorgaande anders komen te liggen, maar daarvoor is nodig dat Dexia de stellingen van [naam] voldoende concreet (en meer dan hier aan de orde) betwist, zoals hiervoor is toegelicht.
Wetenschap Dexia
4.20.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Thuisadvies beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.21.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
4.22.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Thuisadvies haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomst te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomst met [naam] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.
Onrechtmatige daad
4.23.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.
Schade
4.24.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [naam] gevorderde schade, bestaande uit de inleg in de overeenkomst en de restschuld na afloop van de overeenkomst, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [naam] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten Beckers/Dexia en Timmermans/Dexia ). Verder kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.25.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [naam] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [naam] te vergoeden toewijsbaar is.
Verrekening voordelen
4.26.
Volgens Dexia dient bij het vaststellen van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening te worden gehouden met de voordelen die [naam] heeft genoten. Onder verwijzing naar het financieel overzicht (productie 1 bij conclusie van antwoord) stelt Dexia dat [naam] , naast een bedrag van € 3.887,64 aan ontvangen dividend, een bedrag van € 2.133,21 aan fiscaal voordeel heeft genoten. Ook heeft Dexia in 2012 een bedrag van € 1.509,82 aan [naam] betaald conform het Hofmodel.
4.27.
Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk genoten voordeel op de door [naam] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Dit betekent dat door [naam] ontvangen dividend op de gevorderde schadevergoeding in mindering mag worden gebracht.
Ook zijn partijen het erover eens dat [naam] een fiscaal voordeel van € 2.133,21 heeft genoten. Daarnaast is niet in geschil dat Dexia een vergoeding van € 1.509,82 aan [naam] heeft betaald conform het hofmodel. Volgens [naam] bestaat laatstgenoemd bedrag uit twee derde deel van de restschuld exclusief wettelijke rente. Dat is als zodanig niet weersproken door Dexia. Dat bedrag zal daarom worden meegenomen in de omvang de schade.
4.28.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [naam] aan Dexia heeft betaald, zal worden toegewezen, verminderd met dividenduitkeringen, fiscaal voordeel en de reeds betaalde vergoeding conform het Hofmodel, te weten:
  • Betaalde inleg € 21.075,80
  • Betaalde restschuld
Totaal door [naam] betaald € 23.340,53
  • Dividenduitkeringen € 3.887,64
  • Fiscaal voordeel € 2.133,21
  • Vergoeding Hofmodel
Totale schade [naam] € 15.809,86
Aldus zal een bedrag van € 15.809,86 worden toegewezen. De door [naam] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [naam] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [naam] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.29.
Daarnaast vordert [naam] vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II. Dexia heeft daartegen verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat de gemachtigde van [naam] werkzaamheden heeft verricht die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, zoals de opt-out verklaring en de stuitingsbrieven, op een lijn moeten worden gesteld met het opstellen en versturen van een aanmaning of een ander eenvoudige brief en niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590). De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt voor de aansprakelijkstellingen. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat werkzaamheden als het voeren van een intakegesprek, het samenstellen, completeren en verwerken van de voor het dossier benodigde informatie en stukken, het beoordelen van de juridische haalbaarheid van de aanspraken van [naam] en het berekenen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, werkzaamheden zijn ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van een procedure. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd worden afgewezen.
Proceskosten
4.30.
Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het toe te wijzen bedrag. De kosten aan de zijde van [naam] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 732,00
- salaris gemachtigde
€ 1.015,00 (2,5 punten x € 406,00) +
Totaal € 1.882,97
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het gevorderde bedrag van € 100,00. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.
in reconventie
4.31.
De in conventie toegewezen vergoeding van schade staat in de weg aan de gevorderde verklaring voor recht dat Dexia niets meer is verschuldigd aan [naam] . De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in (onvoorwaardelijke) reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht);
5.2.
verklaart voor recht dat [naam] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [naam] te vergoeden;
5.3.
veroordeelt Dexia tot betaling van de door [naam] geleden schade van € 15.809,86, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [naam] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [naam] tot op heden vastgesteld op € 1.882,97, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen in 5.3., 5.4 en 5.5;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [naam] tot op heden vastgesteld op € 542,00.
Aldus gewezen door mr. S.B. van Baalen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
56118/vj