Uitspraak
RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11576877 \ CV EXPL 25-745
Vonnis van 29 juli 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia Nederland B.V.,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
1.De kern van de zaak
1.1.
[partij A] heeft via Het Fries Drenthse Wold een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. [partij A] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] betaalde met name rente (inleg) per maand. Aan het einde van de overeenkomst werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 februari 2025;
- de voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 195 Rv tevens houdende conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3.De feiten
3.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomst gesloten waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (Bank Labouchere, de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[nummer 1]
21-02-2001
Capital Effect
3.2.
Nadat [partij A] deze overeenkomst tussentijds heeft beëindigd, heeft Dexia een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
22-11-2005
- € 3.379,77
Ja
3.3.
Volgens de opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 6.495,72 aan termijnen aan Dexia voldaan. Van de totale restschuld van € 3.379,75 is € 150,13 verrekend met diverse dividendenopbrengsten en is € 3.229,62 door [partij A] aan Dexia betaald. Verder heeft [partij A] € 995,69 aan dividenden ontvangen en heeft zij € 312,62 aan fiscaal voordeel genoten. Op 15 januari 2025 heeft Dexia een bedrag van € 9.426,00 aan [partij A] uitgekeerd.
3.4.
De gemachtigde van [partij A] heeft bij brief van 21 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling. In de brief wordt ook het recht voorbehouden daartoe nog andere gronden aan te voeren.
4.Het geschil in conventie en in reconventie
4.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatige heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortschoten jegens [partij A];
- voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
- Dexia zal veroordelen om de schade die [partij A] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden, te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [partij A] te voldoen al hetgeen [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de Capital Effect overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [partij A], vermeerderd met de wettelijke rente;
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [partij A] en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
- [partij A] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces, namens [partij A], in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
In conventie en in reconventie
- [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
Algemeen
5.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
- er is sprake van huurkoop;
- er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
- Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
- [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
- er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[partij A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Het Fries Drenthse Wold (hierna: ‘FDW’). Tussen partijen is niet in geschil dat FDW niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). [3] Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021, [4] dat heeft geleid tot de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019, toegelicht dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. [5] Er is in deze zaak geen reden om anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat FDW [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat FDW [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
[partij A] stelt allereerst dat haar toenmalige partner op hetzelfde moment en op dezelfde wijze als zij een Capital Effect overeenkomst heeft gesloten. Daarom zijn de feitelijke gang van zaken over de totstandkoming van de overeenkomst volgens haar gelijk. Het vonnis dat is gewezen tussen haar toenmalige partner en Dexia heeft zij overgelegd als productie B bij dagvaarding. Over de feitelijke gang van zaken in deze zaak stelt [partij A] dat zij telefonisch werd benaderd door een medewerker van FDW, de heer [naam] (hierna: ‘[naam]’). [naam] was een kennis van haar vader en had via hem de contactgegevens van [partij A] en haar toenmalige partner verkregen. Volgens [partij A] stelde [naam] voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [partij A] en haar toenmalige partner door te nemen. Daarmee heeft [partij A] ingestemd. Bij het gesprek waren [partij A] en haar toenmalige partner aanwezig. [partij A] voert aan dat [naam], als kennis van haar vader, al deels bekend was met de financiële situatie van [partij A]. Tijdens het gesprek informeerde [naam] naar de wensen van [partij A] waarop zij en haar toenmalige partner aangaven extra vermogen te willen opbouwen voor de toekomst. [naam] zou hebben aangegeven dat dit mogelijk was en dat hij daarvoor een geschikt product wist.
[partij A] stelt dat [naam] haar en haar toenmalige partner adviseerde om beiden een Capital Effect product van Bank Labouchere met maandelijkse betalingen van NLG 500,00 per product af te sluiten. [naam] zou hebben aangegeven dat daarvoor voldoende financiële ruimte voor was. Volgens [partij A] gaf zij daarop aan een bedrag van
NLG 1.000,00 per maand hoog te vinden. Vervolgens is in samenspraak met [naam] voor een lagere inleg gekozen, namelijk maandelijkse betalingen van NLG 250,00 per product, aldus [partij A]. [partij A] voert aan dat volgens [naam] zij en haar toenmalige partner op deze wijze aanzienlijk vermogen zouden opbouwen voor hun toekomstig(e) kind(eren) en leverde de samenstelling van de fondsen waarin zou worden belegd een hoog rendement op.
NLG 1.000,00 per maand hoog te vinden. Vervolgens is in samenspraak met [naam] voor een lagere inleg gekozen, namelijk maandelijkse betalingen van NLG 250,00 per product, aldus [partij A]. [partij A] voert aan dat volgens [naam] zij en haar toenmalige partner op deze wijze aanzienlijk vermogen zouden opbouwen voor hun toekomstig(e) kind(eren) en leverde de samenstelling van de fondsen waarin zou worden belegd een hoog rendement op.
[partij A] stelt verder dat [naam] haar niet heeft geïnformeerd over de specifieke risico’s. Hij heeft er volgens [partij A] niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de overeenkomst. [partij A] voert aan dat als zij op deze risico’s was gewezen, zij nooit de twee Capital Effect overeenkomst had afgesloten.
[partij A] stelt ook dat zij en haar toenmalige partner geen ervaring hadden met beleggen of kennis hadden van complexe financiële producten. Daarom vertrouwden zij volledig op de deskundigheid van [naam] en diens advies. Om die reden hebben zij en haar toenmalige partner het advies van [naam] opgevolgd, aldus [partij A]. De aanvraag voor de Capital Effect is door [naam] in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. Zij heeft een Capital Effect overeenkomst gesloten met maandelijkse betalingen van NLG 251,13.
[partij A] voert aan dat het opvolgen van het advies desastreus voor haar heeft uitgepakt. In plaats van het vermogen dat zou worden opgebouwd, is zij de betaalde inleg kwijtgeraakt en heeft zij een restschuld overgehouden (die zij aan Dexia heeft betaald).
5.11.
Ter onderbouwing van haar stellingen, heeft [partij A] onder andere gewezen op de volgende stukken die zij in het geding heeft gebracht:
- een kopie van een fax van het aanvraagformulier Capital Effect van 15 februari 2001 op naam van [partij A], met een maandbetaling van NLG 250,00 en een looptijd van 20 jaar, waarop staat geschreven ‘
fax sent by […] [naam]’ een stempel is geplaatst met de contactgegevens van FDW en waarop verder met de hand de gegevens van [partij A] zijn ingevuld en eveneens met de hand onder ‘naam adviseur’ de naam [naam] is ingevuld met vermelding van de plaatsnaam Genemuiden en het ATP-nummer [nummer 2];
fax sent by […] [naam]’ een stempel is geplaatst met de contactgegevens van FDW en waarop verder met de hand de gegevens van [partij A] zijn ingevuld en eveneens met de hand onder ‘naam adviseur’ de naam [naam] is ingevuld met vermelding van de plaatsnaam Genemuiden en het ATP-nummer [nummer 2];
- een kopie van de Capital Effect Maandbetaling 20 jaar overeenkomst van 21 februari 2001 met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer [nummer 2]-Het Fries Drenthse Wold en getekend door [partij A] en Bank Labouchere;
- het in de procedure tussen de toenmalige partner van [partij A] en Dexia gewezen vonnis van de rechtbank Overijssel van 1 juni 2023.
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met de door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(Nieuwe) argumenten Dexia
5.14.
Dexia heeft tegen de bewuste overwegingen (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
- dat de gemachtigde van de afnemer ten onrechte op zijn woord wordt geloofd;
- dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
- dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust; en
- dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.15.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [partij A] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de medewerker van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [6] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval, heeft [partij A], tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [partij A] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [partij A] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [partij A] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de medewerker van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [partij A] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent, betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
Wetenschap Dexia
5.16.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de FDW aan [partij A]. Dexia had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie, had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [partij A] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij A] voor rekening van Dexia.
Aansprakelijkheid Dexia
5.17.
Nu Dexia ondanks het voorgaande de overeenkomst toch met [partij A] is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Er kunnen situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van een afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn geen feiten en omstandigheden aanwezig die daartoe aanleiding geven. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
5.18.
De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat FDW [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar ook persoonlijk had geadviseerd en daarvoor geen vergunning bezat.
Schade
5.19.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen in de processtukken besproken. [partij A] heeft haar schade berekend op € 8.417,03, te vermeerderen met rente. Dexia heeft deze schadeberekening betwist en gewezen op het bedrag van € 9.426,00 dat Dexia tijdens deze procedure op 15 januari 2025 aan [partij A] heeft betaald. Volgens Dexia bestaat dit bedrag voor € 4.647,23 uit rente zodat de hoofdsom van € 4.778,77 in mindering strekt op de schade van [partij A]. [partij A] heeft erkend dat zij € 9.426,00 heeft ontvangen, maar betwist dat sprake is van € 4.647,23 aan rente. Zoals [partij A] heeft aangevoerd, heeft Dexia de opbouw van het bedrag niet toegelicht en ook niet onderbouwd. Weliswaar staat in het als productie 1 door Dexia overgelegde financiële overzicht bij het bedrag een sterretje dat verwijst ‘
Bedrag incl rente’, maar dat is onvoldoende. In de door [partij A] als productie F en G overgelegde brief van 19 december 2024 waarin Dexia de betaling van € 9.426,00 aankondigt, staat:
Bedrag incl rente’, maar dat is onvoldoende. In de door [partij A] als productie F en G overgelegde brief van 19 december 2024 waarin Dexia de betaling van € 9.426,00 aankondigt, staat:
“[…]
Belangrijk: deze betaling is onverplicht en wordt gedaan zonder erkenning van schuld. Het betreft een vooruitbetaling op een mogelijke vergoeding die u wellicht in rechte kunt krijgen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Mocht achteraf in rechte blijken dat de vooruitbetaling te laag is, dan zal Dexia de betaling aanvullen met hetgeen waartoe zij dan door een rechter veroordeeld wordt. Mocht achteraf blijken dat de vooruitbetaling te hoog en ten onrechte is gedaan, dan behoudt Dexia zich het recht voor de betaling geheel of gedeeltelijk van u terug te vorderen.
[…]”
Hieruit leidt de kantonrechter af dat het bedrag van € 9.426,00 in het algemeen als een voorschot is betaald. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [partij A] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen en fiscale voordelen. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A], behoudens het bedrag van de ‘onverplichte uitbetaling’ niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Mocht al eerder een schadevergoeding door Dexia aan [partij A] zijn betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan wat daarover is overwogen in de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021. [8] De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 en Hoge Raad 3 februari 2017. [9] Op deze uitkomst strekt vervolgens in mindering het door Dexia betaalde bedrag van
€ 9.426,00.
€ 9.426,00.
5.20.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019. [10]
5.21.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De door Dexia gevorderde verklaring voor recht
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie, worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Incidentele vordering van Dexia
5.23.
Dexia vordert in reconventie op grond van artikel 195 Rv veroordeling van [partij A] tot het verstrekken van een afschrift van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend. Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 194 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een voldoende belang te hebben;
- het moet gaan om bepaalde gegevens;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.24.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van lid 2 van artikel 194 Rv geen inzage van het intakeformulier of andere schriftelijke documenten verlangd kan worden.
5.25.
In lid 2 van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënte van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier of een vergelijkbaar document) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 2 van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde zijn terechtgekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.26.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 82,00.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.27.
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk zal krijgen, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij A]. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [partij A] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
144,47
- griffierecht
€
732,00
- salaris gemachtigde
€
542,00
(2 punt × € 271,00)
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
1.554,47
5.28.
De door [partij A] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
6. De beslissing
De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering van Dexia af;
6.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op € 82,00.
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig tegenover [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl Dexia behoorde te weten dat FDW [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] ook persoonlijk had geadviseerd en FDW geen vergunning daarvoor bezat;
6.4.
verklaart voor recht dat van [partij A] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] de schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.19.;
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] van € 1.554,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.10.
wijst de vordering af;
6.11.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.