ECLI:NL:RBOVE:2025:5233

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
11456420 \ CV EXPL 24-2551
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. over schadevergoeding en onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft [partij A] een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia Nederland B.V. via De Financiële Kamer. [partij A] heeft geld geleend van Dexia om aandelen te kopen, maar heeft bij de verkoop van deze aandelen verlies geleden. De kern van het geschil is of Dexia aansprakelijk is voor de door [partij A] geleden schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl De Financiële Kamer geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia de schade van [partij A] volledig moet vergoeden, omdat er sprake is van een schending van zorgplichten. De vordering van [partij A] tot schadevergoeding van € 9.394,60 is toegewezen, evenals de proceskosten. Dexia's tegenvorderingen zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter P.L. Alers op 19 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11456420 \ CV EXPL 24-2551
Vonnis van 19 augustus 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.Kern van de zaak

1.1.
[partij A] heeft via De Financiële Kamer een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomst(en) leende [partij A] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele vordering ex artikel 195 Rv. tevens houdende conclusie van antwoord en tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[nummer 1]
21-03-2000
Capital Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
22-11-2012
€ 2.427,63
ja
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 17.259,60 aan maandtermijnen betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 4.069,51 aan dividenden ontvangen en
€ 1.367,86 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 2 juni 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4.Het geschil in conventie, in reconventie en in het incident

4.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier van de onderhavige overeenkomst aan [partij A] te verstrekken;
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten;
  • voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [partij A] ex artikel 195 Rv. zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.
in de hoofdzaak:
  • te verklaren voor recht dat Dexia niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
  • [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in conventie, in reconventie en in het incident

Algemeen

5.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
  • [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[partij A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon De Financiële Kamer B.V. te Amsterdam (hierna: ‘De Financiële Kamer’). Tussen partijen is niet in geschil dat De Financiële Kamer niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat De Financiële Kamer [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat De Financiële Kamer [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] werd door De Financiële Kamer telefonisch benaderd. De medewerker van De Financiële Kamer stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [partij A] door te nemen met een financieel adviseur van De Financiële Kamer. [partij A] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens hebben twee huisbezoeken plaatsgevonden. Bij het eerste huisbezoek liet de medewerker in kwestie, de heer [naam] (hierna te noemen: [naam]), een visitekaartje achter. Een kopie van het visitekaartje is overgelegd als productie C. Tijdens het eerste huisbezoek heeft [naam] van De Financiële Kamer geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij A]. Zo is met hem gesproken over het werk, inkomen, maandelijkse lasten en pensioenregeling van [partij A]. Daarnaast is met [naam] vooral uitgebreid gesproken over de wens van [partij A] om eerder te stoppen met
werken. [naam] gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. [naam] adviseerde [partij A] om een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. Aan de hand van het inkomen en de maandelijkse lasten van [partij A] heeft [naam] een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 250,- geadviseerd. Volgens [naam] zou [partij A] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [partij A] na zijn 60e zou kunnen stoppen met werken. De opbrengst uit de Capital Effect overeenkomst zou voldoende zijn om als aanvulling te dienen tot 100% van de pensioenuitkering van [partij A] in de periode tot zijn pensioengerechtigde leeftijd van 65, aldus [naam].
Hierbij heeft [naam] met de hand een berekening gemaakt op basis van de pensioenregeling van [partij A] en de mogelijke opbrengst uit de Capital Effect overeenkomst. Een kopie van dit rekenvoorbeeld is overgelegd als productie D. [naam] heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [partij A] op deze risico’s gewezen was had hij de Capital Effect overeenkomst nooit afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van [naam] en zijn advies. Om deze reden heeft [partij A] het advies opgevolgd. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomst is door [naam] in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst heeft [naam] bij een tweede huisbezoek langsgebracht ter ondertekening. Uiteindelijk heeft [partij A] een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 250,23.
5.11.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomst op naam van [partij A] met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer [nummer 2] De Financiële Kamer;
  • een uitdraai van de website van De Financiële Kamer van destijds, waarop onder meer staat dat De Financiële Kamer de oudedagsvoorziening optimaal kan regelen, één van hun adviseurs op basis van persoonlijke gegevens een nauwkeurig plaatje maakt van de huidige pensioenopbouw, en dat hun advies altijd op maat gesneden is en onafhankelijk;
  • een kopie van een kladpapier zonder opschrift met daarop handgeschreven rekenvoorbeelden;
  • een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van De Financiële Kamer, waarop vermeld staat: “[naam] , Financieel Planner”.
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(Nieuwe) argumenten Dexia
5.14.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat de gemachtigde van de afnemer ten onrechte op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust; en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.15.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [partij A] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de medewerker van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [partij A], tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [partij A] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [partij A] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [partij A] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de medewerker van De Financiële Kamer, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [partij A] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
Wetenschap Dexia
5.16.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van De Financiële Kamer aan [partij A]. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij A] voor rekening van Dexia.
Aansprakelijkheid Dexia
5.17.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [partij A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
5.18.
De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat De Financiële Kamer [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en De Financiële Kamer geen vergunning daarvoor bezat.
Schade
5.19.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [partij A] heeft de schade berekend op € 9.394,60 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
5.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking. [partij A] heeft nog een vordering ingesteld tot veroordeling van Dexia om een afschrift van het aanvraagformulier te verstrekken. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal deze vordering van [partij A] worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij de stukken in deze procedure.
Incidentele vordering van Dexia
5.21.
Dexia vordert op grond van artikel 195 Rv [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure feitelijke stellingen zijn ontleend. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 195 Rv niet van toepassing in deze zaak. Artikel 195 Rv is onderdeel van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, welke wet op 1 januari 2025 in werking is getreden. Volgens het overgangsrecht gelden de nieuwe wettelijke regels alleen voor gerechtelijke procedures die na 1 januari 2025 worden gestart. Als een procedure vóór 1 januari 2025 is aangespannen, blijft het oude (bewijs)recht gelden totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. De onderhavige procedure is door [partij A] gestart met het uitbrengen van de dagvaarding vóór 1 januari 2025. Dat betekent dat het oude (bewijs)recht in deze zaak van toepassing is. De kantonrechter zal de vordering van Dexia tot inzage daarom toetsen aan het tot 1 januari 2025 geldende artikel 843a Rv.
5.22.
Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde bescheiden;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.23.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van lid 3 en lid 4 van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten zoals bedoeld door Dexia verlangd kan worden.
5.24.
In lid 3 van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier of een vergelijkbaar document) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.25.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Vorderingen van Dexia
5.26.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.27.
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 732,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 100,00
Totaal € 1.509,97
5.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op
€ 82,00;
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat De Financiële Kamer [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] ook persoonlijk had geadviseerd en De Financiële Kamer geen vergunning daarvoor bezat;
6.4.
verklaart voor recht dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van
€ 9.394,60, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.19;
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] van € 1.509,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af;
6.11.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023: en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.