ECLI:NL:RBOVE:2025:5596

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
11616848 \ CV EXPL 25-520
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige daad van Dexia

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft [partij A] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de schade die [partij A] heeft geleden als gevolg van de effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het feit dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank oordeelt dat Dexia de door [partij A] geleden schade volledig moet vergoeden, omdat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die [partij A] heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij A] toegewezen, inclusief de schadevergoeding van € 14.905,11, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter-plaatsvervanger P.L. Alers op 16 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11616848 \ CV EXPL 25-520
Vonnis van 16 september 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
handelende voor zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap in hoedanigheid van de erfgenaam van [naam 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.Kern van de zaak

1.1.
[partij A] heeft (samen met wijlen [naam 1]) via tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland te Enschede een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomst(en) leende [partij A] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft (naast een leaseovereenkomst met contractnummer [nummer 3], waarvoor de Duisenbergregeling is getekend) de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij (en wijlen [naam 1]) als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
1
[nummer 1]
04-03-2002
Capital Effect
2
[nummer 2]
04-03-2002
Capital Effect
3
[nummer 4]
04-03-2002
Capital Effect
4
[nummer 5]
05-03-2002
Capital Effect
5
[nummer 6]
13-03-2002
Capital Effect
6
[nummer 7]
23-04-2002
Capital Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
n.b.
2
07-03-2007
€ 0,87
nvt
3
07-03-2007
€ 0,87
nvt
4
07-03-2007
€ 0,87
nvt
5
15-03-2007
€ 28,35
nvt
6
27-04-2007
€ 725,02
nvt
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal (althans voor de overeenkomsten 2 t/m 6) een bedrag van € 24.713,19 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 1.370,81 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 30 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4.Het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] (en wijlen [naam 1]) en/of toerekenbaar is tekortgeschoten;
  • voor recht zal verklaren dat [partij A] (en wijlen [naam 1]) schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Voor recht zal verklaren dat Dexia na betaling van een bedrag van € 18,90 niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
  • [partij A] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;
  • [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Algemeen

5.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:
  • er is sprake van huurkoop;
  • er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
  • Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
  • [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
  • er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade van [partij A] en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
5.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland te Enschede (VSN). Tussen partijen is niet in geschil dat VSN niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
5.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
5.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat VSN [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat VSN [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
5.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.10.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Voor contract [nummer 3] is de Duisenbergregeling getekend, waardoor [partij A] dit contract niet betrekt in de procedure. Voor de volledigheid van de advisering wordt het contract wel meegenomen in de feitelijke gang van zaken. De overeenkomst en de eindafrekening van contract [nummer 3] zijn overgelegd als productie E. De getekende Duisenbergregeling is over
gelegd als productie F.
Ten aanzien van contract [nummer 3]
Wijlen [naam 1] (hierna: [naam 1]) werd door Verzekerd Spaarplan Nederland telefonisch benaderd. De medewerker van Verzekerd Spaarplan Nederland stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [naam 1] door te nemen met een financieel adviseur van Verzekerd Spaarplan Nederland. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het huisbezoek waren zowel [naam 1] als [partij A] aanwezig. Tijdens het gesprek heeft de medewerker van Verzekerd Spaarplan Nederland geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [naam 1]. Zo is met de medewerker gesproken over de koopwoning, de hypothecaire situatie en de gezinssituatie. Daarnaast is met de medewerker gesproken over de wens van [naam 1] om vermogen op te bouwen om eerder te kunnen stoppen met werken. De medewerker gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier hét geschikte product voor wist. De medewerker adviseerde om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse betaling van ongeveer NLG 100,-. Volgens de medewerker zou [naam 1] met dit bedrag een aanzienlijk vermogen opbouwen om eerder te kunnen stoppen met werken. [naam 1] zou de maandelijkse betalingen kunnen voldaan van zijn maandelijkse inkomen. De medewerker heeft [naam 1] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [naam 1] op deze risico’s gewezen was had hij het Capital Effect nooit afgesloten. [naam 1] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de medewerker van VSN. De aanvraag voor het Capital Effect is door de medewerker in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
Ten aanzien van contract [nummer 1], [nummer 2], [nummer 4], [nummer 5] en [nummer 6]
In 2002 werden [naam 1] en [partij A] opnieuw benaderd door Verzekerd Spaarplan Nederland. Ditmaal was het medewerkster [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2]). [naam 2] stelde voor om langs te komen om de financiële situatie en wensen van [naam 1] en [partij A] door te nemen. [naam 1] en [partij A] hebben hiermee ingestemd. Tijdens het huisbezoek waren zowel [naam 1] als [partij A] aanwezig. Tijdens het gesprek heeft [naam 2] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [naam 1] en [partij A]. Zo is met [naam 2] gesproken over de koopwoning, de hypothecaire situatie en de gezinssituatie van [naam 1] en [partij A] en over de eerder afgesloten Capital Effect overeenkomst. Daarnaast is met [naam 2] gesproken over de wens van [naam 1] en [partij A] om vermogen op te bouwen om eerder te kunnen stoppen met werken en om de hypotheek sneller te kunnen aflossen. [naam 2] gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat zij hier hét geschikte product voor wist. [naam 2] adviseerde [naam 1] en [partij A] om vier Capital Effect overeenkomsten af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer € 4.700,- en één Capital Effect af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer € 2.400,-. [naam 2] adviseerde om een krediet af te sluiten om de vooruitbetalingen te kunnen voldoen. [naam 2] zette één en ander op papier in een financiële planning. Met de financiële planning liet [naam 2] de huidige situatie zien met de Capital Effect overeenkomst die [naam 1] en [partij A] eerder hadden afgesloten, en de nieuwe situatie waarbij [naam 1] en [partij A] werd geadviseerd om vier Capital Effect overeenkomsten af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer € 4.700,- en één Capital Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ongeveer € 2.400,-. Met vijf Capital Effect producten zouden [naam 1] en [partij A] zodanig hoge rendementen ontvangen, dat zij hun doelstellingen zouden kunnen realiseren, aldus [naam 2]. [naam 1] en [partij A] dienden voor de vooruitbetalingen een krediet van € 24.000 af te sluiten. Met dit krediet zouden [naam 1] en [partij A] ook de eerder afgesloten Capital Effect overeenkomst kunnen volstorten. Uit de financiële planning blijkt dat [naam 1] en [partij A] door middel van deze constructie een nettobedrag van € 15.488 zouden ontvangen, nadat het krediet ter hoogte van € 24.000 was betaald. De financiële planning is overgelegd als productie G. Daarnaast heeft [naam 2] een tijdlijn opgesteld waarin zij de financiële planning in fases uiteenzette. De tijdlijn is overgelegd als productie H. [naam 2] heeft [naam 1] en [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan, het krediet niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [naam 1] en [partij A] op deze risico’s waren gewezen hadden zij de Capital Effect overeenkomsten nooit afgesloten. Zij hadden geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwden daarom volledig op de deskundigheid van [naam 2] en haar advies. Volgens [naam 2] zouden de fondsen waarin werd belegd een goede investering zijn. Om deze reden hebben [naam 1] en [partij A] het advies van [naam 2] opgevolgd. [naam 1] en [partij A] hebben een krediet van € 24.000 afgesloten bij de Direktbank. De kredietovereenkomst is overgelegd als productie T. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten zijn door [naam 2] in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend.
Ten aanzien van contract [nummer 7] van 2002
Ruim anderhalve maand later heeft een adviseur van Verzekerd Spaarplan Nederland nog een keer contact opgenomen met [naam 1] en [partij A]. Dit keer was het medewerkster [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3]). [naam 3] informeerde naar de financiële situatie en wensen van [naam 1] en [partij A]. De financiële situatie en doelstelling waren reeds bij Verzekerd Spaarplan Nederland bekend, vanwege het eerdere contact. Volgens [naam 3] zouden [naam 1] en [partij A] er goed aan doen om nog een Capital Effect af te sluiten, omdat de koersen op dat moment gunstig waren. [naam 3] adviseerde om een Capital Effect af te sluiten. Door een vooruitbetaling te doen zouden [naam 1] en [partij A] 20% korting krijgen op het product. [naam 3] adviseerde derhalve om een Capital Effect met een vooruitbetaling van ruim
€ 4.800,- af te sluiten. Op deze wijze zouden [naam 1] en [partij A] nog meer vermogen opbouwen om eerder te kunnen stoppen met werken en om de hypotheek versneld af te lossen. [naam 3] heeft [naam 1] en [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [naam 1] en [partij A] op deze risico’s waren gewezen hadden zij de Capital Effect overeenkomst nooit afgesloten. Zij hadden geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwden daarom volledig op de deskundigheid van [naam 3] en haar advies. Zij hebben het advies van [naam 3] opgevolgd en een Capital Effect afgesloten met een
vooruitbetaling van € 4.858,50. De aanvraag van het product is door [naam 3] in gang
gezet en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
5.11.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de aanvraagformulieren die hebben geleid tot de overeenkomsten waarop het product is aangekruist en welk formulier ook door de adviseur is ondertekend met diens ATP-nummer [nummer 8];
  • een kopie van de overeenkomsten op naam van wijlen [naam 1] en [partij A], met de betreffende contractnummers, voorzien van het adviseursnummer [nummer 8] VSN;
  • een kredietovereenkomst van 1 maart 2002 tussen Direktbank en Wijlen [naam 1] en [partij A] anderzijds, waarop onder meer VSN als tussenpersoon staat vermeld, voor een kredietlimiet van € 24.000,00;
  • een uitdraai van de website van VSN van destijds, waarop onder meer staat dat VSN reeds jaren actief is als adviseur en bemiddelaar ten behoeve van particulieren voor tal van diensten op financieel en fiscaal gebied en dat de informatie op de website voornamelijk gaat over effectenlease; verder wordt het concept effectenlease uitgelegd onder andere aan de hand van een rekenvoorbeeld/prognose;
  • een overzicht van bedragen en overeenkomsten in de “oude situatie” en de “nieuwe situatie” waaraan [partij A] heeft gerefereerd;
  • een overzicht van een financiële planning voor wijlen [naam 1] en [partij A] waarop onder meer staat wanneer de overeenkomsten geld uitkeren en wanneer hun AOW en pensioen begint, met bedragen, afkomstig van Verzekerd Spaarplan Nederland B.V.;
  • een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van VSN met als beschrijving van de werkzaamheden ‘Het verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioenen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing’;
Aanhoudingsverzoek
5.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(Nieuwe) argumenten Dexia
5.14.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat de gemachtigde van de afnemer ten onrechte op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust; en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.15.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [partij A] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de medewerker van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval heeft [partij A], tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [partij A] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst(en) dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [partij A] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [partij A] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de medewerker van VSN, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [partij A] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
Wetenschap Dexia
5.16.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van VSN aan [partij A]. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij A] voor rekening van Dexia.
Aansprakelijkheid Dexia
5.17.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [partij A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [partij A]
5.18.
De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens wijlen [naam 1] en [partij A] heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat VSN wijlen [naam 1] en [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar hen tevens persoonlijk had geadviseerd en VSN geen vergunning daarvoor bezat.
Schade
5.19.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [partij A] heeft de schade berekend op € 14.905,11 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
5.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Vorderingen in reconventie van Dexia
5.21.
Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen, inclusief de vordering [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier, althans van andere schriftelijke documenten van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 195 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
  • degene die de vordering instelt, dient een voldoende belang te hebben;
  • het moet gaan om bepaalde gegevens;
  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.22.
Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van lid 2 van artikel 194 Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden.
5.23.
In lid 2 van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier of een vergelijkbaar document) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 2 van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat deze vordering van Dexia moet worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.24.
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 732,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 100,00
Totaal € 1.518,47
5.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens wijlen [naam 1] en [partij A] heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat VSN wijlen [naam 1] en [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar hen tevens persoonlijk had geadviseerd en VSN geen vergunning daarvoor bezat;
6.2.
verklaart voor recht dat wijlen [naam 1] en [partij A] schade hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;
6.3.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van € 14.905,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.19.;
6.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.5.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.8.
wijst de vordering in reconventie af;
6.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023: en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.