Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoogte van het dagloon voor de WIA-uitkering van betrokkene, die per 26 oktober 2022 is vastgesteld op € 197,05. Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene als herintreder moet worden beschouwd, en dat alleen het loon uit zijn dienstbetrekking bij de Kamer van Koophandel moet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon. De Raad volgt het standpunt van het Uwv en oordeelt dat het Uwv het dagloon correct heeft vastgesteld, waarbij het aantal dagloondagen is aangepast door loonloze maanden buiten beschouwing te laten. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 november 2025, waarbij het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. E.S. Träger en betrokkene door mr. H.H. Jansen. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Raad vernietigt deze uitspraak gedeeltelijk en verklaart het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De Raad oordeelt dat de door betrokkene aangevoerde bijzondere omstandigheden niet leiden tot een hogere uitkering, en dat de toepassing van het Dagloonbesluit niet onredelijk is. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.267,50.