ECLI:NL:CRVB:2025:797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
22/2342 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van Wajong-uitkering en herziening van toeslag in verband met illegale gokactiviteiten

In deze zaak gaat het om de terugvordering van de Wajong-uitkering en de herziening van de toeslag van appellant door het Uwv. Appellant ontving een Wajong-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het Uwv heeft de Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 op nihil gesteld en de toeslag herzien, omdat appellant illegale gokactiviteiten had verricht en daarmee aanzienlijke inkomsten had gegenereerd. Appellant is het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 niet op nihil mocht stellen, omdat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in die periode hoge inkomsten had. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. De Raad heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de Wajong-uitkering en de herziening van de toeslag over de periode van 1 januari 2015 tot 26 januari 2020 terecht zijn, omdat appellant welbewust zijn inkomsten niet heeft gemeld. De Raad heeft de proceskosten van appellant vergoed.

Uitspraak

22/2342 WAJONG
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juni 2022, 21/1037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht in verband met de door appellant in de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 genoten inkomsten is overgegaan tot nihilstelling en terugvordering van de Wajong-uitkering en herziening en terugvordering van de in die periode op grond van de Toeslagenwet ontvangen toeslag. Appellant krijgt deels gelijk. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de Wajong-uitkering over de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 niet op nihil mocht stellen. Over de periode vanaf 1 januari 2015 is de Wajong-uitkering terecht op nihil gesteld en teruggevorderd en is de tot en met 30 juni 2016 uitbetaalde toeslag eveneens terecht herzien en teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W. Sallé. advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaak 22/2343 Wajong op een zitting van 2 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sallé en vergezeld door zijn begeleidster, [naam begeleidster] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 22/2343 Wajong is op 14 december 2023 afzonderlijk uitspraak gedaan. [1]
Het onderzoek in de onderhavige zaak is heropend na de zitting. De Raad heeft partijen verzocht in te gaan op de vraag of de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 [2] gevolgen heeft voor deze zaak. Beide partijen hebben gereageerd.
De zaak is behandeld op een nadere zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sallé en vergezeld door zijn begeleidster, Nijenhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1988, is vanaf 15 maart 2006 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998). Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 maart 2011 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Bij besluit van 9 december 2016 heeft het Uwv de toeslag van appellant met ingang van 1 juli 2016 beëindigd.
1.2.
Naar aanleiding van een melding op 23 april 2020 door de FIOD, heeft het Uwv in 2020 onderzoek verricht naar gokactiviteiten van appellant. Uit dit onderzoek is volgens het Uwv gebleken dat appellant van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 samen met anderen op professionele wijze online heeft gegokt met gebruikmaking van valse identiteitsbewijzen en daarmee per maand gemiddeld € 10.000,- tot € 20.000,- verdiende. Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het Uwv vervolgens in verband met deze inkomsten de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 op nihil gesteld en de toeslag van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016 herzien. In dit besluit staat ook dat appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 bruto € 117.691,16 te veel aan Wajong-uitkering en over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016 bruto € 410,10 te veel aan toeslag heeft ontvangen en dat appellant dit bedrag van in totaal bruto € 118.101,26 aan het Uwv moet terugbetalen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 24 juni 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – voor zover relevant – het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat het besluit om zijn Wajong-uitkering op nihil te stellen en zijn toeslag te herzien en het te veel betaalde terug te vorderen in strijd is met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel en het beginsel van equality of arms. Hiertoe voert hij aan dat het Uwv te weinig informatie heeft verzameld om het bestreden besluit te kunnen dragen en had moeten wachten op de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast kan appellant niet beschikken over zijn computer en data(bestanden) omdat deze door de FIOD in beslag zijn genomen, waardoor het leveren van tegenbewijs onmogelijk is. Verder maken de door appellant bij de FIOD afgelegde verklaringen volgens hem geen onderdeel uit van het procesdossier en kunnen deze niet als (enig) bewijs dienen in onderhavige procedure. Het Uwv had bovendien niet mogen afgaan op de door appellant op 27 mei 2020 bij het Uwv afgelegde verklaringen, omdat hij zich toen niet bewust was van de concrete gevolgen van zijn antwoorden. Hij kon bepaalde vragen bovendien niet goed beantwoorden doordat relevante informatie hierover door de FIOD in beslag is genomen. Het op 27 mei 2020 verklaarde moet worden opgevat als betwisting van de bij de FIOD afgelegde verklaringen.
3.2.
Appellant voert verder aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten vóór 2015 onder het wettelijk minimum loon gelegen moeten hebben. Hij heeft op 27 mei 2020 verklaard dat de inkomsten in het begin maar een paar honderd euro per maand bedroegen. Ook is hij periodes gestopt, in ieder geval eenmaal voor een periode van een jaar. Pas na 2015 heeft hij een administratie bijgehouden. Over de periode vóór 2015 is geen sluitende administratie. Het Uwv kon zijn recht op Wajong over die periode op andere wijze vaststellen. Het onderzoek had zich  gelet op de veranderende lijn in de rechtspraak [3] moeten richten op de bedragen die hij bij het gokken heeft ingezet. Het Uwv heeft dit onvoldoende onderzocht.
3.3.
Appellant betoogt ten slotte dat er dringende redenen bestaan om af te zien van terugvordering. Hij heeft met het forensisch-psychologisch rapport van 22 juli 2020 aannemelijk gemaakt dat zijn gedrag hem gelet op zijn stoornissen niet kan worden toegerekend. Appellant ondervindt veel hinder van de terugvordering in zijn dagelijks leven. De financieel geheel uitzichtloze situatie heeft verstrekkende gevolgen voor zijn mentale gezondheid. In dit kader verwijst appellant naar uitspraken van de Raad van 31 maart 2020 [4] en 22 juni 2021 [5] . Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.4.
Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 [6] heeft appellant herhaald dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Ten aanzien van de oorzaak van de herziening en terugvordering heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een aandeel heeft in de ontstane situatie. Het Uwv was bekend met zijn autisme en de problematiek ten opzichte van communicatie, waardoor hij bij de kleinste tegenslag uit het veld is geslagen. Ook was het Uwv vanaf 2015 en dus geruime tijd voor het besluit tot herziening en terugvordering, bekend met de gokverslaving van appellant en is er ten onrechte niet ingegrepen. Ook is toen niet doorgevraagd met als gevolg dat de situatie heeft kunnen voortduren. Daardoor is pas vijf jaar later een onnodig hoog bedrag teruggevorderd. Appellant heeft verder aangevoerd dat van een bewuste schending van de inlichtingenplicht door hem geen sprake is geweest. Blijkens het psychologisch onderzoeksrapport van 22 juli 2020 kan zijn gedrag hem als gevolg van zijn beperkingen en stoornissen, niet, althans in verminderde mate worden toegerekend. Over de herziening en terugvordering heeft appellant aangevoerd dat deze voor hem – gezien de hoogte van het terugvorderingsbedrag, het feit dat hij slechts een uitkering ontvangt en hij ten gevolge van zijn stoornissen een kwetsbare positie heeft in de samenleving – grote financiële en sociale gevolgen hebben.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.6.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant geen sprake is van een dringende reden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering dient te worden afgezien. Het Uwv acht hierbij van belang dat de oorzaak van de herziening en terugvordering is gelegen in het feit dat appellant de inlichtingenplicht heeft overtreden. De oorzaak dat een vordering is ontstaan, ligt niet bij het Uwv. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 oktober 2015 wordt enkel gesproken over verslavingsproblematiek en niet over eventuele inkomsten in verband hiermee. Er kan volgens het Uwv dan ook geen sprake van zijn dat het Uwv redelijkerwijs had moeten onderzoeken of eventueel inkomsten werden gegenereerd in verband met verslavingsproblematiek. De vordering is daardoor niet door toedoen van het Uwv tot een hoog bedrag opgelopen.
3.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in het rapport van 7 augustus 2024 tot de conclusie dat medisch geen dringende reden aanwezig is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Ook staat de invordering nog steeds on hold. Als er wel kan worden ingevorderd, wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Voorts bestaat ook nog de mogelijkheid om op termijn een verzoek om kwijtschelding in te dienen. Het Uwv heeft verder nog naar voren gebracht dat het Uwv het belang van de terugvordering moet afwegen tegen alle relevante feiten en omstandigheden. Eén van de belangrijkste redenen voor het Uwv om terug te vorderen is het behoud van het brede draagvlak voor het sociale zekerheidsstelsel. Iedereen draagt bij aan dit stelsel door middel van het betalen van premies en belastingen. Uitkeringen worden betaald van gemeenschappelijk geld. Om het brede draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden is het van belang dat deze gelden rechtmatig worden besteed op de manier waarop dat is vastgelegd in de wet. Het is daarom van belang dat een uitkering waarop geen recht bestaat, wordt terugbetaald. Daarnaast is het ook belangrijk dat het niet mag lonen als iemand door eigen toedoen meer uitkering krijgt dan waar eigenlijk recht op bestaat. Gelet op het eigen aandeel van appellant in het ontstaan van de vordering, het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en wat over de invordering is aangegeven, is het Uwv van mening dat het zwaarwegende belang van terugvordering moet prevaleren en dat er geen aanleiding is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Het oordeel van de Raad

4. In geschil is de vraag of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de nihilstelling en de terugvordering van de Wajong-uitkering en de herziening en de terugvordering van de toeslag in stand heeft gelaten. De Raad beoordeelt dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het besluit tot nihilstelling en terugvordering van de Wajong-uitkering en herziening en terugvordering van de toeslag is een belastend besluit, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. [7] Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van appellant om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
Periode van 1 januari 2015 tot 26 januari 2020
4.2.
Appellant heeft niet betwist dat zijn inkomen uit illegale gokactiviteiten in de periode vanaf 1 januari 2015 vele malen hoger was dan de Wajong-uitkering en toeslag die hij ontving. Hieruit volgt dat het Uwv de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 januari 2020 met toepassing van artikel 3:48 (oud) van de Wajong op nihil diende te stellen, de toeslag over de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2016 diende te herzien en het te veel betaalde van appellant diende terug te vorderen.
4.3.
De Raad is van oordeel dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering van het te veel betaalde over de periode vanaf 1 januari 2015 af te zien. Dat appellant door zijn autisme de gevolgen van zijn handelen wellicht niet altijd goed kan overzien, doet niet af aan het feit dat hij er  mede gelet op de door hem afgelegde verklaringen  welbewust voor heeft gekozen om zijn inkomsten uit gokactiviteiten niet bij het Uwv te melden, terwijl hij wist dat hij dat wel moest doen. Anders dan appellant stelt heeft het Uwv in de ontstane situatie geen aandeel gehad. Het Uwv was weliswaar op de hoogte van de verslavingsproblematiek bij appellant, maar was niet bekend met het feit dat hij daaruit inkomsten genereerde. Het Uwv was in dit geval, bij het ontbreken van signalen die wezen op inkomsten uit gokactiviteiten, niet gehouden dit nader te onderzoeken. De oorzaak van de herziening en terugvordering is dus geheel aan appellant te wijten.
4.4.
Wat betreft de gevolgen van de terugvordering is van belang dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich in het algemeen pas voordoen bij de invordering of verrekening. Wanneer er wordt ingevorderd kan een betalingsregeling worden getroffen, die wordt afgestemd op de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van appellant. Gelet op het verhandelde ter zitting lost appellant nog niet af op de ontstane schuld.
4.5.
Appellant heeft ten slotte verklaard dat hij zijn situatie  mede als gevolg van de hoge terugvordering  als uitzichtloos ervaart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 augustus 2024 inzichtelijk gemotiveerd dat niet gebleken is dat de gezondheidssituatie van appellant als gevolg van de bestreden besluitvorming verslechterd is, dan wel dat appellant zich onder behandeling heeft moeten stellen. Appellant heeft ruim een jaar nadat hij bekend is geworden met de nihilstelling en terugvordering van de Wajonguitkering en de herziening en terugvordering van toeslag hierop, nog een jaar voltijds gewerkt zonder noemenswaardige uitval. Overige bijzondere omstandigheden, die wijzen op het bestaan van een dringende reden, zijn door appellant niet gesteld.
Periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2015
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn inkomsten uit gokactiviteiten over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 niet zo hoog waren dat de Wajong-uitkering op nihil dient te worden gesteld en de toeslag geheel dient te worden herzien. Deze grond slaagt. De Raad stelt vast dat het onderzoek door de FIOD zich heeft gericht op de inkomsten van appellant vanaf het jaar 2015. Over de periode daaraan voorafgaand beschikte het Uwv slechts over de verklaring van appellant, dat hij omstreeks 2012 is begonnen met het invoeren van data voor het gokbedrijf van een ander waarvoor hij een paar honderd euro per maand kreeg, dat hij dat niet constant deed en dat hij ook weleens een jaar gestopt is. Appellant heeft verklaard dat hij geleidelijk het illegale gokbedrijf heeft overgenomen en vanaf dat moment de administratie is gaan bijhouden die nu door de FIOD in beslag is genomen. Anders dan het Uwv stelt heeft appellant niet verklaard dat hij (ook) in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 tussen de € 10.000 en € 20.000 per maand verdiende. Dit blijkt ook voor het overige niet uit de gedingstukken. Het Uwv heeft niet nader onderzocht en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat appellant over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 dermate hoge inkomsten had dat deze diende te leiden tot een nihilstelling van de Wajong-uitkering. In het verlengde hiervan heeft het Uwv evenmin aannemelijk gemaakt dat de inkomsten van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 zodanig waren dat appellant in de gehele periode geen recht op toeslag had.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit 4.6 volgt dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de nihilstelling van de Wajonguitkering en de herziening van de toeslag over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 is gehandhaafd, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover dit ziet op de nihilstelling van de Wajong-uitkering en de herziening van de toeslag over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015. Als gevolg hiervan zal de Raad het bestreden besluit ook vernietigen voor zover dit ziet op de terugvordering.
4.8.
Het Uwv zal voor wat betreft de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2020 dienen te beslissen. Daarbij geldt het volgende. Niet gebleken is dat door de FIOD of het Uwv nader onderzoek is (of nog zal worden) verricht naar de inkomsten van appellant in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015. Daartegenover staat dat appellant heeft verklaard dat hij in (delen van) die periode wel inkomsten heeft genoten, dat dit bij aanvang een ‘paar honderd euro’ bedroeg, dat hij weleens een jaar is gestopt en dat hij geleidelijk het bedrijf heeft overgenomen en daarna veel geld heeft verdiend. Het Uwv mag in zo’n geval, waar geen administratie is bijgehouden van de inkomsten, naar vaste rechtspraak [8] een redelijke schatting van die inkomsten maken. Een redelijke schatting van de inkomsten leidt er naar het oordeel van de Raad in dit geval toe dat appellant in 2012 geacht kan worden een maandelijks inkomen van 50% van het maatmaninkomen van € 1.558,78 te hebben genoten, dat in 2013 geen inkomsten zijn genoten en dat in 2014 maandelijks inkomsten zijn genoten ter hoogte van 70% van het maatmaninkomen. Het Uwv dient vervolgens te bezien welke gevolgen die inkomsten hebben voor de Wajong-uitkering van appellant, het recht op toeslag en het terug te vorderen bedrag. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt) en op € 2.721,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de zienswijze van 2 juli 2024 en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde van € 907,- per punt). Daarnaast moet het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 14 januari 2021 ongegrond is verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2021 gegrond en vernietigt dat besluit voor wat betreft de nihilstelling van de Wajong-uitkering en de herziening van de toeslag over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 en de terugvordering in zijn geheel;
  • draagt het Uwv op in zoverre een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2020 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.535,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en W.R. van der Velde en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3:48 van de Wajong (zoals deze bepaling luidde ten tijde in geding)
1. Indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn.
[…]
Artikel 3:56 van de Wajong
1. De uitkering, die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Artikel 11a van de TW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
[…]
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
[…].
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20 van de TW
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]

Voetnoten

1.CRvB 14 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2376.
2.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.CRvB 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832.
5.CRvB 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1475.
6.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578, en 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2578.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083.