Uitspraak
- 23-000591-24 (Z.A.);
- 23-000579-24 (N.B.);
- 23-000592-24 (A.B.);
- 23-000601-24 (A.B.);
- 23-000587-24 (Z.H.);
- 23-000561-24 (B.H.);
- 23-000609-24 (W.M.);
- 23-000594-24 (M.M.);
- 23-000586-24 (R.O.);
- 23-000584-24 (M.R.);
- 23-000565-24 (S.R.);
- 23-000595-24 (Z.R.);
- 23-000573-24 (Mao R.);
- 23-000545-24 (Mario R.);
- 23-000583-24 (R.T.).
1.Inleidend
“(…) dat de wettelijke handvatten voor (de voorzitter van) het hof als zittingsrechter sterk beperkt zijn om te kunnen voorzien in een afdoende oplossing voor het repeterende probleem van het ontbreken van rechtsbijstandsverlening aan de verdachte in de strafzaak. In het onverhoopte geval van voortduren van deze impasse, is het niettemin uiteindelijk aan het hof om regie te nemen. Daarbij geldt, dat naast het evidente belang van rechtsbijstandsverlening aan de verdachte, ook het maatschappelijke belang van voortgang van de behandeling van zijn strafzaak in het geding is. Vooruitlopen op dat scenario is echter thans niet aan de orde.” [8]
kroongetuigeen
PGP-bewijsals onderwerpen van debat (in eerste aanleg en naar verwachting in hoger beroep), ook in de zaak tegen R.T. onderzoek op die onderwerpen wordt voorgestaan. [9] De (toenmalige) verdediging in de zaak tegen R.T. heeft zich zonder nadere onderbouwing aangesloten bij de verzoeken die in andere zaken zijn gedaan, en heeft zich waar het gaat om de keuze van de verzoeken gerefereerd aan het oordeel van het hof, waar het gaat om het onderkennen van het belang dat de verdediging bij een verzoek wordt verondersteld te hebben. [10] Gelet hierop zal het hof de (herhaalde) verzoeken ten aanzien van de onderwerpen PGP-bewijs, kroongetuige, hetzij aanmerken als te zijn gedaan in de zaak tegen R.T. - middels het zoeken van aansluiting daarbij door de (toenmalige) verdediging van R.T. - hetzij ambtshalve beoordelen, ook in de zaak tegen R.T.
Dubai-observatie. Door de verdediging in de zaak tegen M.R. is gepersisteerd bij verzoeken die reeds in de appelschriftuur zijn opgegeven en in de eerste regieronde zijn gedaan die betrekking hebben op dat onderwerp. Het hof heeft de beslissing toen aangehouden, omdat R.T. op dat moment geen rechtsbijstand had, er namens hem nog geen gespecificeerde verzoeken waren gedaan en het hof de kans aanwezig achtte dat de verdediging van R.T. in een later stadium deze of soortgelijke verzoeken zou doen met een op zijn zaak toegesneden onderbouwing. [11] Op de terechtzitting van 2 oktober 2025 heeft het Openbaar Ministerie het hof verzocht om het nemen van een beslissing niet langer aan te houden. In dat kader heeft het Openbaar Ministerie opgemerkt dat het aangewezen lijkt met de behandeling van de zaken van de overige verdachten door te gaan, nu lastig te voorspellen is hoe de strafzaak tegen R.T. zich zal ontwikkelen. [12]
2.De omvang van het hoger beroep
- zaak A : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak B feit 1 : betrokkenheid bij de moord op H. Changachi (
- zaak B feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op K.H. (
- zaak C feit 3 : betrokkenheid bij de poging tot moord op K.B. (
Roos) of betrokkenheid bij de
Doorn)
- zaak B : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak C feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak C feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic (
- zaak D : betrokkenheid bij de poging tot moord op A.A. (
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op S. Erraghib (
- zaak A feit 2 : betrokkenheid bij de moord op H. Changachi (
- zaak A feit 3 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op K.H. (
- zaak A feit 4 : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak B : betrokkenheid bij de poging tot moord op K.B. (
- feit 1 : betrokkenheid bij de moord op M.M. Kok (
- feit 2 : betrokkenheid bij de poging tot moord op M.M. Kok op 8 december 2016 (
- feit 3 : voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
- feit 5 : aanwezig hebben van hennep en/of hasjiesj
- feit 6 : witwassen van een geldbedrag van € 6.900,00
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op S. Erraghib (
- zaak A feit 2 : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak B feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak B feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en
Kreta)
- feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic en M.E. (
- feit 3 : deelneming aan een criminele organisatie (
- feit 1 : deelneming aan een criminele organisatie (
- feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing in de
Rudolf)
Ster)
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op S. Erraghib (
- zaak A feit 2 : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak B : witwassen van een geldbedrag van € 195.000,00 (
140 Sr)
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op H. Changachi (
- zaak A feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op K.H. (
- zaak B : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak C feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak C feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en
Kreta)
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en
- zaak A feit 2 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak A feit 3 : betrokkenheid bij de poging tot moord op A.A. (
- zaak A feit 4 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op K.H. (
- zaak A feit 5 : betrokkenheid bij de moord op H. Changachi (
- zaak A feit 6 : deelneming aan een criminele organisatie, inclusief de verdenking dat hij
140 Sr)
- feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en A.E. (
- feit 3 : deelneming aan een criminele organisatie (
140 Sr)
Ster)
- zaak A feit 4 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak A feit 5 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en
Kreta)
- zaak A feit 6 : betrokkenheid bij de moord op R.K. Bakker (
- zaak B : betrokkenheid bij de voorbereiding van het teweegbrengen van een
Rudolf)
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op R.K. Bakker (
- zaak A feit 2 : deelneming aan een criminele organisatie (
- zaak B : betrokkenheid bij de voorbereiding van het teweegbrengen van een
Rudolf)
Aker)
- zaak A feit 1 : betrokkenheid bij de moord op S. Erraghib (
- zaak A feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op R. Scekic, M.E. en
Kreta)
- zaak A feit 3 : betrokkenheid bij de moord op R. Scekic (
- zaak A feit 4 : betrokkenheid bij de poging tot moord op A.A. (
- zaak A feit 5 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op K.H. (
- zaak A feit 6 : betrokkenheid bij de moord op H. Changachi (
- zaak A feit 7 : deelneming aan een criminele organisatie, inclusief de verdenking dat hij
140 Sr)
Rudolf)
- zaak B feit 2 : betrokkenheid bij de moord op R.K. Bakker (
- zaak B feit 4 : betrokkenheid bij de poging tot moord op K.B. (
- zaak B feit 5 : betrokkenheid bij de poging tot moord op M.M. Kok op 8 december 2016
Zeilboot)
- zaak B feit 6 : betrokkenheid bij de moord op M.M. Kok (
- zaak C feit 1 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op A. Belhadj (
- zaak C feit 2 : betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op S. Erraghib en M.F.
Ster)
Z.R.heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie (ook) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van feit 1 (betrokkenheid bij de moord op R. Scekic). Daartoe heeft de verdediging – net zoals zij in de eerdere regiefase heeft gedaan – aangevoerd dat de verdachte door de rechtbank overeenkomstig de vordering van de officier van justitie van dit feit is vrijgesproken en dat de appelschriftuur van de officier van justitie geen grieven ten aanzien van deze beslissing bevat. Bovendien is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van dit feit, aldus deze verdediging. [16]
Mao R.heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie (ook) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van zaak A feiten 3 (betrokkenheid bij de voorbereiding van moord op S. Erraghib en M.F.) en 4 (betrokkenheid bij de moord op R. Scekic). Daartoe heeft de verdediging – net zoals zij in de eerdere regiefase heeft gedaan – aangevoerd dat de verdachte door de rechtbank van deze feiten is vrijgesproken en dat de appelschriftuur van de officier van justitie geen grieven, in de zin van artikel 410 lid 1 Sv, ten aanzien van deze beslissingen bevat. De zinsnede in deze appelschriftuur dat
“niet(kan)
worden uitgesloten dat tijdens de behandeling van de strafzaken in hoger beroep feiten of omstandigheden naar voren komen die een ander licht zullen werpen op het verwijt dat verdachte ten aanzien van deze feiten kan worden gemaakt”kan niet als zodanig gelden. Hoewel de wet in dit geval niet dwingt tot het niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, ligt die beslissing in deze zaak in de rede, ook gezien de uitgangspunten van de Wet stroomlijnen hoger beroep.
“We zijn inmiddels geruime tijd verder in het proces en er is nog steeds geen nieuw materiaal naar voren gekomen waarmee de verwachting dat dit überhaupt nog zal komen afneemt”, aldus deze verdediging. [17]
“niet(kan)
worden uitgesloten dat tijdens de behandeling van de strafzaken in hoger beroep feiten of omstandigheden naar voren komen die een ander licht zullen werpen op het verwijt dat verdachte ten aanzien van deze feiten kan worden gemaakt. Bovendien is, gelet op de overige inhoud van het dossier, het ontbreken van PGP-gesprekken na 24 mei 2016 voor de conclusie van de rechtbank tot vrijspraak van feit 4 niet zonder meer redengevend”. Zoals het hof – onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad [25] – eerder heeft geoordeeld, zijn dit grieven in de zin van artikel 410 lid 1 Sv. [26]
3.Maatstaf beoordeling verzoeken
“adequate facilities for the preparation of his defence”(…). Daartoe dient in het concrete geval toereikend materiaal te worden aangeboden op basis waarvan die rechtmatigheidsverweren kunnen worden gevoerd, waarop de rechter de gegrondheid daarvan heeft te onderzoeken en te beslissen.
4.De verzoeken met betrekking tot het onderwerp PGP-bewijs
Mao R.heeft ter terechtzitting van 29 september 2025 opnieuw diverse verzoeken gedaan met betrekking tot het onderwerp PGP-bewijs, zoals eerder aangekondigd en toegelicht in haar brief van 1 september 2025. Die brief houdt onder hoofdstuk D. (
“Verzoeken met betrekking tot de verkrijging en verwerking van de Ennetcom- en PGPSafedata”) inleidend – en in lijn met haar eerder gedane verzoeken, die door het hof zijn afgewezen – het volgende in (pagina 11):
A.B.,
M.R.,
S.R.(met uitzondering van verzoeken 5 en 6) en
Mario R.heeft zich ter terechtzitting van 29 september 2025 bij deze verzoeken aangesloten. En onder verwijzing naar wat het hof in paragraaf 1.2 heeft overwogen heeft dat aansluiten ook te gelden in de zaak tegen
R.T..
in alle zaken ambtshalveworden gegeven, gelet op het belang van het PGP-bewijs in alle zaken.
26DeVink) (pagina’s 787-794);
26TandemII) (pagina’s 718-752);
26TandemII) (pagina’s 773-786); [37]
13Orinus) (pagina’s 754-771);
26DeVink) (pagina’s 795-817). Als bijlage is bij dit rapport gevoegd de “Vakbijlage Hansken”. [38]
- Proces-verbaal van bevindingen onderzoek doorgestuurde berichten PGP dataset (LERAC17002-7297) van 6 december 2024;
- Aanvullend proces-verbaal van bevindingen omtrent zoektermen in Hansken (LERAC17002-7303) van 24 januari 2025.
“to have adequate facilities for the preparation of his defence”. Anders gezegd: of de verdediging feitelijk al voldoende gelegenheid heeft voor de voorbereiding van ten overstaan van het hof te voeren verweren ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, waarvan vorm, inhoud en strekking in grote lijnen door de verdediging kenbaar zijn gemaakt. [49]
“dat hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, met name daar waar het betreft de bespreking van jurisprudentie van nationale en internationale gerechtelijke instanties, meer het karakter heeft van een inhoudelijk pleidooi dan van een onderbouwing van de onderzoekswensen” [50] – dat het hof bij eindarrest zal responderen op de dan voorliggende verweren.
- de toepasselijkheid van het Unierecht, in het bijzonder Richtlijn 2002/58/EG, Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679;
- de eis van een voorzienbare nauwkeurige wettelijke regeling, met voorafgaande rechterlijke toetsing en (overige) waarborgen voor de zogenoemde gebruikers;
- of sprake is van ontoelaatbare algemene en ongedifferentieerde bulkverkrijging en, in dat kader, een – in potentie – ernstige inmenging in de grondrechten van (nota bene: (ook) willekeurige) gebruikers;
- de aan schendingen van het Unierecht, waaronder het Handvest, te verbinden rechtsgevolgen, indachtig het doeltreffendheidsbeginsel, en de vrijheid van de nationale rechter in dat verband, meer in het bijzonder de vraag of de nationale rechter bij een schending van het Handvest bij de verkrijging en verwerking van gevoelige gegevens als rechtsgevolg kan volstaan met het enkel constateren van die schending, zonder die gegevens uit te sluiten van het bewijs.
Het hof wijst het verzoek af.
thansbestaan voor de verdediging en hoe daar zelfstandig en op onafhankelijke wijze gebruik van kan worden gemaakt, anders dan het enkel kijken naar de middels Hansken gepresenteerde resultaten. Daarnaast acht de verdediging het van belang vragen te kunnen stellen over de feitelijke en technische gang van zaken met betrekking tot het samenstellen van de Marengodataset en de export daarvan naar de Excelbestanden en het dossier.
“dat het dossier geen zorgvuldige verslaglegging bevat van de zogeheten chain of evidence”en dat het gevraagde onderzoek erop ziet
“dat de verdediging, en ook uw hof, kan beoordelen of de berichten, zoals die gepresenteerd zijn, ook daadwerkelijk zo zijn verstuurd en ontvangen, althans of dat uit de gekopieerde gegevens kan worden opgemaakt”, [63] onder meer op de volgende stukken in het dossier:
- proces-verbaal maken kopie servers in Canada (AD03, pagina’s 67-70);
- proces-verbaal vergelijking zogenoemde hashwaarden (AD03, pagina’s 45-66);
- proces-verbaal uploaden gegevens in Hansken (AD03, pagina’s 29-44);
- proces-verbaal maken kopie servers in Costa Rica (AD03, pagina’s 640-643);
- proces-verbaal vergelijking zogenoemde hashwaarden (AD03, pagina’s 621-632);
- proces-verbaal uploaden gegevens in Hansken (AD03, pagina’s 636-639),
thansbestaan voor de verdediging, en Graus wil vragen om zijn conclusies uit zijn eerder ingebrachte rapporten ‘nader toe te lichten’, is, gelet op het voorgaande en zonder nadere, concrete motivering, die ontbreekt, ontoereikend om de verzoeken toe te wijzen. Het hof is dan ook van oordeel dat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken, waarbij het hof overigens opmerkt dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door deze beslissing niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Het hof wijst de verzoeken af.
“Alleen op die manier kan namelijk beoordeeld(worden)
of er sprake is van betrouwbaar bewijs (in de zin van authentiek, reproduceerbaar etc.) en het recht op een eerlijk proces voldoende gewaarborgd is”, aldus de verdediging.
op basis van het thans in het dossier aanwezige materiaal de authenticiteit van de jegens cliënt gepresenteerde berichten kan controleren. Die inzage mogelijkheden op het politiebureau of bij het NFI in de zogeheten Marengodataset bieden de verdediging die mogelijkheid uitdrukkelijk niet nu er dan immers niets anders kan plaatsvinden dan kijken naar (vermeende) berichten zonder dat de verdediging (de juistheid van) die berichten kan controleren bijvoorbeeld aan de hand van brondata en zorgvuldige verslaglegging over de verwerkingen (chain of evidence) van de data al dan niet met behulp van een eigen deskundige.
“adequate facilities for the preparation of his defence”. Het verzochte onderzoek is ook daarvoor niet noodzakelijk.”
Het hof wijst het verzoek af.
Het hof wijst het verzoek af.
“Het onder 3 verzochte deskundige onderzoek en de daaruit voortkomende rapportage over de chain of evidence kan in combinatie met de brondata worden voorgelegd aan een eigen deskundige om te laten onderzoeken of het gepresenteerde materiaal, dat het resultaat is van onderzoek aan en verwerkingen van de brondata, juist is”, [67] aldus de verdediging ter terechtzitting van 29 september 2025. In de toelichting op het verzoek heeft de verdediging gewezen op een recente beslissing van het Obergericht des Kantons Zürich (Zwitserland) van 15 augustus 2025, die de verdediging als bijlage bij haar brief van 1 september 2025 heeft gevoegd.
Het hof wijst het verzoek af.
Sigurður Einarsson e.a./IJslanden
Yüksel Yalçinkaya/Turkije, alsmede de eerdergenoemde beslissing van het Obergericht des Kantons Zürich (Zwitserland).
het recht op een eerlijk proces en kan niet (voldoende) worden gecompenseerd door de mogelijkheid om zelf zoektermen op te geven.”
“material evidence”, maar ook om
“other evidence that might relate to the admissibility, reliability and completeness of the evidence”– maar dat dat recht niet absoluut is. Ten eerste is dit recht op toegang onderhevig aan beperkingen die worden gevonden in andere belangen, waaronder de noodzaak tot het beschermen van getuigen, (zwaarwegende) opsporingsbelangen en het recht op privacy van betrokkenen. Ten tweede mag van de verdediging worden verwacht dat zij, waar het gaat om verzochte toegang tot databestanden, gemotiveerd duidelijk maakt welke zoekacties relevant kunnen zijn. Het zo mogelijk voorkomen van
“fishing expeditions”vormt onder omstandigheden een nadere beperking van dit recht op toegang. [70]
“om deze zelfstandig op nader ontlastend materiaal te onderzoeken”is – indachtig het recht van de verdachte op een eerlijk proces – de noodzaak van toewijzing van het verzoek niet gebleken. (…)
“fishing expeditions”, die zich verzetten tegen ongeclausuleerde toegang tot de volledige Ennetcom- en PGPSafedata(sets).
Het hof wijst daarom zowel het primaire als het subsidiaire verzoek af.
De verzoeken met betrekking tot de kroongetuige: de rechtmatigheid van de overeenkomsten de betrouwbaarheid van zijn verklaringen
S.R.het andermaal aangewezen dat het hof aan de Hoge Raad nader te formuleren rechtsvragen stelt, ter beantwoording daarvan bij wijze van prejudiciële beslissing. Die prejudiciële beslissing is vervolgens richtinggevend bij de door het hof in de strafzaak te geven beslissingen. De verdediging in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.heeft aansluiting gezocht bij dit verzoek. Voorts merkt het hof dit verzoek aan als ook te zijn gedaan in de zaak tegen
R.T..
de factoeen beloning daarvoor, die
de iureniet is toegestaan. Het ontbreken van zicht op die inhoud impliceert in de visie van de verdediging bovendien een manco voor zowel de verdediging als de rechter voor het kunnen betwisten c.q. toetsen van de betrouwbaarheid van die verklaringen.
wijsthet hof dit verzoek
af, en het acht andermaal evenmin termen aanwezig voor het ambtshalve stellen van prejudiciële vragen.
S.R.ziet de verdediging in de inhoud van de door die getuigen in hoger beroep afgelegde verklaringen aanleiding, mede gelet op wat daarna aan die verdediging is gebleken, voor het verzoeken van hun nader verhoor als getuigen. En volgens die verdediging is ook het verhoor van de (voormalige) TGB-officier van justitie (hierna: de beschermingsofficier van justitie) noodzakelijk, omdat er ondubbelzinnige aanknopingspunten bestaan voor een zekere verwevenheid van de door de Staat ingezette trajecten, die in de tijd hebben geleid tot de met de kroongetuige gesloten overeenkomsten: de verklarings- en de beschermingsovereenkomst. In dat verband heeft die verdediging aandacht gevraagd voor de wettelijke kroongetuigenregeling, en wat de wetgever daarmee in de visie van de verdediging heeft beoogd te regelen. Onderzoek naar het bestaan van andere toezeggingen dan die zijn verantwoord in de verklaringsovereenkomst is daarom aangewezen. Ook in de zaken tegen
B.H., M.R.en
Mao R.is – soms door het anders leggen van accenten – verzocht om het verhoor van N.B. en - in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.- de beschermingsofficier van justitie als getuigen. Daarnaast is in deze zaken aangesloten bij het verzoek om de TBG-officier van justitie nader te horen als getuige. Het hof merkt deze verzoeken aan als ook gedaan in de zaak tegen
R.T.
nietom de inhoud van het beschermingstraject, maar wel om de vraag of de trajecten die aan de verklarings- en beschermingsovereenkomst vooraf zijn gegaan (of daarop zijn gevolgd) zodanig hebben geïnterfereerd, dat in het niet-kenbare traject van bescherming toezeggingen zijn gedaan die niet gelden als toezeggingen in verband met de feitelijke bescherming van N.B. [82] Daarom bestaat er aanleiding voor een verhoor als getuige van de (voormalige) beschermingsofficier van justitie, ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
opdragen aan de raadsheer-commissaris,en dat
verhoor zal niet ook betrekking hebben op getuigenbeschermingsmaatregelen,die door het Openbaar Ministerie zijn overwogen of getroffen, dan wel onderwerp van gesprek zijn geweest met (de advocaten van) de kroongetuige.
overweegt ten aanzien van de door de raadsheer-commissaris te volgen werkwijzenog het volgende.
na het verhoor van de (voormalige) beschermingsofficier van justitie de TBG-officier van justitieandermaal door
de raadsheer-commissaris als getuige wordt gehoord, over de even vermelde onderwerpen, waarbij de verklaring van de als getuige gehoorde beschermingsofficier van justitie bij dat verhoor mede voorligt. Het staat de raadsheer-commissaris vrij om van die volgorde af te wijken, dan wel een nader verhoor te bepalen, al naar gelang de raadsheer-commissaris de noodzaak daartoe op grond van de inhoud van de getuigenverklaringen aanneemt. Voor het aannemen van die noodzaak worden de hierboven vermelde onderwerpen van verhoor geacht richtinggevend te zijn.
kadert het hofde onderwerpen van de verhoren van die officieren van justitie in, op de wijze zoals hierboven is weergegeven. Wat betreft het verhoor van de TBG-officier van justitie heeft dit verhoor bovendien een aanvullend karakter, namelijk aanvullend op zijn eerdere verhoren ten overstaan van zowel de rechter-commissaris als de raadsheer-commissaris.
Het hof verstaat, dat het bevoegd (OM-)gezag indien mogelijk aan de
(voormalige) beschermingsofficier van justitie, die thans met pensioen is, voorafgaand aan zijn verhoor
de toegang verleent tot relevante verslaglegging in de meest ruime zin van het woord, al dan niet van zijn hand, indien en voor zover die verslaglegging door het Openbaar Ministerie is geregistreerd en geadministreerd.
Alleen in het veronderstelde gevalwaarin die toegang hem door dat gezag niet of beperkt wordt verleend,
beveelthet hof dat -
naast de voormalige beschermingsofficier van justitie-
ook een andere aan het Landelijk Parket verbonden beschermingsofficier van justitie(die naar het oordeel van de raadsheer-commissaris voor een verhoor in deze zaak in aanmerking komt, en die wel toegang heeft tot die verslaglegging) als getuige wordt gehoord.
ook in alle (andere) zakenwordt gehouden.
nader verhoor van N.B. als getuige, ter terechtzitting van het hof,
in alle onder de noemer Marengo bij het hof aanhangige strafzaken.
M.R.,
S.R.en
Mao R.ten aanzien van N.B., de beschermingsofficier van justitie en de TBG-officier van justitie
meer of anders is verzocht wijst het hof af, omdat de noodzaak tot toewijzing in zoverre niet is gebleken. Hetzelfde oordeel geldt in de zaak tegen
R.T.
N.B.ter terechtzitting
op een nader te bepalen momentzal worden gehouden, naar het zich laat aanzien in elk geval niet op een eerder gelegen moment
dan nadat de officieren van justitie als getuigen zijn gehoord. Omdat het verhoor van N.B. ook overigens een
aanvullend karakterdraagt – gelet op zijn eerder afgelegde verklaringen, ook ter terechtzitting in hoger beroep, die in processen-verbaal zijn vastgelegd – ligt
begrenzing door het hof van de onderwerpen van zijn verhoorreeds daarom in de rede.
Het hof kondigtdan ook
aan, dat de advocaat-generaal en de verdediging in alle zaken op een nader te bepalen moment door de griffier worden uitgenodigd om aan te geven over welke onderwerpen het verhoor van N.B. betrekking zou moeten hebben.
S.R.en
Mao R.gebracht tot het doen van verzoeken, in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.op onderdelen ook door het zoeken van aansluiting bij wat in de zaak tegen S.R. is verzocht. Die – hierna te bespreken – verzoeken strekken ertoe, dat de feitelijke gang van zaken rondom het bezit/gebruik van communicatiemiddelen door N.B. in detentie helder wordt (gemaakt). Vervolgens kan blijken of dat bezit/gebruik door of toerekenbaar aan het Openbaar Ministerie aan hem, al dan niet oogluikend, is toegestaan. Daarop gericht onderzoek is noodzakelijk voor het kunnen voeren van verweren. Die verweren kunnen zich keren tegen de handelwijze van het Openbaar Ministerie: (verkapt) gunstbetoon aan N.B. als kroongetuige, waarover door het Openbaar Ministerie ten onrechte geen verantwoording is afgelegd. En voorts kan de betrouwbaarheid van de door N.B. als getuige afgelegde verklaringen worden betwist: het bezit/gebruik van communicatiemiddelen in detentie als potentiële bron van zijn informatievergaring. Tot zover de aanleiding voor de verzoeken en wat daarmee – naar het hof begrijpt – door de verdediging in de kern wordt beoogd.
S.R.heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie (nog immer) onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over wetenschap van bezit/gebruik door N.B. van die communicatiemiddelen: welke leden van het Openbaar Ministerie zijn op welk moment met welke informatie bekend geraakt? Die onduidelijkheid moet door het Openbaar Ministerie worden weggenomen, op een daartoe strekkend bevel van het hof. De verdediging in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
bescheiden waarvan het hof op 7 oktober jl. de voeging in het dossier heeft bevolenvoor de verdediging aanleiding kunnen vormen voor het stellen van een of meer nadere vragen. Gelet op het bevolen verhoor van twee officieren van justitie (de TBG-officier van justitie en de (voormalige) beschermingsofficier van justitie
wijst het hof het verzoekin zoverretoe: ook
dit specifieke onderwerpkan worden betrokken bij het even bedoelde verhoor van deze functionarissen door de
raadsheer-commissaris. De verzoeken
worden in zoverre toegewezen, en gelet op de verwevenheid van de zaken
beveelt het hof ambtshalvedat het verhoor van deze getuigen
ook in de andere zakenwordt gehouden, nu in zoverre de noodzaak aan het hof is gebleken.
S.R.heeft verzocht om het verhoor van een nader te identificeren officier van justitie. Aan dat verhoor dient een nader verhoor van de (toenmalige) partner van de kroongetuige noodzakelijk vooraf te gaan, omdat het die partner is, die licht kan werpen op de identiteit van die officier van justitie, aldus die verdediging. De verdediging in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.heeft zich bij deze verzoeken aangesloten.
wijst deze verzoeken af, omdat de noodzaak van die verhoren niet is gebleken. Daartoe overweegt het hof het volgende. De (toenmalige) partner van de kroongetuige is tweemaal als getuige gehoord, te weten op 12 mei 2022 door de rechter-commissaris, en op 1 april 2025 door de raadsheer-commissaris. Wanneer die verklaringen, toegespitst op de door de verdediging bedoelde vraagpunten (moment van invoeren PGP-toestel en de wetenschap daarvan bij een officier van justitie) in samenhang worden gelezen, moet worden vastgesteld dat de lezing daarvan door de verdediging zich niet verdraagt met wat door de getuige is verklaard. Op de tijdens het verhoor in 2022 gestelde vraag “
Aan het begin, midden of aan het einde van 2017?” antwoordt de getuige “
Wel richting het einde van dat jaar.”.
Kunt u in de tijd plaatsen wanneer u de BlackBerry op de parkeerplaats heeft neergelegd?”, waarop de getuige antwoordt: “
Ik kan het mij niet exact herinneren, maar ik dacht dat in mijn verhoor bij de rechter-commissaris staat dat het rond de zomer van 2017 was?”. Daarbij komt, dat uit de door die getuige afgelegde verklaring evenmin volgt, dat een officier van justitie bekend was met het bezit/gebruik door de kroongetuige van een PGP-toestel, reeds ten tijde van dat bezit/gebruik daarvan. Reeds daarmee is de onderbouwing van de beide verzochte getuigenverhoren voor toewijzing daarvan niet genoegzaam.
Mao R.zich ook heeft aangesloten – strekken tot het verkrijgen van – in de woorden van die verdediging – absolute duidelijkheid over:
- het verkrijgen van een overzicht in de tijd (welke apparatuur op welk moment),
- het verkrijgen van zicht op het moment van wetenschap daarvan bij de autoriteiten (Openbaar Ministerie, politie, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)),
- wat die autoriteiten naar aanleiding van die wetenschap hebben gedaan en/of nagelaten.
“Wij hebben geconstateerd dat het OM antwoord heeft gegeven op alle 30 door de verdediging gestelde vragen. Deze antwoorden hebben echter niet alle onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden in informatie en/of berichtgeving weggenomen”, aldus de verdediging. [87]
- hoofd beveiliging Extra Beveiligde Inrichting (EBI)
- afdelingshoofd/afdelingsdirecteur EBI
- directeur/hoofd beveiliging van andere penitentiaire inrichtingen/locaties (in elk geval de locatie waar de kroongetuige heeft verbleven op:
M.R.heeft zich bij deze verzoeken aangesloten.
- de door de officier van justitie ter terechtzitting van 29 juni 2021 gegeven toelichting met betrekking tot de communicatiemiddelen die aan N.B. ter beschikking stonden in de periode van het eerste kwartaal 2018 tot begin november 2020;
- het (overzichts)proces-verbaal van de TBG-officier van justitie van 19 september 2021 over vier verschillende periodes in januari 2017 tot februari 2018;
- PGP-toestel (BlackBerry):
verzoeken worden daarom afgewezen, in de zaken tegen achtereenvolgens
M.R.,
S.R.en
Mao R..
M.R.is aangevoerd dat die verstrekking/inzage noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of de toezeggingen waarover de kroongetuige heeft verklaard inderdaad aan hem zijn gedaan.
wijst daarom dit verzoek in beide onderdelen af, ook in de zaken tegen
S.R.en
Mao R., waarin de verdediging zich bij dit verzoek heeft aangesloten.
S.R.is verzocht dat het hof die opdracht zal geven, bij welk verzoek de verdediging in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.zich heeft aangesloten.
ene-mailcorrespondentie, en het
wijst daarom dit verzoek af.
M.R.heeft andermaal verzocht om het verhoor van de rechter-commissaris als getuige, kort gezegd over de door die functionaris op de voet van artikel 226h, tweede lid, Sv verrichte rechtmatigheidstoetsing en diens betrouwbaarheidsoordeel, zoals vastgelegd in zijn beschikking van 29 december 2017. De verdediging in de zaken tegen
S.R.en
Mao R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
wijst het hof dit verzoek af, op de gronden die het eerder heeft gebezigd, zoals hierboven weergegeven. In aanvulling daarop overweegt het hof, dat ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat het Openbaar Ministerie beschikbare en relevante informatie aan het oordeel van de rechter-commissaris heeft onttrokken – er is geen enkele reden te veronderstellen dat de rechter-commissaris niet naar waarheid zijn beschikking heeft opgemaakt –, een verhoor van de rechter-commissaris niet noodzakelijk is voor het kunnen voeren van (rechtmatigheids)verweren ter zake.
S.R.en
Mao R.heeft dit verzoek onderbouwd door te wijzen over wat door een journalist uit de mond van een voormalig advocaat van de kroongetuige is opgetekend over de appreciatie van de kroongetuige van een over hem opgesteld psychologisch rapport. Dát er zo’n onderzoek is verricht vindt steun in wat door de als getuige gehoorde TBG-officier van justitie is verklaard over wat in zijn algemeenheid in een kroongetuigentraject wordt verricht. Kennisneming van de inhoud van het ten aanzien van de kroongetuige opgestelde rapport draagt vanzelfsprekend bij aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door hem als getuige afgelegde verklaringen, aldus de verdediging. De verdediging in de zaak tegen
M.R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
wijst dit verzoek af, en het grondt die beslissing op de hierboven weergegeven overweging.
M.R.heeft verzocht om inzage in de (volledige) dossiers c.q. stukken die betrekking hebben op het onderzoek Amazone. Kennisneming van de inhoud van die dossiers/stukken draagt bij aan het kunnen voeren van een rechtmatigheidsverweer, aldus de verdediging.
S.R.en
Mao R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
cold caseop de plank ligt, en dat indien uit nadere informatie toch blijkt van betrokkenheid van de kroongetuige het hof daarover wordt ingelicht.
wijst het hof dit verzoek af, wegens gebrek aan noodzaak. Deze afwijzende beslissing grondt het hof op de hierboven weergegeven motivering, die het op deze plaats als herhaald en ingelast aanmerkt.
M.R.heeft verzocht – naar het hof het verzoek begrijpt – dat het hof de advocaat-generaal zal bevelen dat een gegevensdrager (met daarop een geluidsopname van een verhoor van de kroongetuige)/verbatim-uitwerking van een verklaring van de kroongetuige alsnog wordt verstrekt, waarin de kroongetuige in verhoor bij de politie verklaart over een schietpartij te Utrecht, die zich op 24 december 2010 op het kamp aan de Orinocodreef heeft voltrokken. De kroongetuige heeft – nadat M.R. op 22 oktober 2019 gewag had gemaakt van vermeende betrokkenheid van de kroongetuige daarbij – in december 2019 daarover een verklaring afgelegd. Echter, uit de kluisverklaring van 18 mei 2017 blijkt dat volgens mededeling van de kroongetuige hij daarover al eerder met de politie heeft gesproken. Die verklaring bevindt zich echter niet bij de stukken in het dossier. Kennisneming van de inhoud van die (ontbrekende) verklaring draagt bij aan het kunnen voeren van een rechtmatigheidsverweer. Bovendien ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om verantwoording af te leggen over het uitblijven van voeging van die verklaring, aldus de verdediging. Voorts heeft de verdediging andermaal verzocht inzage te kunnen hebben in het van het onderzoek Orinoco opgemaakte dossier.
S.R.en
Mao R.heeft zich bij deze verzoeken aangesloten.
het hof wijst dit verzoek af, ook in de zaken tegen
S.R.en
Mao R..
Orinoco(onderzoek naar aanleiding van een schietincident op 24 december 2010) dienen de onderliggende stukken aan de verdediging van
M.R.te worden verstrekt, althans dient de gelegenheid tot het hebben van inzage daarin te worden geboden.
wijst het hof dit verzoek af, wegens gebrek aan noodzaak, evenals in de zaken tegen
S.R.en
Mao R., waarin dit verzoek door middel van het zoeken van aansluiting daarbij is gedaan. Deze afwijzende beslissing grondt het hof op de hierboven weergegeven motivering, die het op deze plaats als herhaald en ingelast aanmerkt.
acht het hof het aangewezen, en aldus noodzakelijk dat het dossier op dit onderwerp wordt aangevuld met een proces-verbaal, op te stellen door een of meer leden van het Openbaar Ministerie, en
beveelt daarvan de voegingin het dossier van elk van de verdachten.
door hem is verteld over het akkevietje op het kamp? [98]
S.R.heeft om die verstrekking/inzage verzocht. Aldus kan worden nagegaan of, en in hoeverre afspraken zijn gemaakt over de gang van zaken, en de vordering ter terechtzitting in die zaak: in hoeverre is de rol van N.B. als kroongetuige daarin meegenomen, en is er mogelijk sprake van buitenwettelijk gunstbetoon? De verdediging in de zaken tegen
M.R.en
Mao R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
wijst het verzoek daarom af, omdat de voor toewijzing nodige wettelijke grondslag ontbreekt, terwijl de noodzaak niet aan het hof is gebleken.
De verzoeken met betrekking tot de Dubai-observatie en het verificatieproces-verbaal26Koper
M.R.is in eerste aanleg opgekomen tegen de wijze waarop het Openbaar Ministerie in het bestek van het onderzoek Marengo vorm en inhoud heeft gegeven aan zijn wettelijke taak. Op momenten is het Openbaar Ministerie (vergaand) over de schreef gegaan, waarbij telkens (de integriteit van) de (toenmalige) verdediging van M.R. zo niet het mikpunt van het Openbaar Ministerie doch in elk geval daarvan steeds het slachtoffer is geweest. Het is de verdediging in het bijzonder te doen om de zogenoemde
Dubai-observatie, op en na 19 juni 2019, en om de voeging in de strafdossiers van het zogenoemde verificatie
proces-verbaal 26Koper, op 6 augustus 2020.
M.R.heeft gepersisteerd bij de op deze twee onderwerpen betrekkelijke verzoeken, die als gezegd bij appelschriftuur zijn opgegeven en bij gelegenheid van de eerste regieronde zijn gedaan, en thans van een nadere onderbouwing zijn voorzien. Ter terechtzitting van 19 juli 2024 heeft het hof de beslissingen op die verzoeken om redenen van proces-economie aangehouden tot een nader te bepalen moment. [99] Dat belang van proces-economie was in de kern erin gelegen dat toen acht is geslagen op de samenhang van Marengo-zaken, en heeft het hof de kans dat het verzoek ook in andere zaken zou worden gedaan als niet-ondenkbeeldig ingeschat. Het hof acht het aangewezen dat heden op deze verzoeken wordt beslist.
Mao R.heeft zich aangesloten bij de verzoeken die zien op de
Dubai-observatie, de verdediging in de zaak tegen
S.R.heeft zich aangesloten bij de verzoeken die zien op het
proces-verbaal-26Koper.
R.T.
Dubai-observatie: het hof stelt – met de advocaat-generaal in zijn schriftelijke reactie [101] – vast, dat tijdens de loop van het geding in eerste aanleg in het dossier zijn gevoegd:
M.R.niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof
wijst daarom dit verzoek af.
wijst daarom die verzoeken af. De verdediging in de zaak tegen
Mao R.heeft zich bij de verzoeken onder de noemer Dubai-observatie aangesloten. Ook
in hun zakenen in de zaak tegen
R.Twijst het hof deze verzoeken af, op dezelfde gronden, nu de noodzaak van hun verhoor niet is gebleken.
proces-verbaal 26Koperstelt het hof voorop, dat de inhoud van dat proces-verbaal als zodanig aan de verdediging bekend is. Ter terechtzitting in eerste aanleg (11 augustus 2020) heeft de officier van justitie op (de voeging van) dat proces-verbaal een nadere toelichting gegeven. Gehoord de door de verdediging in de zaak tegen M.R. op de verzoeken gegeven toelichting is het hof van oordeel dat kan worden afgezien van het verhoor van de drie verzochte getuigen, omdat redelijkerwijs valt aan te nemen, dat daardoor de verdachte
M.R.niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof
wijst daarom die verzoeken af. De verdediging in de zaak tegen
S.R.heeft zich bij die verzoeken aangesloten,
die ook in zijn zaak worden afgewezen, op dezelfde gronden, nu de noodzaak van het verhoor van de getuigen niet is gebleken.
7.Overige verzoeken per verdachte
A.B.heeft opnieuw het verzoek gedaan om de Marokkaanse verbalisanten die – naar het hof begrijpt – op 21 en 22 maart 2018 het verhoor van B. in Marokko hebben afgenomen, als getuigen te horen. In aanvulling op het eerder gedane verzoek heeft de verdediging het volgende aangevoerd: [117]
een belastende verklaring jegens cliënt heeft afgelegd, is het door de verdediging gevoerde ontvankelijksverweer en het toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaring van B., nu enkel nog mogelijk door het horen van de verbalisanten zelf.
“ontvankelijksheidsverweer”en
“dat het proces “as a whole” eerlijk dient te zijn”, is daarvoor onvoldoende, indachtig de eisen die in de rechtspraak van de Hoge Raad aan een geslaagd beroep op de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging worden gesteld. [124] Dat geldt ook voor het gestelde
“toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaring van B.”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het horen van de Marokkaanse verbalisanten kan bijdragen aan de (inhoudelijke) beoordeling van de betrouwbaarheid van de door B. afgelegde verklaring.
Het hof wijst het verzoek daarom opnieuw afnu de noodzaak van het verzochte niet is gebleken. De verdachte wordt hierdoor overigens ook niet in zijn verdediging geschaad.
tijdens de schietpartij al in Utrecht was. Door het verder aannemelijk maken van de aanwezigheid van cliënt op bepaalde momenten, kan de rol van cliënt verder worden bepaald zodat de deelnemingsvorm juist kan worden vastgesteld.”
wijst het hof dat verzoek af, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het dossier, in het bijzonder ook de verklaringen van de verdachte A.B.
A.B.heeft, naar het hof begrijpt, verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen alle metadata van de Samsung telefoon met beslagcode DOM161.05.04.003 te verstrekken aan de verdediging. Ter terechtzitting van 29 september 2025 heeft de raadsman – onder verwijzing naar zijn brief van 1 september 2025 – dit verzoek toegelicht en gespecificeerd dat de verdediging daarmee doelt op de zendmastgegevens van de telefoon en gegevens die op de telefoon zijn aangetroffen (foto’s en gegevens uit communicatieapps zoals Snapchat of WhatsApp, oftewel: een zogenaamde Cellebrite-uitdraai). Met die gegevens, aldus de verdediging, kan worden aangetoond dat A.B. niet de enige gebruiker van deze telefoon was, zodat de zendmastgegevens van deze telefoon geen uitsluitsel geven over de locatie van A.B.
verstaat, gelet hierop, dat thans
geen verzoek(meer) aan het hof voorligt.
A.B.heeft het hof ter terechtzitting van 29 september 2025
Het hof wijst het verzoek af.
M.M.heeft bij brieven van 19 augustus 2025 en 26 september 2025 verzocht om verstrekking van de volgende stukken:
- de chatgesprekken van de accounts 8ngx147342@ennetcom.biz en 710v0f0q13@ennetcom.biz van 3 december 2015;
- (een) proces(sen)-verbaal met daarin vastgelegd de zogenoemde contactinformatie wat betreft de accounts y2f98905zco@ennetcom.biz en 5gt82h4wu5@ennetcom.biz.
verstaatdat thans
geen verzoekaan het hof voorligt, reeds omdat ter terechtzitting geen verzoek is gedaan, omdat de verdachte en zijn raadsman niet ter terechtzitting zijn verschenen en de raadsman zich evenmin heeft laten waarnemen. Dit laat onverlet dat het hof de toezegging van de advocaat-generaal op deze plaats markeert.
R.O.heeft het hof verzocht om een aantal PGP-berichten uit de Marengo-dataset, waarin zij inzage heeft gehad, te voegen bij de processtukken. Het gaat om de vijf berichten die in de brief van de verdediging van 1 september 2025 onderstreept zijn weergegeven, met telkens in een voetnoot de vermelding van de vindplaats in de Marengo-dataset. Volgens de verdediging kunnen deze berichten redelijkerwijs relevant zijn voor de door het hof te nemen beslissingen, meer in het bijzonder of bewezen kan worden dat de verdachte R.O. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van moord, gekwalificeerde diefstal en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
(het hof begrijpt: de voeging daarvan bij de processtukken)in de loop van de procedure mogelijk zal vorderen om (ook) andere berichten aan het procesdossier toe te voegen.
wijst het hof het verzoek toe.Het hof draagt de advocaat-generaal daarom op om de berichten over te leggen, ter voeging in het dossier.
M.R.heeft het hof opnieuw verzocht een schouw te houden op de locatie van zowel de sportschool waarover de verdachte, in verband met het door hem gestelde alibi, heeft verklaard als op de plaats delict waar R. Scekic om het leven is gebracht, door middel van het laten overvliegen van een helikopter op de wijze zoals blijkt uit het dossier en waarover de verdachte heeft verklaard.
“dat de resultaten van de verzochte schouw een bevestiging van het door cliënt gestelde alibi kunnen opleveren – in die zin dat deze kunnen ondersteunen dat hij op 12 juli 2017(het hof begrijpt: 22 juni 2016)
omstreeks 21.52 uur de sportschool is uitgelopen (en daar aldus, gelet op de incheckgegevens, ongeveer een uur heeft verbleven). Hoe die resultaten vervolgens moeten(worden)
gewaardeerd in het licht van alle (overige) onderzoeksresultaten in het dossier, is een vervolgvraag die bij eindarrest moet worden beantwoord”. [129]
S.R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
wijsthet verzoek dan ook
af. Dit geldt ook in de zaak tegen de verdachte
S.R., nog daargelaten het antwoord op de vraag of de verdediging in die zaak erin is geslaagd genoegzaam uiteen te zetten dat, en waarom, (onderzoek in verband met) een gesteld alibi van een ander in zijn zaak, de noodzaak tot toewijzing van het verzochte in de zaak tegen S.R. meebrengt.
M.R.heeft eerder, bij brief van 12 mei 2025, verzocht om een exact overzicht van de gevorderde en/of verkregen camerabeelden van de omgeving van de plaats delict in het zaakdossier Kreta, zowel vóór als ná de liquidatie van R. Scekic op 22 juni 2016. Daarbij heeft deze verdediging aangegeven dat zij aan de hand van dit overzicht gericht wil kunnen gaan verzoeken om kennisneming van bepaalde beelden, ter toetsing van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen, met name waar het de betrokkenheid van de verdachte M.R. betreft.
verstaatdat aldus
geen verzoekaan het hof voorligt.
S.R.heeft ter terechtzitting van 29 september 2025 medegedeeld dat zij zich aansluit bij het verzoek ten aanzien van de camerabeelden in het zaakdossier Kreta dat in de zaak tegen de verdachte M.R. is gedaan.
wijsthet hof dat verzoek
af, nu de noodzaak daartoe niet is onderbouwd noch anderszins is gebleken. De door het Openbaar Ministerie gedane toezegging is specifiek gedaan aan de verdediging in de zaak tegen M.R., naar aanleiding van hetgeen door de verdediging in die zaak concreet naar voren is gebracht, zoals dat wordt betwist dat M.R. voorafgaand aan de liquidatie van Scekic (observatie)werkzaamheden heeft verricht rondom de plaats delict. De verdediging in de zaak tegen S.R. heeft – anders dan in de kern te wijzen op de ten laste gelegde deelnemingsvorm (medeplegen) – niet onderbouwd waarom kennisneming van veiliggestelde camerabeelden van de omgeving van de plaats delict noodzakelijk is voor de beantwoording in diens zaak van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
M.R.heeft het hof ter terechtzitting van 29 september 2025 verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen alsnog een overzichtsverslag in de zin van artikel 3 van het Besluit processtukken in strafzaken (hierna: het Besluit) te doen opmaken en te verstrekken, ten aanzien van het onderzoek Marengo en/of de deelonderzoeken Kreta en Roos/Doorn.
die redelijkerwijs van betekenis kunnen zijn voor (de beoordeling van het verloop van) het onderzoek in de zaak. Op die manier kan worden nagelopen welke stappen en beslissingen gedurende het opsporingsonderzoek zijn genomen. (cursivering, hof)”
alleopsporingshandelingen dienen te worden vermeld,
ook bij het ontbreken van (concrete) relevantie, vindt het hof dan ook geen grondslag. Deze conclusie past ook bij de opmerkingen van de wetgever dat het verslag een lichte vorm van verslaglegging betreft, dat geen bijzondere of autonome strafprocessuele status heeft. [147]
Het hof wijst het primaire verzoek af. Ook het subsidiaire verzoek wijst het hof af, nu – in het licht van het voorgaande – onvoldoende concreet is onderbouwd waarom inzage in het volledige bibliotheekdossier noodzakelijk is. Dit vloeit ook niet zonder meer voort uit artikel 6 EVRM.
werden camerabeelden gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126nd Sv. Vanaf (…)(1 mei 2018)
kunnen camerabeelden door opsporingsambtenaren zelf worden gevorderd (…) met toepassing van artikel 126nda Sv. Aangezien de liquidatie van Scekic vóór (…)(1 mei 2018)
plaatsvond, moet worden aangenomen dat de beelden gevorderd zijn ex artikel 126nd Sv, tenzij sprake is van verstrekking uit eigener beweging en op vrijwillige basis door degene die ex de Wpb verantwoordelijk is voor het gebruik van de beelden (HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0215). Wij stellen vast dat het ons voorliggende dossier geen informatie bevat over de grondslag waarop de beelden door het onderzoeksteam zijn gevorderd c.q. verkregen, noch informatie biedt over het precieze resultaat van die vordering c.q. verkrijging.”
verstaatdat ook in zoverre – ten aanzien van de wijze van verkrijging van de camerabeelden –
geen verzoekmeer aan het hof voorligt.
M.R.heeft ter terechtzitting van 29 september 2025 het verzoek gedaan om de volgende personen als getuigen te horen:
- de persoon die in de periode van 23 juni 2015 tot en met 11 januari 2019 de tenaamgestelde was van de witte Polo met kenteken [kenteken 1];
- de persoon die in de periode van 12 januari 2009 tot en met 31 mei 2023 de tenaamgestelde was van de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken 2].
“Daarmee worden deze berichten door hem in het licht van de tenlastelegging geplaatst, omdat daarin de verdenking van voorbereidingshandelingen van moord op de Bijnaam 3 is opgenomen”, aldus de verdediging van M.R., die ook nog heeft gewezen op vaststellingen in het vonnis waarvan beroep. De verdediging heeft gesteld dat het gelet hierop noodzakelijk is om de genoemde personen als getuigen te horen, namelijk ter verificatie of falsificatie van de belastende verklaring van de kroongetuige op dit punt.
S.R.en
Z.R.heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
qui vive. Je vraagt je af of er weer een poging wordt gedaan en houdt alles nauwlettend in de gaten. Daar kan het ook nog mee te maken hebben. (…)
Volkswagen Transporter. De auto heeft een dieselmotor. De kleur van de auto wordt door het
RDW niet vermeld. De auto heeft van 12 januari 2009 tot 31 mei 2023 op naam gestaan van een
tenaamgestelde waarvan de gegevens niet vermeld worden uit het oogpunt van privacy.
“dat drugsverhalen gelopen kunnen hebben”, “O, het is chronologisch andersom”,
“Op dat moment ben je heel erg op je qui vive. Je vraagt je af of er weer een poging wordt gedaan en houdt alles nauwlettend in de gaten. Daar kan het ook nog mee te maken hebben”en:
“Ik merk nog wel op dat het niet eens iets te maken hoeft te hebben met de liquidatie op Scekic, of de poging op de E.M.’s.. Het kan ook te maken hebben met iets anders. U houdt mij voor dat u daarom in het begin heeft gevraagd of ik in deze tijd mogelijk met M.R. met iets anders bezig was en dat ik ook over drugs heb verklaard. Dat kan het ook zijn geweest, maar het kan ook zijn dat als de poging tot ontvoering daarvoor was, dat we de omgeving goed in de gaten hielden.”
wijsthet verzoek
af. Dit geldt ook in de zaken tegen de verdachten
S.R.en
Z.R..
S.R.heeft het hof ter terechtzitting van 29 september 2025 verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen inzage te verstrekken in de volledige correspondentie c.q. communicatie tussen Nederland en Colombia met betrekking tot de uitlevering van S.R., en voorts de beantwoording van de vraag of er al dan niet voorwaarden zijn gesteld aan zijn uitlevering (verzoek 14 in de brief van 1 september 2025, pagina 45). Tevens heeft de verdediging verzocht diverse personen die betrokken zijn geweest bij deze uitleveringsprocedure als getuigen op te roepen. Het verzoek betreft de volgende personen (verzoeken 15-21, pagina’s 45 en 46):
- de verbindingsofficier van de recherche van het Koninkrijk der Nederlanden,
- naam 1;
- naam 2,
- naam 3,
- naam 4,
- mr. X, officier van justitie bij het Landelijk Parket, en
- mr. Y, advocaat in de uitleveringsprocedure in Colombia.
“De hiervoor genoemde onderzoekswensen strekken allemaal tot doel die miscommunicatie uit te sluiten en absolute duidelijkheid te krijgen(over)
of en zo ja onder welke voorwaarden cliënt werd uitgeleverd”, aldus de verdediging ter terechtzitting van 29 september jl.
“ARTIKEL DRIE: de Nederlandse Regering erop te wijzen dat de burger om wiens uitlevering verzocht wordt niet kan worden berecht op grond van eerder begane feiten, anders dan die welke het uitleveringsverzoek motiveren, en dat hij niet het slachtoffer mag worden van gedwongen verdwijning, foltering, wrede, onmenselijke of vernederende straffen of behandeling, verbanning, levenslange gevangenisstraf of confiscatie, één en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 494 van Wet 906 van 2004.”
“ (…) de Colombiaanse staat zich niet mengt in de berechting, noch in de straftoemeting van een Nederlands staatburger overeenkomstig zijn eigen rechtssysteem”.
wijst deze verzoekendaarom opnieuw
af.
S.R.heeft verzocht om aan het Openbaar Ministerie opdracht te geven om bij de Colombiaanse autoriteiten na te gaan of de tablets en telefoons die S.R. voorafgaand aan zijn aanhouding op 7 februari 2020 naar zijn zeggen tot zijn beschikking had in zijn appartement in Medellín (Colombia) nog te traceren zijn, in een beslaghuis of op een politiebureau. Zijn belang daarbij is gelegen in het kunnen verifiëren dan wel falsificeren van de verklaringen van de kroongetuige, in het bijzonder waar de kroongetuige heeft verklaard over (de mogelijkheden van) communicatie vanuit detentie. Ook dat kan bijdragen aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige.
wijsthet verzoek daarom
af.
S.R.heeft het verzoek aan het hof gedaan om op grond van artikel 78 lid 4 Sv te bevelen dat de verdachte S.R., thans gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught, zijn voorlopige hechtenis in een reguliere penitentiaire inrichting (PI) zal dienen te ondergaan, bij voorkeur een PI in de regio van de zittingsplaats, zoals de PI Nieuwegein of het Justitieel Complex Zaanstad.
“dat het echt onmogelijk zal worden om de verdediging te voeren conform de ondergrens van artikel 6 EVRM en dan in het bijzonder lid 1 (a fair trial) en lid 3 sub b (met name de faciliteiten)”. [159]
wijst het hof het verzoek af.
(opmerking hof: rechtsbijstandverleners)aan de gedetineerde die is geplaatst in een afdeling voor intensief toezicht of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d, wordt visueel toezicht gehouden. Dit toezicht mag niet ertoe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud bij derden bekend kunnen worden, met uitzondering van de opname van het audiovisueel toezicht als bedoeld in artikel 38a, eerste lid.
“echt onmogelijk zal worden om de verdediging te voeren conform de ondergrens van artikel 6 EVRM”. Zonder af te willen doen aan de gevolgen van de nieuwe regelgeving voor de verdachte en zijn raadslieden, overweegt het hof dat die stelling op dit moment, twee dagen na inwerkingtreding van de nieuwe wet, speculatief is. Aldus mist het verzoek ook feitelijke grondslag.
Mao R.heeft het hof ter terechtzitting van 29 september 2025 verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen om middels rechtshulpverzoeken aan Trinidad en Tobago en Bolivia de locaties van het verblijf van Mao R. buiten Nederland in de ten laste gelegde periode van het zaakdossier Kreta te doen onderzoeken (verzoek C in de brief van 1 september 2025, pagina’s 8-10). Het verzoek is gericht op de weerlegging van de conclusie (in de woorden van de verdediging: aanname) van de rechtbank dat Mao R. in deze periode in Nederland was, welke conclusie de rechtbank heeft gebaseerd op een PGP-bericht van 24 mei 2016, waarin volgens het dossier R.T aan Mao R. de opdracht verstrekt om “19bonen” te pakken, schoon te maken en aan een schutter te geven op het moment dat hij deze schutter zou afzetten. Door – aanvullend op de informatie die reeds in het dossier is gevoegd – de exacte reisbewegingen van Mao R. in kaart te brengen kan volgens de verdediging worden bevestigd dat hij niet alsnog via Trinidad en Tobago en Bolivia naar Nederland is gereisd.
“(...) stellen wij ons op het standpunt dat verdachte in de (door de verdediging verzochte) periode van 15 mei 2025 tot en niet 4 juni 2025 vanuit Suriname – conform zijn eigen herinnering zoals verwoord door de verdediging op 30 september 2024 – in in ieder geval Trinidad en Tobago, Panama en Santa Cruz/Bolivia heeft verbleven. En dat hij op 4 juni weer in Suriname is geland. Dit zal op zitting geen discussiepunt opleveren.” [172] De advocaat-generaal heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat, heel kort samengevat, het verhaal van de verdachte op dit punt lijkt te kloppen, maar, zo begrijpt het hof, dat – zelfs indien het verzochte onderzoek wordt verricht en dit de door de verdediging gewenste uitkomst zal hebben – nimmer kan worden uitgesloten dat de verdachte toch naar Nederland is gereisd.
Het hof wijst de verzoeken af.
Mao R.heeft het hof ter terechtzitting van 29 september 2025 verzocht middels het horen van getuigen en completering van het dossier nader onderzoek te doen naar de aanhouding, behandeling en uitzetting van Mao R. in/uit Suriname en de eventuele rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten daarbij. De verzoeken hebben betrekking op het horen van de hierna te noemen personen/functionarissen als getuigen, het aanvullen van het dossier met de hierna opgesomde stukken, en het doen opvragen van foto’s en video-opnamen bij de Surinaamse autoriteiten (verzoek E in de brief van 1 september 2025, pagina’s 50-51, aangevuld bij e-mailbericht van 26 september 2025).
- de liaison officier van justitie,
- alle personen (politie/rechercheurs) die betrokken zijn (geweest) bij de informatievoorziening die heeft geleid tot aanhouding en uitzetting van de verdachte,
- alle bij de informatieverstrekking over de verdachte betrokken leden van de Surinaamse Counter Terrorism Intelligence Unit,
- Suriname Nationale veiligheidsadviseur,
- de politieattaché van Suriname,
- de minister van Justitie en Politie van Suriname en
- alle personen die op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij de aanhouding van de verdachte.
- alle stukken die betrekking hebben op informatievoorziening over de verdachte aan Suriname, waaronder (nog op te stellen) verslaglegging van de mondelinge contacten en informatieverstrekking,
- alle stukken die zien op de lokalisering, aanhouding en uitzetting van de verdachte naar Nederland.
Het hof wijst de verzoeken af.
Mario R.heeft het hof verzocht om aan het Openbaar Ministerie opdracht te geven om de verdediging inzage te verstrekken in
“alle relevante stukken uit de zaak van de op 22 april 2025 aangehouden persoon die verdacht wordt van betrokkenheid bij de moord op A. Belhadj (zaaksdossier Aker)”. Dit met het oog op een eventueel verzoek tot voeging van (een deel van) die stukken in het dossier van de verdachte Mario R..
“Man aangehouden op verdenking betrokkenheid bij moord uit 2016”. [177] De verdediging heeft vervolgens aan de advocaat-generaal verzocht om verstrekking van alle relevante stukken uit de zaak van die recentelijk aangehouden verdachte.
Het hof wijst het verzoek af.
Mario R.heeft zich ter terechtzitting van 29 september 2025 aangesloten bij de in de zaak van Mao R. gedane verzoeken, en de onderbouwing daarvan, in verband met “onderzoek naar verkapte uitlevering” van de verdachte uit Suriname. Het betreft de verzoeken om een aantal getuigen te doen horen, het dossier aan te vullen met verschillende stukken en het doen opvragen van foto’s en video-opnamen bij de Surinaamse autoriteiten. Daarbij heeft de verdediging naar voren gebracht dat de aanhouding in Suriname en de overbrenging naar Nederland van Mario R. nagenoeg hetzelfde is verlopen als de aanhouding en overbrenging van Mao R.
- de liaison officier van justitie,
- alle personen (politie/rechercheurs) die betrokken zijn (geweest) bij de informatievoorziening die heeft geleid tot aanhouding en uitzetting van de verdachte,
- alle bij de informatieverstrekking over de verdachte betrokken leden van de Surinaamse Counter Terrorism Intelligence Unit,
- Suriname Nationale veiligheidsadviseur,
- de politieattaché van Suriname,
- de minister van Justitie en Politie van Suriname en
- alle personen die op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij de aanhouding van de verdachte.
- alle stukken die betrekking hebben op informatievoorziening over de verdachte aan Suriname, waaronder (nog op te stellen) verslaglegging van de mondelinge contacten en informatieverstrekking,
- alle stukken die zien op de lokalisering, aanhouding en uitzetting van de verdachte naar Nederland.
Het hof wijst de verzoeken af.
8.Beslissingen in de zaak tegen R.T
De verzoeken: de aanloop, de verzoeken en het standpunt van de advocaat-generaal
de inhoud van de bescheiden genummerd 1 t/m 6,redelijkerwijs betekenisvol kan zijn voor door het hof als zittingsrechter in die zaken te geven beslissingen, al dan niet op geleide van gevoerde verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
, kenbaar te bewerken. Kenbaar, opdat duidelijk is welke delen door het Openbaar Ministerie zijn bewerkt.
onder 1. t/m 6 genoemde bescheidenworden gevoegd in de strafdossiers van de verdachten die gelijktijdig met N.B. in hoger beroep terechtstaan. Het hof zal daarom het daartoe strekkende bevel aan de advocaat-generaal geven. In de zaken tegen S.R. en Mao R. wordt het meer of anders verzochte afgewezen.
aan het hofworden overgelegd;
geen afschriftvan deze processtukken wordt verstrekt, niet aan de verdachte noch aan zijn raadsvrouw/raadsman.
beveelt gelijkluidend, terwijl
de voorzitter gelijkluidend beveelt.