11. Het hof heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat het in de ontnemingszaak de bewezen verklaarde betrokkenheid bij de hennepknipperij in Waddinxveen als uitgangspunt zal nemen. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van het in de hoofdzaak bewezen verklaarde. Het hof doelt daarbij kennelijk in ieder geval op het onder 1 bewezen verklaarde medeplegen van het bewerken van hennep. Mogelijk heeft het hof tevens het oog gehad op de onder 3 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie, welke deelneming – zo volgt uit de bewijsoverwegingen in het vonnis in de hoofdzaak – mede betrekking heeft op de hennepknipperij aan de [a-straat] in Waddinxveen.
12. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van het in de hoofdzaak onder 1 ten laste gelegde (medeplegen van) verkopen van hennep, waarvan de betrokkene is vrijgesproken. Hieraan doet niet af dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit de opbrengst van de in de hennepknipperij aan de [a-straat] geknipte en nadien verkochte hennep. Het hof heeft in dit verband immers slechts in algemene zin overwogen dat de in Waddinxveen geknipte hennep, voor zover niet meer aangetroffen, is verhandeld en geld heeft opgeleverd. Het hof heeft voorts overwogen dat voordeel uit de opbrengst van geknipte hennep mogelijk is zonder dat eigen directe betrokkenheid bij het telen of de verkoop ervan kan worden vastgesteld. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de schuld van de betrokkene aan het verkopen van hennep in de zaak [a-straat] juist
nietwordt aangenomen. Het hof heeft aldus de Geerings-jurisprudentie niet miskend.
13. Het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de betrokkene op een zodanige wijze bij de hennepknipperij in Waddinxveen betrokken zijn geweest dat aangenomen moet worden dat zij in de opbrengst ervan hebben gedeeld. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op de in de bestreden uitspraak onder a. tot en met f. vastgestelde, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. In dit verband heeft het hof overwogen dat [betrokkene 1] ten aanzien van de gang van zaken in Waddinxveen een grote rol had en daar min of meer de touwtjes in handen had, met aan zijn zijde [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de betrokkene. In het licht van de bewezenverklaring in de hoofdzaak en de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, waaronder de verklaring van [betrokkene 6] (onder c.) dat volgens hem [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en de betrokkene in de loods de touwtjes in handen hadden, is het oordeel van het hof dat aangenomen moet worden dat de betrokkene in de opbrengst van de hennepknipperij aan de [a-straat] heeft gedeeld, niet onbegrijpelijk.
14. De rechter zal, in het geval er meer dan één dader is, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend.Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een motivering van zijn oordeel dienaangaande is gehouden, komt onder meer gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.Het hof heeft overwogen dat het – in het voordeel van de veroordeelden (het hof doelt hier kennelijk op [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de betrokkene) – aan [betrokkene 5] een deel van het voordeel zal toerekenen evenredig aan de delen die aan [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de betrokkene moeten worden toegerekend, dat aan [betrokkene 1] de grootste rol en dus ook het grootste belang in de knipperij moet worden toegerekend en dat op grond van één en ander van het totale voordeel aan [betrokkene 1] 2/6 deel moet worden toegerekend en aan de anderen telkens 1/6 deel, zijnde € 176.383,--. Daarmee heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval tot het laatstgenoemde bedrag daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft behaald. Mede in het licht van de procesopstelling van de betrokkene, was het hof niet gehouden zijn oordeel dienaangaande nader te motiveren.