ECLI:NL:PHR:2024:309

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22/02193
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan terroristische misdrijven en deelname aan een terroristische organisatie

In deze zaak is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan de voorbereiding van moord en deelname aan een terroristische organisatie. De verdachte was betrokken bij een groep die plannen maakte voor een aanslag, gericht op een groot evenement in Nederland, met als doel veel slachtoffers te maken. De verdachte heeft op verschillende momenten samengewerkt met medeverdachten, waaronder [betrokkene 1], die eerder veroordeeld was voor een terroristisch misdrijf. De verdachte was op de hoogte van de plannen van [betrokkene 1] en heeft hem geholpen bij het ophalen van kunstmest, waarvan bekend is dat het gebruikt kan worden voor het maken van explosieven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de voorbereidingshandelingen en dat hij medeplichtig was aan de terroristische activiteiten. De zaak heeft geleid tot een veroordeling tot 5 jaar en 10 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen en dat hij niet was uitgelokt door de AIVD of andere instanties. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de plannen en dat zijn betrokkenheid bij de voorbereidingen voldoende bewijs opleverde voor zijn veroordeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02193
Zitting19 maart 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 7 juni 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 subsidiair en 2 primair, opleverend ‘de voortgezette handeling van medeplichtigheid tot medeplegen van voorbereiding van moord en van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is begaan met een terroristisch oogmerk en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven’, veroordeeld tot 5 jaren en 10 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 22/02081 en 22/02266. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, hebben zes middelen van cassatie voorgesteld.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weer, alsmede een deel van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en delen van de pleitnota, de verwerping van enkele gevoerde verweren en rechtspraak van het EHRM inzake het instigatieverbod.
De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
5. Het hof heeft in het bestreden arrest ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] op tijdstippen gelegen in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging
ter voorbereiding van de misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk, (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk Kalasjnikovs, handvuurwapens en grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en zoutzuur en waterstofperoxide en aceton, bestemd tot het begaan van die misdrijven, hebben verworven, en voorhanden hebben gehad,
tot het plegen van welk(e) misdrijf(ven) verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] te vervoeren naar en/of te vergezellen bij bijeenkomsten/gesprekken die daarover gingen, en
- voornoemde [betrokkene 1] te assisteren en te vergezellen bij het ophalen van de genoemde kunstmest;
2.
hij in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland,
met mededaders, waaronder [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1984) en [betrokkene 2] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [betrokkene 3] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [betrokkene 5] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [betrokkene 4] (geboren op [geboortedatum] 1992),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie).’
6. De bewezenverklaring van deze twee feiten berust op de volgende in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2022 verklaard - zakelijk weergegeven-:
Ik ben weleens in [plaats] geweest, maar altijd met [betrokkene 1] , nooit alleen. Het zou goed kunnen dat ik op 14 juli 2018 in [plaats] ben geweest [betrokkene 1] . Ik heb daar [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ontmoet in de woning van [betrokkene 2] . Die avond is er van alles besproken.
Het klopt dat ik op 16 juli 2018 om 22:00 uur bij de woning van [betrokkene 1] in [plaats] kwam. Om 00:15 uur ging ik met [betrokkene 1] en nog iemand een uur lang fietsen door [plaats] . We hebben tot ongeveer 01:30 uur gefietst.
Op 21 juli 2018 heb ik een telefoongesprek gehad met [betrokkene 1] . U houdt mij voor dat [betrokkene 1] in dat gesprek zegt dat ik teveel vraag. Als iets mij niet duidelijk is in de communicatie dan vraag ik door.
Ik kan mij heel vaag nog herinneren dat ik en [betrokkene 4] , die ik ken, op 29 augustus 2018 in de avond naar de woning van [betrokkene 1] zijn gegaan. Daarna kwamen ook [betrokkene 5] en [betrokkene 2] naar de woning van [betrokkene 1] . Ik kan mij herinneren dat de medeverdachten een voor een naar de woning van [betrokkene 1] zijn gekomen. Ik was al in de woning aanwezig, ruim voordat de medeverdachten kwamen. Het is niet nieuw dat wij bij elkaar komen, dat gebeurt regelmatig. Wij waren met 5 of 6 personen. Het klopt dat ik de volgende dag, 30 augustus 2018, met [betrokkene 1] in de auto naar [plaats] ben gegaan. [betrokkene 6] zat ook in de auto. U vraagt mij wat [betrokkene 1] in de auto bedoelde met de opmerking dat hij met een broeder had afgesproken. Gewoon, dat hij met een persoon had afgesproken. Broeder betekent mede moslimbroeder. [betrokkene 6] en ik wilden in Utrecht wat gaan eten en toen waren [betrokkene 1] en de infiltrant daar ook. We hebben elkaar toen de hand geschud.
U vraagt mij naar het op 1 of 2 september 2018 om 01:00 uur ‘s nachts buiten wandelen in de [a-straat] in [plaats] . Ik ga vaker met [betrokkene 1] mee ergens naar toe.
Met betrekking tot het ophalen van kunstmest op 7 september 2018 had [betrokkene 1] mij gevraagd mee te komen naar [plaats] . Ik vroeg wat wij gingen doen. Hij zei dat hij speciale mest ging ophalen. Ik voelde mij er niet comfortabel bij. Wat ik vervolgens in [plaats] zag vond ik opvallend. Op dat moment dacht ik ‘ik kan doorvragen’ van wat is dit allemaal, maar ik was bang dat ik iets te weten zou komen wat strafbaar was. Het klopt dat de Mediamarkt geen kunstmest verkoopt; het werd uit een geparkeerde auto gehaald. U houdt mij voor dat [betrokkene 1] naar een kluisje loopt, deze opent met een code en er een AH-tas uithaalt met sleutel. Ik heb 15 minuten op de parkeerplaats van de Mediamarkt gelopen omdat [betrokkene 1] op zoek was naar de auto. Het is juist dat ik, nadat de auto was gevonden, de auto van [betrokkene 1] daar naartoe heb gereden en dat de zakken vervolgens zijn overgeheveld. Daarna is de sleutel van de andere auto teruggebracht naar het kluisje, dat met een code werd afgesloten. Ik vond het zeker niet normaal. Ik vond het opvallend. Ik dacht als ik doorvraag dan krijg ik misschien dingen te weten die ik niet wil weten. Waar ik misschien strafbaar voor ben. Het klopte niet.
Het klopt dat ik op de hoogte was van [betrokkene 1] ’s eerdere veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
2. Een proces-verbaal van de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2020 inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1] - zakelijk weergegeven -:
Ik wilde gaan voor een aanslag. U vraagt mij of ik een aanslag wilde plegen. Ja. U vraagt mij wat ik daarbij in gedachten had. Ik dacht aan mijzelf samen met de andere jongens. Ik bedoel dan samen met [betrokkene 3] (hof: [betrokkene 3] ), [betrokkene 2] (hof: [betrokkene 2] ) en [betrokkene 5] (hof: [betrokkene 5] ). Ik wilde met hun een aanslag plegen.
3. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871 en schriftelijke bescheiden:
Op 08 juni 2018 werd ons een ambtsbericht verstrekt dat [betrokkene 1] te bereiken was op het emailadres [e-mailadres 1] .
Aan de hand van bovenstaande gaven wij, begeleiders B-2870 en B-2871 op 11 juni 2018 aan A-2346 de opdracht om naar eerder genoemd emailadres een mail te sturen en daarin nadrukkelijk aan te geven dat hem verzocht is om contact op te nemen met de emailadres om hem te helpen en vervolgens concreet de vraag te stellen of dat ook klopt.
Het bericht dat is verzonden luidt:
“Assalaniu alaikun, wa rahinatullahi wa baraktu. Ramadan Mubarak akhi, 1 wish you all the blessings in this month. 1 have been appointed by the brothers to help you. 1 believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this is correct? Your brother [A] ."
Op 21 juni 2018 vertelde A-2346 aan ons, B-2870 en B-2871, dat hij een reactie had gehad. Strekking van de email was dat de verzender een nieuw telefoonnummer zou regelen en daarna een mail zou sturen waar elkaar te ontmoeten. [betrokkene 1] schrijft:
“akhi al aziz, I send you this week a new phone number, than i send you a mail where to meet, i hope this mail reach you”
Op 29 juni 2018 vertelde A-2346 een mail te hebben ontvangen waarin de afzender aangeeft een verandering van plan te hebben omdat 2 broeders niet meer mee doen. De afzender vraagt om meer tijd om een plan te maken en geeft aan dat hij A-2346 nog steeds graag wil ontmoeten. [betrokkene 1] schrijft:
"salam alaikum
akhi there is ai little change in plan,, the last 2 brothers don't join anymore i need know some time fix a plan., we keep in touche,, i still wanna meet you akhi,,, if it is possible maybe i come to sarajevo,, let know how you thinks about it? wallahi I trust you,, the reason why I want to meet outside holland is, I dont want that you get in trouble.""
Op 05 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een mail had ontvangen waarin het nummer [telefoonnummer 1] werd vermeld. Tevens werd het nummer [telefoonnummer 2] vermeld, met de opmerking dat dit nummer niet veilig was en alleen voor nood. [betrokkene 1] schrijft:
" [telefoonnummer 1]
akhi, this number only use in ultimate need,, is not safe number [telefoonnummer 2]
It have watsup, act like tourist,, police have also this number in the past,, but the brother use only for work, school, gouverment etc"
Op 05 juli 2018 omstreeks 17:00 uur gaven wij B-2870 en B-2882 aan A-2346 de opdracht om te bellen met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en te trachten een afspraak te maken met [betrokkene 1] om elkaar die avond te ontmoeten.
4. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 5 juli 2018 vindt tussen 22.30 uur en 23.50 uur daadwerkelijk een eerste fysieke ontmoeting plaats tussen [betrokkene 1] en politie-infiltrant A-2346 [A] .
Samengevat heeft [betrokkene 1] tijdens deze ontmoeting, ten overstaan van de politie-infiltrant aangegeven, dat hij hulp en ondersteuning nodig heeft bij het plegen van een aanslag. [betrokkene 1] heeft gezegd dat er in eerste instantie nog twee broeders bij zijn plan betrokken waren, maar dat deze zijn afgehaakt. [betrokkene 1] zegt eveneens dat hij zal gaan proberen deze broeders de komende week over te halen om alsnog mee te doen.
[betrokkene 1] vertelde dat hij twee keer aangehouden is geweest en dat hij de laatste keer aangehouden werd in de nacht dat hij naar Syrië wilde vertrekken. [betrokkene 1] zei dat hij daarom nu in de gaten gehouden wordt door de politie, dat zijn telefoon wordt afgeluisterd en dat dat de reden is waarom het telefoonnummer dat hij [ [betrokkene 1] ] eerder aan (politie-infiltrant) [A] heeft gegeven, niet veilig is.
[betrokkene 1] zei verder dat hij zijn telefoon gebruikt om met mensen te bellen zodat de politie denkt dat hij niet meer slecht is.
[betrokkene 1] vertelde dat hij verschillende dromen heeft gehad toen hij in de gevangenis zat. In deze dromen heeft hij Allah, de profeet Mohammed en de profeet Isa ontmoet. In een van de dromen had de profeet Mohammed gewezen in de richting van de kuffar en zei 'aanvallen'. Ook Allah sprak in deze droom met [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] vertelde dat er negen broeders waren die iets wilden doen, maar vijf of zes van deze broeders hadden nu plannen om naar Syrië te gaan, dus was hij nog maar met twee over. Hij had het plan om eind augustus tijdens de Gayparade een aanslag te plegen.
Er zouden vijf mensen zijn om de aanslag uit te voeren, twee met Kalasjnikovs en twee met vesten. [betrokkene 1] vertelde dat hij ook het plan had gehad om soldaten van een nabij gelegen legerbasis aan te vallen tijdens het joggen. Hij zou proberen om er zoveel mogelijk neer te schieten met een Kalasjnikov en zelfmoordvest, maar vertelde dat hij hulp nodig heeft omdat hij niet weet hoe een Kalasjnikov werkt.
Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft gevraagd wat [betrokkene 1] van hem verwachtte en waarmee hij [betrokkene 1] kan helpen. Hierop antwoordde [betrokkene 1] dat hij hulp nodig had bij het plannen, of bij het aandragen van een idee voor een aanslag. [betrokkene 1] zei dat hij hulp en begeleiding nodig had om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Op een later moment zou [betrokkene 1] hulp nodig hebben om aan spullen hiervoor te komen. Hij zei dat hij stond te popelen om iets te ondernemen en dat hij al erg lang heeft gewacht om iets te doen, sinds zijn dromen en zijn arrestaties.
Hij wist nog niet precies wanneer hij een aanslag wilde gaan plegen, maar hopelijk zou het dit jaar gebeuren. [betrokkene 1] vertelde over allerlei ideeën die hij had over de manier waarop hij een aanslag zou willen plegen. Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft gezegd dat het idee van [betrokkene 1] afkomstig moet zijn en dat hij ( [A] ) nooit aan iemand een plan zou geven omdat het idee afkomstig moet zijn van degene die het doet. [A] zei dat hij zou kunnen helpen met de uitvoering van het idee en ook aan spullen zou kunnen komen die daarvoor nodig zijn.
[betrokkene 1] vertelde dat hij nu 60 tot 70 uur in de week werkte om geld te sparen en na te laten voor zijn vrouw als hij dood is.
5. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat op 6 juli 2018 omstreeks 17.17 uur [betrokkene 1] en [verdachte] de woning van [betrokkene 1] binnengingen.
Uit de OVC in de woning van [betrokkene 1] bleek dat [betrokkene 1] op 6 juli 2018 sprak met [verdachte] .
Het volgende gesprek werd gevoerd:
“ [betrokkene 1] zegt: ik schrik en zeg kom op man, was echt die moment gekomen... uhhh ik had heel lang gesolliciteerd, gisteren was die moment gekomen om uh.. hij heeft me uitgenodigd dus kom, ik bel wel als ik jullie zie. ..ntv.. ik neem niemand., ntv.. behalve u. ..ntv...
Dan is het gesprek te ver weg. Langere stilte. Iemand hoest 1x hard. (...)
[betrokkene 1] : Ik wilde, ik wilde eerst naar broeders bellen om met me mee te gaan, wie doet mee ...”
6. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op dinsdag 17 juli 2018 analyseerde ik de volgende data uit het onderzoek 26Orem:
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij [betrokkene 1] .
- De peilbaken gegevens van het GPS baken geplaatst in het voertuig met kenteken [kenteken 1] , in gebruik bij [betrokkene 1] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [verdachte] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , in gebruik bij [betrokkene 2] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [betrokkene 3] .
Ik bekeek de data die betrekking hadden op de nacht van 14 op 15 juli 2018. Uit deze data bleek dat:
- [betrokkene 1] samen met [verdachte] met de auto van [betrokkene 1] naar [plaats] is gereden.
- Dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] samen vanuit [plaats] kwamen en naar de woning van [betrokkene 2] gingen.
- Dat [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] elkaar ontmoeten in de woning of in de directe omgeving van de woning van [betrokkene 2] aan de [c-straat 1] te [plaats] .
Ik zag dat de telefoons van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op zaterdag 14 juli 2018 omstreeks 22:02 uur gelijktijdig vanuit [plaats] verplaatsten richting [plaats] . Ik zag dat beide telefoons tussen 22:38 en 22:54 uur aanstraalden op de telefoonpalen in de omgeving van de […] en de […] te [plaats] .
Vervolgens zag ik dat beide telefoons zich verder door [plaats] bewogen richting [plaats] en aldaar op 15 juli 2018 omstreeks 00:06 uur tot stilstand kwamen. Ik zag dat de telefoonpalen waarop de voornoemde telefoons op dat moment aanstraalde in de directe omgeving lagen van de woning van [betrokkene 2] aan de [c-straat 1] te [plaats] .
Ik zag dat het voertuig van [betrokkene 1] voorzien van kenteken [kenteken 1] op 14 juli 2018 omstreeks 23:34 uur in beweging kwam. Ik zag dat zowel de telefoon van [betrokkene 1] als de telefoon van [verdachte] een gelijksoortige verplaatsing lieten zien als het baken, namelijk richting [plaats] .
Vervolgens zag ik dat het voertuig op 15 juli 2018 omstreeks 01:01 uur tot stilstand kwam op de [d-straat 1] te [plaats] . Tevens zag ik dat de telefoons van [betrokkene 1] en [verdachte] vanaf 01:01 uur aanstraalden op telefoonpalen in de directe omgeving van de woning van [betrokkene 2] .
Ik zag dat op dat moment ook de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] nog aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
Ik zag dat de locatie waarop het voertuig tot stilstand kwam is gelegen op enkele meters afstand van de [c-straat 1] , de woning van [betrokkene 2] .
Ik zag dat het voertuig van [betrokkene 1] op 15 juli 2018 omstreeks 02:13 uur in beweging kwam. Ik zag dat zowel de telefoon van [betrokkene 1] als de telefoon van [verdachte] een gelijksoortige verplaatsing lieten zien als het baken, namelijk richting [plaats] . Ik zag dat het voertuig omstreeks 03:41 uur tot stilstand kwam in de omgeving van de woning van [betrokkene 1] , op de [b-straat 1] te [plaats] .
Nadat [betrokkene 1] en [verdachte] zijn vertrokken zag ik dat de telefoons van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 15 juli 2018 omstreeks 02:58 uur bewogen in de richting van de [wijk] . Ik zag dat beide telefoons tussen 03:09 uur en 03:58 uur aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
Vervolgens zag ik dat beide telefoons weer terug bewogen richting de woning van [betrokkene 2] en dat beide telefoons daar vanaf 04:08 uur aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
7. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2 871 en schriftelijke bescheiden:
Op 16 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een email had ontvangen [betrokkene 1] . Hierin vroeg [betrokkene 1] om meer tijd om aan te kunnen geven hoeveel broeders mee zouden doen. Vervolgens zou hij A-2348 opnieuw uitnodigen en dan met een specifiek plan komen.
[betrokkene 1] schrijft omstreeks 15.41 uur:
“salam alaikum akhi.
akhi [A] give me a little bit more time in shaa Allah soon im gonna know for sure how many will join.
as soon I know the numbers will join, I invite to come again for a specific plan, may Allah protect us agains all kind of evil ameen salam alaikum”
8. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] van 16 juli 2018 was te zien dat de grijze Mercedes A-klasse om 21.25 uur reed in de [b-straat] te [plaats] . [betrokkene 1] stapte uit en ging de woning aan de [b-straat] binnen. Omstreeks 22.00 uur kwam de Mercedes A-klasse wederom de [b-straat] in rijden. [verdachte] stapte uit en ging de woning aan de [b-straat 2] binnen.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat om 22.58 uur een onbekende man met een rood shirt de [b-straat] te [plaats] in fietste en dat [betrokkene 1] aan de voorzijde van zijn woning op de galerij stond. Omstreeks 22.59 uur ging de onbekende man met het rode shirt de woning aan de [b-straat 2] te [plaats] binnen.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat [betrokkene 1] om 00.16 uur samen met [verdachte] en een onbekende man de woning verlaten. De drie mannen vertrekken op de fiets. Uit de gegevens van het registrerend technische hulpmiddel bleek dat de fiets om 00.23 uur vanaf de [b-straat] te [plaats] vertrok en zich verplaatste naar de [e-straat] te [plaats]
Omstreeks 00.35 uur was de fiets op de [e-straat] . Om 00.37 uur vertrok de fiets vanaf de [e-straat] en deze is om 01.23 uur weer terug op de [b-straat] . Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat [betrokkene 1] om 01.23 uur de [b-straat] in fietst met twee andere personen. In verband met de beeldkwaliteit zijn de andere personen niet te herkennen. Om 01.28 uur gaat [betrokkene 1] alleen de woning in.
9. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871 en schriftelijke bescheiden:
Op 24 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een email had ontvangen van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] gaf hierin aan dat ze met 5 zijn op het moment en vraagt wanneer A-2346 hem weer komt bezoeken.
[betrokkene 1] schrijft:
"salam alaikum akhi,, when are you coming to visit us,, we are now 5. „ im bust with sixth.
but for now we focus on the 5 guys.
they want the i want akhi,, remember i want,, let me know when you visit me,, soon i make a new mail”
10. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 12 augustus 2018 tussen omstreeks 18.00 uur en 20.00 uur ontmoeten politie infiltrant A-2346 [A] en [betrokkene 1] elkaar voor de tweede keer fysiek. Dit keer in Utrecht . In dit gesprek geeft [betrokkene 1] aan dat de groep die de aanslag wil gaan plegen uit vijf personen bestaat, inclusief [betrokkene 1] zelf. [betrokkene 1] vertelt ook welke middelen zij willen hebben, te weten o.a. Kalasjnikovs, (bom)vesten, granaten en kleine wapens. [betrokkene 1] spreekt ook over het gebruiken van een autobom. [betrokkene 1] zegt dat ze het op een festival willen doen, echter is nog niet bekend op welk festival. Ze focussen zich op een festival en zouden een hele grote auto in een andere stad willen neerzetten zodat ze, voor ze naar het festival gaan, deze auto op kunnen blazen. Op het festival zouden ze willen gaan schieten als een gek. Ze zullen dan naast elkaar gaan lopen en voor zich uit schieten, om er zeker van te zijn dat zij niet op elkaar zullen schieten en dan de handgranaten voor zich uit gooien. Als één van hen dan door iets geraakt zou worden, kan hij zich met zijn bomvest tot ontploffing brengen. [betrokkene 1] zegt niets te accepteren behalve het martelaarschap en dat hij onder zijn kussen een mes bewaart voor het geval de politie bij hem binnenvalt. [betrokkene 1] vertelt dat zijn vrouw een verandering bij hem heeft opgemerkt. Zij weet wat hij wil doen met zijn leven, maar weet niet van de ontmoeting die [betrokkene 1] nu met (politie-infiltrant A-2346) [A] heeft. [betrokkene 1] zegt dat hij nu genoeg geld heeft gespaard en wil gaan stoppen met werken om afstand van mensen te gaan nemen (vermoedelijk om zich voor te bereiden op een aanslag). Zijn jongere broer weet dat [betrokkene 1] een aanslag wil gaan plegen, maar hij weet niet alles. Ook de moeder van [betrokkene 1] weet dat hij wil sterven als een ‘shahid’ en zij moedigt dit volgens [betrokkene 1] aan. Politie-infiltrant A-2346 [A] vraagt aan [betrokkene 1] wat [betrokkene 1] aan spullen van hem nodig heeft. [betrokkene 1] antwoordt hierop dat als hij bij politie-infiltrant A-2346 [A] een bestelling van “1” doet, hij daadwerkelijk “5” bedoelt. Eén voor iedere man.
[betrokkene 1] zegt dat hij 5 Kalasjnikovs wil met een trommelmagazijn. Dat is een rond magazijn dat in staat is 100 patronen te houden. Ook wil hij 5 handvuurwapens, voor het geval de automatische wapens niet zullen werken. [betrokkene 1] vertelt dat een paar van de broeders teveel Call of Duty spelen en granaat-lanceerders op de automatische geweren willen, maar politie-infiltrant A-2346 [A] raadt dat af. De handvuurwapens wil [betrokkene 1] graag zo snel mogelijk, zodat hij zich tegen de politie kan beschermen. De anderen willen ook hun handvuurwapens, voor de zekerheid ter bescherming. Verder wil [betrokkene 1] 4 handgranaten per persoon, dus 20 in totaal en een grote bom in een auto om indien mogelijk op afstand tot ontploffing te laten brengen. Politie-infiltrant A-2346 [A] zegt dat dat geen probleem is.
Politie-infiltrant A-2346 [A] vertelt [betrokkene 1] dat hij kan proberen om aan kunstmest te komen, maar dat er wel een hoop kunstmest nodig is en dat hij ( [A] ) dan een explosief en ontstekers, voor ze kan maken. Daarbij geeft politie-infiltrant A-2346 [A] bij [betrokkene 1] aan dat hij hem en de anderen hiervoor nodig heeft om kleine hoeveelheden grondstoffen te kopen, zoals bijvoorbeeld aceton. Omdat [betrokkene 1] niet weet wat dat is, zoekt [betrokkene 1] dit op internet op zijn telefoon en laat hij dat aan politie-infiltrant A-2346 [A] ter controle zien. [betrokkene 1] zegt dat hij tegen de anderen zal zeggen om dat in verschillende winkels te gaan kopen en dat zij een ruimte in [plaats] hebben om daar spullen op te slaan bij één van de broeders die vrijgezel is.
Opmerking verbalisant: Uit de tap van telefoonnummer [telefoonnummer 6] blijkt dat omstreeks 19.47 uur de website drogisterij.net wordt bezocht. Dit telefoonnummer betreft het telefoonnummer dat [betrokkene 1] op 31 juli 2018 per e-mail aan politie infiltrant A-2346 [A] had verstrekt.
Over de groep vertelt [betrokkene 1] dat hij de onbetwiste leider is, zonder enige twijfel hieromtrent. [betrokkene 1] zegt dat er slechts één leider kan zijn en dat de andere broeders dat begrijpen. Als hij zegt dat ze naar links of rechts gaan, dan doen zij dat. Politie infiltrant A-2346 [A] zegt dat dit essentieel is en dat er geen twee leiders kunnen zijn die elkaar bevechten omdat dit de groep uit elkaar zal halen. Hierop antwoordt [betrokkene 1] dat dit geen probleem is. [betrokkene 1] zegt dat als zij met elkaar bellen, zij gebruik maken van een code als ze spreken. Ze vragen elkaar achteloos om ergens iets te gaan eten en dan weten ze dat ze elkaar moeten ontmoeten. Hoe meer achteloos en verveeld de gesprekken klinken des te belangrijker het is, aldus [betrokkene 1] .
11. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871:
Op 22 augustus 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht dat hij aan [betrokkene 1] moest mailen dat hij op donderdag 30 augustus in Nederland zal zijn om hem te ontmoeten.
12. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 29 augustus 2018, om 17:47 uur stuurt [betrokkene 1] een e-maiIbericht aan de politie-infiltrant.
Waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: ok, begrepen. Nog steeds hetzelfde nummer.
Omstreeks 18:00 uur, komt [betrokkene 1] met de fiets aan op de [b-straat] . Voorts gaat [betrokkene 1] zijn woning binnen. Omstreeks 20:19 uur, parkeert er een personenauto van het merk Mercedes, type A-klasse, kleur grijs op de [b-straat] . De bestuurder van de genoemde Mercedes loopt naar het portiek toe en neemt plaats op een plantenbak. Voorts wordt omstreeks 20.21 uur gezien dat [betrokkene 1] de woning uitkomt en vanaf de galerij naar iemand wenkt. Vervolgens gaat de bestuurder van de Mercedes het portiek binnen en loopt in de richting van de woning [b-straat 2] . Voorts herken ik de bestuurder van de Mercedes op de camerabeelden als [verdachte] .
Omstreeks 20:32 uur, komt er een man aan bij de fietsenstalling op de [b-straat] . Voorts wordt gezien dat er een (snor)fiets gestald wordt. Omstreeks 20:34 uur, komt deze NN-man over de galerij gelopen in de richting van de woning [b-straat 2] .
Voorts herken ik deze man die over de galerij loopt op de camerabeelden als [betrokkene 4] . Kennelijk staat de voordeur open, want [betrokkene 4] loopt in een lijn door naar binnen.
Omstreeks 20:42 uur, parkeert er een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, kleur grijs op de [b-straat] . Voorts stappen uit deze personenauto twee mannen. Vervolgens lopen deze twee mannen het portiek aan de [b-straat] binnen en lopen in de richting van de woning [b-straat 2] . Voorts herken ik deze twee mannen die uit de grijze Volkswagen Golf stappen op de camerabeelden als [betrokkene 2] en [betrokkene 5] .
Omstreeks 20:42 uur, wordt [betrokkene 5] gebeld door [betrokkene 4] . Vervolgens zegt [betrokkene 5] dat hij er is en of iemand open kan doen.
Om 20:52:48 uur, belt [betrokkene 1] naar de politie-infiltrant. Voorts wordt er in dit gesprek een afspraak gemaakt voor de volgende dag omstreeks 15:00/16:00 uur, op dezelfde locatie als de vorige keer.
Omstreeks 21:05 uur verlaat [betrokkene 4] de woning aan de [b-straat 2] .
Omstreeks 22:05 uur, verlaten [betrokkene 5] en [betrokkene 2] de woning aan de [b-straat 2] en stappen in de grijze Volkswagen Golf die vervolgens wegrijdt.
Omstreeks 23:32 uur, verlaat [verdachte] de woning aan de [b-straat 2] .
Bevindingen 30 augustus 2019
Omstreeks 14.11 uur verlaat [betrokkene 1] de woning aan de [b-straat] . [betrokkene 1] stapt in als bestuurder van de Peugeot en [verdachte] stapt in als bijrijder. Omstreeks 14:38 uur belt [betrokkene 1] met de telefoon van [verdachte] naar [betrokkene 6] . [betrokkene 1] zegt dat hij binnen nu en een kleine 5 minuten bij [betrokkene 6] is. [betrokkene 1] zegt dat [betrokkene 6] alvast naar buiten moet lopen. Met behulp van een geplaatst technisch hulpmiddel wordt gezien dat de Peugeot vanuit [plaats] naar [plaats] rijdt.
13. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 30 augustus 2018 omstreeks 16.00 uur ontmoet [betrokkene 1] de politie-infiltrant in [plaats] . [betrokkene 6] en [verdachte] zijn hierbij aanwezig en schudden de politie-infiltrant de hand.
In afwezigheid van [verdachte] en [betrokkene 6] vertelt [betrokkene 1] aan de politie-infiltrant dat [verdachte] wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [betrokkene 1] te doen. [verdachte] zal degene zijn die na een geslaagde aanslag van [betrokkene 1] mogelijk geïnteresseerd is om het contact met de politie-infiltrant over te nemen om zodoende een nieuwe aanslag voor te bereiden. Over [betrokkene 6] zegt [betrokkene 1] tegen de politie-infiltrant dat [betrokkene 6] een goede moslim is maar verder niet bij de plannen van [betrokkene 1] betrokken is. [betrokkene 1] laat aan politie-infiltrant A-2346 [A] twee flesjes nagellakverwijderaar zien en vraagt hem of dit het goede spul is. Politie-infiltrant A-2346 [A] bevestigt dit en schrijft op voor [betrokkene 1] welke spullen nodig zijn en [betrokkene 1] 'googelt' de producten op zijn telefoon. [betrokkene 1] vraagt waar de producten voor kunnen worden gebruikt waarop politie-infiltrant A-2346 [A] antwoordt dat het kan worden gebruikt voor het schoonmaken van vijvers, van machines en het verwijderen van nagellak.
Opmerking verbalisant: Uit de tap van telefoonnummer [telefoonnummer 6] blijkt dat tussen 16.27 uur en 16.32 uur een aantal websites worden bezocht, waaronder kruidvat.nl. Dit telefoonnummer betreft het telefoonnummer dat [betrokkene 1] op 31 juli 2018 per e-mail aan politie-infiltrant A-2346 [A] had verstrekt.
Dan laat politie-infiltrant A-2346 [A] aan [betrokkene 1] een foto van 4 Kalasjnikovs zien en nog een foto van 1 Kalasjnikov, dus in totaal 5 stuks. Politie-infiltrant A-2346 [A] ziet dat [betrokkene 1] er blij van wordt. [betrokkene 1] zegt dat hij die foto niet naar hem moet sturen, maar maakt met zijn mobiele telefoon een foto van de mobiele telefoon van politie-infiltrant A-2346 [A] .
Opmerking verbalisant: Na de aanhouding van [betrokkene 1] , is in zijn fouillering een iPhone5 aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit onderzoek aan deze telefoon blijkt dat deze in gebruik was bij [betrokkene 1] om contact te onderhouden met de politie-infiltrant.
Op deze telefoon zijn afbeeldingen aangetroffen van een mobiele telefoon waarop vier lange vuurwapens te zien zijn.
[betrokkene 1] vertelt verder dat hij kan wachten en 10 jongens kan vinden die met hem mee willen doen, maar dat hij niet zo lang wil wachten. Want 10 personen zijn teveel om te managen en onder controle te houden. Er zijn dan altijd problemen. Hij heeft liever 5 man die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. Op de vraag van politie-infiltrant A-2346 [A] of de broeders uit de groep onzeker zijn, antwoordt [betrokkene 1] dat zij niet onzeker zijn. De groep heeft met elkaar gesproken, [betrokkene 1] zal hen ondersteuning geven en dingen zeggen om hen sterk te houden.
Politie-infiltrant A-2346 [A] vertelt aan [betrokkene 1] dat hij 100 kilo heeft om de autobom te maken, dat dat zal komen en ze hiervoor opslagruimte nodig hebben. Verder vertelt politie-infiltrant A-2346 [A] dat hij enkele broeders heeft gesproken om advies over training met vuurwapens in te winnen. [betrokkene 1] stelt dan voor dat de broeders mogelijk naar Bosnië kunnen komen. Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft dat eveneens met zijn broeders besproken en zal dat eventueel kunnen organiseren.
[betrokkene 1] vertelt dat hij niet kan reizen, maar zijn broeders wel. Het is moeilijk voor [betrokkene 1] om te reizen omdat hij dan een adres moet opgeven waar hij naartoe gaat.
[betrokkene 1] heeft een Bosnische vriend met wie hij kan meereizen en dan, eenmaal in Bosnië aangekomen, kan hij voor een paar uur weggaan om hem (politie-infiltrant A-2346 [A] ) daar te ontmoeten.
Als politie-infiltrant A-2346 [A] en [betrokkene 1] langs een Kruidvat lopen, vertelt [betrokkene 1] dat hij daar een week geleden de nagellakverwijderaar heeft gekocht.
Tevens vertelde [betrokkene 1] dat hij is gestopt met werken en op zijn laatste salaris wacht.
[betrokkene 1] zegt eveneens dat hij spoedig een nieuwe mobiele telefoon zal kopen.
14. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Omstreeks 17:56 uur, lopen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [verdachte] in de richting van de Peugeot. Voorts stappen [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [verdachte] in de Peugeot en rijden weg.
Opnemen vertrouwelijke communicatie (OVC) Peugeot
163441.UTC/18:34:41 uur
[betrokkene 1] : ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is
Iemand zegt: wat dan?
[betrokkene 1] : ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.
[betrokkene 1] : ..ntv.. inshallah
Opnemen vertrouwelijke communicatie (OVC) Peugeot
TA008-152802-231059.UTC
175833. UTC/19:58:33 uur
[betrokkene 1] zegt: ik wil een telefoon hebben
[verdachte] : telefoon hebben?
[betrokkene 1] : ja deze is kapot
[verdachte] : die van mij dan?
[betrokkene 1] : nee, nee, eentje, eentje. Puur. Schoon. Hoeft niet nieuw te zijn
[verdachte] zegt: [betrokkene 7] , ik heb nog een Nokia
[betrokkene 1] : nee, schoon, schoon
[verdachte] : die is schoon, jongen!
[betrokkene 1] : nee ik moet wel whatsapp hebben
15. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Dit proces-verbaal van bevindingen betreft een opsomming van alle afwijkende en (mogelijke) gedane aankopen, door de verdachte [betrokkene 1] , na de ontmoeting op donderdag 30 augustus 2018 met de politie-infiltrant.
Omstreeks 16.46 uur op 8 september 2018 werd er via het IP-adres van de woning van [betrokkene 1] de website hinmeijer.nl bezocht. Dit betreft een website voor de online aanschaf van oplosmiddelen, metalen en chemicaliën voor particulieren en bedrijven.
Op 10 september 2018 omstreeks 9:00 uur werd er via het IP-adres van de woning van [betrokkene 1] de volgende websites bezocht: karwei, Amazon, marktplaats, mijnwebwinkel.nl en eBay.
Uit proces-verbaal (…) bleek dat tussen 9:00 uur en 9:15 uur via ditzelfde IP-adres gezocht werd op waterstofperoxide, zwavelzuur en zoutzuur.
Uit de bakenregistraties van de Peugeot van [betrokkene 1] bleek dat de Peugeot diezelfde dag van 17.14 uur tot en met 17:26 uur zich bevond aan de […] te [plaats] . Op dit adres is een Gamma gevestigd. Van deze Gamma werden de camerabeelden gevorderd en de bevindingen in proces-verbaal (…) opgenomen. Uit deze bevindingen bleek dat [betrokkene 1] 3 flessen, een langwerpig doosje en een plastic Gamma tas afrekende. Tevens werd de kassabon hiervan gevorderd. Op de bon stonden de volgende producten: 3x zoutzuur Gamma, 1x haarontstopper en 1x Gamma draagtas.
16. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat [betrokkene 1] op vrijdag 31 augustus 2018 omstreeks 14.38 uur in zijn Peugeot stapte en wegreed.
Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] op vrijdag 31 augustus 2018 zich bevond op de volgende locaties:
- Tussen 14:44 uur en 15:07 uur aan de […] te [plaats] , ter hoogte van de Kruidvat.
- Tussen 15:10 uur en 15:23 uur aan de […] te [plaats] ter hoogte van de Kruidvat en de Etos.
- Tussen 15:56 uur en 16:29 uur aan de […] ter hoogte van de Kruidvat en de HUBO Bossebroek Bouwmarkt.
Om 16:39 uur weer bij de woning van [betrokkene 1] , [b-straat 2] te [plaats] .
Op de live beelden van de [b-straat] zag, verbalisant R776, dat [betrokkene 1] om 16:40 uur zijn woning binnen ging en hierbij een rode tas van Kruidvat met zich meedroeg. Uit de OVC van de woning van verdachte [betrokkene 1] omstreeks 16:48 uur bleek onder andere het volgende:
16:44 uur en 16:48 uur
[betrokkene 1] vraagt aan [betrokkene 8] of ze 1 ding kan doen, dat ze in stad moet beginnen en dat ze het niet moet vergeten. Vervolgens zegt [betrokkene 1] dat hij een vrouw die iets met nagels doet 25 euro heeft gegeven om voor hem 25 stuks te kopen.
Op camera beelden was te zien dat [betrokkene 1] op vrijdag 31 augustus 2018 om 22.28 uur zijn woning verliet en naar zijn auto liep. Op vrijdag 31 augustus 2018 was te zien dat omstreeks 22.34 uur een voertuig aan komt rijden. [verdachte] komt uit het voertuig en stapt in het voertuig van [betrokkene 1] . Vervolgens reden ze om 22:36 uur weg van de [b-straat] . Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] , op vrijdag 31 augustus 2018, om 22.38 uur van de [b-straat] te [plaats] naar de [a-straat] te [plaats] verplaatste, waar deze om 23.58 uur aankwam.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 22.38 uur de Peugeot vertrok met daarin [betrokkene 1] en [verdachte] . Hieruit bleek het volgende:
22.38 uur: [betrokkene 1] zegt dat [verdachte] tegen [betrokkene 3] moet zeggen dat hij [betrokkene 2] moet bellen. [verdachte] vraagt of [betrokkene 2] ook moet komen. [betrokkene 1] zegt dat [betrokkene 3] het wel weet, dat [verdachte] gewoon moet bellen.
Zaterdag 1 september 2018
Camerabeelden verblijfadres [betrokkene 3]
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] was te zien dat [betrokkene 1] op 1 september 2018 omstreeks 00.00 uur kwam aanlopen samen met [verdachte] . [betrokkene 1] en [verdachte] gaan het portiek in.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] was te zien dat [betrokkene 1] op 1 september 2018 omstreeks 00.55 uur samen met [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] naar buiten komen lopen.
00:54 uur Mannenstemmen te horen. Auto wordt gestart. [betrokkene 1] wil eten meenemen. Eén van de mannen zegt dat hij morgen moet werken bij de […] . (Uit onderzoek is gebleken dat [betrokkene 2] werkzaam is geweest bij supermarkt […] ).
01.04 uur: Peugeot stopt. Mannen stappen uit.
01.47 uur: Peugeot wordt geopend. Mannen stappen in. Route naar [a-straat 1] wordt gestart.
02.03 uur: Mannen nemen afscheid van elkaar en de navigatie wordt gestart: route naar huis. [betrokkene 1] en [verdachte] zitten nog in het voertuig.
Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] , op zaterdag 1 september 2018, omstreeks 00.57 uur vertrekt van de [a-straat] te [plaats] naar de [f-straat] te [plaats] waar het omstreeks 01.05 uur aankwam.
01.52 uur: vertrekt van de [f-straat] te [plaats] om vervolgens te gaan naar de [g-straat] waar het omstreeks 01.58 uur aankwam.
01.58 uur: Uit de gegevens bleek dat de Peugeot nagenoeg direct weer vertrekt van de [g-straat] te [plaats] naar de [b-straat] te [plaats] waar het om 03.33 uur aankwam.
Opmerking Verbalisant:
Uit het onderzoek was gebleken dat, op de [a-straat 1] te [plaats] de verdachte [betrokkene 3] verbleef. Tevens was er uit het onderzoek gebleken dat op de [g-straat 1] te [plaats] de medeverdachte [betrokkene 5] verbleef.
17. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871:
Op 02 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] . Deze stuurde 3 foto's van flesjes nagellak remover met de vraag welke beter was.
Op 02 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om te reageren dat de witte fles beter was, maar dat het beter was om te zoeken naar 100% aceton.
Op 02 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [betrokkene 1] had ontvangen waarin hij aangaf dat hij dat zou proberen.
Op 03 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [betrokkene 1] had ontvangen. [betrokkene 1] stuurde een foto en een link van 5 liter aceton. Hij gaf daarin aan dat wij de tekst konden vertalen met google translate en vroeg of dit product goed was.
Op 03 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om te reageren dat dat de goede was, maar dat het kopen in die grote hoeveelheden op zou vallen.
Op 03 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegrambericht van [betrokkene 1] had ontvangen met de term "ok".
Op 04 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] . Hij vroeg hierin om een foto van een product met daarin waterstof peroxide.
Op 06 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een bericht te verzenden naar [betrokkene 1] . A-2346 moest hierin aangeven dat hij voor betreffende foto’s zou kijken. Eveneens moest hij aangeven dat er de dag erna spullen afgeleverd zouden worden en dat [betrokkene 1] op zijn telefoon moest letten.
De tekst van de op 6 september 2018 omstreeks 11.56 uur verzonden e-mail luidt:
“I will look and ask akhi and let you know if I find pictures Insha’Allah.
Akhi, this is important. Tomorrow the product for the big one we discussed is being dropped off. I will let you know here tomorrow where you have to pick it up, so check here often. I dont know when so be ready to go when I text you.”
Op 06 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [betrokkene 1] had ontvangen. Hij bevestigde met “ok”.
Op 06 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht naar [betrokkene 1] te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat hij binnenkort naar Nederland komt.
Op 06 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] , waarin deze aangaf het te begrijpen.
Op 07 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [betrokkene 1] . In dit bericht werd duidelijk hoe en waar [betrokkene 1] 100 kilo kunstmest kon ophalen.
De tekst van de op 7 september 2018 omstreeks 11.43 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, I just got the details! In Breda there is a Mediamarkt on a street called Kruisvort. Inside Mediamarkt there are lockers, and inside locker 2 there is a bag with a key to a car. The code for the locker is 2018. The keys go to a mercedes van license [kenteken 2] that is outside. Inside the car are the things you need to get. The things are big so you need a car. Like I said before akhi they are safe, but dont break the packing, if broken the material goes bad in a few days. After you take the things leave the key inside a locker and give me the number and code. Akhi you need to get them as soon as you can, before the sun goes down.”
Op 07 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] . Deze gaf aan het begrepen te hebben en […] te zijn.
Kort daarop stuurde hij een bericht dat hij de spullen had en dat de auto sleutels op dezelfde plaats lagen.
De tekst van deze door [betrokkene 1] om 15.02 uur verzonden email luidt:
“I got it. Key is back Same locker same code”
Op 07 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [betrokkene 1] om hem te complimenteren voor de snelle reactie.
De tekst van deze om 16.06 verzonden email luidt:
"Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon insha"Allah"
Op 08 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [betrokkene 1] aangaande zijn vraag over de waterstof peroxide.
De tekst van deze om 13.44 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, I hope you are well insha 'Allah. These things were hard to find at first but it was because they have dutch name, i used translate on google and found dutch name. I couldnt find any sulphuric acid when searching, but there is hydrochloric acid and it also works, its called zoutzuur in dutch. And the hydrogen peroxide is called waterstofperoxide. That bottle is small so you will need to buy many to get as much as we need. Remember how to buy them akhi, very very important. Spread it out on different shops between the brothers and buy maby 1-2 per shop.
www.bouwmaat.nl/bleko-zoutzuur-500-ml/product/0000244364
(http:/www.bouwmaat.nl/bleko-zoutzuur-500- ml/product/0000244364)
www.kruidvat.nl/kruidvat-3-waterstofperoxide/p/2640079
(http://www.kruidvat.nI/kruidvat-3-waterstofperoxide/p/2640079) (…)"
Op 08 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] met daarin de boodschap dat hij het had begrepen.
Op 10 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [betrokkene 1] met een aantal foto's. Hij vroeg of de getoonde fles zoutzuur de goede was.
Op 10 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om [betrokkene 1] een telegram bericht te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat de zoutzuur de goede was en dat A-2346 volgende week naar Nederland zou komen om [betrokkene 1] en zijn broeders te ontmoeten.
De tekst van deze op 10 september 2018 omstreeks 12.58 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, how are you? Yes that one works, have you started to get them? Akhi I plan on coming to see you and the brothers early next week, like on monday, do you have time? I have some news I think you will like."
Op 11 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een aantal telegram berichten had ontvangen van [betrokkene 1] waarin deze vertelde 'ze’ te hebben en hij gaf aan dat A-2346 moest laten weten waar en wanneer. Tevens zei [betrokkene 1] dat hij was begonnen met kopen en dat hij snel alles zou hebben.
18. Het proces-verbaal van de politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 7 september 2018 om 12:09 uur belt [betrokkene 1] naar [verdachte] die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
[betrokkene 1] vraagt of [verdachte] vrij is en naar hem ( [betrokkene 1] ) toe kan komen.
[betrokkene 1] zegt onder andere dat zijn broertje iets heeft iets besteld en dat hij dat even moet ophalen. Afgesproken wordt dat [betrokkene 1] naar [verdachte] toe komt.
Begroeting.
[betrokkene 1] : Ben je vandaag vrij?
[verdachte] : Ik ben vandaag vrij in sha allah
[betrokkene 1] : Wat ben je aan het doen?
[verdachte] : Ik ben een beetje aan het ontbijten.
[betrokkene 1] : Waar?
[verdachte] : Hier, hier thuis.
[betrokkene 1] : Heb je vandaag afspraak?
[verdachte] : Nee, ik heb helemaal niks.
[betrokkene 1] : Okay, komt helemaal goed. Kan jij hier naartoe komen in sha allah?
[verdachte] : Naar jou toe?
[betrokkene 1] : Ja, man. Ik wil even naar die ehm, die ehm, mijn broertje heeft iets besteld en dat moet ik even ophalen man.
[verdachte] : Hm, kan jij mij ophalen?
[betrokkene 1] : Jawel, ik kan je wel ophalen.
[verdachte] : Okay, in sha allah, ik heb geen auto, daarom.
[betrokkene 1] : Okay, stuur jouw adres, ik ben met een half uur bij jou, okay.
[verdachte] : Half uur is vroeg akhi, ik ben net aan het ontbijten.
[betrokkene 1] : Hoe laat wil je dan?
[verdachte] : Hoe laat, is het hu, ehm..
[betrokkene 1] : Ik moet dingen snel ophalen daarom.
[verdachte] : Oh, je moet em ophalen, is goed ghair.
[betrokkene 1] :. Ja, die is bij …ntv...
[verdachte] : Kom maar, ik ga snel eten. Ik ben klaar als je komt.
Op 7 september 2018 omstreeks 12:41 uur is te zien dat [betrokkene 1] de woning verlaat, in de Peugeot stapt en bij de woning aan de [b-straat] te [plaats] vertrekt.
Op 7 september 2019 om 12.57 uur stuurt [betrokkene 1] een bericht via Telegram aan de politie-infiltrant waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: ik ben […] .
Op vrijdag 7 september, omstreeks 14.25 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[verdachte] : Lang geleden dat ik in Breda was.
[betrokkene 1] : Mediamarkt.. ntv. Het is niet zo ver hier vandaan.
Op 7 september 2018 omstreeks 14:34 uur wordt waargenomen dat de Peugeot 307, met kenteken [kenteken 1] , op de parkeerplaats ter hoogte van de Mediamarkt, gevestigd aan de Kruisvoort 14 te Breda , geparkeerd wordt. Vervolgens wordt gezien dat [betrokkene 1] en [verdachte] de Mediamarkt binnengaan en deze korte tijd later weer verlaten waarbij [betrokkene 1] een blauwkleurige Albert Hein tas draagt. Na bijna een kwartier over de parkeerplaats te hebben gelopen opent [betrokkene 1] eerst het bestuurdersportier en vervolgens de achterdeuren van een bestelauto met kenteken [kenteken 2] . Vervolgens wordt waargenomen dat [verdachte] de Peugeot, achter de bestelauto met kenteken [kenteken 2] parkeert. Vervolgens wordt gezien dat [betrokkene 1] meerdere lichtkleurige zakken uit de laadruimte van de [kenteken 2] pakt en deze in de kofferbak van de Peugeot plaatst.
Op 7 september 2019 om 15.02 uur stuurt [betrokkene 1] een bericht via Telegram aan de politie-infiltrant. Waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: Ik heb het. De sleutel is terug in dezelfde locker en dezelfde code.
Om 15:06 uur komen [betrokkene 1] en [verdachte] de Mediamarkt uitlopen, ze stappen in de Peugeot voornoemd en vertrekken vanaf het parkeerterrein.
Op vrijdag 7 september, omstreeks 15.07 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[betrokkene 1] : (navigatie en rijgeluiden) ... er is een (ntv) voor.... voor het groen... .voor bloemen en zo. [verdachte] : Zijn/een (ntv) voor bloemen?
[betrokkene 1] : (ntv) voor bloemen, maar je kan het niet overal kopen.
[verdachte] : Wat, wat zoek je?
[betrokkene 1] : Die ehhh. ..dat is soort van mest, mestachtig, dat is soort van mestachtig, voor bloemen. [verdachte] : Ja?
[betrokkene 1] : Ja dat is een hele speciale ehhh mest die...
Op 7 september 2019 om 16.06 uur stuurt de politie-infiltrant een bericht via Telegram aan [betrokkene 1] .
140337.utc - nieuwe en volledige uitwerking
Vanaf 01.42 uur
[verdachte] : Allahu Akhbar achy I’m happy to hear it went go..good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Uuhhh...Three message you again soon insha'allah…. I’ll message you again soon inshallah
[betrokkene 1] : Zeg maar "Okay see you soon"
Op vrijdag 7 september, omstreeks 17.03 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[betrokkene 1] : Achy schrijf hier...''Salaam aleikum achy”
[verdachte] : (stilte) ...Ja
[betrokkene 1] : "Salaam aleikum achy, things going very well" ....we are...ja?
[verdachte] : "We are''...ja?
[betrokkene 1] : "at...an other step"
[verdachte] : “We are"
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : en dan?
[betrokkene 1] : "other”
[verdachte] : "We are other" ?
[betrokkene 1] : "step"... punt... ."our"...."our plan"...."our plan"
[betrokkene 1] begint vervolgens nasheed te zingen. Na een paar seconden:
[betrokkene 1] : Laat me zien?... waarom die 'invullen' aan?
[verdachte] : Achy die dinge is irritant jongen die eehhh hij maakt eigen dingetjes
[betrokkene 1] : (lacht)
[verdachte] : wollah (fon) ik maak uit, ik druk op spatie en..
[betrokkene 1] (tussendoor): Ja ja ja ja
[verdachte] :... .dan maakt die weer eigen ding
[betrokkene 1] : Niet “things”...."thing”
Einde opname
Gezien wordt dat de Peugeot omstreeks 18:20 uur in de [b-straat] te [plaats] aankomt.
Gezien wordt dat de Peugeot met de achterzijde ter hoogte van het portiek, waarvan perceel [b-straat 2] te [plaats] deel uitmaakt, geparkeerd wordt.
Vervolgens wordt waargenomen dat [betrokkene 1] en [verdachte] uit de Peugeot stappen.
Vervolgens is te zien dat [verdachte] de gang naar de bergingen, waarvan de berging behorende bij perceel [b-straat 2] deel uitmaakt, binnen gaat. Vervolgens wordt waargenomen dat [betrokkene 1] de kofferbak van de Peugeot opent en hier lichtkleurige zakken uit haalt en hiermee de gang richting de berging in loopt.
Als [betrokkene 1] en [verdachte] weer naar buiten komen parkeert [betrokkene 1] de Peugeot en gaan beide mannen de woning aan de [b-straat 2] te [plaats] binnen.
19. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Tijdens de inzet van vrijdag 07 september 2018 nam verdachte [betrokkene 1] 4 zakken kunstmest over van het team Werken onder Dekmantel.
De illusie werd gewekt dat dit kunstmest zou zijn welke zeer geschikt zou zijn voor het maken van bommen. Uit de verpakking van deze zakken kunstmest zou men ook kunnen opmaken dat het nitraatgehalte hoger zou zijn dan het nitraatgehalte van kunstmest welke normaliter voor huishoudelijk gebruik wordt aangewend. Dit soort kunstmest is niet zo maar te koop in Nederland. Echter, voor het leveren van de zakken kunstmest aan [betrokkene 1] , werd de inhoud (kunstmest met hoog nitraat gehalte) uit de zakken gehaald. Vervolgens werden de zakken gevuld met normale koemest welke in vele winkels te koop is.
20. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Met ingang van 4 september 2018 wordt het dataverkeer van nummer [telefoonnummer 2] behorende bij IMEI [imei-nummer] van [betrokkene 1] afgetapt.
Op 16 september 2018 heb ik, verbalisant, onderzoek gedaan naar de ruwe data van dit nummer. De ruwe data die vanuit de internet-taplijn binnenkomt, wordt opgeslagen in zogeheten 'PCAPbestanden'.
Deze bestanden bevatten regels met pakketjes data die gestuurd of ontvangen zijn door een bepaald device. In dit geval een telefoon.
De bevindingen in dit proces verbaal zijn geconstateerd uit het PCAP bestand "00000005.pcap". In deze pcap staat de data van 12/09/2018 21.23 uur tot aan 14/09/2018 18.40 uur.
In de internet-data van nummer [telefoonnummer 2] van 13/09/2018 zag ik dat er dataverkeer was met Marktplaats waarbij er zeer waarschijnlijk gezocht is naar ‘aceton’. Vervolgens zag ik dataverkeer met een website die ook voorkwam op Marktplaats in de lijst met aceton-treffers. Deze website verkocht onder andere aceton. Aansluitend op het bezoek aan deze website, zag ik aanwijzingen voor een online betaling met iDeal en een notificatie voor een mogelijke bestelling.
21. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
Op 17 september 2018, tussen 17.00 uur en 19.00 uur, heeft [betrokkene 1] een fysieke ontmoeting met politie-infiltrant A-2346 [A] in [plaats] . Ze spreken onder andere over de aanschaf van stoffen en middelen en training in het buitenland. Tijdens de ontmoeting zegt [betrokkene 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de aanslag wil gaan plegen [A] wil ontmoeten en dat hijzelf die avond met de groep zal bespreken of ze [A] op 18 september 2018 willen ontmoeten.
[betrokkene 1] vertelt dat hij tien liter aceton heeft gekocht via Marktplaats en dat hij een internetsite heeft gevonden waar waterstofperoxide wordt verkocht met 27%. Twee andere personen, die geen onderdeel van de groep uitmaken, zouden één of twee liter met 10% waterstofperoxide kopen. [betrokkene 1] had gezegd dat de spullen in het huis van een van de jongens van de groep zouden worden opgeslagen, maar die was daar nerveus van geworden. [betrokkene 1] had tegen deze jongen gezegd dat dat zijn ding was om te doen.
Anderen hadden geld gegeven om spullen te kopen of andere dingen gedaan.
[betrokkene 1] vertelt aan politie-infiltrant A-2346 [A] dat hij heeft nagedacht over een afscheidsvideo.
Als hij deze opgenomen heeft, wil hij deze aan politie-infiltrant A-2346 [A] geven zodat [A] de afscheidsfilm op internet kan zetten. [betrokkene 1] zegt dat hij nog twijfelt of ze met z'n vijven één film als groep moeten maken, of vijf individuele films. Ze hebben nog geen datum voor de aanslag, maar aangezien er elke week en maand evenementen zijn, zal het makkelijk zijn om een evenement te vinden.
22. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 17 september 2018 omstreeks 19:04 uur, was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] te [plaats] te zien dat [betrokkene 1] zijn woning in ging.
Uit sessienummer 8808 bleek dat omstreeks 19:09 uur [betrokkene 1] belde naar [betrokkene 2] .
[betrokkene 2] zei tegen [betrokkene 1] dat hij al terug was gegaan. [betrokkene 1] had een nieuw spelletje gekocht. Morgen komt [betrokkene 1] naar die viszaak in [plaats] . [betrokkene 2] gaat daar misschien morgen ook eten. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] spreken samen af. [betrokkene 1] zei dat [betrokkene 2] , appeltje mee moet nemen. [betrokkene 1] komt, als hij tijd heeft, vanavond een bezoekje brengen bij [betrokkene 2] . [betrokkene 2] zei dat [betrokkene 1] welkom is.
Uit sessienummer 8813 bleek dat omstreeks 19:11 uur [betrokkene 1] belde naar [betrokkene 2] .
[betrokkene 1] zei tegen [betrokkene 2] dat hij hem vandaag ziet als Allah het toelaat en anders morgen.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 19:16 uur de Peugeot vertrok. [betrokkene 1] belde naar [betrokkene 5] . [betrokkene 1] zei dat hij naar [plaats] ging om vis te eten. [betrokkene 5] en [betrokkene 1] zien elkaar daar. Bij ‘afro’.
Omstreeks 19:17 uur, was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] te zien dat [betrokkene 1] zijn woning verliet. Te zien was, dat [betrokkene 1] vertrok in zijn Peugeot.
Uit sessienummer 8931 bleek dat [betrokkene 1] omstreeks 20:30 uur belde naar [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] wilde weten of [betrokkene 1] nog kwam. [betrokkene 1] kwam iets later. [betrokkene 3] zei dat ze naar het huis van [betrokkene 2] gingen. [betrokkene 1] liet het weten wanneer ze vertrokken.
Uit sessienummer 8931 bleek dat [betrokkene 1] omstreeks 20:33 uur een telefoongesprek had met [betrokkene 4] . [betrokkene 1] zei tegen [betrokkene 4] dat hij moest aanbellen en hij dan naar beneden kwam. [betrokkene 4] zei dat hij met 1 minuut bij [betrokkene 1] zou zijn.
Omstreeks 20:38 uur was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] te zien dat [betrokkene 1] de woning verliet.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 21:12 uur de portieren van de Peugeot open en dicht gingen. [betrokkene 4] vroeg of het rustig was op de weg. [betrokkene 1] zei dat hij alles wat je kreeg moest gebruiken.
[betrokkene 1] zei dat zolang hij nog leefde hij alles ging doen wat hij nog moest doen. Hij lekker wilde eten, wilde klussen en familie wilde bezoeken.
Omstreeks 21:15 uur was uit de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel te zien dat de Peugeot vanaf de [b-straat] wegreed.
De Peugeot van [betrokkene 1] kwam omstreeks 22:40 uur aan op de [d-straat 2] te [plaats] . Deze straat is gelegen naast de [c-straat] alwaar [betrokkene 2] woont. Te zien was dat omstreeks 23:49 uur de Peugeot vanuit [plaats] richting [plaats] vertrok. Op 18 september 2018 omstreeks 01:10 uur kwam de Peugeot wederom aan op de [b-straat] te [plaats] .
Omstreeks 22:42 uur was op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te [plaats] te zien dat [betrokkene 1] en [betrokkene 4] de gezamenlijke toegangsdeur binnen gingen.
Omstreeks 23:44 uur was op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te [plaats] te zien dat [betrokkene 1] . [betrokkene 1] en [betrokkene 4] via gezamenlijke toegangsdeur naar buiten kwamen. Kort daarna was op de camerabeelden te zien dat de Peugeot door de [c-straat] te [plaats] reed. Te zien was dat [betrokkene 1] op de bijrijdersstoel zat.
Uit sessienummer 26529 van de opgenomen communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] bleek dat [betrokkene 3] om 00.00 uur op dinsdag 18 september 2018 belde met [betrokkene 5] . Uit dit gesprek bleek dat [betrokkene 3] zei dat zijn telefoon leeg is en daarom met het nummer van [betrokkene 2] belde. [betrokkene 5] zei dat hij omstreeks half een bij [betrokkene 3] zal zijn. [betrokkene 3] zei dat hij met tien minuten thuis is. Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te [plaats] was te zien dat [betrokkene 3] omstreeks 00.05 het portiek verliet. [betrokkene 2] verliet het portiek omstreeks 00.19 uur. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] stapte omstreeks 00.20 uur in de grijze Volkswagen Polo en reed weg.
Uit sessienummer 26546 van de opgenomen communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] bleek dat [betrokkene 2] om 00.22 uur belde met [betrokkene 5] . Uit dit gesprek bleek dat [betrokkene 2] zei dat [betrokkene 5] vast naar binnen kon gaan en dat [betrokkene 5] zijn sleutel had.
Op de camerabeelden van de voorzijde van het portiek aan de [a-straat] te [plaats] was te zien dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] omstreeks 00.36 uur het portiek aan de [a-straat] te [plaats] binnen gingen. Tevens was te zien dat [betrokkene 5] omstreeks 00.39 uur het portiek binnen ging. Omstreeks 01:10 uur was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] te zien dat de Peugeot van [betrokkene 1] de [b-straat] in reed. Vanaf […] kwamen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] lopend, in de richting van de gezamenlijke portiek van de woning van [betrokkene 1] . Te zien was, dat er een brommer uit de portiek werd gereden en [betrokkene 4] vertrok op deze brommer.
Op de camerabeelden van de voorzijde van het portiek aan de [a-straat] te [plaats] was te zien dat [betrokkene 5] op 18 september 2018 omstreeks 10.49 uur voor het portiek stond. Omstreeks 10.50 uur kwamen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het portiek uit.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] te [plaats] was te zien dat op 18 september 2018 omstreeks 12.40 uur een grijze Volkswagen Golf parkeerde op de [b-straat] . Uit deze Volkswagen Golf stapte drie mannen, te weten [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Omstreeks 12.42 uur gingen [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de woning aan de [b-straat 2] binnen.
Tussen 14:09 uur en 14:11 uur heeft [betrokkene 1] meerdere malen contact via Telegram met de politie informant. [betrokkene 1] vraagt wanneer de politie informant hier in [plaats] is. De politie informant stuurt een bericht dat hij om 3.30 in [plaats] zal zijn.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] omstreeks 14.15 uur de woning aan de [b-straat 2] verlieten en in de grijze Volkswagen Golf stapten.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [b-straat] was te zien dat [betrokkene 1] omstreeks 15.22 uur de woning aan de [b-straat 2] verliet. Omstreeks 15.27 uur reed [betrokkene 1] in de Peugeot door de [b-straat] .
Om 15:31 stuurde de politie informant via Telegram een bericht naar [betrokkene 1] met de tekst: Ik ben in [plaats] nu. Omstreeks 15:36 uur verstuurde [betrokkene 1] via Telegram een bericht naar de politie-informant met de tekst: Ik ook.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (...) bleek dat de mobiele telefoons van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] omstreeks 15.41 uur allemaal in de directe omgeving van het station [plaats] Centraal waren.
Uit sessienummer 9692 bleek dat [betrokkene 1] om 16.09 uur belde met [betrokkene 3] . Uit dit gesprek bleek dat [betrokkene 1] in het [park] wilde afspreken omdat zijn vrouw net bezoek heeft gekregen van zijn schoonouders. [betrokkene 3] zei dat het goed was.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (…) bleek dat de mobiele telefoon van [betrokkene 1] aanstraalde vlakbij het park Presikhaaf.
Door middel van stelselmatige observatie is vastgesteld dat [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] aanwezig waren in het [park] . Zij hebben daar een ontmoeting gehad met [betrokkene 1] en de man in het witte shirt.
23. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
In het opsporingsonderzoek 26 Orem werd politieel infiltrant A-2346 ingezet. Wij, begeleiders B-2871 en B-2882 gaven op 18 september 2018 in de Engelse taal aan A-2346 de navolgende opdrachten:
- Ga naar de afspraak in [plaats] die je telefonisch hebt gemaakt met [betrokkene 1] .
- Maak contact met de andere broeders, zoals besproken met [betrokkene 1] .
Toen ik in [plaats] aankwam, ging ik naar [betrokkene 1] toe. Wij liepen richting park. Na een poosje zag [betrokkene 1] de broeders in het park. [betrokkene 1] schudde hen de hand en ik deed hetzelfde. [betrokkene 1] legde mijn telefoon en die van hem op 2-3 meters afstand. Man 1 zei, dat wat de spullen betreft waar ik om gevraagd had om te kopen, hij het geen goed idee vond om ze te kopen op de wijze die ik had beschreven. Hij sprak er daarna kort over op een manier die ik niet begreep en [betrokkene 1] evenmin, die toen aan hem vroeg wat hij bedoelde. Man 1 legde het nogmaals uit en uit wat ik begreep, dacht hij dat het niet goed was om de spullen in kleine hoeveelheden bij verschillende winkels te kopen. Hij zei dat bij het handelen op deze wijze je zou worden gearresteerd. Hij zei dat op deze wijze spullen kopen, de aandacht zou trekken, omdat je gezien zou worden dat je de spullen overal en meerdere keren koopt. Man 4 zei dat de winkels camera's hadden die een gezicht scanden bij binnenkomst. Man 1 zei dat het een risico was, indien zij gevolgd en gezien zouden worden. Ik vroeg hen of zij door de politie waren gevolgd en man 4 zei dat zij gevolgd waren. Ik zei dat ik niet wist wat [betrokkene 1] en zij erover hadden besproken van tevoren, maar dat in het geval dat zij werden gevolgd, wij er dan iets op moesten bedenken, maar dat ik nog steeds dacht dat het kopen van spullen online slecht was, omdat het een spoor achterliet. Je moest een account aanmaken en jouw gegevens opgeven en dat zou opgespoord kunnen worden.
Man 1 sprak over de angst die zij hadden, dat ik iemand anders zou zijn. Hij zei dat als het om het uitvoeren van dit soort dingen ging, het een groot risico was. Hij zei gehoord te hebben over andere mensen die in de val waren gelopen bij spionnen en politie in België en in Nederland.
We kwamen op het punt van de training. Ik zei dat ik niet wist wat [betrokkene 1] tegen hen had gezegd, maar dat ik geregeld had dat een broeder van me ons komt helpen. Dat we 2 AK’s 47 en een leeg vest naar Nederland zouden brengen en dat we een plek zouden krijgen/vinden zodat zij deze konden testen en trainen in het ermee omgaan en het vest, om de maat op te nemen. Er zou geen scherpe munitie zijn, aangezien wij in Nederland niet konden schieten, gewoon voor het omgaan met de wapens (letterlijke weergave). Ik vroeg of iemand ervaring had met de wapens en man 1 zei dat hij een beetje (ervaring) had, maar daarna zei hij dat het van videogames of zoiets was.
Ik zei dat ik erop vertrouwde dat zij na de training genoeg vertrouwen zouden hebben en dat zodra zij in Bosnië kwamen, wij onmiddellijk met het prettige gedeelte, het schieten, konden beginnen. Ik zei dat mijn broeder begin volgende week zou kunnen beginnen. Daarna hadden we enkele dagen nodig voor voorbereidingen en aan het zoeken van een plek en daarna zou het snel gaan. Ik zei dat zij het onder elkaar moesten bespreken en afspreken voor de training, dan het aan mij doorgeven en dan zou ik het regelen. Man 3 vroeg wanneer we de training in Kroatië zouden doen en ik zei dat na de training in Nederland, ik ervoor zou zorgen dat het vrij snel erna zou gebeuren, misschien na 1 week, of 2, of 3, maar niet na maanden, aangezien zij dan een hoop zouden vergeten en dat was niet goed.
Man 1 zei dat zij eerder met voorrang om levering van pistolen aan hen hadden gevraagd, ter bescherming en voordat de rest kwam. Hij zei dat indien de politie zou komen, zij zichzelf niet konden beschermen of tenminste iets ondernemen. Hij zei dat dit goed zou zijn voor hen en hun zelfvertrouwen en hun vertrouwen in mij. Ik zei dat ik dit verzoek eerder had gekregen van [betrokkene 1] en dat het een slecht idee was, vanwege de risico's. Man 1 zei toen nogmaals dat zij zich er beter mee zouden voelen en ook veiliger. Hij zei dat de politie nooit wapens aan iemand zou geven, dus was dit ook goed voor het vertrouwen. Ik zei dat ik geen ja en geen nee had gezegd, maar dat ik dit mee zou nemen en het aan de broeders thuis zou vragen, erover praten en dan [betrokkene 1] laten weten hoe... Ik zei dat het voor mij ongewoon was, dat niemand ooit eerder om wapens had gevraagd ter bescherming.
Ik zei dat het niet verkeerd of slecht was, maar slechts ongewoon voor mij. Ik zei dat indien zij iets nodig hadden om vertrouwen op te bouwen, dat zou ik het dan zou proberen. Ik zei dat ik eerder tegen [betrokkene 1] had gezegd dat er geen enkele training plaats zal vinden, totdat dit vertrouwen - gedoe uit de wereld was. Maar indien zij iets fysieks nodig hadden om het vertrouwen op te bouwen, zei ik dat ik in ieder geval de training in Nederland zou regelen, zodat zij mij meer zouden vertrouwen.
Man 3 zei toen dat wat de training in Nederland betreft, zij zich een stuk veiliger zouden voelen, als er wat scherpe munitie daarbij aanwezig zou zijn of tenminste iets. Hij zei dat indien er tenminste 5 kogels daar zouden zijn en de politie zou komen, zij zichzelf tenminste dood konden schieten, of de politie aanvallen en gedood worden. Hij zei dat als hij daar wordt gearresteerd met de spullen, dit hem vele jaren gevangenisstraf zou opleveren. En niemand van hen wilde dit. Ik zei dat toen ik het met mijn broeder had geregeld om met de spullen te komen, ik niet op deze wijze over hen had gedacht. Ik zei dat ik alleen de AK47‘s en het vest had besteld. Ik zei dat het mijn broeder was die de spullen zou brengen en omdat wij in Nederland niet konden schieten, heb ik niet om munitie gevraagd. Ik zei dat ik niet wist of hij dat zou willen, of iets zou kunnen brengen, maar aangezien hij degene was die het zou binnenbrengen, zal ik het aan hem vragen en het [betrokkene 1] laten weten. Ik vroeg of dat wat hen betreft ok was en man 3 zei ja. Hij zei dat als het maar iets was waardoor zij zich veilig zouden voelen.
Ik vroeg aan [betrokkene 1] over de ingrediënten die hij nu al had. Ik vroeg over het zuur en [betrokkene 1] zei dat hij het had, rond de 10 liter. Ik vroeg of dit soms de aceton was en hij zei ja en zei dat hij ze door elkaar had gemengd. Hij zei dat hij 10 liter aceton had, hij dacht dat hij 2 liter van het zuur had en nu 2 liter hydroclonc peroxide en dat hij deze week of volgende week nog eens 2 liter zou hebben. Ik zei dat dit meer dan genoeg was. Ik zei dat hij een datum voor de training moest afspreken samen met de broeders en dan zouden wij het regelen. Ik zei dat ik wist wat [betrokkene 1] van plan was en ik vroeg of zij hetzelfde wilden. De 4 mannen zeiden ja.
24. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op de camera beelden van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is op 20 september 2018 omstreeks 18.11 uur te zien dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] het portiek uitkomen. Omstreeks 19.00 uur is te zien dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] weer terugkeren bij de woning aan de [a-straat 1] . Omstreeks 20.57 uur belt [betrokkene 5] aan bij het portiek van de woning aan de [a-straat 1] . Omstreeks 21.36 uur is te zien dat [betrokkene 2] aankomt bij het portiek van de [a-straat] . Opgemerkt wordt dat [betrokkene 5] op 21 september 2018 omstreeks 07.40 uur uit het portiek aan de [a-straat] komt en ogenschijnlijk dezelfde kleding en schoeisel draagt als de dag ervoor toen hij het portiek binnenging.
25. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de onderliggende bescheiden:
Op 20 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen aan [betrokkene 1] . A-2346 moest een afspraak maken voor donderdag 27 september 2018 en aangeven dat hij de 'kleine dingen' had geregeld.
De tekst van deze op 20 september 2018 verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi! I have good news! The small things we spoke about that you wanted is coming for when we meet with my brother, he will bring them. He became busy so we will have to meet with him soon, on thursday next week. Its important all the brothers come, he will not have time after”
Dezelfde dag vertelde A-2346 dat [betrokkene 1] vroeg of het volgende week donderdag was. Dit werd door A-2346 op 21 september 2018 bevestigd.
[betrokkene 1] antwoord per email:
“Clear”.
Op 22 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om aan [betrokkene 1] een telegrambericht te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat hij nog wel zou laten weten hoe laat ze klaar waren en vroeg aan [betrokkene 1] om bij zijn broeders te informeren over de ‘vakantie’ in de eerste twee weken van oktober. [betrokkene 1] antwoordde dat hij de broeders die dag zou spreken.
De tekst van deze emails luidt:
"Ok akhi good, ill let you know what time and where when its ready. Akhi could you talk to the brothers about the vacation if they have time in first two weeks of oktober'? So I can start arrange some things for then.”
En
"In shaa allah. I see them today or tomorrow”
26. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op zaterdag 22 september 2018, te 12.15 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] . Ten tijde van dit gesprek gaf [betrokkene 1] aan dat hij 'buiten [plaats] vis wilde eten’. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.12 uur, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 3] . Uit dit gesprek is gebleken dat [betrokkene 5] en [betrokkene 3] met elkaar hadden afgesproken. [betrokkene 5] was de initiatiefnemer van dit gesprek. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.12 uur, zag ik dat de verdachte [betrokkene 3] uit het portiek liep in de [a-straat] te [plaats] . Op zaterdag 22 september 2018, te 16.38 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Gaande het gesprek vraagt [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] of hij 'straks ook vis gaat eten’.
[betrokkene 2] geeft te kennen dat hij wel zou willen en vraagt letterlijk naar ‘die ding’.
[betrokkene 3] reageert hierop en zegt dat hij altijd 'die ding moet doen’.
Vervolgens maakte [betrokkene 3] de opmerking dat er 'binnenkort carnaval is en dat ze snoep gaan oprapen’. Voordat dit gesprek beëindigd wordt komt de verdachte [betrokkene 5] op de lijn van [betrokkene 3] .
[betrokkene 5] zegt tegen [betrokkene 2] dat ‘hij moet komen eten’. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.55 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Ten tijde van dit gesprek gaf [betrokkene 1] aan dat hij 'vis ging eten in [plaats] ' en vroeg aan [betrokkene 2] of hij erbij kon zijn. Op zaterdag 22 september 2018, te 17.38 uur, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Ten tijde van dit gesprek maakte [betrokkene 1] duidelijk dat hij in [plaats] 'vis wilde eten' en de rest graag wilde zien. [betrokkene 1] was de initiatiefnemer van dit telefoongesprek.
Op zaterdag 22 september 2018, te 19.14 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 2] arriveerden bij het portiek in de [a-straat] te [plaats] . Ik zag dat de twee verdachten gezamenlijk het portiek betraden.
Op zaterdag 22 september 2018, tussen 20.00 uur en 21.16 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte, Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , stilstond in de [a-straat] te [plaats] . Op zaterdag 22 september 2018, te 20.01 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] arriveerden bij het portiek in de [a-straat] . Ik zag dat [verdachte] beneden aanbelde en kort hierna de portiekdeur open duwde. Ik zag dat [verdachte] naar binnenliep en vervolgens de portiekdeur openhield. Ik zag vervolgens dat [betrokkene 1] naar het portiek en direct naar binnen ging samen met [verdachte] .
Naar aanleiding van verkregen data uit de ingezette middelen kan worden vastgesteld dat er op zaterdag 22 september 2018, tussen 20.00 uur en 21.16 uur, een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] zijnde het verblijfadres van de verdachte [betrokkene 3] . De volgende verdachten waren aanwezig bij deze ontmoeting: [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] .
Op zaterdag 22 september 2018, te 21.15 uur, zag ik dat de verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] gezamenlijk het portiek verlieten en vervolgens in het voertuig van [betrokkene 1] stapten.
Op zaterdag 22 september 2018, tussen 21.17 uur en 21.27 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte [betrokkene 1] , Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , stil heeft gestaan in de [g-straat] te [plaats] .
Opmerking verbalisant: [betrokkene 5] woonde destijds op het adres [g-straat 1] te [plaats] . De [g-straat] en de [a-straat] zijn op een loopafstand van circa 200 meter gelegen.
Op zaterdag 22 september 2018, te 21.27 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachte [betrokkene 5] bij het portiek arriveerde. Ik zag dat de verdachte aanbelde en kort hier na de portiekdeur open duwde. Ik zag vervolgens dat de verdachte naar binnen liep.
Op zaterdag 22 september 2018, te 21.27 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte [betrokkene 1] , Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , vertrok vanaf de [g-straat] te [plaats] en terugreed in de richting van de snelweg.
27. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 27 september 20.18 omstreeks 12:37 uur zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te zien op het balkon behorende bij de woning van [betrokkene 1] . Kort daarna gaan ze allemaal met uitzondering van [betrokkene 4] weer naar binnen. Omstreeks 13:01 uur is te zien dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de woning verlaten. [betrokkene 3] stapt achter in de Peugeot, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] stappen voor in de Peugeot. [betrokkene 4] stapt niet in de Peugeot en vertrekt enige tijd later op een scooter. Uit de registratie gegevens van het baken blijkt, dat de voornoemde Peugeot omstreeks 13:04 uur vertrekt van de [b-straat] in [plaats] om uiteindelijk omstreeks 15:00 uur te stoppen op de [h-straat] in [plaats] .
28. Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
In het opsporingsonderzoek 26Orem werd politieel infiltrant A-2346 en A2363 ingezet. Wij, begeleiders, B-2871 en B-2882 gaven op 27 september 2018 in de Engelse taal aan A-2346 en A-2363 de navolgende opdrachten:
- Stuur [betrokkene 1] een tekstbericht met tijdstip en locatie waar hij en zijn eventuele broeders worden opgehaald.
- Haal [betrokkene 1] en zijn broeders op en breng hen naar de locatie waar de verdere ontmoeting en uitleg zal plaatsvinden.
- Geef instructie over de handwapens en munitie en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik van de wapens.
- Geef instructie over de AK’s en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik van deze wapens.
- Geef instructie over de bomvesten en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik. Laat ze de vesten passen i.v.m. de maat.
- Probeer informatie in te winnen over de mogelijke intentie van [betrokkene 1] en zijn mede broeders die met hem mee zijn gekomen tot het voorbereiden, c.q. plegen van een terroristische aanslag.
- Probeer informatie in te winnen over de mogelijke plannen die zij hebben.
- Probeer informatie in te winnen over de eventuele andere broeders.
Tijdens de ochtend wisselde ik een paar sms'jes met [betrokkene 1] (hof: [betrokkene 1] ). Ik stuurde hem het adres waar we elkaar op dat moment zouden ontmoeten en om hoe laat. Ik vroeg hem ook om een zak/tas mee te brengen voor de wapens die ik voor hem had. Ik parkeerde buiten en liet de jongens uitstappen. De vier jongens waren, [betrokkene 1] , die ik ken(de) uit eerdere ontmoetingen. Er was een man met een zwarte pet (kan ook: een zwarte kap), die ik B (hof: [betrokkene 5] ) zal noemen. Er was een man die een T-shirt droeg, die ik C (hof: [betrokkene 2] ) zal noemen en er was een man met veel, krullend haar, die ik D (hof: [betrokkene 3] ) zal noemen. We liepen de hut binnen en op dat moment kwam A2363 en hij groette de jongens een voor een. We gingen in de woonkamer zitten, op de sofa en op stoelen. [betrokkene 1] vertelde toen dat het de vijfde jongen, die ik eerder had ontmoet, niet gelukt was om te komen. [betrokkene 1] zei dat hij nog steeds een beetje zenuwachtig was, maar nog steeds met hen was (nog steeds in hun groep). Ik vroeg of hij inderdaad echt (met hen) was, want anders zou ik het vijfde wapen dat ik voor hen had meegebracht bewaren (niet achterlaten). [betrokkene 1] en jongen B zeiden allebei dat de vijfde jongen (weliswaar) nerveus was en dat hij het (de ontmoeting) niet had gehaald, maar dat hij nog steeds "aan boord" was. [betrokkene 1] zei, dat hij tegen hem gezegd had, dat als hij zich terug zou trekken, hij een andere jongen voor [betrokkene 1] moest zien te vinden om met hen mee te doen. Ik vroeg toen aan A2363 om de pistolen tevoorschijn te halen. Hij gaf mij een zak/tas en ik haalde de wapens en de magazijnen eruit en checkte dat er geen kogel in de kamer was. Ik pakte ook een plastic zak met kogels. Ik zei dat de kogels in de zak zouden blijven tot we klaar waren met de training met de pistolen, om ongelukken te voorkomen. Zij begrepen het allemaal. Ik zei dat ik dacht dat [betrokkene 1] als eerste een wapen naar zijn keuze moest uitpikken en zij gingen allemaal akkoord. Jongen B, C en D begonnen rubberen handschoenen aan te trekken, terwijl ik aan het praten was, die zij daarna gebruikten tijdens het behandelen (betasten) van de wapens. Hij vroeg mij wat ik ervan vond en ik zei tegen hem dat Glocks goed waren, dat ik ermee geschoten had en met de andere niet. [betrokkene 1] nam toen een Glock. We gingen toen de wapens bestuderen, hoe men een kamer moest laden, hoe te vuren en hoe te ontladen. Ik zat met [betrokkene 1] en jongen B en A-2363 zat met jongens C en D in de keukenruimte. Jongen B was erg geïnteresseerd hoe hij het wapen uit elkaar moest halen en ik liet hem dit zien en hij herhaalde dit vele malen tijdens de ontmoeting. Na een poosje met de pistolen en het uit elkaar halen ervan bezig te zijn geweest, waren zij klaar en toen zei jongen C, dat voordat we verder gingen hij de wapens met kogels wilde laden, voor het geval dat. Ik zei dat het goed was, maar niet voordat iedereen klaar was met het leren gebruiken van de wapens. Ik zei dat wanneer het wapen geladen was, deze niet gericht mocht zijn op anderen. Het zou ergens moeten worden weggelegd en daar worden gelaten (daar worden bewaard) en niet ermee spelen. Zij gingen akkoord. Daarna openden we de zak met kogels en we leerden hen hoe zij de kogels in de pistolen moesten plaatsen. Jongen C vroeg mij of ik (soms) enkele AK‘s bij me had en toen knipoogde ik naar hem en glimlachte en hij glimlachte (terug), zei een Arabische loffrase en keek blij. Na het laden van de pistolen, nam [betrokkene 1] zijn wapen en stopte het in zijn zak. Jongens C en D legden de hunne op de sofa en jongen B legde (plaatste) die van hem op een plank vlak bij de tv. Ik vroeg toen aan A-2363 om de AK‘s tevoorschijn te halen.
A-2363 bracht mij een opvouwbare AK en eentje met een vaste kolf. De jongens waren nu écht blij en zeiden verschillende Arabische frases (zinnen). Ik begon toen over het wapen te vertellen en vroeg wie een of andere training hiermee heeft gehad. Niemand had dit, maar jongen B zei dat hij “airsoft” had gespeeld en hij had toen precies hetzelfde wapen, dus had hij wel wat ervaring, maar hij voegde eraan toe dat hij wel wist dat het niet hetzelfde was. Ik sprak kort over het geweer en zijn functies en toen vroeg A-2363 of het goed was om te splitsen, om tijd te winnen en ik ging ermee akkoord. A-2363 nam toen jongen C en D en ging in de keuken zitten en hij legde hen uit over de AK met een vaste kolf. Ik zat samen met [betrokkene 1] en jongen B en legde aan hen uit over de opvouwbare AK. Ik legde uit over het wapen, zijn functies, de vuurmodi, de binnenste onderdelen en hoe het te laden en te ontladen en hoe men het wapen uit elkaar kon halen. Jongen B was gretig om het uit elkaar te halen, aangezien hij dat ook in een game op zijn mobieltje had gedaan en ik liet het hem zien hoe het moest. Daarna oefenden een poosje in het vasthouden van het wapen en het hanteren ervan. [betrokkene 1] zei dat hij dacht wat meer training nodig te hebben met het wapen. Ik zei dat de grote verzending een paar dagen vóór de aanval aan zou komen en dat hij ze (de wapens) op moest slaan en dat indien hij een goede plek kon vinden, hij ermee kon trainen zoveel als hij wilde. Hij herinnerde zich toen dat we het erover hadden gehad en hij zei toen ja. Na een poos verwisselden we van wapens met A-2363 terwijl [betrokkene 1] en jongen B gedurende een poos het AK wapen (geweer) met de vaste kolf hanteerden. Zij waren blij met de geweren (wapens) en de ervaring.
Na een poosje met de AK’s bezig te zijn geweest, vroeg ik hen om ze weg te zetten en A-2363 haalde de vesten tevoorschijn. Iedereen paste een lege vest aan, of zij goed zaten en hij nam hun maten op. Daarna pasten zij de vesten aan, met daarop de bevestigde draden, samen met een AK om te kijken hoe het voelde. Zij waren echt blij toen zij de vesten zagen en zij prezen de vesten en A-2363 voor het maken ervan. Jongen C was minder blij over de plaats van de ontsteker op de vesten, omdat het voelde alsof het in de weg stond. Na wat erover te hebben gesproken, zei ik tegen hem dat we eentje zouden maken voor hem, zoals hij het wilde, aangezien dit geen enkel probleem was en het hem blij zou maken. We spraken over de vesten en ik geloof dat het jongen D was die over de vesten vroeg en over hoeveel schade deze zouden aanbrengen en of zij de vest van een andere broeder tot ontploffing konden brengen. A-2363 legde toen uit dat als zij rechtstreeks op de explosieven zouden schieten, dan zou de vest ontploffen, dus moesten zij hiermee voorzichtig zijn. Maar het bereik van de vesten was erg afhankelijk van de omgeving. Ik zei dat indien hij en ik over een parkeerplaats zouden lopen met de vesten, waar veel auto's zouden zijn, dit geen probleem zou zijn aangezien veel dingen (voorwerpen) tussen ons zouden zijn, maar als wij op een open veld of plek zouden lopen, dan zouden er minder (voorwerpen) zijn en dus veel gevaarlijker voor ons. A-2363 legde uit dat als zij binnen in een gebouw zouden zijn als zij dit deden, zoiets als een nachtclub of zo, dan zou de vest meer schade aanbrengen en ik zei dat dit ook betekende: meer schade voor de rest van de groep, aangezien er misschien niet genoeg ruimte zou zijn en dan zou een explosie ook de andere kunnen activeren. Ik zei dat als je pech hebt, de splinters jou op zo'n 300 meter afstand zouden kunnen raken. Je weet het nooit. Jongen D vroeg over slapen met de vest aan en ik zei dat dit slecht zou zijn, omdat hij het in zijn slaap tot ontploffing zou kunnen brengen of aan een draad trekken of zo. Hij legde toen uit dat wat hij bedoelde was dat hij terwijl hij sliep het (de vest) tot ontploffing zou kunnen brengen als de politie zou komen, dus in feite vroeg hij of hij het aan moest hebben om het tot ontploffing te brengen. Ik zei dat hij het (vest) naast hem kon bewaren terwijl hij sliep en dan het te laten ontploffen indien nodig. Hij hoefde het niet te dragen om het te laten ontploffen.
A-2363 vroeg aan [betrokkene 1] of er enige plannen waren voor een aanval. [betrokkene 1] zei dat er veel evenementen waren en dat enkele ervan in november voor de homo's waren, waar het mogelijk was voor hen om het aan te vallen en de andere jongens B, C en D walgden van homo' s (letterlijk vertaald). Dan ontstond een lange discussie over die optie om een evenement binnen te dringen en vanaf het begin beginnen met vuren, of proberen binnen te glippen via een zijingang of zo en dan met de aanval te beginnen. Jongen C zei dat hij erover dacht om in een bomauto te zitten en ermee op de politieauto's in te rijden zodra zij aankwamen. Hij noemde de politiemensen lafaards, dat zij bij hun auto's zouden blijven en niet het lef zouden hebben om achter hen aan te komen. Jongen D vroeg mij over de mogelijkheid, dat een van hen een (bom) vest zou dragen en richting politiemensen rennen en dan zichzelf tot ontploffing brengen. Ik zei dat dit een interessant idee was, maar het zou eng kunnen zijn aangezien iedereen een andere kant op zou rennen en hij waarschijnlijk de enige zou zijn die richting politie rende. Daarna hadden we het over de wapens en over waar deze te bewaren. [betrokkene 1] had zijn wapen en die van de vijfde jongen in zijn tas.
Jongen B deed de zijne in zijn tas die hij over zijn buik droeg. Jongen C wilde het in de achterkant van zijn broek plaatsen. Ik was hier op tegen en zei dat het zou kunnen vallen als hij ging zitten. Ik zei dat hij het in zijn tas kon doen, want dat zou hetzelfde zijn en hij zei dat het niet zo was. Hij vroeg daarna nogmaals over de veiligheid van het wapen met een geladen of met een lege pistoolkamer (vrij vertaald). Daarna deed hij zijn wapen in een zwarte tas en jongen D deed hetzelfde.
Daarna liepen we naar buiten richting auto. A-2363 en ik zaten voorin en ik zat achter het stuur en de jongens zaten achterin. Ik reed hen naar de parkeerplaats en we werden toen gearresteerd.
29. Een proces-verbaal van politie (…), inhoudende als bevindingen van de verbalisanten B-2871 en B-2882 inzake de begeleiding van A-2362:
A-2363 vertelde mij in de Engelse taal (maar schreef in de Franse taal) dat:
Ik ben undercover agent, speciaal als zodanig opgeleid en ik werk onder het gezag van het hoofd Speciale Eenheden. Voorafgaande aan mijn inzet ben ik ter plaatse in het Engels gebriefd.
Ik bevind mij vandaag, 27 september 2018, in het huis genummerd 134. Op een gegeven moment hoor ik dat de voordeur opengaat en ik zie A-2346 in gezelschap van 4 andere jongemannen binnenkomen.
1 (hof: [betrokkene 1] ) vertelt over zijn plannen en over het feit dat hij vijf of zes broeders nodig heeft om zijn plannen uit te kunnen voeren, hoe meer het er zijn hoe beter het is. Als 1 het over zijn plannen heeft vertelt hij ons wat hij in zijn hoofd heeft, wat zijn plannen zijn maar hij beschrijft ze niet als zodanig.
De andere aanwezige leden zijn ermee bekend en niemand spreekt hem tegen.
Vervolgens bespreken wij de training/het oefenen.
Wij beginnen met de training en daartoe haal ik de pistolen.
Wij leggen ze op tafel voor hen en laten elk van hen hun eigen wapen uitkiezen; 1 begint en kiest de GLOCK. De anderen kiezen vervolgens hun wapen uit.
Wij leggen hen uit dat het nu geen spelletje meer is, dat ze echt zijn, dat de munitie echt is en dat de wapens gevaarlijk zijn.
Wij splitsen de groep op en 3 (hof: [betrokkene 2] ) en 4 (hof: [betrokkene 3] ) gaan met mij mee. Ze vragen me hoe de wapens gebruikt moeten worden, hoe je er mensen mee doodt, welke afstand de kogel kan afleggen, op welke afstand dit dodelijk is en wat ze moeten doen als ze blokkeren. 3 kust zijn pistool en zegt tegen mij dat hij er meer van houdt dan van zijn vrouw. Hij zegt dat hij er de niet-gelovigen mee gaat doden, als Allah het hem toestaat en als Allah zijn schot zal sturen.
Wij leren ze op een gegeven moment op hun verzoek hoe ze het wapen schietklaar moeten maken. Ze vragen ons naar de munitie en die laten we ze zien. De munitie ligt op tafel in een plastic zak. Wij leggen uit hoe de laders met de patronen gevuld moeten worden.
Wij waarschuwen ze voor de gevaren van het wapen, wat deze inhouden, dat ze klaar zijn voor gebruik, dat je nooit je vinger op de trekker moet houden, behalve om te schieten, dat je het wapen niet moet laten vallen omdat er dan een schot kan vallen en dat je niet op jezelf of op mensen moet richten.
Ze vragen ons of ze de pistolen mogen houden om zichzelf te kunnen verdedigen als de politie komt. Daarom vragen ze ons of ze de wapens vanaf dit moment in hun onmiddellijke nabijheid mogen houden. Ze bewaren ze dus binnen handbereik in hun stoel of op de plank onder de televisie; dit geldt voor 2 (hof: [betrokkene 5] ), 3 en 4. 4 neemt het wapen zelfs mee naar de WC. Tijdens de gesprekken blijven ze er voortdurend mee oefenen, vooral 2.
Op een gegeven moment laat ik alle 4 zien hoe je een pistool van het merk CZ uit elkaar haalt. Ik heb vooral met 3 en 4 met het CZ-wapen geoefend.
Ik benadruk dat wij toen de training klaar was op hun verzoek de patronen in de laders hebben gedaan en de laders in de pistolen hebben gedaan. Wij benadrukken dat de wapens vanaf dat moment gevaarlijk zijn en dit geen spelletje is. Het is op dat moment dat zij de wapens binnen handbereik houden, klaar om te reageren.
Vervolgens heb ik de AK’s naar de woonkamer gebracht en neem 3 en 4 mee om hen te laten zien hoe het langste wapen met de houten kolf werkt.
Ik laat hen zien waar hij op lijkt, hoe je hem vervoert, hoe je hem uit elkaar haalt, hoe je de lader vult en ik benadruk dat de lader leeg is.
Ik vraag aan 3 of hij hem wil uitproberen. Hij zegt ja, pakt het wapen en legt het aan als een schutter met de kolf op zijn schouder en doet net of hij schiet.
4 vraagt me welke het beste is om mee te schieten en hoe het afvuren van een salvo in zijn werk gaat. Ik leg ze uit dat de lader als die op full auto staat in een paar seconden, vermoedelijk vijf, leeg is. Hij vraagt mij hoeveel patronen er in de lader kunnen; ik antwoord 30.
3 oefent het demonteren van het wapen, het vullen van de lader en hoe doelmatig het demonteren op het slagveld is. Ik antwoord dat hij dat niet nodig zal hebben omdat hij er de tijd niet voor zal hebben. Hij vraagt me om hem te laten zien hoe je een wapen deblokkeert als het geblokkeerd is en ik laat het hem zien.
Hij stelt mij vragen over de instellingen full auto, afzonderlijke schoten en de beveiliging, wat ik aan ze laat zien.
Ze stellen me vragen wat de maximale dodelijke afstand is: 2.000 meter, tot welke afstand de kogel een baan kan volgen zonder dat externe factoren hierop van invloed zijn: 800 meter. Ze vragen me tot op welke afstand zij iemand op doeltreffende wijze onder schot kunnen nemen: ik antwoord daarop: 100 meter.
Ik vraag aan 4 of hij het wil proberen; hij antwoordt ja, neemt het wapen over en probeert het uit. Hij vraagt me wat het beste is om te schieten, welke houding hij moet aannemen, waarbij de kolf tegen zijn lichaam moet houden om het beste te kunnen schieten. Hij stelt me vragen over de terugstoot en over de reden waarom de loop gespleten is alsmede over de granaatwerper.
We keren terug naar de woonkamer en ik laat hen de andere AK zien; deze is korter en heeft een intrekbare kolf. Ze proberen hem uit maar 3 en 4 geven de voorkeur aan de lange AK want die vinden ze beter uitgebalanceerd.
Vervolgens bespreken we de vesten. Ik breng ze binnen in een zwarte koffer en laat hen een vest proberen zonder dat daar iets in zit, alleen maar maat van iedereen op te nemen en ze passen er alle 4 eentje aan.
Ik laat ze daarna het vest zien waarvan ik denk dat het reëel is. Ik vertel ze dat er geen explosieven inzitten maar dat hij bedoeld is om er 8 verschillende explosieven in te kunnen stoppen. Ik laat zien hoe je die tot ontploffing brengt met een knopje dat ik een switch noem en waarvan ik hen vertel dat het waterproof is. Ze stellen me vragen over de timing en ik vertel hen dat de ontploffing onmiddellijk volgt.
Ze vragen mij wat de actieradius is en ik vertel ze dat dat ervan afhangt of het in de buitenlucht is of binnen. Ik vertel ze dat het soort vest zal afhangen van het feit of ze dingen kapot willen maken of mensen willen doden. Ze benadrukken dat het erom gaat om mensen te doden. Ze vertellen me dat ze alle vier vesten willen hebben. Ze vragen aan me of ze ook allemaal ontploffen als de ene dicht in de buurt is van de andere; ik zeg van wel, namelijk als ze elkaar aanraken en als ze minder dan 5 meter van elkaar vandaan zijn zonder dat er een obstakel tussen zit. Ik vertel ze dat een schot van de politie die het explosieve deel ervan aanraakt er ook voor zal zorgen dat hij ontploft. Ze vertellen me dat ze heel dicht bij de politie willen zijn als ze hun vest laten ontploffen en dat ze allemaal een vest willen hebben. Ze proberen er allemaal eentje aan terwijl ze ondertussen met de AK’s bezig zijn en er wordt over gesproken of ze de switch aan de rechterkant of de linkerkant willen dragen.
Vervolgens hebben ze het met A-2346 over de training met de AK’s in Bosnië.
Dat komt ter sprake omdat ze nu met losse patronen aan het trainen zijn. Ze willen een echte oefening met echt schieten, en wel in Bosnië want in Nederland is dat niet mogelijk. Ze willen op die manier zorgen dat ze klaar zijn om hun aanslag uit te voeren.
We bespreken de vesten, de AK's en de pistolen in relatie tot hun plannen en hun bedoelingen. 1 zegt tegen ons dat wat hij in zijn hoofd heeft is dat er op hetzelfde moment verschillende aanslagen in verschillende steden in Nederland worden gepleegd. De enige stad die hij in dit verband noemt is Amsterdam.
Hij vertelt dat een van de plaatsen een festival in de openlucht zal zijn, waar men echter wel door een grote tent beschut zal zijn, waar heel veel mensen zullen zijn en waar de beveiliging zwak is en niet gewapend.
Het tweede doelwit zou een plek zijn die op een nachtclub in een groot gebouw lijkt.
Ze willen op die locaties ongemerkt via de nooduitgangen naar binnensluipen zich onder de menigte begeven, op de mensen gaan schieten en zichzelf vervolgens opblazen. Alle leden van de groep zijn het ermee eens. 1 zegt dat hij 3 en 4 graag uit elkaar zou willen halen omdat zij allebei praktijkervaring met airsoft hebben en dat zij, als er iets onverwachts gebeurt, allebei in staat zijn om de leden van hun groep op grond van hun ervaring te helpen.
4 vraagt aan mij of het zinvol is om thuis net zo'n soort vest te dragen want hij heeft er zelf zo een. Hij zegt dat hij er gewichten in wil doen of zand om het dragen van het vest te oefenen en om sterker te worden met het oog op de aanslag. Hij vertelt A-2346 en mij dat hij niet de baas is maar dat hij alleen maar probeert om de dingen te regelen. Hij vertelt dat hij gaat wachten tot de politie één tot twee minuten later, maximaal, vijf, ter plekke is. Hij vertelt, dat ze als ze niet via de nooduitgangen naar binnen kunnen, via de hoofdingang naar binnen zullen moeten gaan. 3 zegt tegen ons dat hij niet wil sterven terwijl hij twee politiebeesten in uniform doodschiet. Ze hebben het er samen over dat ze willen dat er een arrestatieteam komt; ze doen ook de schilden na. Ik vraag hoe zij de dingen voor zich zien. 1 zegt dat hij twee groepen van drie ziet of drie groepen van twee. Hij benadrukt dat hij geen enkele broeder alleen wil laten gaan want zijn geloof kan hem in de steek laten en dus moet hij door andere broeders gemotiveerd gehouden worden zodat hij tot het uiterste zal gaan.
Ze hebben het opnieuw over het festival in de openlucht onder een tent, over de disco in een gebouw en ze zeggen dat ze de homo-gemeenschap op het oog hebben. Ze hebben het tegen ons over feesten en over het feit dat ze daar naar binnen moeten. De maand november wordt genoemd.
3 heeft het over de auto en de lading die er in zal zitten. Hij zegt dat hij de auto tot het allerlaatst wil blijven besturen en dat hij hem op het allerlaatste moment tot ontploffing wil laten brengen door zelf op de knop te drukken waardoor hij wordt opgeblazen. Hij wil graag zo dichtbij mogelijk komen en als daar politie is, is dat alleen maar mooi.
1 zegt dat al is overeengekomen om een mobiele telefoon te gebruiken om de bom tot ontploffing te brengen en dat hij een idee heeft waar de bom moet komen en over een andere plek. 3 hamert erop dat hij zelf de geladen auto wil besturen. 1 benadrukt dat het met een mobiele telefoon moet gebeuren. 4 zegt dat hij na de aanslag achter de linies wil blijven. Dat hij wil wachten tot de politie en alle andere diensten komen en dat hij op dat moment vlak bij hen wil komen en zichzelf dan wil opblazen, een of twee uur later bijvoorbeeld. Er wordt over zijn vest gesproken en ik benadruk dat zij mij exact het scenario moeten vertellen want dit vest moet onopvallender zijn.
2 benadrukt dat ze iets willen doen zoals de broeders in Frankrijk hebben gedaan.
Dan vragen ze me of ze met het vest aan kunnen slapen. Ze vertellen me dat het erom gaat of ze zich zo kunnen opblazen als de politie een doorzoeking bij hen komt doen. Ik leg uit dat het vest zelfs zal ontploffen als ze het niet aanhebben, dat ze alleen maar op de knop hoeven te drukken. Ze vragen me of ze ook met het vest kunnen gooien.
Voordat ze weggaan vragen ze ons om hun te leren de pistolen te legen. Ze leggen uit dat als ze een geluid horen en ze denken dat het de politie is, dat ze dan hun wapens zullen laden om te gaan schieten maar dat ze, als het een vergissing is, hun wapens willen kunnen leegmaken. Ze vertrekken en willen de wapens meenemen. Wij staan erop dat ze ze in de tas doen om ongelukken te voorkomen en zeggen dat het net zo snel gaat om ze weer te pakken. Ik zie dat 3 en 4 hun pistolen in de zwarte tas stoppen die ze meegenomen hadden. 2 staat erop hem in het bananentasje te stoppen dat hij op zijn buik draagt. Ze vragen hoe ze in een paar seconden klaar moeten zijn en wij leggen nog een keer uit hoe ze de wapens klaarmaken en waarschuwen ze dat de wapens vanaf dat moment gevaarlijk zijn omdat ze schietklaar zijn.
We stappen met ons allen in het busje; 1, 2, 3 en 4 stappen achterin in.
30. Een proces-verbaal van politie (…), inhoudend als bevindingen van de verbalisant:
Ik, verbalisant, was belast met het beluisteren en verwerken van de OVC gesprekken gevoerd in een vakantiehuisje te [plaats] d.d. 27 september 2018 binnen onderzoek 26Orem.
15:09:15 uur
Ik, verbalisant: uur hoorde een voordeur opengaan. Ik zag NN1 opstaan van de bank en richting hal lopen. Ik zag vervolgens de verdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 5] binnenkomen, samen met infiltrant 1, [A] .
15:25 uur NN1 geeft uitleg over het pistool aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .15:40 de patroonhouders worden gevuld. 15:54 stoppen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de vuurwapens vermoedelijk in de tas van [betrokkene 3] . Pistolen komen weer uit de tas en om 15:55 uur heeft [betrokkene 2] een pistool met gevulde patroonhouder en legt deze op de rugleuning achter zich (zie foto 19). 15:57 [betrokkene 2] en [betrokkene 3] pakken de vuurwapens van de rugleuning van de bank en lopen ermee naar de eethoek. Ze leggen deze om 15:57 uur voor zich op tafel. NN1 pakt de AK-47 en geeft uitleg over dit wapen. Te zien is op de beelden van 16:11 uur dat [betrokkene 2] een AK-47 in zijn handen heeft en dat hij deze een kus geeft (zie foto 24). Te zien is op de beelden dat [betrokkene 2] dezelfde AK-47 liefkozend tegen zijn wang houdt en daarbij een grote lach op zijn mond heeft (zie foto 25). 16:28 uur past [betrokkene 2] zijn bomvest. Om 17:12 uur probeert [betrokkene 2] het vuurwapen in zijn broeksband te steken. Maar stopt het in de tas van [betrokkene 3] om 17:15 (foto 41). 17:18 uur afscheid en vertrek.
Uitwerking OVC bijeenkomst vakantiehuisje [plaats] d.d. 27 september 2018.
Aanwezige verdachten: [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . In uitwerking bij voornaam genoemd.
Overige aanwezigen: Infiltrant 1 ( [A] ) en Infiltrant 2 (NN-1). In uitwerking [A] en NN-1 genoemd.
[betrokkene 2] : In naam van Allah, er is geen andere God dan Allah, Allah is groot. Opmerking verbalisant: op de beelden is te zien dat [betrokkene 2] een lang vuurwapen in zijn handen krijgt. Hij heeft hierbij een grote glimlach op zijn gezicht. Hij zet het wapen tegen zijn schouder en tijdens het richten ervan zegt [betrokkene 2] : Allahu Akbar. Vervolgens klinkt de trekker die door hem wordt overgehaald. [betrokkene 2] : Dit zal mijn sleutel tot de Djenna (paradijs) zijn. [betrokkene 2] [hof: die zijn bomvest past]: hele leven hierover gedroomd. [A] : als hij de ontstekingsknop aan de linkerkant wil hebben, dan maken we dat. [betrokkene 2] : Yeah. Allahu Akbar. Mijn vrouw, het is beter dan mijn vrouw, wholla. Whollah, het is beter dan mijn vrouw. Het brengt me naar Djenna (paradijs). In verband met het vermaken van de vesten wil NN1 weten of het overdag of in het donker gaat gebeuren. Met een jas erover of niet. [betrokkene 1] : of naar binnen glippen of we forceren ons de toegang.
[betrokkene 2]: ja dat is het beste, dat is het beste. [betrokkene 1] : Het is meer als een type disco-ruimte, zoiets, er zijn wat feestjes in november, de meeste ervan zijn gayfeestjes. Dus jullie moeten er goed uitzien als je naar binnen wilt. Zo niet, dan gaan we met geweld naar binnen. We doden de beveiliging. (...)
[betrokkene 2]: Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen. Brrrrr 'repeterend schietgeluid’. [betrokkene 1] : misschien gaat een deel alvast naar binnen.
[betrokkene 2]: kan het ook door een auto te laten ontploffen. We hebben een auto om dichtbij te komen, waarom rijd je niet hun kant op. Ik weet het niet. Omdat je weet wel, als je op die plek staat te wachten en er gebeuren dingen, omdat als je volgens mij hebt, ik zeg het alleen maar. In dit geval zou ik mijn leven niet opofferen voor twee gekke politieagenten. Als ik het wil doen, dan kom je met de auto om de patrouille te doden. De anderen zullen zo komen en de helikopter zal komen en dan kom jij met de auto, een grote auto en ramt alles... tha tha tha da... BOEM.’
7. Het hof heeft onder het kopje ‘Nadere (bewijs)overwegingen feiten 1 en 2’ het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
‘Inleiding
De verdachte wordt - kort samengevat - in verschillende varianten verweten:
• betrokkenheid bij de voorbereiding tot moord en/of opzettelijke brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen met terroristisch oogmerk (feit 1);
• deelname (in enigerlei vorm) aan een organisatie met een terroristisch oogmerk (feit 2).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot, kort gezegd en in de samenvatting van het Openbaar Ministerie, bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het voorbereiden van moord met een terroristisch oogmerk en het onder 2 primair tenlastegelegde deelnemen aan een terroristische organisatie.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten bepleit.
Feiten waarvan het hof uitgaat
Bij de beoordeling van het voorhanden zijnde bewijs ten aanzien van de eventuele betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden van belang die zijn vastgesteld op basis van het dossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting:
- de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ervan op de hoogte te zijn geweest dat de medeverdachte [betrokkene 1] eerder veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf.
- Op 5 juli 2018 heeft [betrokkene 1] de politie-infiltrant [A] ontmoet in [plaats] . In dit gesprek vertelt [betrokkene 1] dat hij staat te popelen om iets te ondernemen, om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Aanvankelijk, ongeveer een jaar geleden, waren er negen broeders die iets wilden doen, iets groots voor de Islam. Nu willen hij en twee andere kerels een aanval uitvoeren.
- Op 6 juli 2018 spreekt [betrokkene 1] met de verdachte in de woning van [betrokkene 1] te [plaats] en op het daarbij behorende balkon. Tijdens dit gesprek zegt [betrokkene 1] onder meer:
-
"was echt die moment gekomen... uhhh ik had heel lang gesolliciteerd, gisteren was die moment gekomen om uh.. hij heeft me uitgenodigd ....
dus kom, ik bel wel als ik jullie zie…ntv.. ik neem niemand.., ntv... behalve u. ..ntv...
Ik wilde, ik wilde eerst naar broeders bellen om met me mee te gaan, wie doet mee ..."
- [betrokkene 1] en de verdachte rijden op 14 juli 2018 naar [plaats] waar zij de medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ontmoeten.
- Op 16 juli 2018 verzendt [betrokkene 1] een e-mail aan [A] . Dezelfde dag bezoekt de verdachte [betrokkene 1] in zijn woning. Tussen 00.23 en 01.23 fietsen zij met een onbekende derde man in [plaats] .
- Op 24 juli 2018 verzendt [betrokkene 1] een e-mail aan [A] . Deze e-mail houdt voor zover van belang in:
“we are now 5. lm bust with sixth, but for now we focus on the 5 guys."
- Op 12 augustus 2018 ontmoeten [A] en [betrokkene 1] elkaar in [plaats] . [betrokkene 1] vertelt onder meer dat de groep die de aanslag wil plegen uit vijf personen bestaat, inclusief hijzelf. Hij wil Kalasjnikovs, bomvesten, granaten, kleine wapens en een autobom gebruiken op een festival. Tijdens deze ontmoeting volgen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op een afstand [betrokkene 1] en [A] .
- Op 29 augustus 2018 bevinden de verdachte, [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 2] zich met [betrokkene 1] in de woning van [betrokkene 1] . Tijdens dit bezoek loopt [betrokkene 1] naar een andere kamer en belt met [A] . [betrokkene 1] en [A] maken een afspraak voor de volgende dag. Hierna vertrekken de anderen successievelijk, de verdachte als laatste.
- Op 30 augustus 2018 reist [betrokkene 1] met de verdachte en [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) naar [plaats] . Na het parkeren van de auto in [plaats] vraagt [betrokkene 6] "Waar gaan we heen?” De verdachte antwoordt dat ze moeten parkeren en de stad in kunnen gaan. Op enig moment schudden de verdachte en [betrokkene 6] de hand van [A] tijdens de ontmoeting van [betrokkene 1] met [A] . In afwezigheid van de verdachte en [betrokkene 6] vertelt [betrokkene 1] aan [A] dat de verdachte wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [betrokkene 1] te doen. De verdachte zal degene zijn die na een geslaagde aanslag van [betrokkene 1] mogelijk geïnteresseerd is om het contact met [A] over te nemen om een nieuwe aanslag voor te bereiden. Verder zegt [betrokkene 1] dat hij liever vijf man heeft die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. In dit gesprek komen verder de voorbereiding van een aanslag, het trainen met wapens en het maken van een bom aan de orde. Op de terugweg vanuit [plaats] met de verdachte en [betrokkene 6] zegt [betrokkene 1] :
“ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is. (...) ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.” Ook zegt [betrokkene 1] tegen de verdachte dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben.”
- Op 31 augustus 2018 om 22.38 uur vertrekken [betrokkene 1] en de verdachte uit [plaats] . Bij vertrek zegt [betrokkene 1] tegen de verdachte dat hij tegen [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) moet zeggen dat hij [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) moet bellen. De verdachte vraagt of [betrokkene 2] ook moet komen. [betrokkene 1] zegt dat [betrokkene 3] het wel weet, dat de verdachte gewoon moet bellen. Rond middernacht arriveren [betrokkene 1] en de verdachte bij de woning waar [betrokkene 3] verbleef op de [a-straat 1] in [plaats] . Omstreeks 00.55 uur op 1 september 2018 komen [betrokkene 1] , de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] naar buiten lopen. De vier mannen gaan met de auto naar de [f-straat] in [plaats] . Volgens de verdachte hebben ze daar een fastfood restaurant bezocht. Rond 02.00 uur vertrekken [betrokkene 1] en de verdachte vanaf de woning van [betrokkene 3] in [plaats] naar [plaats] .
- Op 7 september 2018 belt [betrokkene 1] naar de verdachte en vraagt of de verdachte iets te doen heeft. [betrokkene 1] haalt de verdachte vervolgens op. De verdachte heeft ter terechtzitting van 29 maart 2022 verklaard dat [betrokkene 1] zegt dat hij speciale mest moet ophalen voor zijn broertje. [betrokkene 1] rijdt met de verdachte naar de Mediamarkt in Breda . [betrokkene 1] loopt de Mediamarkt in, opent een kluis met een code en pakt een tas met daarin een autosleutel uit de kluis. [betrokkene 1] loopt ongeveer een kwartier over de parkeerplaats, vindt een bestelauto en opent de achterdeuren van deze bestelauto met de sleutel uit de kluis. De verdachte parkeert de auto van [betrokkene 1] achter de bestelauto. [betrokkene 1] pakt meerdere zakken uit de laadruimte van de bestelauto en plaatst deze in de kofferbak van zijn auto. De verdachte parkeert de auto van [betrokkene 1] . De verdachte en [betrokkene 1] lopen de Mediamarkt weer in. [betrokkene 1] heeft de sleutel teruggelegd in dezelfde kluis en daarbij dezelfde code gebruikt. Voor vertrek bericht [betrokkene 1] aan [A] dat hij het heeft en dat de sleutel in dezelfde kluis met dezelfde code terug is.
- Op de terugweg naar [plaats] leest de verdachte in de auto het volgende bericht van [A] aan [betrokkene 1] via Telegram letterlijk voor:
"Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon inshaAllah."
[betrokkene 1] reageert door te zeggen:
“Zeg maar, okay see you soon".
Via de telefoon van [betrokkene 1] wordt door de verdachte om 16.07 uur per Telegram aan [A] bericht:
"YazakAllahu ghiar. I see jou soon inshaAllah"
Om 16.09 uur schrijft [A] aan [betrokkene 1] :
Insha Allah".Omstreeks 17.03 uur is op de OVC van de Peugeot te horen dat [betrokkene 1] een bericht in het Engels dicteert aan de verdachte. De verdachte moet van [betrokkene 1] schrijven dat de dingen goed gaan en ze een stap dichter bij hun plan zijn.
- Bij de woning van [betrokkene 1] parkeert [betrokkene 1] de auto bij de ingang naar de berging. De verdachte gaat de ingang van de berging in en [betrokkene 1] loopt met de zakken naar de berging, waar zij later ook zijn aangetroffen.
- Op 17 september 2018 heeft [betrokkene 1] een fysieke ontmoeting met [A] in [plaats] . Tijdens de ontmoeting zegt [betrokkene 1] tegen [A] dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen [A] wil ontmoeten. Hij zal die avond met de groep bespreken of ze [A] op 18 september 2018 willen ontmoeten. [betrokkene 1] legt geen contact met de verdachte, maar wel met anderen.
- Op 18 september 2018 stelt [betrokkene 1] de medeverdachten [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] voor aan [A] in een park in [plaats] . Afgesproken wordt binnenkort samen te komen om te oefenen. [A] vraagt of de mannen hetzelfde willen als [betrokkene 1] . De vier mannen antwoorden ja.
- Op 20 september 2018 ontmoeten [betrokkene 5] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] elkaar in [plaats] .
- Op 21 september 2018 bericht [A] via Telegram aan [betrokkene 1] dat de ontmoeting op 27 september zal plaatsvinden. [betrokkene 1] antwoordt met de tekst: “
Clear”.
- Op 22 september 2018 laat [betrokkene 1] aan [A] weten dat hij “
hen" vandaag of morgen ziet.
- Diezelfde dag, tussen 20.00 uur en 21.15 uur, zijn [betrokkene 1] , de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bij elkaar in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , zijnde het verblijfadres van [betrokkene 3] . Kort nadat [betrokkene 1] en de verdachte zijn vertrokken, komt [betrokkene 5] aan bij de portiek in de [a-straat] te [plaats] .
- Op 27 september 2018 gaan [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 5] naar het vakantiehuisje in [plaats] , waar ze [A] en een andere politie-infiltrant ontmoeten en waar geoefend wordt met (onklaar gemaakte) wapens.
Vrijspraak feit 1 primair
Bij de beoordeling van het voorhanden zijnde bewijs valt allereerst op dat de verdachte, anders dan de medeverdachten, niet aanwezig is geweest bij de belangrijke bijeenkomsten, te weten in een park in [plaats] op 18 september 2018 en in het vakantiehuisje in [plaats] op 27 september 2018. Mede bezien in het licht van de omstandigheid dat [betrokkene 1] vanaf 24 juli 2018 consequent spreekt over vijf daders, inclusief hemzelf (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ), acht het hof, evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging, het medeplegen van het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Medeplichtigheid voorbereidingshandelingen (feit 1 subsidiair)
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf, zoals tenlastegelegd onder 1 subsidiair, vereist is dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2° Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) te plegen misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat [betrokkene 1] vanaf in ieder geval 5 juli 2018 voornemens is geweest een aanslag te plegen/een aanval te doen/iets groots voor de Islam te doen. Hij wil dit op dat moment doen met twee andere personen. Vanaf 24 juli 2018 geeft hij aan dit te willen doen met vijf personen, inclusief hemzelf. Dit aantal door hem genoemde (mede)daders blijft vanaf dat moment gelijk tot en met 27 september 2018. Wel is [betrokkene 1] nog bezig met een zesde persoon, maar daar ligt niet de focus op, zoals blijkt uit de tekst van de door [betrokkene 1] geschreven e-mail van 24 juli 2018. De tekst van de e-mail impliceert dat hierover met deze zesde persoon gesproken is en dat deze persoon gevraagd is een standpunt te bepalen. Naar het oordeel van het hof is de verdachte deze zesde persoon. Het hof leidt dit af uit het gesprek op 6 juli 2018 tussen [betrokkene 1] en de verdachte, waarin [betrokkene 1] in, naar het hof begrijpt, versluierde taal de verdachte vertelt dat hij heel lang gesolliciteerd heeft, dat hij nu is uitgenodigd en dat [betrokkene 1] naar de broeders wil bellen om te vragen met hem mee te gaan. [betrokkene 1] neemt hiermee naar het oordeel van het hof de verdachte vanaf het eerste begin in vertrouwen over zijn plannen. Dat de verdachte deze zesde persoon is, leidt het hof voorts af uit de omstandigheid dat de verdachte aanwezig is bij de ontmoetingen tussen [betrokkene 1] en, in wisselende samenstelling, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] op respectievelijk 14 juli 2018, 29 augustus 2018, 31 augustus 2018 en 22 september 2018. Het hof wijst er daarbij op dat deze laatste datum gelegen is kort na de ontmoeting in het park op 18 september 2018, na de communicatie tussen [betrokkene 1] en [A] , en kort voor de wapentraining op 27 september 2018. Het hof leidt uit de aanwezigheid van de verdachte bij al deze bijeenkomsten af dat men de verdachte in vertrouwen blijft nemen en blijft meenemen in de ontwikkelingen. Het hof neemt zonder meer aan dat men het gezellig had met elkaar (zoals ook bleek uit de interactie tussen de verdachten en de getuigen ter terechtzitting), maar de stelling dat men louter voor de gezelligheid bij elkaar kwam en dat deze bijeenkomsten niets te maken hadden met de tenlastegelegde feiten schuift het hof als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Ook de opmerking van [betrokkene 1] richting [A] op 30 augustus 2018 dat de verdachte, die kort tevoren de hand van [A] heeft geschud, wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [betrokkene 1] te doen, bevestigt dat de verdachte deze zesde persoon is van wie op 24 juli 2018 gezegd wordt dat hij er nog niet klaar voor is om op dat moment een aanslag te plegen.
Gegeven de gebeurtenissen op 18 en 27 september 2018 en de data waarop de ontmoetingen/communicatie met [A] plaatsvond(en), is het hof van oordeel dat de ontmoetingen en gesprekken op 14 juli 2018, 29 augustus 2018, 31 augustus 2018 en 22 september 2018 van de verdachte met [betrokkene 1] en, in wisselende samenstelling, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] (mede) plaatsvonden in het kader van de door hen te plegen aanslag.
Naar het oordeel van het hof weet de verdachte dat [betrokkene 1] het voornemen heeft een aanslag te plegen. De verdachte is ervan op de hoogte dat [betrokkene 1] eerder veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf. Daags na de eerste ontmoeting tussen [A] en [betrokkene 1] op 5 juli 2018 wordt de verdachte door [betrokkene 1] in vertrouwen genomen over deze ontmoeting. Deze wetenschap van de verdachte vindt bevestiging in de opmerkingen van [betrokkene 1] op 30 augustus 2018, op de terugweg vanuit [plaats] met de verdachte en [betrokkene 6] , dat hij hoopt dat zijn nieuwe simkaart binnen is en dat hij voor een paar goeie uitdagingen binnenkort staat. Bovendien zegt [betrokkene 1] tijdens die autorit tegen de verdachte dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben. Deze opmerkingen hebben alleen betekenis als de persoon tot wie ze gericht zijn kennis draagt van de achterliggende redenen waarom [betrokkene 1] voor een paar goeie uitdagingen staat, als ook waarom een nieuwe simkaart en een schone telefoon met WhatsApp nodig zijn. Het hof leidt uit dit samenstel van feiten en omstandigheden af dat de verdachte vanaf 6 juli 2018, maar in ieder geval vanaf 24 juli 2018 ervan op de hoogte is dat [betrokkene 1] een aanslag wil plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting op 29 maart 2022 erkend dat [betrokkene 1] voor het vertrek naar [plaats] op 7 september 2018 verteld heeft dat zij "speciale mest" gingen ophalen. Dat de verdachte zich op dit punt vergist heeft, zoals de raadsvrouw betoogt, is niet aannemelijk geworden.
[betrokkene 1] en de verdachte reizen vervolgens vanuit [plaats] naar Breda om bij de Mediamarkt, een winkel gespecialiseerd in elektronica, speciale mest op te halen. Wanneer [betrokkene 1] vervolgens in de Mediamarkt in Breda een kluisje opent met een code, uit het kluisje een tas met daarin een sleutel pakt, een kwartier over de parkeerplaats van de Mediamarkt loopt en met de sleutel uit het kluisje de deuren van een bestelbusje opent, moeten werkelijk alle alarmbellen bij de verdachte zijn gaan rinkelen gelet op deze ongewone gang van zaken.
Niet is gebleken dat de verdachte op enig moment enige opmerking heeft gemaakt over de gang van zaken richting [betrokkene 1] . Ter terechtzitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft de verdachte hierover verklaard:
"Ik vond dat zeker niet normaal. Opvallend. Wat moest ik op dat moment doen? Ik kon doorvragen. Wat is dit allemaal? Hij kon antwoorden geven of niks zeggen. Ik dacht ik krijg dingen te weten die ik niet wil weten waar ik misschien strafbaar voor ben. (...) Ik wist op dat moment niet wat ik wilde doen. (...) Of ik kan doorvragen of ik kan zwijgen en thuiskomen en er niet meer over hebben. (...) Ik vond het raar. Apart. Het had iets waar ik de vinger niet op kon leggen.. (...) Het zag er niet normaal uit, iets uit een auto halen, in een andere auto, naar kluisjes in Mediamarkt. Ik dacht: ik kan beter mijn mond houden."
Gegeven de wetenschap van de verdachte van de plannen van [betrokkene 1] om een aanslag te plegen, zoals hiervoor uiteengezet, kan het niet anders dan dat de verdachte vanaf het moment dat [betrokkene 1] de deuren van de bestelbus opende met de sleutel uit de kluis zich gerealiseerd heeft dat de 'speciale mest' opgehaald werd ten behoeve van de te plegen aanslag.
De verdachte onttrekt zich niet aan de gebeurtenissen door het parkeerterrein te verlaten en naar huis te reizen, laat staan er een verwonderingsvraag over te stellen, maar haalt integendeel vervolgens de Peugeot van [betrokkene 1] op en zet [betrokkene 1] ’s auto achter de bestelbus stil. Nadat [betrokkene 1] zakken met inhoud heeft overgeladen, parkeert de verdachte de auto van [betrokkene 1] elders op het parkeerterrein. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte [betrokkene 1] heeft vergezeld wetend dat zij 'speciale mest' gingen halen, dat op het parkeerterrein de gedachte opkwam bij de verdachte dat hij zich in een strafrechtelijk relevante situatie bevond, dat hij zich heeft gerealiseerd dat de 'speciale mest' werd opgehaald ten behoeve van een te plegen aanslag en dat hij vervolgens daadwerkelijk handelingen heeft verricht ten behoeve van het ophalen van de kunstmest door de auto van [betrokkene 1] twee keer te verplaatsen.
Nadat de verdachte rond 16.00 uur Engelstalige berichten van [A] aan [betrokkene 1] via Telegram over de sleutel en de kluis heeft voorgelezen, is omstreeks 17.03 uur op de OVC van de Peugeot te horen dat [betrokkene 1] een bericht in het Engels dicteert aan de verdachte. De verdachte moet van [betrokkene 1] schrijven dat de dingen goed gaan en ze een stap dichter bij hun plan zijn. Het hof leidt hieruit af dat er voor de verdachte een duidelijk verband moet zijn geweest tussen de bijzondere gang van zaken rond het ophalen van de speciale mest, de buitenlandse contactpersoon en het plan van [betrokkene 1] . Uit de OVC-gesprekken blijkt niet van enige verbazing over de inhoud van deze Engelstalige (en niet Nederlandstalige) berichten bij de verdachte. Het hof ziet ook dit als bewijs van de omstandigheid dat de verdachte al geruime tijd voor 7 september 2018 op de hoogte is van de aard van het plan van [betrokkene 1] en zich bovendien ten tijde van de door hem verrichte verplaatsingen van de auto van [betrokkene 1] op het parkeerterrein realiseerde dat hij [betrokkene 1] hielp bij de uitvoering van zijn plan een aanslag te plegen. Tevens ziet het hof het voorlezen van deze berichten en het typen van het Engelstalige bericht als uitvoeringshandelingen in het kader van het ophalen van de kunstmest.
Aldus heeft de verdachte deze handelingen op dat moment verricht met het voor de bewezenverklaring vereiste dubbel opzet.
Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat het vanaf 17.03 uur op 7 september 2018 later die dag voor de verdachte een zekerheid was geworden dat het ophalen van de speciale mest plaats had gevonden ten behoeve van het plan van [betrokkene 1] . Desondanks loopt hij de berging van de woning van [betrokkene 1] in, waar de speciale mest wordt opgeslagen. Hij distantieert zich niet, zoals ook blijkt uit zijn aanwezigheid bij de bijeenkomst bij [betrokkene 3] in [plaats] op 22 september 2018.
De kennis dat met kunstmest van een bepaalde samenstelling bommen gemaakt kunnen worden is dermate algemeen geworden dat de wetgever in 2016 ervoor gekozen heeft de illegale vervaardiging van explosieven tegen te gaan met de Wet van 25 mei 2016, houdende regels met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (Wet precursoren voor explosieven), geldend vanaf 1 juni 2016 en nadien aangescherpt en tot op heden geldend recht. Deze wet staat eraan in de weg dat [betrokkene 1] , dan wel de verdachte of een van de andere medeverdachten, zonder vergunning de beschikking zouden krijgen over 'speciale mest’, bruikbaar voor het vervaardigen van een bom. Ook de verdachte moet geacht worden te weten dat van (ingrediënten van) kunstmest bommen vervaardigd kunnen worden, dat dit in strijd is met de wet en dat het voorhanden krijgen van dat soort ingrediënten, niet op de wijze waarop dat in dit geval gebeurd is, op legale wijze kan plaatsvinden.
Het plegen van een aanslag met behulp van een bom, gemaakt van ingrediënten mede afkomstig uit kunstmest, is een terroristische aanslag, aangezien een dergelijke aanslag ertoe strekt de bevolking of een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Een dergelijke aanslag beoogt een ontploffing, brand, dood, levensgevaar en/of verwondingen.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij als opzet op het voorbereiden van, kort gezegd, een aanslag met een terroristisch oogmerk.
Nadere bewijsoverweging feit 2
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedeeld in artikel 140a Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Het hof gaat uit van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover het betreft het assisteren bij het ophalen van kunstmest. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte gedurende de gehele periode vaak aanwezig is geweest bij bijeenkomsten zowel in [plaats] bij [betrokkene 1] thuis, als in [plaats] en [plaats] en dat hierin geen verandering komt wanneer de verdachte definitief niet tot deze beoogde aanslagplegers behoort. De verdachte is op 16 juli 2018 meegegaan met een nachtelijke fietstocht van [betrokkene 1] en een onbekende door [plaats] . Op 29 augustus 2018 verlaat de verdachte als laatste de woning van [betrokkene 1] . Ook in de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 gaat de verdachte mee eerst naar de [a-straat] en vervolgens naar de [f-straat] in [plaats] met [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . De omstandigheid dat de verdachte op 18 september 2018 niet aanwezig is geweest bij de ontmoeting in het park en op 27 september 2018 niet aanwezig zal zijn in [plaats] , staat er niet aan in de weg dat hij wel aanwezig is bij de bijeenkomst op 22 september 2018 in [plaats] , die plaats vindt in aansluiting op voorafgaand contact tussen [betrokkene 1] en [A] . Dit alles bevestigt dat hij volledig vertrouwd wordt en meegenomen wordt in de ontwikkeling van de plannen. Gezien de frequentie van de bijeenkomsten, de locaties waar de bijeenkomsten plaats vinden, de aanwezige personen, de nachtelijke ommetjes die gemaakt worden en de opeenvolging van contacten met [A] enerzijds en bijeenkomsten anderzijds acht het hof op basis van de uiterlijk waarneembare verschijningsvorm van dit alles bewezen dat deze bijeenkomsten plaats vonden ter verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het plegen van een aanslag op een festival in de lhbt-sfeer. Het verweer dat deze bijeenkomsten alleen met het oog op de gezelligheid plaatsvonden schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft dit samenwerkingsverband en het doel daarvan daadwerkelijk ondersteund door [betrokkene 1] te helpen bij het ophalen van de kunstmest op 7 september 2018.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van een terroristische aanslag gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook gedragingen heeft ondersteund die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.’
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en pleitnota
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 29 maart, 5, 6, 7, 12 en 19 april en 7 juni 2022 houdt onder meer het volgende in:

De voorzitter hervat op 12 april 2022 het op de terechtzitting van 7 april 2022 onderbroken onderzoek.
De voorzitter geeft het woord aan de raadsvrouw.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen.’
9. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):

2. DE WETENSCHAP VAN CLIENT
(...)
2.6. 29-30-31 augustus
(…)
43. De advocaat-generaal heeft gesteld dat de mededelingen van [betrokkene 1] wel betrouwbaar zijn omdat hij tijdens het politieverhoor ook heeft gezegd dat cliënt er nog niet klaar voor was. De verdediging ontgaat daarvan de relevantie. Dat [betrokkene 1] cliënt niet klaar vond voor het plegen van een aanslag staat wel vast. De vraag is alleen of het klopt dat hij desondanks cliënt wel heeft verteld over zijn plannen. En juist op
datpunt heeft [betrokkene 1] uitdrukkelijk aangegeven dat zijn verklaring niet klopt.
(…)
2.10 Onderbouwing aannemelijkheid
67. Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van cliënt dat hij
geenwetenschap had van de plannen van [betrokkene 1] niet door de bewijsmiddelen wordt weerlegd. Evenmin zijn er (sterke) contra-indicaties die het alternatieve scenario onwaarschijnlijk maken. Integendeel, de aannemelijkheid van de verklaring van cliënt wordt door verschillende omstandigheden ondersteund.
(…)
69. [betrokkene 3] legde uit zichzelf uit waarom cliënt er niet bij hoorde. Hij vond dat kennelijk bezwaarlijk om te melden, en benadrukte dus dat cliënt heus wel een goede broeder is, maar ja, hij had nu eenmaal niet dezelfde opvattingen. Dus hoezeer [betrokkene 3] had geprobeerd hem te overtuigen van de noodzaak van jihad, cliënt ging er niet in mee. Zoals [betrokkene 3] zei: "
als ik van plan was geweest een aanslag te plegen, dan zou ik het niet met [verdachte] bespreken.”
70. Dat sluit ook aan bij wat [betrokkene 1] op schrift als antwoord heeft gegeven op de vraag waarom hij nooit iets deelde met [verdachte] : “
hij is anders en weet niet veel van het geloof en hij had zijn toekomstplannen trouwen, werken etc.”
71. Dat de getuigen over cliënt niet mooier verklaarden dan waar was volgt ook uit het feit dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] Maghnouiji op onderdelen wel degelijk mogelijk belastend verklaren; [betrokkene 1] verklaart immers dat cliënt bij de aanschaf op 11 september was, en Maghnouiji dat hij en [betrokkene 1] in de huiskamer spraken op 14/15 juli.
72. Wat u ook vindt van de getuigenverklaringen van de medeverdachten over hun eigen rol, zij geven allen consistent aan dat cliënt niet op de hoogte was van de plannen. Ze doen dat ook op een manier dat er handen en voeten aan wordt gegeven. En ze doen dat onafhankelijk van de verklaringen over hun eigen handelen. Over cliënt moeten deze verklaringen dus in ieder geval betrouwbaar worden geacht.
73. Ten derde moet gewezen worden op het door het OM zelf zo vaak benadrukte spreken over ‘de vijf’. In het park én in [plaats] kunnen de uitingen van [betrokkene 1] niet anders worden begrepen dan dat de groep met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , en [betrokkene 4] compleet is. Nergens blijkt uit dat [verdachte] afwist van de bijeenkomsten op 17, 18 en 27 september. Bovendien heeft niemand tijdens de bijeenkomsten met de politie-infiltranten gesproken over een
zesdepersoon die actief hielp de plannen te realiseren.
(…)
77. Met die omstandigheden in het achterhoofd moet de verklaring van cliënt dat hij geen wetenschap had van de intentie en plannen van [betrokkene 1] voldoende aannemelijk worden geacht om aan een veroordeling in de weg te staan. Ik verzoek u dan ook cliënt vrij te spreken.
(…)

3.AFGESTEMD ONDERZOEK

(…)
3.2.
Uitlokking
94. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zijn uitlokking plaatsvond gedurende een langere periode, waarbij het zwaartepunt lag voor de periode van het opsporingsonderzoek. Die uitlokking was niet een eenmalige mededeling door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , maar liever een proces waarin zij voortdurend impliciet en expliciet verwezen naar plannen voor een aanslag. Daarbij zag de uitlokking bovendien niet alleen op de intentie van [betrokkene 1] zelf om een aanslag te plegen, maar ook op de noodzaak daar anderen bij te betrekken.
95. In het dossier zitten diverse aanknopingspunten die de verklaring van [betrokkene 1] ondersteunen. Dat zijn natuurlijk ten eerste de overgelegde e-mails, en ook het materiaal dat afkomstig was van de FBI. Die heeft de Facebookacounts van de AIVD-infiltrant ‘ [betrokkene 8] ' overlegd, waarop opruiend materiaal was geplaatst. Dat is relevant omdat [betrokkene 1] heeft verklaard mede te zijn beïnvloed door het gewelddadige materiaal dat door [betrokkene 8] in verschillende incarnaties op Facebook werd geplaatst.
96. In zijn gesprekken met de politie-infiltrant heeft [betrokkene 1] bovendien aangegeven dat het contact al een jaar plaatsvond voor hij tot plannen kwam. Dat begon pas "
when [betrokkene 8] told me: I can do it for you, so that's when everything began to plan." Het was ook [betrokkene 8] die [betrokkene 1] overtuigde dat hij in Nederland een aanslag moest plegen en niet moest uitreizen naar Syrië: "
So he told me: if you have a job here, the reward is greater." Deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië moet echt beschouwd worden een andere intentie te zijn dan het plegen van een grote aanslag hier.
97. De door [betrokkene 1] gegeven beschrijving van de uitlokking is ook terug te vinden in de overlegde e-mails. Daarin wordt meermaals gehamerd op een spoedige voortgang van de plannen en worden diverse instructies gegeven over de te gebruiken e-mailadressen en te onderhouden contacten. Deze instructies zijn absoluut niet passief. Er wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van herhaling, verwijzing en het aanroepen van hogere autoriteiten. Dit zijn allemaal trucs die in onderlinge samenhang bij [betrokkene 1] in eerste instantie de intentie opwekten, en ook nog tijdens het politie-infiltratietraject cruciale elementen van het plan vormen, verfijnen en onder de aandacht blijven brengen.
98. Tot slot is in dit verband te wijzen op het versterkende effect van de door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] gepresenteerde eenheid met de politie-infiltrant. Enerzijds versterkten [betrokkene 8] en [betrokkene 9] de positie van die politie-infiltrant: [betrokkene 1] nam hem serieus en vertrouwde hem vanwege de introductie van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] . Ook bleef [betrokkene 1] na hun aandringen met de politie-infiltrant in contact. Tegelijkertijd versterkte de aanwezigheid van de politie-infiltrant natuurlijk ook de rol en het gezag van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] : zij bleken daadwerkelijk mensen te zijn die iets konden regelen. Gezamenlijk hadden de drie […] daardoor een allesbeslissende en regisserende rol in de voorbereidingsplannen.
99. Voor cliënt zijn met name twee specifieke onderdelen van belang. Dat betreft ten eerste de keus van [betrokkene 1] om anderen bij zijn plannen te betrekken. Volgens [betrokkene 1] werd hij hier door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] toe aangespoord. Tegen [A] verklaart [betrokkene 1] dat zijn plan vanaf het begin was om ‘het’ alleen te doen; dat schrijft hij ook aan [betrokkene 8] op 29 juni: "
I focus on my orginal plan when i was alone from the start". Ook in de overlegde e-mails, die slechts het eind van het uitlokkingsproces beslaan, is te zien hoezeer de rol van eventuele anderen een thema was. [betrokkene 9] schrijft op 9 mei dat de politie-infiltrant is aangewezen om niet alleen [betrokkene 1] , maar ook zijn broeders te begeleiden. In latere e-mails zien we dat [betrokkene 1] er erg op gefocused is te benadrukken dat hij zijn best doet anderen erbij te halen:
i really did my best to make group for partying […].En die ene keer dat hij nog verwijst naar zijn oorspronkelijke plan in zijn eentje krijgt hij direct een strenge e-mail terug.
100. Een ander punt waarop het proces van beïnvloeding van groot belang is geweest betreft de kunstmest. Uit de verklaringen van Den Hartigh en B2870 blijkt het plan [betrokkene 1] kunstmest te leveren al in een heel vroeg stadium te hebben bestaan en afkomstig te zijn van de AIVD. Bij de bijeenkomst voor 18 mei waren het de AIVD-medewerkers die uitlegden dat je voor een autobom ‘een speciaal soort mest’ nodig hebt. Den Hartigh antwoordde op mijn vraag of deze AlVD-medewerkers bij het inlichtingenonderzoek betrokken waren dat hij vermoedt dat zij wel iets wisten daarvan. [betrokkene 1] zelf heeft verklaard dat [betrokkene 8] en [betrokkene 9] met hem via mail, maar ook via Telegram hebben gesproken over het maken van een autobom. In de gesprekken met [A] blijkt [betrokkene 1] bovendien te twijfelen over een autobom; zijn focus is vooral op de wapens en bomvesten. [A] stelt [betrokkene 1] niet alleen gerust, hij stelt ook voor de bom te maken: "
I can make that one". Hij is ook degene die het initiatief neemt welke middelen ervoor nodig zijn, en aan [betrokkene 1] de suggestie van kunstmest doet. En het is uiteraard ook de politie die de mest daadwerkelijk levert. Dit onderdeel van het plan wordt door [betrokkene 1] verder ook niet besproken met de medeverdachten.
101. Dat brengt mij bij de vraag wat één en ander betekent voor cliënt. Hier is de EHRM-zaak van Akbay en anderen tegen Duitsland van 15 oktober 2020 van bijzonder belang. In deze zaak waren er aanwijzingen dat N.A. in heroïne handelde. Een criminele burgerinfiltrant stelde hem voor heroïne in te voeren, waarop N.A. zei geen heroïne, maar wel cocaïne te willen invoeren. Na enige tijd werd hij door de burgerinfiltrant voorgesteld aan een politie-infiltrant die zogenaamd werkte in de Bremerhaven en veilig drugs uit een schip kon halen. Tegen hem zei N.A. dat hij wel de contacten had om cocaïne in te voeren, hoewel dit niet waar was. Het lukte N.A. in eerste instantie ook niet om de benodigde contacten op te doen. Toch bleef het traject lopen. "
N.A. felt under pressure and honour-bound as a result of repeated statements made by the informant." Uiteindelijk ontmoet hij een Nederlander, en samen met de
second applicant, die de Nederlander ook kent, gaat hij bij hem op bezoek. Via deze Nederlander en zijn vrienden wordt uiteindelijk een transport opgezet.
102. Aangenomen wordt dat N.A. was uitgelokt: hoewel er wel een initiële verdenking was werd tijdens het undercover-traject duidelijk dat hij niet beschikte over de benodigde contacten om drugshandel te doen. Bovendien was de aangeboden hulp vanuit de infiltrant zodanig dat hier een grote
incentivevoor drugshandel uit voortkwam: “
Ultimately, it may only have been this safe route for importing the drugs which enabled N.A. and his co-perpetrators to organise the drug importation with the persons he had got to know by chance in the Netherlands.”
103. Overigens heeft de rechtbank Breda al in 2002 geoordeeld dat uitlokking ook mogelijk is als er al wel iets van een intentie was, maar de infiltranten een allesbeslissende en regisserende rol hebben gespeeld bij de organisatie van het feit.
104. De vergelijking met de voorliggende zaak komt onmiddellijk naar boven. Zelfs als wordt aangenomen dat [betrokkene 1] uit zichzelf wel een algemene interesse had een aanslag voor te bereiden, was het juist de door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , en later ook de politie-infiltrant, aangeboden hulp in het formuleren van een plan, het
guidenvan [betrokkene 1] daarbij en uiteindelijk ook het concretiseren van het plan, mede door de aangeboden levering van grondstoffen, dat [betrokkene 1] uitlokte tot het plegen van voorbereidingshandelingen voor een aanslag.
105. Maar deze zaak is misschien nog wel belangrijker vanwege een andere overweging. Niet alleen N.A. was namelijk uitgelokt; ook de
second applicantwas uitgelokt. Deze
second applicanthad nooit contact gehad met de politie- of burgerinfiltrant. Hij was nooit eerder veroordeeld, er was nooit eerder onderzoek naar hem gedaan en er was geen enkele reden om te denken dat hij in drugs zou willen handelen. Het was voor de politie voorzienbaar dat N.A. na zijn contacten met de infiltranten anderen zou benaderen om deel te nemen aan zijn drugshandel. Uit het onderzoek van de rechtbank bleek dat de
second applicantwas gaan deelnemen, juist vanwege de door de politie opgezette veilige route, die N.A. aan hem had beschreven: "
The second applicant's activities must therefore be considered to have been determined by the setting up by the police of the route for importing the drugs.
106. Indien u uitgaat van het feitencomplex zoals de advocaten-generaal dat presenteren, dan moet worden geconcludeerd dat deze tweede situatie op cliënt van toepassing is. Hij is nooit eerder veroordeeld en kwam niet eerder voor in het onderzoek. [betrokkene 1] is gaan zoeken naar anderen onder druk van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , wat voorzienbaar was. Het ophalen van de mest was bovendien door de autoriteiten geregisseerd als een veilige en makkelijke manier om de plannen voor te bereiden. De feiten die cliënt volgens de advocaten-generaal zou hebben gepleegd, waren
determineddoor de wijze waarop politie en AIVD het afgestemde onderzoek hadden opgezet. Dat cliënt zelf geen contact met hen heeft onderhouden is daarvoor verder niet relevant.
107. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 8 december 2020 leid ik bovendien af dat het niet nodig is dat de medeverdachte die wél contact had zelf was uitgelokt: het woordje (ook) staat immers tussen haakjes. Voor zover u bijvoorbeeld zou vinden dat het aansporen om anderen bij zijn plannen te halen niet inhoudt dat [betrokkene 1] zelf was uitgelokt, kan dat dus nog steeds als uitlokking van cliënt worden beschouwd.
108. Het Openbaar Ministerie hamert erop dat de voormalig Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding mr. Den Hartigh meermaals beeft benadrukt geen uitlokking te hebben gezien bij de AIVD. Het blijft echter onduidelijk welke informatie hij nu precies had. Ook in hoger beroep geeft hij aan dat het de AIVD is die bepaalt welke informatie hij krijgt. Hij beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht wanneer gevraagd wordt of hij al voor de aanhouding van de verdachten kennis had genomen van de e-mails tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 8] . Ik betoogde al in eerste aanleg dat het voor de verdediging niet vast te stellen is of Den Hartigh alle informatie van de AIVD heeft gezien, en met name ook niet of hij ook op de versterkende gevolgen van de interferentie zelf heeft gelet. Ik verzoek u dat gedeelte hier als herhaald en ingelast te beschouwen:
57. [...] [Den Hartigh] stelt dat hij al het werk van de AIVD mag beoordelen op grond van artikel 93 lid 4 WIV 2017 in samenhang met artikel 66 lid 4 WIV 2017. Dat is een vergaande conclusie, die niet evident uit deze artikelen volgt. In alle stukken wordt ook slechts gesproken over het beoordelen van de aan ambtsberichten ten grondslag gelegde informatie. Het is dan ook onduidelijk in hoeverre de AIVD dit standpunt deelt, en welke informatie dus aan Den Hartigh ter inzage is gesteld.
58. Den Hartigh heeft bovendien uitsluitend aangegeven dat hij geen tekenen van uitlokking zoals in de WIV 2017 gedefinieerd heeft gezien bij de AIVD. Maar in hoeverre de gezamenlijke interferentie tot uitlokking leidt heeft hij niet beoordeeld. Ook gaat hij niet in op de vraag of er andere strafbare feiten zijn gepleegd, zoals opruiing.
59. Het is bij dit alles bovendien de vraag in hoeverre hij dat
koncontroleren. In het verleden is vanuit de CTIVD kritiek geuit op de AIVD over het gebrek van verslaglegging rondom de inzet van actieve agenten op het internet. De verdediging kan nu niet controleren of dit is verbeterd, en welke waarborgen er zijn ingebouwd om te voorkomen dat de inzet van actieve agenten op het internet te ver gaat.
109. In ieder geval heeft Den Hartigh geen onderzoek gedaan naar of zicht gehad op de mate waarin de activiteiten doorspeelden richting cliënt. Hij lijkt zich niet bewust te zijn geweest van de mogelijkheid dat een persoon die geen contact heeft gehad met de infiltranten alsnog door hun handelen wordt uitgelokt.
110. Gezien het fundamentele karakter van het uitlokkingsverbod, dat overigens evengoed voor de AIVD geldt, dient op deze uitlokking de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging te volgen.
111. Ik wijs daarbij op de bijgestelde maatstaf van de Hoge Raad uit het arrest van 1 december 2020, waarin uitlokking expliciet als voorbeeld werd genoemd en waarbij niet langer ook nog hoeft te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Ook een uitlokking die niet per se de bedoeling was van de agenten van de Staat moet tot niet-ontvankelijkheid leiden.
3.3
Niet aanwenden opsporingsmiddelen
112. Tot nu toe is voornamelijk stilgestaan bij het optreden van de AIVD in het afgestemde onderzoek. Het eerste criterium van de zaak-Eik ziet echter niet op het optreden van de inlichtingendiensten, maar op het optreden van de opsporingsdiensten. Of liever gezegd, op hun nalaten. Het is daarbij niet van belang of de AIVD volgens haar eigen normen rechtmatig heeft gehandeld: de Hoge Raad heeft geen cumulatieve criteria geformuleerd, maar alternatieve. Bovendien is het hiervoor ook niet nodig dat de AIVD de politie exact op de hoogte heeft gehouden van haar eigen onderzoek: voldoende is dat de politie weet heeft van betrokkenheid van de AIVD -wat blijkt door het startambtsbericht- en haar handelen afstemt op de aanname dat de AIVD voor de strafzaak relevante informatie heeft of handelingen zal gaan verrichten.
113. Overigens blijkt uit het verhoor van Den Hartigh in hoger beroep dat er soms wel degelijk operationele informatie wordt verstrekt, en dat er ook kan worden gezegd
"dat er inlichtingenbelangen zijn waardoor er aan de politie gevraagd wordt daar even niets te doen, geen middelen in te zetten.”
114. Hoe dan ook, het afgestemde onderzoek moet in het licht van de zaak-Eik onrechtmatig worden geacht, wanneer blijkt dat door de politie bewust is nagelaten om bepaalde opsporingsbevoegdheden te gebruiken teneinde gebruik te kunnen maken van het mede door de AIVD ingezette en beïnvloedde infiltratietraject en daaruit voortvloeiende informatie.
115. Dergelijk nalaten komt in deze zaak sterk naar voren. Het begint al met de start van het infiltratietraject. Uit het dossier blijkt niet dat men enig onderzoek had gedaan hoe de infiltrant op betrouwbare wijze aan [betrokkene 1] kon worden geïntroduceerd. Willen wij het dossier geloven, dan heeft het team met zijn duimen zitten draaien tot plotseling de AIVD ambtsberichten met e-mailadressen ging uitbrengen.
116. Vervolgens schrijft de politie-infiltrant in zijn allereerste email op voorspraak van de politiebegeleiders dat hij door ‘de broeders' was aangewezen om hem te helpen; precies zoals [betrokkene 9] al op 9 mei aan [betrokkene 1] had aangekondigd. Dat dit een toevalstreffer is, zoals de politiebegeleider ons wilde doen geloven, is bij een dergelijk zorgvuldig opgezet infiltratietraject hoogst onaannemelijk. Waarom zou [betrokkene 1] zo’n e-mail vertrouwen als hij
out of the bluekomt?
117. Maar het bewust nalaten onderzoek te doen komt pas echt naar voren in de loop van het politie-infiltratietraject. Dat traject werd aangevangen met de wens
zicht te krijgen op de andere betrokken personen in de groep rondom [betrokkene 1]. Elke verwijzing van [betrokkene 1] naar de enige twee broeders wiens naam hij noemt en die hem tot dan toe het meest hebben geholpen wordt echter vakkundig genegeerd.
118. Tijdens de eerste ontmoeting van [betrokkene 1] met de politie-infiltrant begint hij al meteen: "
I don't know what [betrokkene 8] and [betrokkene 9] told you.” Later vraagt hij de politie-infiltrant aan ‘de broeders' te bevestigen dat ze elkaar gezien hebben. [A] de politie-infiltrant zegt daarop dat de broeders wisten van de ontmoeting en dat hij ze een e-mail zou sturen. Dat is toch wel een extreem risicovolle mededeling als je geen idee hebt over wie [betrokkene 1] het eigenlijk heeft en er dus vanuit moet gaan dat hij verwijst naar legitieme IS-ers.
119. Op 16 juli stuurt [betrokkene 1] bovendien gelijktijdig een e-mail aan de politie-infiltrant, [betrokkene 8] en [betrokkene 9] . De politie-infiltrant heeft verklaard deze e-mail met zijn begeleiders te hebben besproken en zegt: "het zou een natuurlijke stap zijn om het te bespreken met diegenen die inhoudelijk met de zaak bezig waren." Eén van de door [betrokkene 1] gebruikte e-mailadressen was de politie al bekend: het adres
[e-mailadres 2]was immers opgenomen in het memo van de FBI van 30 mei 2018 als e-mailadres van [betrokkene 10] . Volgens de FBI betrof dit een grote ISIS-supporter. Op 12 juni 2018 had de politie bovendien de Facebookaccounts van [betrokkene 10] ontvangen, waarin ditzelfde e-mailadres is opgenomen. Deze [betrokkene 10] stelde zich ook voor als [betrokkene 8] en onderhield al geruime tijd contact met [betrokkene 1] .
120. Dus de politie stuurt een infiltrant af op een mogelijke terrorist. Die terrorist stuurt vervolgens de infiltrant een e-mail, die tegelijkertijd ook wordt gestuurd naar een bij de FBI bekende IS-er, waaruit duidelijk blijkt dat [betrokkene 1] de infiltrant en die IS-er als onderdeel van dezelfde groep beschouwt, de groep waarmee hij een aanslag wil voorbereiden. En dan zou het opsporingsteam geen enkel onderzoek doen naar deze bekende IS-er? Nog niet eens deze bevindingen in een proces-verbaaltje opnemen? Terwijl het onderzoek nu juist gericht is op de personen met wie [betrokkene 1] een aanslag wil voorbereiden?
121. De enige reden die wij kunnen bedenken om dergelijke zeer voor de hand liggende opsporingshandelingen achterwege te laten is dat het opsporingsteam op dat moment al wist, althans het sterke vermoeden had dat deze [betrokkene 8] wel eens van de veiligheidsdiensten kunnen zijn. En dat men liever niet de aandacht legde op deze persoon en diens rol in het infiltratietraject.
122. Al deze elementen tezamen brengen de verdediging tot de overtuiging dat de politie doelbewust geen opsporingsbevoegdheden heeft aangewend, teneinde gebruik te kunnen maken van het door de AIVD opgezette en beïnvloedde infiltratietraject en de daaruit voortvloeiende vergaarde informatie. Daarbij had men het oog op het buiten toepassing blijven van de strafvorderlijke waarborgen op het gebied van verslaglegging en transparantie die het volledige infiltratietraject zouden moeten omringen in het uiteindelijke dossier, maar waarvan men natuurlijk wel wist dat de AIVD daar niet aan mee zou werken.
123. De wijze waarop dit afgestemde onderzoek plaatsvond moet in het licht van het a-criterium van de zaak-Eik worden beschouwd als een ernstig vormverzuim waarmee belangrijke strafrechtelijke voorschriften inzake infiltratietrajecten en de
fairnessvan het onderzoek zijn geschonden. Voor de AIVD, het Openbaar Ministerie en de politie was het blijkens de standvastige antwoorden van Den Hartigh niet evident dat deze wijze van onderzoek onacceptabel was. Dit vormverzuim had bovendien een bepalende invloed op het onderzoek en de vervolging van cliënt. Bewijsuitsluiting is dan in aansluiting bij artikel 359a Sv noodzakelijk als rechtstatelijke waarborg om politie en AIVD ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare vormverzuimen te laten plaatsvinden. Dat betreft het infiltratietraject zelf, te weten de communicatie met de politie-infiltrant, en de directe resultaten daarvan, te weten de kunstmest en het ophalen daarvan.
124. Na uitsluiting van deze bewijsmiddelen moet cliënt worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
3.4
Verslaglegging afgestemd traject
125. De advocaten-generaal hebben betoogd dat het optreden van de AIVD in deze zaak volstrekt paste binnen de doelstelling van de AIVD, ook daar waar directe beïnvloeding van het politie-infiltratietraject plaatsvond. Zij concluderen dat politie en AIVD elk binnen haar eigen taakopstelling bleef, en dat dit weliswaar een ongemakkelijke situatie meebrengt maar dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid.
126. Daar zijn een aantal opmerkingen bij te maken. Ten eerste doet het Openbaar Ministerie hier nu net wat zij telkens de verdediging heeft verweten, namelijk uw hof een oordeel vragen over het optreden van de AIVD binnen de voor haar geldende wettelijke kaders.
127. Waar uw hof echter over heeft te oordelen, en waar de rechtbank over heeft geoordeeld, is of het proces tegen de verdachte eerlijk was en of die verdachte voldoende gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Daarbij is natuurlijk relevant of de betreffende overheidsdiensten bewust in strijd met regelgeving hebben gehandeld, zoals hiervoor uiteengezet. Maar ook als u van mening zou zijn dat dit niet het geval is kan alsnog de conclusie moeten luiden dat de verdedigingsrechten zodanig worden beperkt dat het gebruik van het bewijs strijdig zou zijn met het recht op een
fair trial.
128. Het gebeurt immers vaker dat in een strafprocedure een vergaande conclusie moet worden getrokken op basis van de verdedigingsrechten, zonder dat daarbij iemand per se een verwijt te maken is. Neem de situatie dat de cruciale belastende getuige in de tussentijd is overleden: zijn er onvoldoende mogelijkheden om de verdediging te compenseren, dan zal diens verklaring niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt en zal er vrijspraak volgen. Dat is niemands schuld, maar is de consequentie van de rechtstatelijke opvattingen over het recht op een eerlijk proces.
129. In dit geval is bovendien in ieder geval door de AIVD heel bewust de keus gemaakt om haar eigen onderzoek naar [betrokkene 1] te verbinden aan het politieonderzoek. Zij heeft [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [A] als onderdeel van dezelfde organisatie en dus als eenheid gepresenteerd, door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] de politie-infiltrant te laten introduceren en meermaals expliciet bij naam over hem te spreken. Er had ook gekozen kunnen worden, zoals vroeger, om richting het target veel minder duidelijk een relatie aan te geven, en te volstaan met het ‘over de schutting gooien' van de bevindingen. Door deze keus te maken heeft de AIVD bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar optreden een rol zou gaan spelen in het strafvorderlijk infiltratietraject, welke rol ook is verwezenlijkt. Zij had, al dan niet na voorlichting door de LOvJ, kunnen weten dat voor een dergelijke rol meer openheid over het optreden noodzakelijk zou zijn, wil de strafrechter de resultaten van het infiltratietraject kunnen gebruiken.
130. Die openheid had de vorm kunnen aannemen van extra ambtsberichten waarin in algemene termen was gesproken over [betrokkene 8] en [betrokkene 9] . In ieder geval had het voor de hand gelegen dat de AIVD na ontvangst van de Memo van de FBI op 1 juni 2018 op enige wijze nader had gecommuniceerd over [betrokkene 8] , zeker toen duidelijk was dat [betrokkene 1] zowel [betrokkene 8] als de politie-infiltrant gelijktijdig had ge-emailed. Toen stond immers vast dat zijn naam in het politiedossier zou verschijnen.
131. Zelfs was het mogelijk al genoeg geweest als in hoger beroep het verzuim was hersteld en de AIVD alsnog alle relevante communicatie had overlegd. De AIVD weigert dit echter te doen. Als gevolg daarvan kan de verdediging niet controleren wat er nu precies is besproken tussen [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 1] , zowel voorafgaand aan het politie-onderzoek als tijdens dat onderzoek. Daardoor kan de verdediging niet nader onderbouwen dat inderdaad sprake was van uitlokking.
132. Daarbij moet worden onthouden dat we geen compleet beeld hebben van de uitwisselingen tussen [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft verklaard ook via Telegram en andere kanalen contact te hebben gehad. We zien dat [betrokkene 8] hem vraagt om een Telegram-account en hij daar antwoord op geeft. We weten dus dat er nog meer communicatie is geweest die niet ter beschikking aan ons is gesteld.
133. Door het ontbreken van de verslaglegging is ook niet te controleren of er wellicht ontlastend materiaal in die communicatie zat. Het is aannemelijk dat het aan [verdachte] gedicteerde bericht in de auto op 7 september gericht was aan [betrokkene 9] of [betrokkene 8] . Wat is er nog meer over die dag gezegd? Had [betrokkene 1] bijvoorbeeld laten weten dat ‘hij’ de mest ging halen, of dat ‘hij met een broeder' de mest ging halen? Geeft hij informatie over cliënt, of juist niet?
134. Let wel, het staat de AIVD vrij deze informatie niet te geven. Maar dat heeft consequenties voor de bewijsbaarheid. Consequenties die de AIVD mogelijk best bereid is te aanvaarden, ook al laten ze daarmee hun ketenpartner het Openbaar Ministerie in de kou staan.
135. Concluderend stel ik vast dat er sprake is geweest van een afgestemd onderzoek. Dit onderzoek was onrechtmatig op de gronden a en b van de zaak-Eik, althans de verslaglegging over dit onderzoek was onvoldoende, nu over het gehele AlVD-traject geen enkele verslaglegging is verstrekt. Daardoor kan de verdediging de gronden a en b niet nader onderbouwen, en kan zij de betrouwbaarheid van de resultaten van het afgestemde onderzoek niet toetsen. Dat betreft het infiltratietraject zelf, te weten de communicatie met de politie-infiltrant, en de directe resultaten daarvan, te weten de kunstmest en het ophalen daarvan. Ik verwijs naar de zaak van het gerechtshof Arnhem , waarin het hof een verweer als gevolg van de houding van de Zwitserse autoriteiten niet kon onderzoeken en zowel het door hen verzamelde bewijs, als de 'vrucht van die onrechtmatigheid' uitsloot.
136. Met uitsluiting van deze bewijsmiddelen moet voorts cliënt worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.’
(…)

5.FEIT 2: DEELNAME AAN EEN TERRORISTISCHE ORGANISATIE

167. Onder feit 2 wordt cliënt verdacht van deelname aan een terroristische organisatie. Daarvoor zal ten eerste moeten worden vastgesteld of er wel sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband. Ik dank mr. Landerloo voor haar uitvoerige uiteenzetting in eerste aanleg van dit punt, waar ik graag uit put.
168. Uit de jurisprudentie volgt dat het gezamenlijk plannen maken voor het plegen van misdrijven nog niet genoeg is om te spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband. Het misdrijf samenspanning is ook precies om die reden in het wetboek geïntroduceerd.
169. Een dergelijk samenwerkingsverband kan wel worden aangenomen aan de hand van de onderlinge verdeling van werkzaamheden of de onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen een organisatie met het oog op het bereiken van de gemeenschappelijke doelen. In deze zaak hadden de medeverdachten echter geen enkele zeggenschap over de plannen die [betrokkene 1] met [A] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] maakt.
170. De verdachten waren kennissen, vrienden en familie van elkaar die om een veelheid van redenen contact hadden; dat verliep zonder plan of structuur. Ze waren ook geen vrienden van elkaar teneinde die aanslag te plegen; er was dus geen samenwerkingsverband met een specifiek opzet. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor het bestaan van een organisatie met het oogmerk terroristische misdrijven te plegen.
171. Maar
alser al een organisatie was met het oogmerk terroristische misdrijven te plegen, dan moet toch worden geconcludeerd dat die organisatie de door het Openbaar Ministerie zo veelvuldig benoemde
groep van vijfwas. Over die vijf wordt vanaf 16 juli 2018 geschreven en gesproken door [betrokkene 1] , en het zijn ook die vijf die op 18 september in het park zijn. Uiteindelijk trekt [betrokkene 4] zich terug uit deze organisatie, en zijn er dus nog maar vier in [plaats] . Cliënt is echter nooit onderdeel geweest van deze organisatie.
172. Zelfs als u ervan uitgaat dat cliënt in potentie de nummer zes was waar [betrokkene 1] over sprak, moet geconstateerd worden dat [betrokkene 1] altijd over hem sprak als iemand “naar wie hij nog op zoek was," die “maybe” in de toekomt iets zou doen, waar hij nog mee bezig was hem erbij te laten komen (
join); die er nu in ieder geval nog niet klaar voor was. Iemand die nu dus duidelijk nog geen lid was van de club.
173. Cliënt moet dan ook worden vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie.
174. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan een terroristische organisatie heb ik in eerste aanleg het volgende gezegd, hetgeen ik u verzoek hier als herhaald en ingelast te beschouwen.
204. Subsidiair is medeplichtigheid aan een terroristische organisatie aangenomen. Nu is daarvoor voldoende als kan worden bewezen dat de verdachte wist, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat hij van doen had met een criminele organisatie. Er blijkt echter niet dat cliënt wist dat de anderen een organisatie vormden die het oogmerk had misdrijven te plegen of dat hij hier behulpzaam in wilde zijn. Ook hier ontbreekt dus wetenschap en opzet.
205. Bovendien is er geen enkel bewijs dat de financiële middelen die cliënt aan [betrokkene 1] ter beschikking stelde door [betrokkene 1] werden of zouden worden gebruikt voor de vorming van een criminele organisatie of op enigerlei wijze een organisatie zou hebben geholpen het oogmerk te verwezenlijken. Simpelweg het leveren van geld waardoor een ander zijn eigen geld ergens anders aan kan besteden is daarvoor onvoldoende.
206. Ook hier geldt voorts weer dat het vergezellen van mensen in ieder geval te passief is om als medeplichtigheidshandeling te worden beschouwd, terwijl niet blijkt dat er tijdens bijeenkomsten waar cliënten mensen naar toe heeft vervoerd daadwerkelijk over de plannen werd gesproken althans dat cliënt ze met het opzet daarop erheen heeft vervoerd.
207. En tot slot kan ook de rol bij het ophalen van de mest hier geen behulpzaamheid aan deelneming van een criminele organisatie opleveren, nu als gezegd cliënt op dat moment niet wist van het bestaan van een criminele organisatie.’
De verwerping van de gevoerde verweren
10. Het bestreden arrest houdt inzake de gevoerde verweren het volgende in (met weglating van voetnoten):

4. Gevoerde verweren
Inleiding
Op 27 september 2018 heeft de DSI van de politie in deze zaak vier verdachten aangehouden. Deze aanhouding vond plaats nadat zij in een vakantiehuisje in [plaats] handvuurwapens hadden ontvangen van twee undercover politieagenten. Daarvoor hadden zij bomvesten gepast en geoefend met het hanteren van Kalasjnikovs. Deze wapens waren vooraf door de politie onklaar gemaakt. Elders in Nederland zijn nog twee verdachten aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee een grote terroristische aanslag in Nederland is voorkomen.
De zes verdachten zijn vervolgd voor het voorbereiden van moord, brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met een terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. De vier in [plaats] aangehouden verdachten zijn bovendien vervolgd voor het deelnemen aan training voor terrorisme en één van hen ook voor poging tot moord, dan wel doodslag op politieambtenaren.
In eerste aanleg zijn de verdachten voor de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. De veroordelende vonnissen in de zaken van de medeverdachten [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) zijn inmiddels onherroepelijk.
De raadsman van [betrokkene 1] heeft in zijn strafzaak in eerste aanleg aangevoerd dat hij “in 2017 van overheidswege is uitgelokt.” Hij heeft daartoe gesteld dat [betrokkene 1] eerst door twee AIVD-infiltranten - [betrokkene 8] en [betrokkene 9] - is uitgelokt. Vanaf 11 juni 2018 - toen het politieonderzoek liep - is hij gelijktijdig door deze AIVD-infiltranten en door de politie-infiltrant [A] uitgelokt.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Zij heeft daartoe eerst vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat er een verband is tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 9] enerzijds en de AIVD anderzijds en geconcludeerd dat zij aan die dienst zijn gerelateerd. De rechtbank heeft vervolgens - samengevat weergegeven - overwogen dat niet kan worden vastgesteld of [betrokkene 8] en [betrokkene 9] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase. Tijdens de opsporingsfase hebben [betrokkene 8] en [betrokkene 9] - parallel aan de inzet van de politie-infiltrant [A] - [betrokkene 1] weliswaar beïnvloed, maar niet aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Niettemin oordeelde de rechtbank dat de AIVD-infiltranten [betrokkene 8] en [betrokkene 9] er actief aan hebben bijgedragen dat [betrokkene 1] met [A] in contact is gekomen en dat zij [betrokkene 1] hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit. Deze niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD heeft (alleen) in de zaak tegen [betrokkene 1] geleid tot het toepassen van strafvermindering. Het vonnis in die zaak is - als gezegd - onherroepelijk. Ten slotte heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat [betrokkene 1] door de politie-infiltrant [A] niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
In de onderhavige zaak heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de plannen van [betrokkene 1] .
Subsidiair stelt de raadsvrouw ten eerste dat er sprake is geweest van uitlokking van [betrokkene 1] , althans ontoelaatbare beïnvloeding van hem om anderen bij zijn plannen te betrekken en mest op te halen. Geconcludeerd moet worden dat de verdachte uitsluitend door het optreden van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [A] is gekomen tot zijn betrokkenheid. In navolging van de uitspraak Akbay tegen Duitsland concludeert de verdediging dat de verdachte via [betrokkene 1] geacht moet worden te zijn uitgelokt, wat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ten tweede heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het afgestemde onderzoek een bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en zijn vervolging van het tenlastegelegde feit. De verdediging komt tot de conclusie dat bewijsuitsluiting van de communicatie van [betrokkene 1] met de politie-infiltrant en het ophalen van de kunstmest noodzakelijk is als rechtstatelijke waarborg om politie en de AIVD ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare vormverzuimen te laten plaatsvinden.
Ten derde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het volledig ontbreken van verslaglegging van de AIVD-kant van het afgestemde traject geleid heeft tot een situatie waarin een deel van het afgestemde onderzoek door de verdediging niet te controleren is. De verdediging verzoekt om bewijsuitsluiting van de verklaringen van de communicatie van [betrokkene 1] met de politie-infiltrant.
Het hof zal het primaire verweer bespreken onder 10. Hieronder worden de drie subsidiaire verweren van de verdediging nader besproken. Ter inleiding gaat het hof eerst in op de gestelde infiltratie door de AIVD en de politie.
4.1
De infiltratie
Inleiding
Vanaf 2002 geeft de Wiv 2002 een regeling voor de werkzaamheden van de AIVD en MIVD. Deze diensten houden zich bezig met de verzameling, analyse en verstrekking van gegevens. Met de invoering van de Wiv 2017 (op 1 september 2017 is de Wiv 2017 deels in werking getreden en per 1 mei 2017 volledig) is beoogd de bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te moderniseren en de wettelijke waarborgen voor de inzet van die bevoegdheden nauwkeurig vast te leggen. Volgens de wetgever is de modernisering van bevoegdheden vereist onder meer vanwege de toenemende terroristische dreiging. Onderkend is daarbij dat effectief functionerende inlichtingen- en veiligheidsdiensten door gebruik te maken van hun ingrijpende bevoegdheden per definitie inbreuk maken op grondrechten, waaronder privacy. Uitgangspunt is dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun taak in het kader van de nationale veiligheid uitsluitend effectief kunnen uitvoeren indien dat heimelijk plaatsvindt. De bevoegdheden van de diensten – waaronder de inzet van agenten – zijn onder de oude en huidige wet nagenoeg hetzelfde gebleven. De waarborgen die bij de uitoefening van de bevoegdheden in acht genomen moeten worden zijn in de Wiv 2017 geregeld. Het toezicht op de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden is ondergebracht bij de CTIVD.
Op grond van artikel 66 lid 1 Wiv 2017 (voorheen artikel 38 Wiv 2002) kan de AIVD – indien bij de verwerking van gegevens blijkt van gegevens die tevens van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten – daarvan schriftelijk mededeling doen aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Op grond van deze bepaling heeft de AIVD in de onderhavige zaak meerdere ambtsberichten uitgebracht.
Het ambtsbericht van de AIVD
Op 26 april 2018 heeft de AIVD het eerste ambtsbericht uitgegeven aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Dit luidt als volgt:
“ [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] en ingeschreven op [b-straat 2] te [plaats] ) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers. [betrokkene 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van dit AIVD-ambtsbericht is de officier van justitie onder de naam 26Orem een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart. Op 18 mei 2018 heeft de officier van justitie op grond van artikel 126h Sv een bevel tot infiltratie tegen [betrokkene 1] afgegeven. Op grond van dat bevel heeft het team WOD van de politie een politie-infiltrant ingezet. Deze infiltrant heeft onder de naam [A] per e-mail van 11 juni 2018 contact opgenomen met [betrokkene 1] op het e-mailadres [e-mailadres 1] .
Daarin schrijft [A] :
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother [A] ”
Tot 27 september 2018 hebben [betrokkene 1] en de politie-infiltrant [A] e-mails en Telegramberichten aan elkaar verstuurd en hebben diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen [A] en (onder anderen) [betrokkene 1] . Daarop zal het hof hieronder nader ingaan.
Het voortraject
Eerst gaat het hof in op de stelling van de verdediging dat [betrokkene 8] en [betrokkene 9] aan de AIVD zijn gelieerd. Daartoe beziet het hof onder meer of [betrokkene 8] en [betrokkene 9] de “
brothers” zijn waarop [A] in bovenstaande e-mail van 11 juni 2018 doelt.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 9] op 9 mei 2018 per e-mail aan [betrokkene 1] schrijft:
“A trustworthy brother was appointed (…) to guide you (…) in the next steps to the party. The brother can reach out very soon (…).”
Op 29 mei 2018 bericht [betrokkene 8] per e-mail aan [betrokkene 1] :
“(…) A brother has been – according to customs – already appointed to serve you and help you further with (candy) (…). He will insha Allah get in touch with you (…). I ask you to fix an E-mail address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to Akhi [betrokkene 9] . (…).”
Op 6 juni 2018 laat [betrokkene 9] per e-mail aan [betrokkene 1] weten:
“(…) please make a completely new mail address on which the brother can contact you and send it to me soon (…). It will only used by the trusted brother (…).
Vervolgens geeft [betrokkene 1] op 7 juni 2018 zijn nieuw aangemaakte e-mailadres [e-mailadres 1] door aan [betrokkene 8] . Op 8 juni 2018 bevestigt [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] zijn nieuwe hotmailadres te hebben ontvangen. Op 8 juni 2018 geeft de AIVD een ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding waarin [e-mailadres 1] als het e-mailadres waarop [betrokkene 1] kan worden bereikt wordt verstrekt.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de politie-infiltrant [A] zijn eerste e-mail van 11 juni 2018 aan [betrokkene 1] verstuurt aan het hotmailadres dat [betrokkene 1] kort daarvoor heeft doorgegeven aan [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en dat vervolgens op 8 juni 2018 via een AIVD-ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie is verstrekt. Daaruit leidt het hof af dat [betrokkene 9] en [betrokkene 8] de “
brothers” zijn waarvan politie-infiltrant [A] spreekt in zijn e-mail van 11 juni 2018.
Illustratief is in dit verband de e-mail van 16 juli 2018 van [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] :
“(…). For now (…) I urge you (…) to keep in contact with our brother [A] , who was specially appointed to guide you in this task, to carry on.”
Verder wijst het hof op de e-mail van 27 juli 2018 van [betrokkene 1] aan [betrokkene 9] en [betrokkene 8] :
“(…) one more brother join too (…). I will mail brother [A] , I inform you and update about any news.”
[betrokkene 1] heeft als getuige in de zaak van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] is voorgesteld aan [A] . Zij hebben tegen [betrokkene 1] gezegd dat een broeder contact zou opnemen. Nadat [A] per e-mail contact met hem had opgenomen hebben [betrokkene 8] en [betrokkene 9] bevestigd dat de door hun bedoelde broeder [A] heette. Nadien moest [betrokkene 1] aan [betrokkene 9] terugkoppelen wat hij met [A] had besproken over hoeveel tijd hij nodig had en of hij vorderingen had gemaakt. Hij wist niet wie zij waren en heeft “ze nooit gezien”. Verder heeft [betrokkene 1] als getuige verklaard dat hij een aanslag wilde plegen met [betrokkene 3] , [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). Hij heeft het plan om een aanslag te plegen op de Gay Pride besproken met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] . Dit onderdeel van de RC-verklaring van [betrokkene 1] vindt steun in overige stukken uit het dossier, waaronder de door zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde e-mailwisseling, die ook in deze zaak bij de stukken is gevoegd.
Over de gestelde AIVD-infiltratie heeft de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en WOD (hierna: LOVJ) een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze LOVJ functioneert ten tijde van het ambtsbericht van 26 april 2018 (en nadien verstrekte ambtsberichten) als de officier van justitie als bedoeld in artikel 66 Wiv 2017. In het proces-verbaal heeft hij onder meer verklaard dat hij de mededelingen in de ambtsberichten van de AIVD op grond van artikel 66 lid 4 Wiv 2017 heeft getoetst aan de hand van alle aan die mededeling ten grondslag liggende gegevens. Voorafgaand en tijdens het strafrechtelijk onderzoek is hij meermalen bij gepraat over de voortgang van het inlichtingenonderzoek en heeft hij inzage gehad in de onderzoeksresultaten. Tijdens een bijeenkomst in mei 2018 is de nog in te zetten politie-infiltrant door medewerkers van de AIVD geïnformeerd over – onder meer – welke soort explosieven doorgaans worden gebruikt door jihadisten en welke grondstoffen hiervoor nodig zijn. Er is gesproken over TATP en een ANFO-bom, waarbij kunstmest wordt gebruikt. Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] tezamen met de verdachte op 7 september 2018 een aantal zakken kunstmest heeft opgehaald die door het team WOD waren klaargelegd. De illusie was gewekt dat deze zakken kunstmest geschikt waren voor het maken van bommen.
Verder is de LOVJ als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoord. Als getuige heeft de LOVJ verklaard dat informatie die naar de opsporing gaat, alleen door de LOVJ wordt getoetst. Als de AIVD een ambtsbericht opstelt dan krijgt hij de onderliggende informatie op schrift en kan hij beoordelen of de inhoud van het ambtsbericht juist is. Hij is over het AIVD-onderzoek naar [betrokkene 1] en anderen geïnformeerd voorafgaande aan het politieonderzoek 26Orem. Zijn beeld is dat de AIVD concrete inlichtingen heeft verzameld tegen deze verdachten en dat die hebben geleid tot het onderzoek 26Orem.
Tussenconclusie
Op grond van het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – gaat het hof er veronderstellenderwijs van uit dat (de persoon/personen achter de namen) [betrokkene 9] en [betrokkene 8] gelieerd zijn aan de AIVD en door deze dienst zijn ingezet om voorafgaand aan het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 contact met [betrokkene 1] te onderhouden en nadien te blijven onderhouden.
4.2.
Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar Ministerie
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de AIVD zijn activiteiten afstemde op het politieonderzoek. Tevens heeft de politie bepaalde opsporingshandelingen achterwege gelaten om informatie van de AIVD te kunnen gebruiken. Bovendien is de politie-infiltrant [A] ongeoorloofd beïnvloed door de AIVD. Het afgestemde onderzoek heeft een bepalende invloed gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte. De communicatie van [betrokkene 1] met deze politie-infiltrant moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als gezegd voorziet artikel 66 lid 1 Wiv 2017 in een bevoegdheid op grond waarvan de AIVD gedurende een door de dienst uitgevoerd onderzoek een mededeling aan het Openbaar Ministerie kan doen van door een dienst verwerkte gegevens die mogelijk van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Daarmee heeft de wetgever de mogelijkheid onderkend dat – enige tijd na het uitbrengen van een ambtsbericht – gelijktijdig een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en het onderzoek van de dienst doorloopt. De Hoge Raad overwoog in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het Openbaar Ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.
In de onderhavige zaak heeft de AIVD vanaf 26 april 2018 ambtsberichten uitgegeven en – zo heeft het hof hiervoor veronderstellenderwijs aangenomen – de reeds lopende contacten door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] na die datum voortgezet. Zo overweegt het hof dat [betrokkene 9] en [betrokkene 8] tot 24 september 2018 per e-mail contact hebben onderhouden met [betrokkene 1] , ook nadat [betrokkene 1] ontmoetingen met politie-infiltrant [A] heeft gehad en per e-mail met hem correspondeerde. Er is aldus gedurende ruim drie maanden parallel contact geweest tussen [betrokkene 1] en [A] en tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] . Voor die voortzetting biedt de Wiv 2017 naar het oordeel van het hof voldoende wettelijke grondslag. Het Openbaar Ministerie is naar aanleiding van het ambtsbericht van 26 april 2018 een opsporingsonderzoek gestart. Er heeft aldus – gelet op de door het hof gedane aanname – gelijktijdig onderzoek door de AIVD en het Openbaar Ministerie plaatsgevonden.
Beïnvloeding van het politieonderzoek
De AIVD heeft de LOVJ zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [betrokkene 1] . Dit geschiedde meestal mondeling. De LOVJ is aanwezig geweest bij briefings van het onderzoeksteam van de AIVD.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de AIVD via het AOT op de hoogte gehouden van opvolging die aan ambtsberichten werd gegeven. Het AOT dat plaatsvond op grond van artikel 93 lid 2 Wiv 2017 is een periodiek overleg tussen de AIVD, het Openbaar Ministerie en de politie waarin op operationeel niveau gesproken wordt over contraterrorisme-onderzoeken van de AIVD en opsporingsonderzoeken die over en weer raakvlakken (kunnen) hebben. Uit het dossier blijkt dat na het uitbrengen van het ambtsbericht van 26 april 2018 regelmatig overleggen hebben plaatsgevonden tussen de zaaksofficier van justitie in het onderzoek 26Orem en de LOVJ. De LOVJ heeft verklaard dat de zaaksofficier van justitie hem informeerde over het politieonderzoek, maar hij geen AIVD-informatie met de zaaksofficier van justitie deelde. Niet op schrift gestelde informatie die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT wordt nimmer gedeeld met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD. Dit is in de onderhavige zaak ook niet gebeurd. Hij heeft alleen in het AOT besproken dat er een parallel onderzoek loopt. Wel geldt – aldus de LOVJ – in het algemeen dat indien de AIVD informatie heeft die de politie niet heeft maar wel relevant is, de AIVD kan besluiten die te delen. Op grond van de Wiv 2017 mag de AIVD informatie delen met de opsporing. Dan wordt een ambtsbericht uitgebracht. Hij heeft verder verklaard dat de AIVD een inlichtingendienst is die altijd onderzoek doet om anderen in staat te stellen handelend op te treden. Inlichtingenonderzoek dient echter niet de opsporing. Beide organisaties beogen terroristische aanslagen te voorkomen. Waar de grens ligt met het verbod om ten dienste van de opsporing onderzoek te doen is – aldus nog steeds de LOVJ – in algemene zin niet zo makkelijk te beantwoorden. Wat niet mag is het inzetten van middelen met een ander doel.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van ontoelaatbare interferentie door de AIVD. Naar de kern komt deze stelling erop neer dat de politie bewust heeft nagelaten om bepaalde opsporingshandelingen in te zetten om gebruik te kunnen maken van het mede door de AIVD ingezette en beïnvloede infiltratietraject en daaruit voortvloeiende informatie, zonder dat de verdediging daarop controle kan uitoefenen. Daarbij wijst de verdediging erop dat het opsporingsteam van de politie bij de inzet van de politie-infiltrant [A] al het sterke vermoeden moet hebben gehad dat [betrokkene 8] een AIVD-infiltrant was, maar geen onderzoek naar [betrokkene 8] heeft ingezet.
Het hof stelt voorop hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553:
“De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden. De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).
De vraag is of het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden – het ongemoeid laten van [betrokkene 8] – teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [betrokkene 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte, terwijl de verslaglegging niet kan worden gecontroleerd.
Het hof stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van een AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 waarin wordt gesproken over een geplande aanslag. Vervolgens is naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek – waarin de AIVD inzage had – het hiervoor al aangehaalde AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het Openbaar Ministerie uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [betrokkene 1] is gedeeld. Aansluitend nam de politie-infiltrant [A] contact op met [betrokkene 1] , die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan de politie-infiltrant [A] en aan [betrokkene 8] en [betrokkene 9] .
De verdediging stelt dat deze drie infiltranten als een eenheid aan [betrokkene 1] zijn gepresenteerd. [betrokkene 9] en [betrokkene 8] versterkten de positie van de politie-infiltrant [A] . Zo heeft – aldus de verdediging – het Openbaar Ministerie gebruik gemaakt van informatie die voortkwam uit het mede door de AIVD ingezette infiltratietraject.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] per e-mail contact heeft onderhouden met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] . Hij heeft hen nooit ontmoet. [betrokkene 9] en [betrokkene 8] hebben de politie-infiltrant [A] nooit ontmoet en ook overigens geen rechtstreeks contact met hem onderhouden. Van rechtstreeks contact of informatie-uitwisseling tussen enerzijds de politie-infiltrant [A] en anderzijds [betrokkene 9] en [betrokkene 8] is niet gebleken. De e-mails van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] aan [betrokkene 1] zijn in eerste aanleg ter terechtzitting door de raadsman van [betrokkene 1] overgelegd en waren voordien niet bekend bij de zaaksofficier van justitie.
Indien bij de zaaksofficier van justitie tegen deze achtergrond het vermoeden heeft bestaan – het hof kan dat op grond van het dossier niet vaststellen – dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [betrokkene 1] liet doorlopen, dan is dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant [betrokkene 8] gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie als bedoeld in het aangehaalde arrest. De veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep – tegen welk onderzoek zich op grond van het aangehaalde arrest geen rechtsregel verzet – zou de zaaksofficier van justitie eerder nopen tot enige terughoudendheid om tegen [betrokkene 8] op te treden. De grens is in dit arrest bepaald: de zaaksofficier van justitie mocht [betrokkene 8] niet doelbewust met rust laten om – zonder kenbare en controleerbare verslaglegging – van zijn informatie gebruik te kunnen maken. Van overschrijding van die grens is niet gebleken. Door de inzet van de politie-infiltrant [A] is de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] , van informatie voorzien. Vanaf de e-mail van 18 juni 2018 en de ontmoeting op 5 juli 2018 heeft de politie-infiltrant veelvuldig contact gehad met [betrokkene 1] . De politie-infiltrant is onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie geïnstrueerd. Daarop heeft de LOVJ geen invloed gehad. Nadat [betrokkene 1] bij die ontmoeting tegen de politie-infiltrant heeft gezegd dat hij een aanslag wilde plegen die veel slachtoffers zou maken, heeft de politie-infiltrant zijn contact met [betrokkene 1] ook zelfstandig behouden. Voor strafrechtelijk relevante informatieverstrekking door [betrokkene 8] aan de zaaksofficier van justitie zijn onvoldoende aanwijzingen. Illustratief over de wijze waarop [betrokkene 8] [betrokkene 1] benaderde is hetgeen [betrokkene 1] zegt tegen de politie-infiltrant [A] over [betrokkene 8] op 17 september 2018:
“ [betrokkene 8] . Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook heel voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus zei hij altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder als je wat nodig hebt dan kun je er om vragen.”
Strafrechtelijk relevante informatie verkreeg de zaaksofficier van justitie via de politie-infiltrant [A] . De bijdrage aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie over de voorgenomen aanslag door de e-mails van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] (die weer in contact stond met de politie-infiltrant) waren daaraan zeer ondergeschikt. De op verzoek van de verdediging ter terechtzitting van het hof gehoorde getuige [betrokkene 1] heeft op de e-mailwisseling noch op gestelde overige communicatie met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] ander licht geworpen.
Tussenconclusie
Gelet op het feit dat: i) de zaaksofficier van justitie met de politie-infiltrant [A] een goede informatievoorziening had; ii) [betrokkene 8] ten opzichte van [betrokkene 1] heel voorzichtig was en het initiatief aan hem liet; en iii) de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie gevoed werd door ambtsberichten die aan het dossier zijn toegevoegd, terwijl de indirecte bijdrage van [betrokkene 8] aan die informatiepositie (e-mails aan [betrokkene 1] die in contact stond met de politie-infiltrant) zeer gering was, is het niet aannemelijk geworden dat de zaaksofficier van justitie [betrokkene 8] doelbewust strafvorderlijk met rust liet om – voor de verdediging oncontroleerbaar – van door hem verkregen informatie gebruik te kunnen maken.
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Het hof overweegt naar aanleiding van de stelling van de verdediging – en de overwegingen van de rechtbank – dat het handelen van de AIVD een vorm van niet-toegestane beïnvloeding van het opsporingsonderzoek betreft het volgende. In het hiervoor geciteerde arrest HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 wordt daaromtrent overwogen dat:
“het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet.”
Het hof stelt voorop dat [betrokkene 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mails contact heeft gehad met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] . Het opsporingsonderzoek is aangevangen op 26 april 2018. De politie-infiltrant [A] heeft voor het eerst op 11 juni 2018 per e-mail contact gezocht met [betrokkene 1] , waarna zij elkaar op 5 juli 2018 voor de eerste maal hebben ontmoet. Bij die ontmoeting refereerde [betrokkene 1] aan [betrokkene 9] en [betrokkene 8] .
De hieronder weergegeven e-mailwisseling vindt dan ook plaats voordat [betrokkene 1] en de politie-infiltrant [A] elkaar ontmoetten en [betrokkene 1] voor het eerst aan hem vertelt over zijn voornemen een aanslag te plegen.
Op 9 mei 2018 laat [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] weten dat:
“A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you (…) in the next steps to the party.”
[betrokkene 1] heeft per e-mail van 28 mei 2018 aan [betrokkene 9] het volgende bericht:
“(...) for us doest matter anymore where we party,, here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy(hof: met de term candy bedoelde [betrokkene 1] wapen en aanslag)
,, if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us,, first we were planing to join militaire parade,, later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi,, lets make a goodplan and stay stick to it. (...)“
Het hof begrijpt deze e-mail aldus dat [betrokkene 1] uiteenzet welke opties voor het plegen van een aanslag de revue zijn gepasseerd en nu [betrokkene 9] om hulp vraagt bij het maken van een goed plan om daarbij te blijven.
Daarop stuurt [betrokkene 8] op 29 mei 2018 een e-mail aan [betrokkene 1] :
“(…) As my dear brother [betrokkene 9] (...) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah.
He will insha Allah get in touch with you. that’s why we have to stick to the plan (gp) in august which is actually a good cause according to our Shari brothers (…)”.
Hierin neemt [betrokkene 8] een van de suggesties van [betrokkene 1] over, namelijk de Gay Pride in augustus als doel van een aanslag. Hij bevestigt het voorstel van [betrokkene 1] daaraan (“gp”) vast te houden.
Na verdere e-mailwisseling tussen [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en [betrokkene 1] , schrijft [betrokkene 1] per e-mail van 29 juni 2018 aan [betrokkene 9] en [betrokkene 8] het volgende:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time,, (...), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years,, my plan militair,, i know where they train.”
Deze e-mail mochten [betrokkene 9] en [betrokkene 8] – als gezegd: veronderstellenderwijs verbonden aan de AIVD – aldus begrijpen dat [betrokkene 1] wat meer tijd nodig heeft, maar nu eerst iets anders heeft, namelijk een plan dat betrekking heeft op militairen die trainen op een voor hem bekende locatie. Daaruit kon worden afgeleid dat [betrokkene 1] op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus). Naar het oordeel van het hof kan uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging van [betrokkene 1] overgelegde e-mails – welke in het onderhavige dossier zijn gevoegd – worden afgeleid dat [betrokkene 9] en [betrokkene 8] het contact met [betrokkene 1] na de e-mail van 29 juni 2018 enige tijd intensiveerden totdat hij op 5 juli 2018 de politie-infiltrant [A] had ontmoet.
Het hof herhaalt dat de AIVD op grond van artikel 8 lid 2 sub a Wiv 2017 tot taak heeft onderzoek te verrichten met betrekking tot personen die de staatsveiligheid in gevaar brengen. Indien voor deze taak van belang, kan de AIVD op grond van artikel 41 lid 1 Wiv 2017 agenten inzetten die werken onder dekmantel.
Mede tegen de achtergrond van eerdere aanslagen op militairen in Europa, zoals bijvoorbeeld de alom bekende terroristische aanslag van 22 mei 2013 op een Britse militair net buiten de kazerne in Londen, is de AIVD zijn in de artikel 41 lid 1 Wiv 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten gegaan door naar aanleiding van zijn e-mail van 29 juni 2018 in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [betrokkene 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee – onvermijdelijk – enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [betrokkene 1] uit te oefenen. Het intensiveren van het e-mail contact om [betrokkene 1] van zijn aanslag op militairen af te houden en de aanmoediging om bij het plan te blijven om contact op te nemen met
“een trustworthy brother”die hem bij de volgende stappen zou begeleiden (in plaats van nu een aanslag te plegen), had mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant [A] kwam. Hiermee heeft de AIVD zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op militairen op korte termijn te voorkomen.
Nadat het contact tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant [A] na hun ontmoeting op 5 juli 2018 een steviger basis krijgt, houden [betrokkene 8] en [betrokkene 9] regelmatig contact met [betrokkene 1] per e-mail. [betrokkene 8] en [betrokkene 9] stuurden nadien religieuze teksten, berichten van de Ahibba en dromen. Niet is gebleken dat in die fase beïnvloeding van de strafvorderlijke infiltratie heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [betrokkene 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte. Wel is aannemelijk geworden dat de veronderstelde AIVD-infiltranten – bij hun inzet om een aanslag op korte termijn te voorkomen – tevens korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek. Hierbij is echter niet gebleken dat de AIVD zijn bevoegdheden heeft aangewend voor strafvorderlijke doeleinden.
Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim.
Het hof overweegt tevens dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten bovendien op het politieonderzoek geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en zijn vervolging van het tenlastegelegde feit.
Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.3
Uitlokking
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over de interferentie tussen het veronderstelde AIVD-onderzoek door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en het politieonderzoek, bespreekt het hof het uitlokkingsverweer.
Inleiding
De verdediging heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] is uitgelokt door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en – later – ook door de politie-infiltrant [A] . Dit heeft ook tot de uitlokking van de verdachte geleid, hoewel hij geen contact heeft gehad met de infiltranten. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 41 lid 5 Wiv 2017 bepaalt dat een agent bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet tevoren reeds was gericht. Artikel 126h lid 2 Sv bepaalt dat een infiltrant bij de uitvoering van het bevel tot infiltratie een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Verder refereert het hof aan de overwegingen van de Hoge Raad in HR 6 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:155:
"De Hoge Raad stelt voorop dat de inzet van infiltranten niet toelaatbaar is, indien hierdoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441, inzake het zogenoemde Tallon-criterium).
De middelen doen een beroep op de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces, in overeenstemming waarmee het Tallon-criterium dient te worden toegepast. Zij berusten onder meer op de opvatting dat de inzet van infiltranten uitsluitend toelaatbaar is als de verdachte reeds een begin heeft gemaakt met de gedragingen die hem (uiteindelijk) worden verweten. Die opvatting is echter in haar algemeenheid onjuist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM - waarvan de inhoud is weergegeven en besproken in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.3 tot en met 5.18 - volgt dit niet, nu deze rechtspraak immers inhoudt dat de inzet van infiltranten toelaatbaar is indien de betrokkene zich inlaat met criminele activiteiten of indien zijn opzet reeds tevoren op het plegen van een misdrijf was gericht ("had been involved in criminal activity or was predisposed to commit an offence") . De middelen falen in zoverre."
Recent heeft de Hoge Raad in HR 8 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:1964 overwogen:
"Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op bet recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - "the proceedings as a whole were not fair”. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). De omstandigheid dat niet de verdachte maar zijn medeverdachte contact had met een opsporingsambtenaar dan wel een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, sluit niet uit de mogelijkheid dat (ook) de verdachte door die opsporingsambtenaar of deze andere persoon is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd."
Verslaglegging
De verdediging heeft aangevoerd dat verslaglegging van de “AIVD-kant” van het afgestemde traject niet voor de verdediging is te controleren. Daardoor kan de verdediging de uitlatingen van [betrokkene 1] tegenover de politie-infiltrant [A] niet op betrouwbaarheid toetsen, terwijl die een belangrijk bewijsmiddel zijn in de strafzaak tegen de verdachte. Zijn uitlatingen zijn verregaand beïnvloed door het AIVD-traject.
Het hof stelt voorop dat hiervoor is vastgesteld dat niet is gebleken dat de grenzen van het optreden van de AIVD of het Openbaar Ministerie ten aanzien van de parallelle onderzoeken als bedoeld in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 zijn overschreden. De stelling van de verdediging dat [betrokkene 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant [A] deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid vindt onvoldoende steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt verder dat de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst. Het is niet aan de LOVJ om de rechtmatigheid van de gegevensverzameling die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht, alsmede het waarheidsgehalte van de informatie in het ambtsbericht te controleren.
Niettemin heeft de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen opgesteld waarin hij – voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 Wiv 2017 – heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Verder is de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige gehoord.
Onder meer is daarin bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daarnaar tevens met “strafvorderlijke blik” heeft gekeken. Daarnaast heeft de LOVJ met dezelfde blik naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek gekeken. Bij het toetsen van de verstrekte gegevens heeft de LOVJ niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden. Ten slotte heeft de LOVJ ook overige informatie van de AIVD, die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag, met “strafvorderlijke blik” bekeken. Daartoe behoorde ook informatie waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [betrokkene 1] en de AIVD. Zijn conclusie was dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen. Hij heeft op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen. Daaruit is gebleken dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [betrokkene 1] maar ook over derden heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald. Daarbij zijn geen onregelmatigheden gebleken. Het hof stelt verder vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] niet blijkt dat het bepaalde in artikel 41 lid 5 Wiv 2017 is geschonden. Uit de tekst van deze e-mails, waarbij het hof opmerkt dat er alleen schriftelijk is gecommuniceerd, blijkt niet dat [betrokkene 1] door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Het hof tekent hierbij ten overvloede nog aan dat [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg (in zijn eigen zaak) is gevraagd om zijn stelling dat hij onder druk is gezet en is gehersenspoeld toe te lichten, onder meer aan de hand van de door zijn raadsman overgelegde e-mails. [betrokkene 1] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ook de verklaring van [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep over deze e-mails is niet concreet geworden.
Conclusie
Het gebruik van de communicatie tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant en de directe resultaten daarvan voor het bewijs is – anders dan de verdediging heeft aangevoerd – niet in strijd met het beginsel van een
fair trial.
Uitlokking politie-infiltrant
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de politie-infiltrant [A] op 11 juni 2018 per e-mail contact opgenomen met [betrokkene 1] . De infiltrant schreef:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother [A] ”
Zij ontmoetten elkaar op 5 juli 2018 in [plaats] . Het gesprek tussen hen is door de politie-infiltrant opgenomen. [A] zegt tegen [betrokkene 1] (vertaald):
“Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil), zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.”
[betrokkene 1] zegt dan:
“Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (...) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov.. (...) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (...)
En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (...)
Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil.
(…), het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt. Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah,) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan [betrokkene 8] gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit.
Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid.”
Bij de volgende ontmoeting op 12 augustus 2018 heeft de politie-infiltrant tegen [betrokkene 1] gezegd:
“Dus wat is er gebeurd, de laatste keer dat we elkaar ontmoetten, zei je, misschien 2 jongens, ik weet het niet.”
Daarop antwoordt [betrokkene 1] :
We zijn nu met z'n vijven. (…) Want, broeder, deze broeders, zoals ik al zei, ik ken ze al lang. (…) ze wonen in [plaats] , buiten [plaats] . (…). Maar ik heb ze alles over jou verteld. (…). Ze kwamen met een idee, er is ...festival. Te veel festivals. Te veel popfestivals. Ik zei ok. Ik zei, jongens, weten jullie zeker wat jullie willen doen? Hebben jullie de zeker, de yaqien (zekerheid) in jullie hart.(…). Een van hun vragen was, hoe snel kun je die dingen leveren die wij nodig hebben?”
Waarop de politie-infiltrant antwoordt:
“Het hangt ervan af wat je nodig hebt.”
En [betrokkene 1] zegt:
“Wat wij nodig hebben, broeder, wat zij willen omdat het een festival is, willen wij een AK, Kalasjnikov… Ja, want zij willen als een gek gaan schieten (…)
Dus vijf (5), voor iedereen. (…) . Als, als ze, ze ze, toch, wat als onze Kalashnikov stopt. We hebben een kleine nodig.
(…) Een kleine voor het geval dat, want wat er ook gebeurt, wij willen ons niet overgeven. (…) En heb je een vest? (…). En indien mogelijk... over een auto. Ze vroegen zich af hoe reëel het is met een auto. (…).Wat zij willen is een auto. Broeder, wij willen gewoon ..ntv... schade veroorzaken. Ok. Omdat we ons op een festival richten, weet je, na het festival en je hebt duizend mensen, wanneer we ons op het festival richten, zetten we ook een heel grote auto in een andere stad neer. En voordat we naar het festival gaan, blazen we die gewoon op en dan doen we in het festival. Ik zei je, en we verspreiden ons, weetje, we maken een soort van cirkel om het festival heen. Het is een open festival.”
Bij de ontmoeting op 30 augustus 2018 heeft [betrokkene 1] op de vraag van de politie-infiltrant:
“heb je nog iets bekeken sinds de vorige keer, inzake evenementen?”geantwoord:
“Dat is geen probleem. Broeder, er zijn er zo veel...”Waarop de politie-infiltrant zegt:
“Dus als jij het zegt, we hebben een evenement gevonden in september, we hebben er eentje in oktober gevonden. Dus we weten, ok, het zal ergens in oktober zijn. En dan kun je iets vinden wat dichterbij is. Dan begin ik met voorbereiden van uhh...”
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gesprekken tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant – die, met uitzondering van het gesprek op 18 september 2018, zijn opgenomen – dat het initiatief om een aanslag te plegen van [betrokkene 1] komt. De politie-infiltrant maakt vanaf het eerste contact duidelijk dat het initiatief bij [betrokkene 1] ligt en hij slechts kan faciliteren als [betrokkene 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. [betrokkene 1] ontvouwt die plannen vervolgens en de politie-infiltrant deelt mede wat hij kan regelen op het gebied van wapens en grondstoffen voor het maken van een bom.
De politie-infiltrant is als beperkt anonieme getuige als bedoeld in artikel 190 lid 3 Sv bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij is gebriefd door de Nederlandse begeleiders. Er is hem gezegd dat hij niet mag provoceren of uitlokken. Hij heeft verder verklaard dat hij – voorzover hem bekend – [betrokkene 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd. [betrokkene 1] vroeg om vuurwapens, om bomvesten en spullen om een autobom te maken.
[betrokkene 1] is op grond van het hiervoor overwogene naar het oordeel van het hof niet gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht. De verdachte kan niet via [betrokkene 1] zijn uitgelokt.
Het hof overweegt nog het volgende. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte geen contact heeft onderhouden met [betrokkene 9] , [betrokkene 8] of de politie-infiltrant [A] , maar hij desalniettemin is uitgelokt, ook in het geval het hof oordeelt dat [betrokkene 1] niet is uitgelokt. Aan dit verweer van de raadsvrouw ligt ten grondslag de stelling dat sprake is geweest van een tussen de AIVD en het Openbaar Ministerie afgestemd onderzoek, waarin de betrokkenheid van de verdachte is geregisseerd. Nu die stelling – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen steun in het dossier vindt en ook overigens niet is gebleken wordt het verweer verworpen.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.’
Het instigatieverbod; rechtspraak van het EHRM
11. Art. 41, eerste lid, Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (verder: WIV 2017) bepaalt dat de diensten (dat wil zeggen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst - verder AIVD - en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) bevoegd zijn ‘tot de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van de dienst van belang kunnen zijn’. Art. 41, vijfde lid, WIV 2017 bepaalt dat de voornoemde natuurlijke persoon bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen ‘tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht’. Art. 126h, eerste lid, Sv bepaalt dat de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid, Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het onderzoek dit dringend vordert, kan bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, Sv deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Art. 126h, tweede lid, Sv bepaalt dat de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
11. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat het instigatieverbod dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. [1]
13. Het EHRM heeft zich in het kader van het recht op een eerlijk proces voor het eerst uitgelaten over ‘
police incitement’ in de zaak
Teixeira De Castro t. Portugal. [2] In
Ramanauskas t. Litouwen, een zaak uit 2008 waar veelvuldig naar wordt verwezen in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota, heeft het EHRM onder het kopje ‘
General principles’ onder meer de volgende overwegingen inzake het instigatieverbod geformuleerd (met weglating van verwijzingen en citaten): [3]
‘1. The Court observes at the outset that it is aware of the difficulties inherent in the police’s task of searching for and gathering evidence for the purpose of detecting and investigating offences. To perform this task, they are increasingly required to make use of undercover agents, informers and covert practices, particularly in tackling organised crime and corruption.
(…)
2. That being so, the use of special investigative methods – in particular, undercover techniques – cannot in itself infringe the right to a fair trial. However, on account of the risk of police incitement entailed by such techniques, their use must be kept within clear limits (…)
(…)
55. Police incitement occurs where the officers involved – whether members of the security forces or persons acting on their instructions – do not confine themselves to investigating criminal activity in an essentially passive manner, but exert such an influence on the subject as to incite the commission of an offence that would otherwise not have been committed, in order to make it possible to establish the offence, that is, to provide evidence and institute a prosecution (…).
56. In
Teixeira de Castro(…) the Court found that the two police officers concerned had not confined themselves “to investigating Mr Teixeira de Castro’s criminal activity in an essentially passive manner, but [had] exercised an influence such as to incite the commission of the offence”. It held that their actions had gone beyond those of undercover agents because they had instigated the offence and there was nothing to suggest that without their intervention it would have been committed (…).
In reaching that conclusion the Court laid stress on a number of factors, in particular the fact that the intervention of the two officers had not taken place as part of an anti-drug trafficking operation ordered and supervised by a judge and that the national authorities did not appear to have had any good reason to suspect the applicant of being a drug dealer: he had no criminal record and there was nothing to suggest that he had a predisposition to become involved in drug trafficking until he was approached by the police (…).
More specifically, the Court found that there were no objective suspicions that the applicant had been involved in any criminal activity. Nor was there any evidence to support the Government’s argument that the applicant was predisposed to commit offences. On the contrary, he was unknown to the police and had not been in possession of any drugs when the police officers had sought them from him; accordingly, he had only been able to supply them through an acquaintance who had obtained them from a dealer whose identity remained unknown. Although Mr Teixeira de Castro had potentially been predisposed to commit an offence, there was no objective evidence to suggest that he had initiated a criminal act before the police officers’ intervention. The Court therefore rejected the distinction made by the Portuguese Government between the creation of a criminal intent that had previously been absent and the exposure of a latent pre-existing criminal intent.
(…)
60. The Court has also held that where an accused asserts that he was incited to commit an offence, the criminal courts must carry out a careful examination of the material in the file, since for the trial to be fair within the meaning of Article 6 § 1 of the Convention, all evidence obtained as a result of police incitement must be excluded. This is especially true where the police operation took place without a sufficient legal framework or adequate safeguards (…).
61. Lastly, where the information disclosed by the prosecution authorities does not enable the Court to conclude whether the applicant was subjected to police incitement, it is essential that the Court examine the procedure whereby the plea of incitement was determined in each case in order to ensure that the rights of the defence were adequately protected, in particular the right to adversarial proceedings and to equality of arms (..).’
14. Om ‘
permissible conduct’ te onderscheiden van ‘
entrapment’ heeft het EHRM in 2010 in
Bannikova t. Ruslandeen aantal rechtsregels geformuleerd. [4] Nadien zijn deze rechtsregels in 2017 samengevat in
Matanović t. Kroatië. [5] Die samenvatting is ook te vinden in de in 2021 gewezen uitspraak
Yakhymovych t. Oekraïne: [6] De overwegingen in
Yakhymovych t. Oekraïneluiden als volgt (met weglating van verwijzingen):

(a) Relevant general principles
(i) Definition of entrapment and prohibition on the use of evidence obtained as a result of entrapment
27. The Court is aware of the difficulties inherent in the police’s task of searching for and gathering evidence for the purpose of detecting and investigating offences. To perform this task, they are increasingly required to make use of undercover agents, informers and covert practices, particularly in tackling organised crime and corruption. Accordingly, the use of special investigative methods – in particular, undercover techniques – cannot in itself infringe the right to a fair trial. However, on account of the risk of police incitement entailed by such techniques, their use must be kept within clear limits (…).
28. In this connection, it should be reiterated that it is the Court’s task, in accordance with Article 19, to ensure the observance of the engagements undertaken by the States Parties to the Convention. The admissibility of evidence is primarily a matter for regulation by national law and, as a rule, it is for the national courts to assess the evidence before them. The Court, for its part, must ascertain whether the proceedings as a whole, including the way in which evidence was taken, were fair. In this context, the Court’s task is not to determine whether certain items of evidence were obtained unlawfully, but rather to examine whether such “unlawfulness” resulted in the infringement of another right protected by the Convention (…).
29. More particularly, the Convention does not preclude reliance, at the preliminary investigation stage and where the nature of the offence may warrant it, on sources such as anonymous informants. However, the subsequent use of such sources by the trial court to found a conviction is a different matter and is acceptable only if adequate and sufficient safeguards against abuse are in place, in particular a clear and foreseeable procedure for authorising, implementing and supervising the investigative measures in question (…). While the rise in organised crime requires that appropriate measures be taken, the right to a fair trial, from which the requirement of the proper administration of justice is to be inferred, nevertheless applies to all types of criminal offence, from the most straightforward to the most complex. The right to the fair administration of justice holds so prominent a place in a democratic society that it cannot be sacrificed for the sake of expedience (…).
30. Furthermore, while the use of undercover agents may be tolerated provided that it is subject to clear restrictions and safeguards, the public interest cannot justify the use of evidence obtained as a result of police incitement, as to do so would expose the accused to the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset (…).
31. Police incitement occurs where the officers involved – whether members of the security forces or persons acting on their instructions – do not confine themselves to investigating criminal activity in an essentially passive manner, but exert such an influence on the subject as to incite the commission of an offence that would otherwise not have been committed, in order to make it possible to establish the offence, that is, to provide evidence and institute a prosecution (…).
32. In its extensive case-law on the subject the Court has developed criteria to distinguish entrapment breaching Article 6 § 1 of the Convention from permissible conduct in the use of legitimate undercover techniques in criminal investigations. The Court’s examination of complaints of entrapment has developed on the basis of two tests: the substantive and the procedural test of incitement. The relevant criteria determining the Court’s examination in this context are set out in the case of
Bannikova v. Russia(…). These criteria are summarised below (…).
(ii) Substantive test of entrapment
33. When examining the applicant’s arguable plea of entrapment, the Court will attempt, as a first step, to establish on the basis of the available material whether the offence would have been committed without the authorities’ intervention, that is to say whether the investigation was “essentially passive”. In deciding whether the investigation was “essentially passive” the Court will examine the reasons underlying the covert operation, in particular, whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or had been predisposed to commit a criminal offence (…) and the conduct of the authorities carrying it out (…).
34. In this connection, the Court has also emphasised the need for a clear and foreseeable procedure for authorising investigative measures, as well as for their proper supervision. It has considered judicial supervision to be the most appropriate means in cases involving covert operations, although with adequate procedures and safeguards, other means may be used, such as supervision by a prosecutor (…).
35. Indeed, a lack of procedural safeguards in the ordering of an undercover operation generates a risk of arbitrariness and police entrapment (…).
(iii) Procedural test of entrapment
36. As a second step, the Court will examine the way the domestic courts dealt with the applicant’s plea of incitement, which is the procedural part of its examination of the
agent provocateurcomplaint (…).
37. As the starting point, the Court must be satisfied with the domestic courts’ capacity to deal with such a complaint in a manner compatible with the right to a fair hearing. It should therefore verify whether an arguable complaint of incitement constitutes a substantive defence under domestic law, or gives grounds for the exclusion of evidence, or leads to similar consequences. Although the Court will generally leave it to the domestic authorities to decide what procedure must be followed by the judiciary when faced with a plea of incitement, it requires such a procedure to be adversarial, thorough, comprehensive and conclusive on the issue of entrapment.
38. In particular, the questions to be addressed by the judicial authority when deciding on an entrapment plea were set out in
Ramanauskas(…):
“The Court observes that throughout the proceedings the applicant maintained that he had been incited to commit the offence. Accordingly, the domestic authorities and courts should at the very least have undertaken a thorough examination ... of whether or not [the prosecuting authorities] had incited the commission of a criminal act. To that end, they should have established in particular the reasons why the operation had been mounted, the extent of the police’s involvement in the offence and the nature of any incitement or pressure to which the applicant had been subjected. ... The applicant should have had the opportunity to state his case on each of these points.”
39. In this connection, the Court has also found that a guilty plea as regards criminal charges does not dispense the trial court from the duty to examine allegations of incitement (…).
40. Moreover, the principles of adversarial proceedings and equality of arms are indispensable in the determination of an
agent provocateurclaim, as well as the procedural guarantees relating to the disclosure of evidence and questioning of the undercover agents and other witnesses who could testify on the issue of incitement (…).
(iv) Methodology of the Court’s assessment
41. It follows from the Court’s case-law that a preliminary consideration in its assessment of a complaint of incitement relates to the existence of an arguable complaint that an applicant was subjected to incitement by the State authorities. In this connection, in order to proceed with further assessment, the Court must satisfy itself that the situation under examination falls prima facie within the category of “entrapment cases” (…).
42. If the Court is satisfied that the applicant’s complaint falls to be examined within the category of “entrapment cases”, it will proceed, as a first step, with the assessment under the substantive test of incitement (…).
43. Where, under the substantive test of incitement, on the basis of the available information the Court could find with a sufficient degree of certainty that the domestic authorities investigated the applicant’s activities in an essentially passive manner and did not incite him or her to commit an offence, that will normally be sufficient for the Court to conclude that the subsequent use in the criminal proceedings against the applicant of the evidence obtained by the undercover measure does not raise an issue under Article 6 § 1 of the Convention (…).
44. However, if the Court’s findings under the substantive test are inconclusive owing to a lack of information in the file, the lack of disclosure or contradictions in the parties’ interpretations of events (…) or if the Court finds, on the basis of the substantive test, that an applicant was subjected to incitement contrary to Article 6 § 1, it will be necessary for the Court to proceed, as a second step, with the procedural test of incitement (…).
45. The Court applies this test in order to determine whether the necessary steps to uncover the circumstances of an arguable plea of incitement were taken by the domestic courts and whether in the case of a finding that there has been incitement or in a case in which the prosecution failed to prove that there was no incitement, the relevant inferences were drawn in accordance with the Convention (…). The proceedings against an applicant would be deprived of the fairness required by Article 6 of the Convention if the actions of the State authorities had the effect of inciting the applicant to commit the offence of which he or she was convicted and the domestic courts did not address appropriately the allegations of incitement (…).’
15. Uit
Akbay e.a. t. Duitslandkan worden afgeleid dat ook sprake kan zijn van ‘
entrapment if he or she was not directly in contact with the police officers working undercover, but had been involved in the offence by an accomplice who had been directly incited to commit an offence by the police’. [7] Vereist is dat
‘the acts of the police represented an inducement to commit the offence for this further person as well’. Het EHRM neemt daarbij in aanmerking ‘
whether it was foreseeable for the police that the person directly incited to commit the offence was likely to contact other persons to participate in the offence, whether that person’s activities were also determined by the conduct of the police officers and whether the persons involved were considered accomplices in the offence by the domestic courts’.
Bespreking van het eerste middel
16. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onder 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het daarvoor vereiste opzet niet uit de bewijsmiddelen volgt. Uit de bewijsvoering zou niet volgen dat de verdachte wist van ‘de veronderstelde plannen van [betrokkene 1] ’. En ’s hofs ‘conclusie’ dat hij dat wel wist zou in strijd zijn ‘met de verklaring van [betrokkene 1] zelf (en de overige medeverdachten)’. De stellers van het middel wijzen daarbij op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd. ’s Hofs overweging dat de verdachte ‘geacht moet worden te weten dat van (ingrediënten van) kunstmest bommen vervaardigd kunnen worden, dat dit in strijd is met de wet en dat het voorhanden krijgen van dat soort ingrediënten, niet op de wijze waarop dat in dit geval gebeurd is, op legale wijze kan plaatsvinden’ zou niet op opzet maar eerder op schuld duiden. En het hof zou wetenschap over het daadwerkelijk door [betrokkene 1] voorbereiden van een terroristisch misdrijf ook niet hebben kunnen afleiden uit ‘de ongewone gang van zaken bij de Mediamarkt’.
16. Onder 1 is als gronddelict bewezenverklaard, kort gezegd, dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] in de periode van 1 juni 2018 tot en met 27 september 2018 tezamen en in vereniging ter voorbereiding van moord te begaan met een terroristisch oogmerk en het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, te begaan met een terroristisch oogmerk, opzettelijk Kalasjnikovs, handvuurwapens en grondstoffen voor een of meer autobommen en grondstoffen voor explosieven voor in bomvesten, te weten kunstmest, zoutzuur, waterstofperoxide en aceton, bestemd tot het begaan van die misdrijven, hebben verworven en voorhanden gehad. De bewezenverklaarde medeplichtigheid van de verdachte bestaat erin dat hij in deze periode bij het plegen van deze misdrijven (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door (1) [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] te vervoeren naar en/of te vergezellen bij bijeenkomsten/gesprekken die daarover gingen, en (2) [betrokkene 1] te assisteren en vergezellen bij het ophalen van de kunstmest.
16. Het hof stelt onder het subkopje ‘Medeplichtigheid voorbereidingshandelingen (feit 1 subsidiair)’ voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid vereist is dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, ‘maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) te plegen misdrijf (het gronddelict)’. Daarbij hoeft het opzet van de medeplichtige ‘niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan’.
16. Het hof overweegt vervolgens ‘dat [betrokkene 1] vanaf in ieder geval 5 juli 2018 voornemens is geweest een aanslag te plegen/een aanval te doen/iets groots voor de Islam te doen’ en dat hij vanaf 24 juli 2018 aangeeft ‘dit te willen doen met vijf personen, inclusief hemzelf’. Wel is [betrokkene 1] nog bezig met een zesde persoon. Het hof leidt uit een gesprek op 6 juli 2018 tussen [betrokkene 1] en de verdachte en uit de omstandigheid dat ‘de verdachte aanwezig is bij de ontmoetingen tussen [betrokkene 1] en, in wisselende samenstelling, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] op respectievelijk 14 juli 2018, 29 augustus 2018, 31 augustus 2018 en 22 september 2018’ af dat de verdachte deze zesde persoon is. En het hof leidt uit het gesprek van 6 juli ook af dat [betrokkene 1] ‘de verdachte vanaf het eerste begin in vertrouwen (neemt) over zijn plannen’. Uit de aanwezigheid van de verdachte bij voornoemde ontmoetingen met genoemde personen, die volgens het hof ‘plaatsvonden in het kader van de door hen te plegen aanslag’, leidt het hof af ‘dat men de verdachte in vertrouwen blijft nemen en blijft meenemen in de ontwikkelingen’. Ook de opmerking van [betrokkene 1] richting [A] op 30 augustus 2018 ‘dat de verdachte, die kort tevoren de hand van [A] heeft geschud, wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [betrokkene 1] te doen’, bevestigt volgens het hof ‘dat de verdachte deze zesde persoon is van wie op 24 juli 2018 gezegd wordt dat hij er nog niet klaar voor is om op dat moment een aanslag te plegen’. ’s Hofs oordeel dat verdachte de zesde persoon is, wordt in cassatie als ik het goed zie niet bestreden.
16. Het hof leidt vervolgens uit een aantal feiten en omstandigheden af dat de verdachte ‘in ieder geval vanaf 24 juli 2018 ervan op de hoogte is dat [betrokkene 1] een aanslag wil plegen’. Het hof stelt vast dat de verdachte ervan op de hoogte is dat [betrokkene 1] eerder veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf. En dat verdachte daags na de ontmoeting tussen [A] en [betrokkene 1] op 5 juli 2018 door [betrokkene 1] in vertrouwen wordt genomen over die ontmoeting. Dat de verdachte in ieder geval op 24 juli 2018 op de hoogte is, leidt het hof kennelijk af uit de omstandigheid dat op die dag door [betrokkene 1] aan [A] een e-mail wordt gestuurd met de tekst
‘im bust with sixth. but for now we focus on the 5 guys’(bewijsmiddel 9).
16. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat het hof uit de feiten en omstandigheden die het in de bewijsoverwegingen noemt heeft kunnen afleiden dat de verdachte in ieder geval vanaf 24 juli 2018 ervan op de hoogte was dat [betrokkene 1] een aanslag wilde plegen. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 1] en andere medeverdachten in andere zin hebben verklaard. Ik wijs er in dat verband op dat selectie en waardering van bewijsmateriaal aan de feitenrechter is. [8] Ik merk nog op dat in de cassatieschriftuur wel wordt gewezen op passages in de pleitnota, maar niet wordt geklaagd dat het hof onvoldoende zou hebben gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
22. Vervolgens gaat het hof in op één van beide bewezenverklaarde gedragingen, het assisteren en vergezellen bij het ophalen van de kunstmest. Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft erkend dat [betrokkene 1] voor het vertrek op 7 september 2018 naar [plaats] ‘verteld heeft dat zij “speciale mest” gingen ophalen’. Het hof gaat vervolgens in op de ‘ongewone gang van zaken’ in [plaats] . De ‘speciale mest’ werd opgehaald bij ‘de Mediamarkt, een winkel gespecialiseerd in elektronica’. [betrokkene 1] opent in de Mediamarkt een kluisje met een code, pakt uit het kluisje een tas met een sleutel, loopt een kwartier over de parkeerplaats van de Mediamarkt en opent met de sleutel uit het kluisje de deuren van een bestelbusje. Het hof citeert uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft afgelegd en overweegt vervolgens dat het gegeven ‘de wetenschap van de verdachte van de plannen van [betrokkene 1] om een aanslag te plegen’ niet anders kan ‘dan dat de verdachte vanaf het moment dat [betrokkene 1] de deuren van de bestelbus opende met de sleutel uit de kluis zich gerealiseerd heeft dat de 'speciale mest' opgehaald werd ten behoeve van de te plegen aanslag’. Vervolgens haalt de verdachte de Peugeot van [betrokkene 1] , zet deze achter de bestelbus stil, en parkeert de auto elders op het parkeerterrein nadat [betrokkene 1] zakken met inhoud heeft overgeladen.
22. Uit de opbouw van ’s hofs overwegingen blijkt dat het hof uit de ongewone gang van zaken bij de Mediamarkt niet afleidt dat de verdachte wist van de plannen van [betrokkene 1] . Het hof stelt vast dat de verdachte al eerder, uiterlijk op 24 juli 2018, van die plannen afwist. Voor zover het middel de klacht bevat dat het hof bedoelde wetenschap afleidt uit de gang van zaken bij de Mediamarkt faalt het derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
22. Het hof heeft wel overwogen dat het, gegeven de wetenschap van de verdachte van de plannen van [betrokkene 1] om een aanslag te plegen, niet anders kan zijn dan dat de verdachte ‘vanaf het moment dat [betrokkene 1] de deuren van de bestelbus opende met de sleutel uit de kluis zich gerealiseerd heeft dat de ‘speciale mest’ opgehaald werd ten behoeve van de te plegen aanslag’. Die vaststelling is niet onbegrijpelijk. Ik wijs in dat verband op de door het hof geciteerde verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Die verklaring houdt onder meer in: ‘Het zag er niet normaal uit, iets uit een auto halen, in een andere auto, naar kluisjes in de Mediamarkt’. Het hof heeft uit de feiten en omstandigheden die het weergeeft en deze verklaring kunnen afleiden dat de verdachte toen hij vervolgens de Peugeot ophaalde en deze na het overladen van de zakken met inhoud elders op het parkeerterrein neerzette, (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict (de voorbereidingshandelingen) en de medeplichtigheid daaraan had.
22. In het vervolg van de bewijsmotivering overweegt het hof nog dat de verdachte ‘moet geacht worden te weten dat van (ingrediënten van) kunstmest bommen vervaardigd kunnen worden, dat dit in strijd is met de wet en dat het voorhanden krijgen van dat soort ingrediënten, niet op de wijze waarop dat in dit geval gebeurd is, op legale wijze kan plaatsvinden’. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat deze formulering niet wijst op een vaststelling van schuld. Het hof heeft in het voorgaande (zo bleek) reeds aangegeven dat en waarom het van oordeel is dat de verdachte ten tijde van het assisteren van [betrokkene 1] bij het ophalen van de kunstmest opzet had op het gronddelict (kort gezegd: het ter voorbereiding van een aanslag verwerven en voorhanden hebben van nader omschreven voorwerpen, waaronder kunstmest) en op het daarbij behulpzaam zijn, door te assisteren bij het ophalen van die kunstmest. Het hof onderbouwt in deze overweging slechts, zo begrijp ik, waarom in aanvulling op de overwegingen die het eerder ten grondslag heeft gelegd aan het oordeel dat verdachte met het vereiste opzet heeft gehandeld, de aard van de opgehaalde stof (kunstmest) de juistheid van dat oordeel bevestigt. En de overweging dat de verdachte ‘moet geacht worden te weten’ kan ook gelezen worden als inhoudend dat de verdachte het navolgende wist.
22. Het eerste middel faalt.
Bespreking van het tweede middel
27. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd de tot bewijsuitsluiting strekkende verweren heeft verworpen, inhoudende dat het openbaar ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [betrokkene 1] . Dit gebruik zou een bepalende invloed hebben gehad op het verloop van het politieonderzoek tegen de verdachte. Het middel bevat drie deelklachten. De stellers van het middel voeren in de eerste plaats aan dat ’s hofs oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden om gebruik te kunnen maken van door de AIVD vergaarde informatie onbegrijpelijk is, gelet op het door de raadsvrouw onder de randnummers 112-136 gevoerde verweer.
27. Uw Raad heeft in een arrest van 5 september 2006 als volgt overwogen: [9]
‘4.6. Het voorgaande in aanmerking genomen alsmede gelet op het doel en de strekking van de wet, moet worden geoordeeld dat zowel onder de vigeur van de WIV 1987 als onder die van de WIV 2002 in beginsel geen bezwaar bestaat tegen het gebruik in het strafproces van door inlichtingen- en veiligheidsdiensten vergaard materiaal. Dat noch in de WIV 1987 noch in de WIV 2002 is voorzien in een rechterlijke toetsing vooraf of achteraf van het optreden van die diensten, doet daaraan niet af. Daarbij verdient nog opmerking dat beide wetten voorzien in onafhankelijk toezicht op de rechtmatigheid van het functioneren van genoemde diensten door middel van parlementaire controle en dat de WIV 2002 daarnaast voorziet in onafhankelijke controle door een Commissie van Toezicht, die daartoe met uitgebreide bevoegdheden is toegerust (vgl. de art. 73-78 WIV 2002).
Geen rechtsregel verzet zich derhalve tegen het gebruik van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verstrekte inlichtingen als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Evenmin verzet enige rechtsregel zich tegen het gebruik van door zo een dienst vergaard materiaal tot het bewijs in een strafzaak. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.
4.7.1.
Ten aanzien van de vraag of en in hoeverre consequenties kunnen of moeten worden verbonden aan onregelmatigheden in het onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst geldt het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 geoordeeld dat aan de toepassing van art. 359a Sv beperkingen zijn gesteld. De toepassing van art. 359a Sv is allereerst beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis begrepen normschendingen bij de opsporing. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek. Een onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vindt plaats buiten de verantwoordelijkheid van de politie en het openbaar ministerie en valt buiten dat verband.
4.7.2.
Zulks neemt niet weg dat onder omstandigheden de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat
(a) doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie of
(b) het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.
4.8.
Daarnaast is denkbaar dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.
Indien in dit kader in een strafzaak een onderbouwd beroep wordt gedaan op de onbetrouwbaarheid van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verzameld materiaal zodat dit naar het oordeel van de verdediging niet tot bewijs kan dienen, dient de strafrechter de gegrondheid van die stelling te onderzoeken, waarbij de verdediging de gelegenheid moet hebben om de betrouwbaarheid van dat materiaal aan te vechten en te (doen) onderzoeken, eventueel door getuigen te doen horen, bijvoorbeeld door de rechter-commissaris. Daarbij dient de strafrechter rekening te houden met enerzijds de bijzondere positie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die veelal tot geheimhouding noopt, en anderzijds de verdedigingsrechten van de verdachte als bedoeld in art. 6, derde lid, EVRM.
De vraag hoe dit onderzoek dient te worden verricht en in welke gevallen, gelet op het fair trial-vereiste van art. 6 EVRM, de conclusie moet zijn dat het materiaal vanwege gebreken in de mogelijkheden om dat materiaal te toetsen en aan te vechten niet tot het bewijs kan worden gebezigd, valt niet in algemene zin te beantwoorden. Wel kan worden opgemerkt dat de rechter dient te streven naar compensatie van eventuele beperkingen van de rechten van de verdediging door andere - bij wat is aangevoerd passende - wegen te zoeken teneinde de betrouwbaarheid van het materiaal te onderzoeken. Bovendien is de aard van het materiaal van belang voor de beantwoording van de vraag of de betrouwbaarheid ervan in voldoende mate kan worden getoetst. Zo gaat het in de onderhavige zaak uitsluitend om een proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar relaterende hetgeen op een door de BVD ter beschikking gestelde CD-ROM is opgenomen, te weten een aantal telefoongesprekken die zijn gevoerd in een periode voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte.
(…)
6.4.2.
Uit de WIV 1987 en de hiervoor onder 4 in de voorafgaande beschouwingen weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat bevoegdheden van de BVD niet mogen worden aangewend voor strafvorderlijke doeleinden. Het Hof heeft geoordeeld dat op geen enkele wijze is gebleken dat het Openbaar Ministerie de grenzen die aan de opsporing door de politie zijn gesteld, heeft willen omzeilen. Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie al eerder op de hoogte was gesteld van het BVD-onderzoek kan daaraan, anders dan in het middel wordt aangevoerd, niet afdoen.’
29. Uw Raad heeft in een – ook door het hof geciteerd – arrest van 13 november 2007 daarna als volgt overwogen: [10]
‘3.4.1. Uit de wettelijke regeling moet, mede gelet op de parlementaire geschiedenis, het volgende worden afgeleid.
3.4.2.
De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.
De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).
3.4.3.
Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op de onderscheiden taakstelling, moet tevens worden geoordeeld dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het openbaar ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.’
30. In beide arresten citeert Uw Raad voorafgaande aan de geciteerde overwegingen passages uit de wetsgeschiedenis van (onder meer) de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (verder: WIV 2002). Tijdens de bewezenverklaarde periode was (inmiddels) de WIV 2017 van kracht. [11] De inhoud van deze wet geeft, meen ik, geen aanleiding om wijziging te brengen in de rechtsregels die in deze beide arresten zijn geformuleerd. [12]
31. De rechtsregels in het arrest van 5 september 2006 in rov. 4.7.2 onder a en b zijn geformuleerd als voorbeelden van ‘omstandigheden’ waaronder ‘de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt’. Het middel doet een beroep op de rechtsregel onder a. Die ziet op het geval dat ‘doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie’. Dat met dat doel geen opsporingsbevoegdheden zijn aangewend, brengt mee dat informatie die door een inlichtingen- of veiligheidsdienst is vergaard niet voor het bewijs mag worden gebezigd. [13]
32. Deze bewijsuitsluitingsgrond speelt in de onderhavige zaak naar het mij voorkomt geen rol. De bewijsmiddelen betreffen geen ‘door een inlichtingen- of veiligheidsdienst vergaarde informatie’. Het gaat om een verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1) een proces-verbaal van de rechter-commissaris (bewijsmiddel 2) en processen-verbaal van politie (bewijsmiddelen 3-30). Wel wordt in bewijsmiddel 3 melding gemaakt van een ambtsbericht dat door de AIVD is uitgegeven. Daarin is het e-mailadres verstrekt dat politie-infiltrant [A] in staat stelde contact te leggen met [betrokkene 1] . Een redengevend feit ligt daar evenwel niet in besloten. Tegen het opnemen van deze passage in bewijsmiddel 3 richten de klachten zich ook niet.
32. Activiteiten van de AIVD kunnen ook in verband met bewijsgaring door de politie in beginsel tot bewijsuitsluiting leiden. Als onrechtmatig handelen van de AIVD heeft geresulteerd in informatie die in een ambtsbericht is neergelegd en vervolgens opsporingsonderzoek mogelijk heeft gemaakt, kan bij resultaten van dat opsporingsonderzoek onder omstandigheden sprake zijn van ‘
fruit of a poisonous tree’. De bewijsuitsluitingsregel waar het middel een beroep op doet, ziet evenwel niet op bewijsgaring door de politie en is derhalve niet aan de orde bij de bewijsmiddelen waar de bewezenverklaring in de onderhavige zaak op is gebaseerd.
32. Een en ander brengt naar het mij voorkomt reeds mee dat het middel en daarmee de eerste deelklacht tevergeefs is voorgesteld. Ten overvloede merk ik over de eerste deelklacht nog het volgende op.
32. Het verweer behelst in essentie het volgende. De enige reden om ‘zeer voor de hand liggende opsporingshandelingen’ achterwege te laten kon zijn dat het opsporingsteam bij de inzet van politie-infiltrant [A] al het sterke vermoeden moet hebben gehad dat [betrokkene 8] wel eens van de veiligheidsdiensten zou kunnen zijn. De politie heeft (derhalve) doelbewust geen opsporingsbevoegdheden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van het door ‘de AIVD opgezette en beïnvloedde infiltratietraject en de daaruit voortvloeiende vergaarde informatie. Daarbij had men het oog op het buiten toepassing blijven van de strafvorderlijke waarborgen op het gebied van verslaglegging en transparantie die het volledige infiltratietraject zouden moeten omringen in het uiteindelijke dossier, maar waarvan men natuurlijk wel wist dat de AIVD daar niet aan mee zou werken’. Bewijsuitsluiting van ‘de communicatie met de politie-infiltrant, en de directe resultaten daarvan, te weten de kunstmest en het ophalen daarvan’ zou noodzakelijk zijn. Daarbij wijst de raadsvrouw erop dat [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [A] als ‘eenheid’ zijn gepresenteerd (randnummers 121-123, 129).
32. Het hof stelt (onder 4.2, subkopje Beïnvloeding van het politieonderzoek) vast dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018. En dat naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek – waarin de AIVD inzage had – het AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het openbaar ministerie is uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [betrokkene 1] is gedeeld. Aansluitend nam politie-infiltrant [A] contact op met [betrokkene 1] , die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan [A] en aan [betrokkene 8] en [betrokkene 9] . Het hof stelt voorts vast dat [betrokkene 1] per e-mail contact heeft onderhouden met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en dat beide laatsten politie-infiltrant [A] nooit hebben ontmoet en geen rechtstreeks contact met hem hebben onderhouden. Het hof merkt daarbij op dat de e-mails van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] niet bekend waren bij de zaaksofficier van justitie voordat zij ter terechtzitting in eerste aanleg door de raadsman van [betrokkene 1] zijn overgelegd. Tegen die achtergrond overweegt het hof dat indien bij de zaaksofficier van justitie al het vermoeden heeft bestaan ‘dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [betrokkene 1] liet doorlopen’ dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant [betrokkene 8] gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende is om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie’. En dat ‘de veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep’, de zaaksofficier van justitie eerder zou ‘nopen tot enige terughoudendheid om tegen [betrokkene 8] op te treden’.
32. Inzake de klacht dat gebruik is gemaakt van informatie van de AIVD stel ik voorop dat de rechtsregel die Uw Raad in het arrest van 5 september 2006 heeft geformuleerd er niet toe strekt tegen te gaan dat justitie en politie van die informatie gebruik maken. Dat art. 66 WIV 2017 erin voorziet dat de AIVD ambtsberichten uitgeeft aan het openbaar ministerie maakt ook duidelijk dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat politie en justitie gebruik maken van die informatie. Genoemde rechtsregel strekt er evenmin toe politie en justitie te verplichten strafvorderlijk op te treden tegen een veronderstelde AIVD-infiltrant, bij gebreke van welk optreden de resultaten van strafvorderlijk optreden tegen een (andere) verdachte onbruikbaar worden in een strafproces. Wat de bedoelde rechtsregel wil tegengaan is dat met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend terwijl deze, als de AIVD geen informatie vergaarde, wel hadden moeten worden aangewend om die informatie te verkrijgen. [14]
38. Geen rechtsregel verzet zich er voorts tegen dat een politie-infiltrant in een opsporingsonderzoek dat naar aanleiding van een AIVD-ambtsbericht wordt gestart, de suggestie wekt dat hij in contact staat met personen die onder regie van de AIVD staan.
38. De eerste deelklacht faalt.
38. De stellers van het middel voeren voorts aan dat ‘de opvatting waarop de verwerping van het verweer berust, te weten dat het doelbewust nalaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden wél toelaatbaar is als het Openbaar Ministerie ook zonder de door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie een goede informatiepositie heeft’, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien zou het hof hiermee voorbijgaan aan het verweer dat deze goede informatievoorziening ‘het gevolg is van het door de AIVD ingezette, beïnvloede en niet-controleerbare infiltratietraject en dat de AIVD zijn bevoegdheden hierbij niet alleen voor de eigen taakstelling heeft aangewend’. Dat de veronderstelde AIVD-infiltranten ‘korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek’ zou in strijd zijn ‘met het door de wetgever en uw Raad benadrukte onderscheid tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.’
38. Ook bij deze deelklacht stel ik voorop dat van gebruik voor het bewijs van resultaten van onderzoek door de AIVD in de onderhavige zaak geen sprake is en dat de klacht, die op de gedachte berust dat de bewijsuitsluitingsregel die Uw Raad in het arrest van 5 september 2006 in rov 4.7.2 onder a formuleerde ook van toepassing is op resultaten van strafvorderlijk onderzoek, reeds deswege faalt. Ten overvloede merk ik het volgende op.
38. Het hof heeft (onder 4.2, subkopje Beïnvloeding van het politieonderzoek) in vervolg op de zojuist samengevatte passages overwogen dat ‘de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] , van informatie (is) voorzien’. Het hof stelt in dat kader vast dat de politie-infiltrant veelvuldig contact heeft gehad met [betrokkene 1] , dat de politie-infiltrant onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie is geïnstrueerd, en dat voor strafrechtelijk relevante informatievoorziening door [betrokkene 8] (naar ik begrijp: via [betrokkene 1] ) aan de zaaksofficier van justitie onvoldoende aanwijzingen zijn. Het hof citeert in dat verband uit wat [betrokkene 1] tegen [A] heeft gezegd over [betrokkene 8] ; die passage houdt kort gezegd in dat [betrokkene 8] ‘heel voorzichtig’ was.
38. Uit deze overwegingen volgt niet dat het hof ervanuit zou zijn gegaan dat het doelbewust nalaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden toelaatbaar is als het openbaar ministerie ook zonder de door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie een goede informatiepositie heeft. Het hof heeft slechts toegelicht dat en waarom zich niet de situatie heeft voorgedaan dat geen opsporingsbevoegdheden zijn aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, en daarbij aangestipt dat de invloed van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] op de informatievoorziening van de zaaksofficier hoogstens marginaal is geweest. Ik begrijp ‘s hofs overwegingen voorts aldus dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat die (marginale) invloed er daadwerkelijk is geweest, maar dat het die mogelijkheid niet volledig heeft willen uitsluiten. Het hof rept in dat verband over een ‘indirecte bijdrage van [betrokkene 8] aan die informatiepositie’ via ‘e-mails aan [betrokkene 1] die in contact stond met de politie-infiltrant’.
38. Voor zover de stellers van het middel aanvoeren dat de goede informatievoorziening van de officier van justitie het gevolg is geweest van een door de AIVD ingezet infiltratietraject, merk ik op dat de wet de AIVD de mogelijkheid biedt de informatiepositie van de officier van justitie, door het uitbrengen van ambtsberichten, te versterken. Dat de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie langs andere weg zou zijn versterkt door het infiltratietraject dat door de AIVD is ingezet, heeft het hof naar het mij voorkomt toereikend uitgesloten. Het hof overweegt dat de AIVD de LOVJ ‘zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte (heeft) gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [betrokkene 1] ’. Maar dat de LOVJ heeft verklaard dat ‘hij geen AIVD-informatie met de zaaksofficier van justitie deelde’ en dat niet op schrift gestelde informatie ‘die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT’ nimmer wordt gedeeld ‘met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD’.
38. Op het verweer dat de AIVD zijn bevoegdheden niet alleen voor de eigen taakstelling heeft aangewend is het hof uitgebreid ingegaan (onder 4.2, subkopje ‘Beïnvloeding opsporingsonderzoek’). Het hof heeft overwogen dat [betrokkene 9] en [betrokkene 8] uit een in het arrest geciteerde e-mail die [betrokkene 1] op 29 juni 2018 aan hen stuurde konden afleiden dat [betrokkene 1] ‘op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus).’ Het hof leidt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging overgelegde e-mails af dat [betrokkene 9] en [betrokkene 8] het contact met [betrokkene 1] na deze e-mail enige tijd intensiveerden totdat [betrokkene 1] op 5 juli 2018 politie-infiltrant [A] had ontmoet. Het hof is van oordeel dat de AIVD zijn in art. 41, eerste lid, WIV 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten is gegaan door naar aanleiding van bedoelde e-mail ‘in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [betrokkene 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee – onvermijdelijk – enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [betrokkene 1] uit te oefenen’. Deze invloed had ‘mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant [A] kwam’. Hiermee heeft de AIVD, aldus het hof, ‘zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op militairen op korte termijn te voorkomen’.
38. Uw Raad heeft in het arrest van 13 november 2007 (rov. 3.4.2) overwogen dat ‘inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden’. In die formulering is tot uitdrukking gebracht dat de aanwending van deze bevoegdheden zijn rechtvaardiging dient te vinden in de taakstelling van de AIVD. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat aan die voorwaarde is voldaan. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de AIVD de eigen bevoegdheden uitoefent in een situatie waarin de resultaten van die uitoefening ook voor de taakuitoefening van andere overheidsorganen van belang is. Die taakuitoefening door andere overheidsorganen kan eraan bijdragen dat wordt opgetreden tegen gevaren waar de AIVD zich op richt. Ik merk daarbij op dat het middel de klacht bevat dat doelbewust is nagelaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden teneinde gebruik te kunnen maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [betrokkene 1] . De invloed die tussen 29 juni 2018 en 5 juli 2018 op [betrokkene 1] is uitgeoefend had tot effect dat de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid werd bevorderd.
38. Ik merk nog op dat ook ingeval het middel aldus wordt gelezen dat het tevens de zelfstandige klacht bevat dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de AIVD zijn bevoegdheden niet voor strafvorderlijke doeleinden heeft aangewend, en Uw Raad van oordeel zou zijn dat het door de veronderstelde AIVD-infiltranten intensiveren van het e-mailcontact met [betrokkene 1] in de dagen tussen 29 juni 2018 en 5 juli 2018 (enkel) een strafvorderlijk doel had, cassatie naar het mij voorkomt achterwege kan blijven. Het hof heeft tevens overwogen ‘dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten (…) geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en zijn vervolging van het tenlastegelegde feit’. Dat oordeel is, meen ik, niet onbegrijpelijk, nu het contact tussen [betrokkene 1] en politie-infiltrant [A] op 11 juni 2018 was gelegd en [betrokkene 1] op 21 juni 2018 al een reactie had gestuurd waarin hij aangaf ‘
this week a new phone number’ te willen regelen waarna hij een ‘
mail where to meet’ zou sturen. En op 29 juni 2018 had [betrokkene 1] aan politie-infiltrant [A] een mail gestuurd waarin hij onder meer sprak over een ontmoeting in Sarajevo en aangaf dat hij [A] vertrouwde (bewijsmiddel 3). Tegen deze overweging, die de verwerping van het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer zelfstandig draagt, worden in cassatie geen klachten geformuleerd. [15]
48. De tweede deelklacht faalt.
48. Het middel faalt.
Bespreking van het derde middel
50. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte en niet begrijpelijk het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van het Tallon-criterium heeft verworpen. ’s Hofs oordeel dat uit de gesprekken tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant volgt dat het initiatief om een aanslag te plegen van [betrokkene 1] kwam en dat de verdachte daarom niet via [betrokkene 1] kan zijn uitgelokt zou gelet op het onder de randnummers 94-111 gevoerde verweer onbegrijpelijk zijn.
50. De raadsvrouw heeft in de betreffende randnummers – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is geweest van een proces van uitlokking door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , dat niet alleen zag op de intentie van [betrokkene 1] om een aanslag te plegen, ‘maar ook op de noodzaak daar anderen bij te betrekken’. Zij betoogt dat daarvoor een aantal aanknopingspunten bestaan, onder meer in de overgelegde e-mails. Voorts zou een versterkend effect zijn uitgegaan van de door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] gepresenteerde eenheid met politie-infiltrant [A] . De raadsvrouw stelt voorts dat het plan om aan [betrokkene 1] kunstmest te leveren afkomstig was van de AIVD. Uit
Akbay e.a. tegen Duitslandleidt de raadsvrouw af dat de verdachte is uitgelokt door de AIVD, zelfs als [betrokkene 1] niet door de AIVD is uitgelokt. Dat de LOVJ heeft benadrukt geen uitlokking te hebben gezien bij de AIVD zou voorts onvoldoende waarborgen dat er geen sprake is geweest van uitlokking. Een en ander zou meebrengen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
50. Het hof heeft (onder 4.3, subkopje ‘Verslaglegging’) overwogen dat de stelling ‘dat [betrokkene 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant [A] deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid’ onvoldoende steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Het hof stelt vast dat ‘de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst’. En dat de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen heeft opgesteld waarin hij – voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 WIV 2017 – heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Het hof vermeldt voorts dat de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige is gehoord. Daarin is onder meer bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daar tevens met een ‘strafvorderlijke blik’ naar heeft gekeken. En dat hij met dezelfde blik ‘naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek’ heeft gekeken. Daarbij heeft de LOVJ ‘niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden’. Ook informatie van de AIVD ‘die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag’, waaronder informatie ‘waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [betrokkene 1] en de AIVD’ heeft de LOVJ met een ‘strafvorderlijke blik’ bekeken. De LOVJ heeft geconcludeerd ‘dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen’ en heeft ‘op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan’.
50. Het hof overweegt vervolgens dat, ‘hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen’. En dat daaruit is gebleken ‘dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [betrokkene 1] maar ook over derden heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald’. Het hof stelt voorts vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] niet blijkt dat het bepaalde in art. 41, vijfde lid, WIV 2017 is geschonden. Het hof merkt daarbij op ‘dat alleen schriftelijk is gecommuniceerd’. En het hof merkt (ten overvloede) op dat [betrokkene 1] zich ter terechtzitting in eerste aanleg op zijn zwijgrecht heeft beroepen toen hem is gevraagd zijn stelling toe te lichten dat hij onder druk is gezet, en dat de verklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep over de e-mails niet concreet is geworden.
50. Dat de stelling dat [betrokkene 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant deed als gevolg van zijn contacten met de AIVD-agenten onvoldoende steun vindt in het dossier baseert het hof, zo begrijp ik, onder meer op wat omtrent de aard van die contacten is gebleken. [betrokkene 1] heeft alleen per e-mail contact onderhouden met [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en hij heeft hen nooit ontmoet. Uit de tekst van de aan het dossier toegevoegde e-mails blijkt volgens het hof niet dat [betrokkene 1] door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Dat bedoelde stelling niet aannemelijk is geworden, baseert het hof (voorts), zo begrijp ik, op de omstandigheid dat [betrokkene 1] eerder is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf en op hetgeen hij tegen politie-infiltrant [A] heeft verteld over dromen en gedachten die hij had toen hij in de gevangenis zat (vgl. de bewijsmiddelen 1 en 4).
50. Naar het mij voorkomt is ’s hofs oordeel dat niet blijkt dat [betrokkene 1] door [betrokkene 9] en [betrokkene 8] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af hetgeen in de randnummers 94-111 daaromtrent naar voren is gebracht. [16]
56. Het hof heeft (onder 4.3, subkopje ‘Uitlokking politie-infiltrant’) vervolgens passages weergegeven uit een e-mail van politie-infiltrant [A] en uit gesprekken tussen [betrokkene 1] en [A] . Het hof is van oordeel dat uit die gesprekken blijkt dat ‘het initiatief om een aanslag te plegen van [betrokkene 1] komt’. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de politie-infiltrant vanaf het eerste contact duidelijk maakt dat het initiatief bij [betrokkene 1] ligt en dat hij slechts kan faciliteren als [betrokkene 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. En het hof vermeldt dat de politie-infiltrant, als beperkt anonieme getuige gehoord, heeft verklaard dat hij voor zover hem bekend ‘ [betrokkene 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd’.
56. Ook het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat [betrokkene 1] (door politie-infiltrant [A] ) niet is gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al te voren was gericht, is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af hetgeen de raadsvrouw in de pleitnota onder de randnummers 94-111 daaromtrent heeft aangevoerd.
56. Uit een en ander volgt dat ook ’s hofs overkoepelend oordeel dat de verdachte niet via [betrokkene 1] kan zijn uitgelokt, niet onbegrijpelijk is. Voor zover het middel klaagt over de begrijpelijkheid van dat oordeel faalt het derhalve.
56. De stellers van het middel voeren vervolgens aan dat het hof eraan voorbij zou zijn gegaan dat voor de verdediging niet te toetsen valt wanneer en hoe het initiatief om een aanslag te plegen bij [betrokkene 1] zou zijn ontstaan.
56. Uit ’s hofs overwegingen, die in het voorgaande kort zijn weergegeven, volgt dat het hof zich heeft gerealiseerd dat ‘de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren’. Het hof is evenwel van oordeel dat de verdediging ‘in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen’. Uit de context kan worden afgeleid dat het hof daarmee doelt op de processen-verbaal die de LOVJ heeft opgesteld en – in het bijzonder – het horen als getuige van de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Het hof stelt daarbij vast dat de LOVJ geen onregelmatigheden zijn gebleken. Ik attendeer er in dit verband op dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep ook aan [betrokkene 1] vragen heeft kunnen stellen. Het hof stelt voorts vast dat het contact tussen [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 9] en [betrokkene 8] anderzijds alleen schriftelijk is geweest, en dat uit de tekst van de e-mails die aan het dossier zijn toegevoegd niet blijkt dat het (in art. 41, vijfde lid, WIV 2017 neergelegde) instigatieverbod is geschonden.
56. In het licht van een en ander meen ik dat de klacht dat het hof eraan voorbij is gegaan dat voor de verdediging niet te toetsen valt wanneer en hoe het initiatief om een aanslag te plegen bij [betrokkene 1] is ontstaan, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft in kaart gebracht welke toetsingsmogelijkheden er voor de verdediging zijn geweest.
56. Voor zover deze klacht aldus begrepen moet worden dat de door het hof vastgestelde toetsingsmogelijkheden voor de verdediging (in het licht van rechtspraak van het EHRM inzake het instigatieverbod) ontoereikend zijn geweest, merk ik nog het volgende op.
56. Zoals in het voorgaande uiteengezet hanteert het EHRM in zaken waarin wordt geklaagd over ‘
police incitement’ en de daarmee gepaard gaande blootstelling aan ‘
the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset’in de eerste plaats een ‘
substantive test of incitement’. Daarbij gaat het erom ‘
whether the offence would have been committed without the authorities’ intervention, that is to say whether the investigation was “essentially passive”.’Bij de beoordeling of het onderzoek ‘
essentially passive’was, kijkt het EHRM naar ‘
the reasons underlying the covert operation, in particular whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or had been predisposed to commit a criminal offence (…) and the conduct of the authorities carrying it out.
56. In verband met de ‘
objective suspicions’is van belang dat uit de bewijsvoering blijkt dat (de verdachte weet dat) [betrokkene 1] eerder is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf (bewijsmiddel 1) en dat [betrokkene 1] tegen [A] heeft verklaard dat hij ‘twee keer aangehouden is geweest en dat hij de laatste keer aangehouden werd in de nacht dat hij naar Syrië wilde vertrekken’ alsmede dat hij ‘in de gevangenis’ heeft gezeten en daar heeft gedroomd dat ‘de profeet Mohammed (had) gewezen in de richting van de kuffar en zei ‘aanvallen’’ (bewijsmiddel 4). [17] In verband met ‘
the conduct of the authorities’is van belang dat [betrokkene 1] tegen politie-infiltrant [A] heeft aangegeven dat [betrokkene 8] ‘heel voorzichtig’ was. En dat het hof heeft vastgesteld dat het contact alleen schriftelijk is geweest terwijl uit de overgelegde e-mails niet blijkt dat het instigatieverbod is geschonden.
65. Het hof heeft uit de aldus vastgestelde feiten en omstandigheden kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat [betrokkene 8] en [betrokkene 9] in het contact met [betrokkene 1] ‘
essentially passive’zijn gebleven. Dat brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de toetsingsmogelijkheden voor de verdediging ontoereikend zijn geweest in het licht van art. 6 EVRM.
65. Voor het geval Uw Raad zou oordelen dat ‘
the findings under the substantive test (…) inconclusive’zijn, merk ik het volgende op. In dat geval speelt de ‘
procedural test of entrapment’een rol en moet worden nagegaan of het onderzoek naar ‘
the issue of entrapment’ gelet op de omstandigheden van het geval voldoende
‘adversarial, thorough, comprehensive and conclusive’ is geweest. In dat verband is ook van belang dat het contact tussen [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 9] en [betrokkene 8] anderzijds alleen schriftelijk is geweest, dat e-mails waarin dat contact bestond aan het dossier zijn toegevoegd, dat de LOVJ in drie processen-verbaal informatie over de gevolgde procedure heeft gedeeld en dat de LOVJ bij de raadsheer-commissaris en [betrokkene 1] tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gehoord. Ik meen dat ook ingeval de ‘
procedural test’ bij het oordeel dient te worden betrokken niet kan worden gezegd dat de toetsingsmogelijkheden voor de verdediging ontoereikend zijn geweest in het licht van art. 6 EVRM.
65. De stellers van het middel voeren ten slotte aan dat ook ‘als het initiatief om een aanslag te plegen ten tijde van het contact tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant vanuit [betrokkene 1] kwam’ het gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd aannemelijk is dat [betrokkene 1] en/of de verdachte ‘door de AIVD-infiltranten is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor zij zijn veroordeeld’ nu [betrokkene 1] door de infiltranten werd aangespoord ‘anderen bij zijn plannen te betrekken en kunstmest te gebruiken, terwijl [betrokkene 1] aanvankelijk voornemens was alleen te handelen’.
65. In de overgelegde pleitaantekeningen is door de raadsvrouw aangevoerd dat [betrokkene 1] door de veronderstelde AIVD-infiltranten zou zijn aangespoord om anderen bij zijn plannen te betrekken (randnummer 99) en dat er ‘in een heel vroeg stadium’ al het plan zou hebben bestaan om kunstmest aan [betrokkene 1] te leveren en dat dit plan afkomstig zou zijn van de AIVD (randnummer 100). Ter onderbouwing van de eerste stelling heeft de raadsvrouw gewezen op overgelegd e-mailverkeer tussen [betrokkene 1] en de veronderstelde AIVD-infiltranten en [betrokkene 1] en de politie-infiltrant en een verklaring van [betrokkene 1] tegen de politie-infiltrant inhoudend ‘dat zijn plan vanaf het begin was om ‘het’ alleen te doen’. Ter onderbouwing van de tweede stelling heeft de raadsvrouw gewezen op verklaringen van de LOVJ en verbalisant B-2870, op een (schriftelijke) verklaring van [betrokkene 1] , op gesprekken tussen [betrokkene 1] en de politie-infiltrant en op de omstandigheid dat het de politie is geweest die de kunstmest daadwerkelijk heeft geleverd.
65. Uit de overwegingen van het hof onder 4.3 subkopje ‘Uitlokking politie-infiltrant’ volgt dat [betrokkene 1] op 5 juli 2018, tijdens een ontmoeting met de politie-infiltrant, heeft gezegd ‘Ik doe het alleen’. Maar in hetzelfde gesprek geeft [betrokkene 1] ook aan ‘deze week probeer ik het nog een keer met een paar broeders. Voor de laatste keer.’ Daaruit heeft het hof kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat [betrokkene 1] er ook voor het moment van het eerste contact met de politie-infiltrant al op gericht was anderen bij zijn plannen te betrekken. Daaraan doet niet af hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd.
65. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1] op 5 juli 2018 tegen [A] spreekt over het plegen van een aanslag ‘die grote schade zou veroorzaken’ (bewijsmiddel 4). Op 12 augustus 2018, tijdens een tweede ontmoeting, spreekt [betrokkene 1] onder meer over bomvesten en ‘over het gebruiken van een autobom’. Kennelijk in verband met deze wensen van [betrokkene 1] geeft [A] vervolgens aan ‘dat hij kan proberen om aan kunstmest te komen, maar dat er wel een hoop kunstmest nodig is’. [A] geeft voorts aan dat hij [betrokkene 1] ‘en de anderen hiervoor nodig heeft om kleine hoeveelheden grondstoffen te kopen, zoals bijvoorbeeld aceton’ (bewijsmiddel 10). Op 10 september 2018 worden vervolgens bij de Gamma zoutzuur en haarontstopper gekocht (bewijsmiddel 15). Op 2, 3 en 4 september 2018 zijn dan al berichten gewisseld over nagellak remover, aceton en waterstof peroxide. Op 7 september 2018 wordt aan [betrokkene 1] bericht hoe en waar hij 100 kilo kunstmest kon ophalen (bewijsmiddel 17) Het hof heeft uit een en ander kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat [betrokkene 1] niet is aangespoord om kunstmest te gebruiken, maar dat de aanschaf van de kunstmest verband hield met het plan van [betrokkene 1] om bomvesten en een autobom te gebruiken.
65. Afzonderlijke aandacht verdient nog de klacht inzake ’s hofs oordeel dat de verdachte niet (via [betrokkene 1] ) is uitgelokt door de veronderstelde AIVD-infiltranten.
65. Van belang in dit verband is de uitspraak van het EHRM in de zaak
Akbay e.a. tegen Duitsland. [18] Deze uitspraak betrof een strafzaak waarin een informant een zekere N.A. had gevraagd ‘
whether he would be interested in trafficking heroin’. De informant had N.A. uitgelegd ‘
that he could import drugs via the port of Bremerhaven in containers and remove them from the port area, bypassing customs inspection, with the help of a dock worker’. N.A. had daarop geantwoord ‘
that he did not want to have anything to do with heroin, but that hashish and cocaine were a different matter’ (par. 6). In vervolg daarop ontmoetten
‘N.A. and the second applicant (…) an acquaintance of the latter in the Netherlands’en werd er een cocaïnetransport afgesproken. ‘
The second applicant was the contact person between N.A. and the group of persons in the Netherlands’(par. 10). Kort nadat de cocaïne was ingevoerd werden N.A. en (onder meer) ‘
the second applicant’ gearresteerd (par. 11). In Straatsburg werd geklaagd over
‘incitement’. Het EHRM overwoog onder meer dat ‘
the second applicant decided to take part in N.A.’s plan to import drugs through the port of Bremerhaven precisely because of the seemingly safe route set up by the police’en dat zijn activiteiten ‘
must therefore be considered to have been determined by the setting up by the police of the route for importing the drugs’(par. 130).
73. Uit deze vaststellingen en overwegingen volgt niet dat
‘incitement’van een verdachte die door een informant wordt benaderd per definitie ook ‘
incitement’oplevert van een andere verdachte, die door de ‘benaderde’ verdachte bij het realiseren van het strafbare feit wordt betrokken. Uit
Akbay e.a. tegen Duitslandkan worden afgeleid dat van ‘
incitement’jegens een andere verdachte sprake is als de gunstige voorwaarden bij het begaan van dat strafbare feit die (door de informant of infiltrant) aan de benaderde verdachte zijn voorgespiegeld, een rol hebben gespeeld bij de beslissing van de andere verdachte om daaraan deel te nemen. Het gaat erom of ‘
the acts of the police represented an inducement to commit the offence for this person as well’(par. 117). Ik wijs in dit verband ook op arresten van Uw Raad van 8 december 2020, waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om de wijze waarop de verdachte bij het feit betrokken raakte. [19]
74. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte politie-infiltrant [A] op 30 augustus de hand heeft geschud (bewijsmiddel 13). Van rechtstreeks contact met of rechtstreekse beïnvloeding door de veronderstelde AIVD-infiltranten of de politie-infiltrant [A] blijkt uit de bewijsvoering niet. Ook blijkt uit de bewijsvoering niet dat de verdachte door gedragingen van één van hen tot strafbare feiten is gebracht die hij anders niet zou hebben gepleegd. De verdachte is niet bij bijeenkomsten met de medeverdachten aanwezig omdat gedragingen van één van hen hem daartoe hebben verleid. En op 24 juli 2018 wordt juist duidelijk dat de verdachte geen deel wil uitmaken van de groep die een aanslag gaat voorbereiden. Uit de bewijsvoering van het ophalen van kunstmest blijkt ook niet dat gedragingen van [A] de verdachte ertoe hebben gebracht een bijdrage te leveren. [betrokkene 1] vraagt de verdachte om mee te gaan. De strafrechtelijk relevante gedragingen van de verdachte bestaan erin dat hij de Peugeot van [betrokkene 1] achter de bestelbus stil zet en deze nadat de zakken met inhoud daarin zijn overgeladen weer elders parkeert.
74. De raadsvrouw heeft in hoger beroep blijkens de pleitnota aangevoerd dat [betrokkene 1] door de veronderstelde AIVD-infiltranten zou zijn aangespoord om anderen bij de plannen te betrekken en dat ‘in een heel vroeg stadium’ al het plan zou hebben bestaan om kunstmest aan [betrokkene 1] te leveren en dat dit plan afkomstig zou zijn van de AIVD (randnummers 99, 100). Dat [betrokkene 1] door de veronderstelde AIVD-infiltranten is aangespoord anderen bij zijn plannen te betrekken is door het hof niet vastgesteld. Wel blijkt uit ’s hofs vaststellingen dat het ophalen van de kunstmest het gevolg was van het contact tussen [betrokkene 1] en politie-infiltrant [A] . In de omstandigheid dat er (enig) causaal verband bestaat tussen de bijdrage van de politie-infiltrant [A] en het plaatsvinden van dit strafbare feit ligt echter niet besloten dat zijn gedragingen een
‘inducement’voor de verdachte vormden om dit strafbare feit te plegen.
74. Het hof heeft overwogen dat aan het verweer van de raadsvrouw de stelling ten grondslag ligt ‘dat sprake is geweest van een tussen de AIVD en het Openbaar Ministerie afgestemd onderzoek, waarin de betrokkenheid van de verdachte is geregisseerd’ en dat die stelling gelet op hetgeen het hof daarvoor heeft overwogen faalt. Mede in aanmerking genomen dat uit ’s hofs vaststellingen niet volgt dat de gedragingen van de veronderstelde AIVD-infiltranten of politie-infiltrant [A] voor de verdachte een
‘inducement’vormden om de bewezenverklaarde feiten te plegen, is dit oordeel niet onbegrijpelijk.
74. Ik merk nog op dat daaruit volgt dat ook ingeval ’s hofs oordeel dat [betrokkene 1] niet door de veronderstelde AIVD-infiltranten en/of politie-infiltrant [A] is uitgelokt niet zonder meer begrijpelijk zou zijn, dat niet tot cassatie behoeft te leiden. Aan de voorwaarden waaronder kan worden aangenomen dat de verdachte (al dan niet via [betrokkene 1] ) is uitgelokt, is niet voldaan.
74. Ook de derde deelklacht faalt.
74. Het middel faalt.
Bespreking van het vierde middel
80. Het vierde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 ontoereikend is gemotiveerd omdat het hof zou hebben verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het op dit punt is afgeweken van de namens de verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. De stellers van het middel voeren aan dat uit de gedragingen van de verdachte niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft of dat hij ‘behoorde tot het veronderstelde samenwerkingsverband’, en wijzen daarbij op de randnummers 167-174 van de overgelegde pleitnota.
80. Uw Raad heeft in een arrest van 5 juli 2022 het volgende overwogen: [20]
‘2.4.2 Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
2.4.3
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.’
82. Ook van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven kan slechts sprake zijn indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [21] Uit de bij nota van wijziging ingevoegde uitbreidende definitie in art. 140, vierde lid, Sr, die in art. 140a, derde lid, Sr van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan voorts – zo volgt ook uit de nota naar aanleiding van het nader verslag – worden afgeleid dat de wetgever een ruime interpretatie van het begrip deelneming voor ogen heeft gestaan. [22]
83. Het hof leidt in de ‘Nadere bewijsoverweging feit 2’ uit de weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte gedurende de gehele (bewezenverklaarde) periode vaak aanwezig is geweest bij bijeenkomsten zowel in [plaats] bij [betrokkene 1] thuis als in [plaats] en [plaats] en dat hierin geen verandering komt wanneer de verdachte ‘definitief niet tot deze beoogde aanslagplegers behoort’. Het hof geeft aan bij welke bijeenkomsten de verdachte wel en niet aanwezig was en overweegt dat dit alles ‘bevestigt dat hij volledig vertrouwd wordt en meegenomen wordt in de ontwikkeling van de plannen’. Het hof acht gezien de frequentie en locaties van deze bijeenkomsten, de aanwezige personen, de nachtelijke ommetjes die gemaakt worden ‘en de opeenvolging van contacten met [A] enerzijds en bijeenkomsten anderzijds (…) bewezen dat deze bijeenkomsten plaatsvonden ter verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het plegen van een aanslag op een festival in de lhbt-sfeer’. En het hof overweegt dat de verdachte ‘dit samenwerkingsverband en het doel daarvan daadwerkelijk (heeft) ondersteund door [betrokkene 1] te helpen bij het ophalen van kunstmest op 7 september 2018’.
83. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof uit de bewijsmiddelen afgeleid dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Ik wijs in dit verband in het bijzonder op het tweede gesprek van [betrokkene 1] met [A] , op 12 augustus 2018. [betrokkene 1] zegt in dat gesprek ‘dat hij de onbetwiste leider is, zonder enige twijfel hieromtrent’, ‘dat er slechts één leider kan zijn en dat de andere broeders dat begrijpen’ en dat als hij zegt ‘dat ze naar links of rechts gaan’ zij dat doen (bewijsmiddel 10). Dat de betrokkene ‘behoort’ tot het samenwerkingsverband heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid uit zijn veelvuldige aanwezigheid bij bijeenkomsten van het samenwerkingsverband. En dat de verdachte gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk (het plegen van terroristische misdrijven) heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk (in het bijzonder) afgeleid uit het helpen van [betrokkene 1] bij het ophalen van kunstmest.
83. In dat verband attendeer ik op drie arresten van Uw Raad van 3 juli 2012. De bewijsvoering van ‘deelneming’ werd ontoereikend geoordeeld in een zaak waarin was vastgesteld dat de verdachte (kort gezegd) bijeenkomsten had bijgewoond waarbij over de gewelddadige verspreiding van de jihad werd gesproken, geschriften had verzameld met betrekking tot de gewelddadige jihad, aan elektronisch berichtenverkeer had deelgenomen waarin de gewelddadige jihad werd gepropageerd en beeldmateriaal en vlaggen had verzameld die met de gewelddadige jihad in verband waren te brengen. [23] Wel toereikend was de bewijsvoering in een zaak waarin de verdachte pogingen had ondernomen om anderen voor de jihad te werven en in chatgesprekken anderen had opgeroepen om een training in Afghanistan en Pakistan te volgen zoals hij zelf had gedaan. [24] En de bewijsvoering was ook toereikend in een zaak waarin de verdachte voor bijeenkomsten waar de gewelddadige verspreiding van de jihad werd gepropageerd beeldmateriaal had meegebracht, actief aan die bijeenkomsten had deelgenomen en had meegewerkt aan de verspreiding van een geschrift met radicale inhoud. [25] Ook afgezet tegen deze arresten heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte door [betrokkene 1] te helpen bij het ophalen van de kunstmest heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven; de verdachte heeft zich niet beperkt tot het enkel deelnemen aan bijeenkomsten en berichtenverkeer.
86. In verband met hetgeen in de genoemde randnummers van de pleitnota is aangevoerd merk ik nog op dat voor het bestaan van een samenwerkingsverband niet vereist is dat alle personen die aan een organisatie deelnemen inspraak hebben in de criminele plannen. Ook een samenwerkingsverband waarin de leider het voor het zeggen heeft kan een organisatie in de zin van de artikelen 140 en 140a Sr zijn. Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de deelnemers aan de samenwerking wel degelijk (ook met [A] ) spraken over de plannen (bewijsmiddelen 23, 28 en 29). Dat de verdachte nog niet klaar was voor het plegen van een aanslag brengt voorts niet mee dat hij niet behoort tot het samenwerkingsverband. Vereist is niet dat de betrokkene strafbare feiten pleegt waar het oogmerk van de organisatie op gericht is of voornemens is dat te doen. Ik wijs in dit verband op de gedragingen waar het hof in het arrest van 5 juli 2022 dat in het voorgaande geciteerd werd uit heeft afgeleid dat van ‘deelneming’ aan de betreffende organisatie sprake was.
86. Al met al meen ik dat het hof de bewezenverklaring van feit 2 toereikend heeft gemotiveerd, en dat het hof voor zover door de raadsvrouw in de randnummers 167-174 van de overgelegde pleitnota één of meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn verwoord, de redenen heeft opgegeven waarom daarvan is afgeweken.
86. Het middel faalt.
Bespreking van het vijfde middel
89. Het vijfde middel bevat de klacht dat het hof het voorwaardelijk verzoek om [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , B2871, B2882 en AlVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant als getuigen te horen, ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen. De stellers van het middel menen dat het hof bij de afwijzing van de verzoeken beslissende betekenis heeft toegekend aan het feit dat de verdachte nooit fysiek of digitaal enige vorm van contact heeft gehad met de veronderstelde AIVD-infiltranten. Het hof had, zo menen zij, aandacht moeten besteden aan de vraag waarom het niet in het belang van de verdachte is om getuigen te (doen) horen over de grondslag en verslaglegging van het onderzoek aan AIVD-zijde, de betrokkenheid van de veronderstelde AIVD-infiltranten bij het opsporingsonderzoek en de contacten die de AIVD in dat kader met [betrokkene 1] (over de verdachte) heeft gehad. Zij voeren in dat verband aan dat de resultaten van de informatiegaring door de AIVD ‘cruciaal zijn geacht voor de bewijsvoering’.
89. Op 1 juni 2021 heeft de eerste terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden. Daar zijn door de raadsvrouw van de verdachte (en raadslieden van andere verdachten) een aantal onderzoekswensen naar voren gebracht. Het proces-verbaal houdt inzake de beslissingen op deze verzoeken onder meer het volgende in:
‘5. Het hof
wijst afhet verzoek tot het
horen van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] als getuigen. Heden is ter terechtzitting vastgesteld dat het contact tussen de verdachte [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] anderzijds alleen schriftelijk in de zin van berichtenwisselingen via Facebook, Telegram en/of e-mail heeft plaats gevonden. Nimmer hebben zij elkaar fysiek of op digitale wijze gezien of gehoord. Het Openbaar Ministerie heeft reeds een verzoek ingediend bij de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding, teneinde de schriftelijke bescheiden van voornoemde contactmomenten, namelijk de inhoud van de gesprekken die de verdachte [betrokkene 1] via Facebook, Telegram en e-mail heeft gevoerd met [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , op te vragen bij de AIVD. De advocaten-generaal hebben toegezegd dat, indien zij deze schriftelijke bescheiden ontvangen, zij deze zullen doen toekomen aan het hof en de verdediging en zullen voegen in de dossiers van alle zaken. Voorts heeft het Openbaar Ministerie toegezegd het op 27 mei 2021 gedane verzoek aan de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding/AIVD aan te vullen met de volgende gegevens omtrent het contact, zoals ter terechtzitting besproken:
- welk medium wordt gebruikt bij het ter zake doende verstuurde bericht;
- op welke datum en welk tijdstip de berichten zijn verstuurd;
- onder welke naam en vanaf welke account zijn de berichten zijn verstuurd.
In het kader van de nadere specificering van het. verzoek van 27 mei 2021 is - in overeenstemming met het Openbaar Ministerie - door mr. Weening toegezegd aan het Openbaar Ministerie door te geven vanaf welke accounts zijn cliënt [betrokkene 1] berichten heeft gestuurd en welke aliassen [betrokkene 8] en [betrokkene 9] hebben gebruikt bij het contact met [betrokkene 1] . Het hof verzoekt de raadsman uiterlijk deze week aan deze toezegging te voldoen.
Gelet op het door het Openbaar Ministerie reeds ingediende verzoek aan de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding, teneinde de schriftelijke bescheiden van de contactmomenten tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , en daarmee alle contactmomenten tussen hen, op te vragen en de toezegging van het Openbaar Ministerie een, nader gespecificeerd, aanvullend verzoek te doen, acht het hof de verdediging niet in zijn belangen geschaad wanneer [betrokkene 8] en [betrokkene 9] niet worden gehoord als getuigen.
6. Het hof
wijst afhet verzoek tot het
horen van politie-infiltrant A2346 ( [A] ), politie-infiltrant A2363 en WOD-begeleider B2870 als getuigen. Het hof ziet geen noodzaak voornoemde getuigen te horen, gelet op het feit dat zij alle drie, reeds uitvoerig, in aanwezigheid van de verdediging, zijn gehoord door de rechter-commissaris en gelet op de reeds door het hof toegewezen verzoeken en de reeds verrichte inspanningen van het Openbaar Ministerie, alsook de toezeggingen van het Openbaar Ministerie, zoals onder 5. overwogen. Ook overigens is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de noodzaak deze getuigen nader te horen niet gebleken.
7. Het hof
wijst afhet verzoek tot het
horen van de Zweedse begeleider van A2346 ( [A] ) en de eigen begeleiders van A2346 ( [A] ) als getuigen. Het hof stelt op grond van het dossier vast dat voornoemde getuigen enkel uit sociaal- en veiligheidsoogpunt betrokken zijn geweest bij de begeleiding van politie-infiltrant A2346 ( [A] ) en zij daarmee niet inhoudelijk betrokken zijn geweest bij het onderhavige onderzoek. Gelet daarop acht het hof de belangen van de verdediging niet geschaad wanneer deze personen niet als getuigen worden gehoord.
8. Het hof
wijst afhet verzoek tot het
horen van de WOD-begeleider B2871, WOD-begeleider B2882, alle teamleiders betrokken bij begeleiding van A2346/teamleiders begeleiders infiltranten/teamleider infiltranten en begeleiders/alle begeleiders infiltranten en de AIVD-medewerkers aanwezig bij bijeenkomst van mei 2018 als getuigen. WOD-begeleider B2870 is reeds, in aanwezigheid van de verdediging, uitvoerig gehoord door de rechter-commissaris en gelet op het feit dat het hof het verzoek tot het horen van de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding/AIVD/WOD mr. B den Hartigh toewijst, en hij onder meer bevraagd kan worden over het AOT en de bijeenkomst van mei 2018, acht het hof de belangen van de verdediging niet geschaad wanneer voornoemde personen niet als getuigen worden gehoord.’
91. Het middel klaagt alleen over de afwijzing van een voorwaardelijk verzoek dat bij pleidooi is gedaan en daarmee niet over deze afwijzingen van getuigenverzoeken.
91. De raadsvrouw heeft blijkens de op de terechtzitting van 12 april 2018 overgelegde pleitaantekeningen het volgende voorwaardelijk verzoek gedaan:
‘137. Ik sluit af met een voorwaardelijk verzoek. Mocht uw hof onverhoopt niet tot vrijspraak komen en evenmin aannemen dat sprake is geweest van uitlokking, althans ongewenste beïnvloeding, althans gebrekkige verslaglegging van het afgestemde onderzoek, dan verzoek ik u om de volgende getuigen te (doen) horen over de grondslag en verslaglegging van het onderzoek aan AIVD-zijde, het verloop van het afstemmingsonderzoek, de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachten, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachten is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachten en de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties voor het plannen van een aanslag en het erbij betrekken van broeders:
- [betrokkene 8]
- [betrokkene 9]
- B2871 (opsteller pv schriftelijke contacten, mogelijk bij bijeenkomst voor 18 mei)
- B2882 (ontmoetingen politie-infiltrant, mogelijk bij bijeenkomst voor 18 mei)
- AIVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant’.
93. Het hof heeft dit verzoek in het bestreden arrest als volgt afgewezen:

11. Voorwaardelijk verzoek
Tot slot heeft de raadsvrouw bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan.
Indien het hof niet tot een vrijspraak van de tenlastegelegde feiten komt en het hof niet aanneemt dat er sprake is geweest van uitlokking/ongewenste beïnvloeding/gebrekkige verslaglegging van het afgestemde onderzoek dan verzoekt de verdediging de in de pleitaantekeningen onder punt 137, pagina 52, opgesomde getuigen te (doen) horen over de aldaar vermelde punten.
De voorwaarde waaronder de verzoeken zijn gedaan, is vervuld, zodat het hof toekomt aan de beoordeling daarvan.
Het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] wordt door het hof afgewezen. De verdachte heeft nimmer fysiek of digitaal enige vorm van contact gehad met deze personen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2021 is vastgesteld dat het contact tussen de verdachte [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] anderzijds alleen schriftelijk in de zin van berichtenwisselingen via Facebook, Telegram en/of e-mail heeft plaats gevonden. Onder deze omstandigheden is de verdachte niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad door het niet horen van deze getuigen.
Het verzoek tot het horen als getuige van B2871 en B2882 wordt door het hof afgewezen op de gronden vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2021, blz. 29 onder randnummer 8.
Het verzoek tot het horen van de AIVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant wordt afgewezen. De WOD-begeleider B2870 is reeds, in aanwezigheid van de verdediging, uitvoerig gehoord door de rechter-commissaris en de verdediging heeft deze getuige kunnen bevragen. Bovendien is de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en WOD mr. B den Hartigh als getuige zeer uitvoerig gehoord door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging en heeft de verdediging hem ook kunnen bevragen. Gelet hierop, gelet op het stadium van het proces waarin het verzoek wordt gedaan en de onderbouwing van het verzoek, acht het hof het niet noodzakelijk de AIVD-medewerkers als getuige te horen. Het hof tekent hierbij aan dat toepassing van het zogeheten verdedigingscriterium niet tot een andere afweging en uitkomst zou hebben geleid.’
94. De klacht betreft de afwijzing van voorwaardelijke getuigenverzoeken die bij pleidooi zijn gedaan. Op die afwijzing is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing (art. 415 jo. art. 315, eerste lid, en art. 316, eerste lid, Sv). Geen van de verzochte getuigen heeft een verklaring met een belastende strekking afgelegd die door het hof aan de bewezenverklaring ten grondslag is gelegd. Dat brengt mee dat het belang bij het oproepen en horen van deze verzochte getuigen niet behoeft te worden voorondersteld. [26] Uit rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat bij getuigenverzoeken als de onderhavige van belang is of het verzoek ‘
sufficiently reasoned’ was en
‘relevant to the subject matter of the accusation’, of de feitenrechter ‘
considered the relevance of that testimony and provided sufficient reasons for their decision not to examine the witness at trial’ en of die beslissing ‘
undermined the overall fairness of the proceedings’. [27]
95. Wat de onderbouwing van het verzoek betreft valt op dat de raadsvrouw ermee heeft volstaan onderwerpen op te sommen waarover de nadien onder vijf gedachtestreepjes aangeduide personen zouden kunnen worden gehoord. De raadsvrouw verheldert niet welke personen zij over welke van de genoemde onderwerpen zou willen horen, en evenmin wat deze personen over deze onderwerpen zouden kunnen verklaren en in welk opzicht de inhoud van die verklaringen van belang zou kunnen zijn voor beslissingen die het hof uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv diende te nemen.
95. Het hof heeft bij alle verzochte getuigen redenen opgegeven voor het oordeel dat een verhoor van deze personen niet noodzakelijk was in verband met de door de raadsvrouw genoemde onderwerpen. Bij [betrokkene 8] en [betrokkene 9] heeft het hof van belang geacht dat de verdachte nimmer fysiek of digitaal enige vorm van contact heeft gehad met deze personen. Bij B2871 en B2882 heeft het hof van belang geacht dat WOD-begeleider B2870 is gehoord bij de rechter-commissaris en dat het hof het verzoek om de LOVJ te horen toewees. Het verzoek tot het horen van de AIVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant is afgewezen omdat de verdediging (kort gezegd) WOD-begeleider B2870 en de LOVJ heeft kunnen bevragen.
95. In deze motivering van de afwijzingen ligt besloten dat het hof alleen het verhoor van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] heeft afgewezen met het argument dat de verdachte fysiek noch digitaal enige vorm van contact met hen heeft gehad. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat dit argument aan alle afwijzingen ten grondslag ligt, faalt zij bij gebrek aan feitelijke grondslag.
95. Dat de resultaten van de informatiegaring door de AIVD cruciaal zijn voor de bewijsvoering, volgt niet uit de bewijsmiddelen. Daarbij gaat het, als gezegd, om een verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1) een proces-verbaal van de rechter-commissaris (bewijsmiddel 2) en processen-verbaal van politie (bewijsmiddelen 3-30). [28] De informatiegaring door de AIVD is van belang geweest omdat een ambtsbericht tot de start van het opsporingsonderzoek heeft geleid. Die enkele omstandigheid brengt evenwel niet mee dat de redenen die het hof aan de afwijzing van de verzoeken ten grondslag heeft gelegd tekortschieten. In die redenen ligt als ’s hofs oordeel besloten dat de verdediging de LOVJ in een verhoor bij de raadsheer-commissaris vragen heeft kunnen stellen over (onder meer) de grondslag en verslaglegging van het onderzoek aan AIVD-zijde, de betrokkenheid van de veronderstelde AIVD-infiltranten bij het opsporingsonderzoek en de contacten die de AIVD in dat kader met [betrokkene 1] (over de verdachte) heeft gehad. Noch in feitelijke aanleg, noch in cassatie is toegelicht welke aanvullende waarde een ondervraging van de opgegeven personen bij deze onderwerpen (in het licht van vragen die zijn gesteld en antwoorden die zijn gegeven) had.
99. In verband met de ‘
overall fairness’neem ik in aanmerking dat [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord en dat e-mails die tussen [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] anderzijds zijn gewisseld in het dossier zijn gevoegd.
99. Al met al meen ik dat het hof de voorwaardelijke getuigenverzoeken waar het middel op ziet toereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
99. Het middel faalt.
Bespreking van het zesde middel
102. Het zesde middel bevat de klacht dat het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn is geschonden aangezien de stukken van het geding niet binnen 6 maanden nadat het cassatieberoep is ingesteld op de griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
102. De verdachte verkeerde tot 4 augustus 2022 in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis. Namens de verdachte is op 15 juni 2022 beroep in cassatie ingesteld. Dat betekent dat de inzendtermijn van zes maanden van toepassing is. [29] De stukken van het geding zijn op 15 juni 2023 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn in cassatie met zes maanden is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
104. Het middel slaagt.
Afronding
105. De eerste vijf middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het zesde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
105. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155,
2.EHRM 9 juni 1998, nr. 44/1997/828/1034 (
3.EHRM 5 februari 2008, nr. 74420/01 (
4.EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06 (
5.EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (
6.EHRM 16 december 2021, nr. 23476/15 (
7.EHRM 15 oktober 2020, nr. 40495/15 e.a. (
8.Vgl. HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498, rov. 2.2. Zie eerder bijvoorbeeld HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780,
9.HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122,
10.HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553,
11.Wet van 26 juli 2017,
12.Uw Raad citeerde in het arrest van 13 november 2007 de artikelen 6, 36, 38, 39, 40 en 61 WIV 2002. De artikelen 8, 62, 66, 67, 68 en 93 WIV 2017 komen daar sterk mee overeen.
13.Zie in dat verband HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7544,
14.Vgl. F. Krips, ‘Over de bruikbaarheid van AIVD-informatie in het strafproces’, in
15.Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889,
16.Ik merk nog op dat, ingeval wel van uitlokking door (veronderstelde) AIVD-infiltranten sprake zou zijn, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging naar het mij voorkomt wel een passende vertaling aan die vaststelling zou geven. Zie nader de conclusie in de zaak van medeverdachte [betrokkene 5] , randnummer 39.
17.Bij ‘kufar’, met één f, geeft het gratis via het internet raadpleegbare woordenboek van Van Dale de betekenis ‘(
18.EHRM 15 januari 2021, nr. 40495/15 (
19.HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1964,
20.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969,
21.Vgl. HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1144,
23.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161,
24.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5136,
25.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5178,
26.Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
27.Zie onder meer EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/61 (
28.Dat brengt mee dat rov. 4.8 van HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4144, waar de stellers van het middel op wijzen, in dit verband niet van belang is. Die overweging ziet op het geval waarin een beroep wordt gedaan op ‘de onbetrouwbaarheid van door een inlichtingen- of veiligheidsdienst verzameld materiaal’.
29.HR 19 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1769, rov. 4.2. Ten tijde van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 30 juni 2023 bevond de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis.