Conclusie
verzoekers tot cassatie,
1. [de minderjarige] ,
hierna: de minderjarige,
2. de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie Amsterdam,
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Voor zover het hof in zijn oordeelsvorming heeft betrokken dat de ouders niet meewerken met de GI en zij niet in gesprek willen met de raad, miskent het hof dat deze omstandigheden onvoldoende zijn voor instandhouding van de ondertoezichtstelling. Bovendien hebben de ouders verzocht om de werking van de beschikking van de rechtbank voor de duur van het geding te schorsen. (subonderdeel 2.4)
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De minderjarige is op 11 april 2022 door de ouders ziekgemeld op school vanwege een hersenschudding en gaat sindsdien niet meer naar school. De ouders zijn in juni 2023 op zoek gegaan naar een andere school voor de minderjarige, omdat zij het niet eens waren met de wijze waarop de school invulling gaf aan het onderwijs.
Gebleken is dat de minderjarige al geruime tijd niet staat ingeschreven op een basisschool en thuisonderwijs krijgt van de moeder. Er is geen zicht op de kwaliteit van dit onderwijs, evenmin op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. De ouders geven geen inzicht in hoe het thuis met de minderjarige gaat en hoe zijn thuisonderwijs verloopt. De samenwerking tussen de ouders en de andere betrokken partijen (scholen, de leerplichtambtenaar, het samenwerkingsverband) is verstoord. Het is voor de betrokken instanties niet (goed) mogelijk om in constructief contact te komen met de ouders en zicht te krijgen op de situatie. De GI heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de weerstand van de ouders tegen de ondertoezichtstelling de uitvoering daarvan ernstig belemmert en dat daarom geen inschatting kan worden gemaakt van het welbevinden van de minderjarige.
Met de raad maakt het hof zich ernstig zorgen over het ontbreken van passend onderwijs voor de minderjarige en over het gebrek aan zicht op zijn ontwikkeling. Hoewel de ouders het beste met de minderjarige voor lijken te hebben, is het hen tot op heden nog niet gelukt om een passende school voor hem te vinden. Inmiddels gaat hij al bijna twee jaar niet meer naar school.
Daarnaast is gebleken dat de hulpverlening in het gedwongen kader tot nu toe onvoldoende van de grond is gekomen. Vast is komen te staan dat tot nu toe slechts één kennismakingsgesprek tussen de ouders en de GI heeft plaatsgevonden en dat de GI de minderjarige nog niet heeft gezien of gesproken. Bovendien werken de ouders niet mee met de GI en willen zij niet in gesprek met de raad. Ook andere instanties worden door de ouders afgehouden. Aangezien de ouders en de GI hetzelfde doel hebben, namelijk ervoor zorgen dat de minderjarige weer naar school gaat, spreekt het hof de hoop uit dat de ouders de hulpverlening de komende tijd zullen aanvaarden. Dit is in het belang van de minderjarige.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de beschikking van de rechtbank aanwezig waren en op het moment van de behandeling ter zitting ook nog aanwezig waren. Het hof acht voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige weg te nemen.
onderdeel 3klaagt het middel dat de overweging van het hof in rov. 5.6 dat geen zicht bestaat op de kwaliteit van het thuisonderwijs onbegrijpelijk is, omdat de minderjarige diverse ordners en werkjes over het door hem gevolgde thuisonderwijs heeft meegenomen naar het kindgesprek bij het hof. Hiermee is wel degelijk inzicht geboden in de kwaliteit van het thuisonderwijs.