ECLI:NL:PHR:2025:445

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/05034
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote hoeveelheden contant geld in verband met drugshandel

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1960, veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 15 december 2023 een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd, met een geldboete van € 59.500,00. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, M.E. van Wees, betreft de vraag of het ophalen en wegbrengen van geldbedragen naar een loods waar het geld wordt geteld, kan worden gekwalificeerd als 'verbergen' of 'verhullen' van de herkomst van het geld, zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De procureur-generaal concludeert dat alle middelen falen en dat het beroep moet worden verworpen. De zaak betreft een complexe situatie waarin de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld dat hij ontving, moest meenemen en dat hij niet geïnteresseerd was in de herkomst ervan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die strekken tot het verbergen van de herkomst van de contante geldbedragen, en dat er sprake is van een criminele herkomst van het geld. De uitspraak van het hof is in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad over witwassen en de vereisten voor bewezenverklaring van de herkomst van geld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/05034
Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1.1 De verdachte is bij arrest van 15 december 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch [1] wegens 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, 4. “Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een geldboete opgelegd ter hoogte van € 59.5000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 316 dagen hechtenis.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam , hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
2.
2.1 Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte van “een voorwerp, te weten: grote hoeveelheden contant geld (…) de herkomst heeft verborgen en/of verhuld”.
De relevante onderdelen van het arrest
2.2 Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens een voorwerp, te weten:
grote hoeveelheden contant geld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en van die voorwerpen de herkomst heeft verborgen en/of verhuld terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft/hebben gemaakt;”
2.3 De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“ten aanzien van feit 3:


een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 3 mei 2018, dossierpagina’s 720-734, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende het relaas van [verbalisant 1] :
(p. 720) Op 31 januari 2018 werd onder [verdachte] een PGP-telefoon van het merk BQ Aquarius in beslag genomen, beslagnummer H04.05. Ik zag dat er een 3tal tekstbestanden op de telefoon waren opgeslagen. (p. 721) Ik zag dat onder de tekstbestanden " [...] " en " [...] " geldbedragen, plaatsnamen en data stonden vermeld. Ik zag dat hier met regelmaat, bij vermelding van grote geldbedragen, de tekst " [...] " of " [...] " stond vermeld. Uit het onderzoek was reeds middels plaats bepalende apparatuur, welke was geplaatst op het [kenteken] , en het opnemen van vertrouwelijke communicatie in dit voertuig vast komen te staan dat verdachte en bestuurder van genoemd voertuig [verdachte] zich diverse malen in of nabij een pand aan [b-straat] ter hoogte van pandnummer [nummer] in [plaats] bevond. Op de achtergrond waren geluiden van vermoedelijk geldtelmachine(s) te horen, en een keer een vermoedelijk [betrokkene 9] sprekende vrouw. Tijdens de zoeking op 31 januari 2017 [ik begrijp: 31 januari 2018, MvW] in de loods op de [b-straat 1] te [plaats] werden 4 geldtelmachines aangetroffen.
Onderzoek naar genoemd pand wees uit dat het pand gehuurd werd door [A] B.V. Kamer van Koophandel [nummer] een bedrijf met als eigenaar en bestuurder: [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1970 te [plaats] . Volgens de Kamer van Koophandel waren alle aandelen van [B] B.V. ondergebracht bij [A] BV. Waarvan de alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder was zijn echtgenote [betrokkene 2] [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] .
In meerdere OVC-gesprekken was te horen dat [verdachte] sprak over "die [betrokkene 9] ". Ik heb hieronder op opvolgende data, de vermeldingen in de PGP-telefoon aangaande [...] / [...] weergegeven in combinatie met de baken gegevens betreffende het [kenteken] , OVC-gesprekken, TAP-gesprekken en waarnemingen van het (p. 722) observatieteam.
13
december 2017
PGP
- 1.148720 [plaats] 13-12
- 1.032.740 [plaats] 13-12
- 130.000 [...] 13-12
baken:
14.26
[plaats] [n-straat] stop
14.31
[plaats] [j-straat 1] stop
16.06
[plaats] vertrek
16.09
[plaats] [b-straat] 70 stop
16.41
[plaats] vertrek na diverse stops
16 december 2017
PGP
- 1.206.025 [...] gebracht 16-12
- 116.500 [...] 16-12
- 303.500 [plaats] 16-12
(p. 723)
baken:
14.4
[plaats] [b-straat] stop
16.06
[plaats] vertrek
OVC:

Sessienummer 161217-095028; werkelijk tijdstip 10:50:28 uur.
[verdachte] bevindt zich volgens de bakengegevens in [plaats] en voert een telefoongesprek met een onbekende persoon. [verdachte] zegt: "Bij mijn oppikken ook die twee" en geeft aan dat hij voor "die lange" aan de gang moet en dat hij hem even moet hebben [
brondocument, p. 735]

Sessienummer 161217-101028; werkelijk tijdstip 11:10:28 uur.
[verdachte] heeft in [plaats] een ontmoeting/overdracht met een onbekende manspersoon met Marokkaans accent. De man stapt in, er wordt iets in het voertuig geopend en gepakt, en de man stapt weer uit. Dan voert [verdachte] twee telefoongesprekken met een onbekende persoon:
Gesprek 1: [verdachte] zegt dat hij niet weet of "ze" bij hem kunnen komen te liggen want hij komt niet meer in de buurt. Dan zou [verdachte] het bij de stash op moeten halen, en dan moet hij even kijken of hij (p. 724) "hem" te pakken krijgt. [verdachte] zegt dat de onbekende die hij aan de telefoon heeft dan wel even moet zeggen, dat ze het ophalen want hij heeft geen tijd om het te brengen. Gesprek 2: [verdachte] zegt dat hij op dat moment in [plaats] is, die twee heeft afgegeven, en nu teruggaat. [verdachte] vraagt wat hij nu het beste kan doen en krijgt opdracht naar [plaats] te gaan. [verdachte] vraagt waar hij dan moet zijn en of hij op tijd terecht kan [
brondocument, p. 736]

Sessienummer 161217-115029; werkelijk tijdstip 12:50:29 uur
[verdachte] heeft in [plaats] een korte ontmoeting/overdracht met een man met Marokkaans accent. De man zegt dat er vier keer 23-250 in zit en een keer 23 half dan heeft hij alles. [verdachte] vraagt of het gesplit is waarop de man zegt dat hij er nog eentje open had staan, en dat hij hem dat wel even belt. [verdachte] zegt dat hij dat totaal maar moet doen. [verdachte] rijdt dan volgens zijn navigatiesysteem richting [plaats] [
brondocument. p. 737]

Sessienummer 161217-124029; werkelijk tijdstip 13:40:29 uur.
Het voertuig staat stil in [plaats] en in het voertuig zijn ritselende geluiden te horen. [verdachte] zegt: "Hedde die blok eruit gehaald?" [
brondocument, p. 738]

Sessienummer 161217-132029 werkelijke tijd 14:20:29 uur.
[verdachte] voert een telefoongesprek met een onbekende persoon. [verdachte] hoe laat en zegt: ... "ja, iets over de miljoen". [verdachte] zegt dat het klaar is en dat er nieuwe sloten in zitten. [verdachte] zegt dat "hij" het thuis heeft, levenslang gemaakt, en dat "zijn" vrouw altijd ziek is. [verdachte] zegt dat er altijd iemand thuis is en dat hij daarom die ook "lange" stuurt [
brondocument, p. 739]

Sessienummers 161217-135030 werkelijke tijd 14:50:30 tot en met 161217-151048 werkelijke tijd 16:10:48
[verdachte] bevindt zich volgens de bakengegevens op of nabij [b-straat] te [plaats] . Op deze opnames is vermoedelijk een geldtelmachine te horen [
brondocument, p. 741]
21 december 2017
PGP:
- 1 mil naar [...] 21-12
- 60.000 peugeot [...] 21-12 gehad
- 17.160 over en 2300. 21-12
Baken:
16 .00 [plaats] [b-straat] stop (winkelcentrum)
17.22
[plaats] vertrek
OVC:

Sessienummer 211217-091648; werkelijke tijd 10:16:48
[verdachte] heeft een korte ontmoeting in [plaats] met twee onbekende manspersonen met vermoedelijk Marokkaans accent. Te horen is dat zij elkaar begroeten en dat [verdachte] zegt: "elf vijftig". De mannen stappen niet in het in het voertuig, en het voertuig lijkt maar kort te rijden [
brondocument, p. 742]

Sessienummer 211217-093048; werkelijke tijd 10:30:48 uur.
[verdachte] rijdt in het voertuig met zijn vrouw [betrokkene 3] . [verdachte] zegt dat hij hoopt dat "die lange" niks stuurt, maar hij denkt dat dit morgen wordt als ie al wat stuurt [
brondocument, p. 743]

Sessienummer 211217-104138; werkelijke tijd 11:41:38 uur.
Het voertuig is volgens de bakengegevens nog in [plaats] . De centrale deurvergrendeling is te horen, portieren worden geopend en goederen lijken in de bus te worden geplaatst. Een onbekend persoon zegt dat het "vol" staat. Vervolgens stappen [verdachte] en [betrokkene 3] in het voertuig en rijden weg [
brondocument, p. 744]
(p. 726)

Sessienummer 211217-150620; werkelijke tijd 16:06:20 uur tot en met 211217 161617 werkelijke tijd 17:16:17 uur.
Het voertuig is volgens de bakengegevens op [b-straat] te [plaats] . Op deze opnames is vermoedelijk een geldtelmachine te horen [
brondocument, p. 745].

Sessienummer 211217-175326 werkelijke tijd 18:53:26 uur.
[verdachte] rijdt in het voertuig met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . [verdachte] zegt dat als het te veel is, hij het gewoon in een zak doet, maar als je [betrokkene 9] zegt dan heb je wel wat meer. [verdachte] heeft het over vals geld. [verdachte] zegt dat als ze dadelijk naar de [betrokkene 9] gaan ze het toch weer terug krijgen [
brondocument, p. 746].
27 december 2017 en 28 december 2017
PGP (27 december 2017)
- 6150 naar [plaats] 27-12
- 584.485 [plaats] gehaald 27-12
PGP (28 december 2017)
- 983.400 [...] gebracht 28-12
- 400.000 [...] 28-12 gehaald
Op 27 december 2017 staat de aantekening "584.485 [plaats] gehaald." Op 28 december 2017 staat de aantekening "400.000 [...] 28-12 gehaald." 584.485 plus 400.000 = 984.485 hetgeen nagenoeg het bedrag is dat op 28 december 2017 bij de aantekening: "983.400 naar [...] gebracht" staat.
(p. 727)
Bij de doorzoeking op [b-straat 1] te [plaats] waar onder meer vier geldtelmachines werden aangetroffen, werd een foto gemaakt van een stuk karton met hierop het bedrag 983.400.
Baken 27 december 2017
14.13
[plaats] [c-straat 1] stop
14.16
[plaats] vertrek
15.3
[geboorteplaats] [d-straat] voertuig stopt daar niet maar keert in die straat
en komt dan weer zuidelijk rijden
16.54
[plaats] [e-straat 1] stop
OVC 27 december 2017

Sessienummer 271217-130715; werkelijke tijd 14:07:15
[verdachte] maakt een stop op [c-straat ] te [plaats] [
brondocument, p. 749]

Sessienummer 271217-131215; werkelijke tijd 14:12:15
[verdachte] heeft een ontmoeting met een onbekende manspersoon. Er wordt gesproken over 5000 apart, tientjes en twintigjes. [verdachte] zegt dat hij van de week naar de "wisselaar" moet. De onbekende man stapt vervolgens uit en [verdachte] vervolgt zijn weg [
brondocument, p. 749-750]
Baken 28-12-2017:
17.39
[plaats] [b-straat] stop
18.03
[plaats] vertrek
18.08
[plaats] [n-straat] 1 stop
18.18
[plaats] vertrek en gaat weer terug naar [b-straat] 19.56 [plaats] daadwerkelijk vertrokken
(p. 728)
OVC 28 december 2017:

Sessienummer 281217-114959; werkelijke tijd 12:49:59 uur.
[verdachte] heeft een ontmoeting in [plaats] met een onbekende manspersoon met Hollands accent die hem vraagt of hij een "briefje" bij zich heeft. [verdachte] zegt dat dit het geval is. De man zegt dat [verdachte] goed stond maar dat er ff iemand in de garage was en die was heel nieuwsgierig dus [verdachte] kon beter wachten, als de man weg is rijden ze er gewoon in, en het zijn zes tassen. [verdachte] zegt dat ze ook nog moeten stashen. De man zegt dat dit kan en vraagt of [verdachte] een briefje heeft voor de zekerheid. De man zegt deze te bewaren en zegt dat hij de deur open doet zodat [verdachte] "zijn ding" kan doen. Ze spreken over stashen en laden spullen in of uit. De man zegt dat [verdachte] straks maar op de knop hoeft te drukken om eruit te rijden. Er is te horen dat goederen in het voertuig te worden geladen en de man helpt [verdachte] hier mee. [verdachte] vraagt of het er 100 zijn waarop de man zegt dat het er precies honderd zijn. [verdachte] zegt dat hij er twee voorin gooit. De man zegt dat het twee tassen van twintig en vier tassen van vijftien zijn [
brondocument, p. 751-752].

Sessienummer 281217-123959; werkelijke tijd 13:39:59
[verdachte] maakt een stop in [plaats] en heeft een ontmoeting rnet een onbekende persoon. Onbekende goederen worden in het voertuig geladen. [verdachte] zegt dat het fijn is dat ze in de garage kunnen laden [
brondocument, p. 753]

Sessienummer 281217-140534; werkelijke tijd 15:05:34
[verdachte] voert een telefoongesprek met een onbekende manspersoon. Hij vraagt of deze man iets anders kan regelen voor [plaats] vanavond want hij heeft het stervensdruk. [verdachte] zegt dat hij op dat moment in België is om papieren op te halen en heeft het over " [betrokkene 9] ".
[
brondocument, p. 754]

Sessienummer 281217-173301 werkelijke tijd 18:33:01 uur tot en met 281217 184801 werkelijke tijd 19:33:01 uur.
Het voertuig bevindt zich volgens de bakengegevens op [b-straat] te [plaats] . Op deze opnames zijn vermoedelijk een geldtelmachine te horen [
brondocument, p. 755-756].

Sessienummer 281217-185301; werkelijke tijd 19:53:01 uur.
(p. 729) [verdachte] belt naar een onbekende persoon en zegt dat er twee balen bij geseald waren van allemaal twintigers [
brondocument, p. 749]
29 december 2017
PGP
- 80.600 [...] 29-12 af
- 9.250 over van [...]
- 137.100 [...] 29-12
- 47.250 [plaats] 29-12 af
- 23.000 [...] 29-12
Baken
17.2
[plaats] [b-straat] stop
17.4
[plaats] vertrek
(p.730)
OVC

Sessienummer 291217-082958; werkelijke tijd 09:29:58 uur.
[verdachte] en [betrokkene 3] rijden weg. [verdachte] zegt dat hij straks misschien nog even naar [plaats] moet om geld te halen voor " [betrokkene 5] " en dat hij vanmiddag naar [plaats] moet of zo. [
brondocument, p. 758] De naam " [betrokkene 5] komt vaker in OVC-gesprekken voor. In de PGP telefoon van [verdachte] staat onder zijn contacten de naam " [betrokkene 5] " met de vermelding: [e-mailadres] , thuis.

Sessienummer 291217-084958 werkelijke tijd 09:49:58 uur.
[verdachte] en [betrokkene 3] zitten samen in het voertuig. [verdachte] zegt dat hij ook nog naar die wisselaar moet [
brondocument, p. 759]

Sessienummer 291217-091458; werkelijke tijd 10:14:58 uur.
Gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 3] over selecteren van kleingeld, batch van 200 biljetten die in twee keer gedaan kan worden, dat het druk was en er veel voor hem zaten te wachten.
[
brondocument, p: 760]

Sessienummer 291217-114859; werkelijke tijd 12:48:59 uur.
[verdachte] heeft in [plaats] een korte ontmoeting met een onbekende manspersoon. De man stapt bij [verdachte] in en rijdt kort met hem mee. De man zegt iets over de [g-straat] en dat hij tien minuten had om te stashen. [verdachte] zegt dat hij anders naar [plaats] en terug had gemoeten. De man zegt dat hij er zo eentje kan oppikken en dat hij [verdachte] stuurt naar de straat waar hij moet komen zijnde de " [h-straat] " bij de Jumbo. De man pleegt een telefoontje en zegt tegen [verdachte] dat "die kleine jongetje" het aan hem komt geven. Vervolgens stapt de man weer uit [
brondocument, p. 761-762]

Sessienummer 291217-120359; werkelijke tijd 13:03:59 uur.
[verdachte] heeft op de [h-straat] in [plaats] een korte ontmoeting met een manspersoon met jeugdige stem met Marokkaans accent. Deze persoon rijdt een kleine stukje mee en stapt weer uit. Vervolgens zijn geluiden van het laden of lossen van goederen te horen.
[
brondocument, p. 763]

Sessienummer 291217-130859; werkelijke tijd 14:08:59 uur en sessienummer 291217-131359 werkelijke tijd 14:13:59.
[verdachte] heeft een ontmoeting in [plaats] aan het [i-straat] met een onbekende man met Haags accent. De man stapt in het voertuig. De onbekende man zegt: "doe even twee meier voetbal ...ja dat is de code dan ... dat ik naar jou toe moet.. .. " [verdachte] zegt dat "hij" er ook aan komt, dat moest wel want "hij" moest nog geld hebben. De onbekende man zegt dat "hij" verleden week zelf is gaan rijden met dat geld en dat hij dat naar [plaats] heeft gebracht. De onbekende man vraagt of " [betrokkene 6] in dienst was. [verdachte] vraagt welke.
[
brondocument, p. 764-765].

Sessienummer291217-153422; werkelijke tijd 16:34:22 uur.
[verdachte] heeft een korte ontmoeting in [plaats] . [verdachte] zegt: "Je hebt het afgeteld maat, zeven en veertig twee vijftig (47 2 5 0) he?" [
brondocument, p. 766]

Sessienummer 291217-16:14:22 werkelijke tijd 17:14:22 uur tot en met sessienummer 291217-163435 werkelijke tijd 17:34:35 uur.
Volgens de bakengegevens bevindt het voertuig zich op [b-straat] te [plaats] . [
brondocument, p. 767]
(p. 731)

Sessienummer 291217-170448; werkelijke tijd 18:04:48 uur.
[verdachte] komt van [plaats] af en voert een telefoongesprek met onbekende manspersoon. [verdachte] zegt dat "hij" [verdachte] vier dingen had gegeven wat heel normaal was de afgelopen maand [verdachte] zegt dat hij daar wel stash van heeft moeten betalen, een nieuwe accu, nieuwe sloten, een sealmachine en diesel. [verdachte] zegt dat er dan al twee duizend kosten van af zijn, en dat er dan nog twee rooitjes in de maand over zijn om zijn eigen lasten te betalen. Als hij hem nou ziet zegt hij gewoon dat hij op voorhand een buffer in de maand wil want nu is hij ongeveer negen rooie kwijt. [verdachte] zegt dat "hij" nu weer in het buitenland zit dus dat zal het weekend worden [
brondocument, p. 768]
23 januari 2018
PGP
Nieuw in pot
- 2.000.000 mil naar [...]
- 20.075 over [...] 23-1
- 30.000 van [...] 23-1
- 3090 af naar [...]
[
brondocument, p. 526-529]
(p.732)
Aantekening " [...] "
- 4 kroon terug [plaats] 23-1
- 1 kroon eind af 23-1
[
brondocument, p. 526-529]
Baken
13.55
[plaats] [j-straat 1] stop en kleine verplaatsingen
17.32
[plaats] vertrek
17.37
[plaats] [o-straat] stop (Mac)
17.55
[plaats] vertrek
OVC

Sessienummer 230118-100426; werkelijke tijd 11:04:26 uur.
[verdachte] voert een gesprek buiten het voertuig met [betrokkene 4] (zoon van [verdachte] )
[verdachte] zegt dat er straks eentje nog geld af komt gooien maar dat laat hij wel weten want hij is denkt hij voor vijf uur niet terug [
brondocument, p. 769].

Sessienummer 230118-121053 uur; werkelijke tijd 13:10:53 uur:
[verdachte] maakt een stop in [plaats] . Gezien de omgevingsgeluiden lijkt het dat het voertuig binnen staat. Te horen is dat er goederen in of uit het voertuig worden geladen. [verdachte] vraagt hoeveel dat is en zegt dat hij iemand volgt. Vervolgens wordt het voertuig gestart en rijdt [verdachte] weg [
brondocument, p. 770]

Sessienummers 230118-12:55:53 werkelijke tijd 13:55:53 uur tot en met 230118 152723 werkelijke tijd 16:27:23 uur.
[verdachte] bevindt zich op [b-straat] te [plaats] [
brondocument, p. 769]. Op deze opnames is vermoedelijk een geldtelmachine te horen. Op de achtergrond is vanaf omstreeks 14:05:44 uur een [betrokkene 9] sprekende vrouw te horen. In de PGP telefoon staat de volgende aantekening: "2.000.000 mil naar [...] " [
brondocument ontbreekt]. (p. 733) Volgens de gegevens van het baken verlaat [verdachte] [b-straat] te [plaats] omstreeks 17:55 uur. [verdachte] maakt vervolgens een stop in [plaats] aan [l-straat] alvorens hij haar huis rijdt.
TAP(beller: [telefoonnummer] , [verdachte] ; gebelde: [telefoonnummer] [betrokkene 4] )

Sessienummer 23878 18:11:47 uur.
[verdachte] belt met zoon [betrokkene 4] en vraagt of die [...] toen ook geld aan hem had gegeven. [betrokkene 4] zegt dat ons mam dat toch heeft weggelegd. [verdachte] zegt dat [betrokkene 4] dat eentje moest afgeven. [betrokkene 4] zegt dat [verdachte] dan de zaak moet hebben, daar moet het dan nog liggen in een zwarte tas, zwart tasje. [verdachte] zegt dat [betrokkene 4] dat even zelf moet vragen [
brondocument, p. 773]

Sessienummer 23880 18:17:05 uur:
[betrokkene 4] belt [verdachte] terug en zegt dat "ons mam" net terugbelde en dat dit dus daar is in ieder geval. [verdachte] is hier blij mee [
brondocument, p. 772]
(…)

ten aanzien van feit 2,3 en 4


Het proces-verbaal van bevindingen [verdachte] d.d. 9 augustus 2017, dossierpagina’s 236-244, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :
(pagina 242)
Op 28 juni 2017 omstreeks 09.51 uur wordt [betrokkene 7] gebeld door een nn-man die gebruik maakt van het [telefoonnummer] en die in het gesprek [verdachte] wordt genoemd. [verdachte] zegt dat hij bij de hal is. [betrokkene 7] zegt dat hij er aan komt. Op camerabeelden van 28 juni 2017 omstreeks 09.50 uur is te zien dat een zwarte personenauto in en uit beeld rijdt. Vervolgens loopt er een kalende man naar de voordeur van het pand van [betrokkene 7] . De kalende man komt qua uiterlijk overeen met hierboven genoemde kalende man die op 23 en 26 juni 2017 ook bij het bedrijfspand van [betrokkene 7] kwam.
(pagina 243)
Stemvergelijking gebruiker [telefoonnummer]
De drie hierboven aangehaalde telefoongesprekken tussen [betrokkene 7] en de nn-man die gebruik maakte van [telefoonnummer] werden opnieuw beluisterd. Hieruit bleek dat de gebruiker van [telefoonnummer] vermoedelijk telkens dezelfde persoon is en dat hij spreekt met een Brabants accent. De transcripties van deze drie gesprekken zijn als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ciot gegevens [telefoonnummer]
Uit verkregen CIOT gegevens blijkt dat het [telefoonnummer] is afgegeven aan [betrokkene 8] , [m-straat 1] [plaats] .
Informatie GBA
Uit informatie van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) blijkt dat op [m-straat 1] te [plaats] onder andere staat ingeschreven: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , verder in dit proces-verbaal [verdachte] genoemd.
Foto SKDB
Uit de strafrechtketendatabank (SKDB) blijkt dat de aldaar aanwezige foto van [verdachte] zeer sterke gelijkenis vertoonde met de kalende man, die op de hierboven aangehaalde camerabeelden te zien is van 23, 26 en 28 juni 2017. Gezien bovenstaande bevindingen kan worden gesteld dat de hierboven genoemde kalende man [verdachte] is, dat hij gebruik maakt van [telefoonnummer] .

De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 31 oktober 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij de bewezenverklaring van de rechtbank voor. U vraagt mij of die bewezenverklaring klopt. Ik wist wel dat ik drugs vervoerde en afleverde. In ruil daarvoor kreeg ik geld. Het geld dat ik kreeg moest ik meenemen. Ik pakte het aan en keek niet wat erin zat, het interesseerde me niet, ik deed mijn werk. Ik deed dit allemaal in opdracht van een ander.
U vraagt mij of ik daar een PGP-toestel voor kreeg.
Ja.
U vraagt mij of ik ook een VW Transporter kreeg om de spullen mee te vervoeren.
Die mocht ik gebruiken.
U vraagt mij of ik wist dat in die VW Transporter een verborgen ruimte zat.
Ja.
U vraagt mij of ik enkele keren per week de opdracht kreeg om drugs op te halen en weg te brengen.
Ja.
U vraagt mij of ik de tas met blokken die op 31 januari in mijn woning is aangetroffen, in het kader van dezelfde afspraak in bewaring had, dus in opdracht voor die persoon bij wie ik schulden had.
Ja.
De tas met blokken die op 31 januari 2018 in mijn woning is aangetroffen, had ik ook voor die opdrachtgever in bewaring.
Van de geldbedragen die ik ontving, kreeg ik zelf ook een deel cash als tegenprestatie.
Ik pakte dat gewoon van de stapel die ik ophaalde en vervoerde.
In mijn PGP-telefoon kwamen de notities van de afspraken te staan. Dat was om verantwoording af te kunnen leggen voor het geval er iets fout zou gaan.
U vraagt mij of mijn zoon soms ook afspraken in de telefoon moest zetten.
Ja.”
2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring onder meer overwogen:

Feit 3
De verdediging heeft, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, bepleit om de bewezenverklaring van feit 3 te beperken tot het voorhanden hebben van het op 31 januari 2018 in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 59.500 (referte) en de verdachte voor het overige vrij te spreken. Voor het overige kan niet worden bewezen dat sprake is van enige concrete witwashandeling. Het is onduidelijk om welke bedragen het gaat, waar het geld vandaan komt en welke handelingen, ermee zijn verricht.
Het hof overweegt, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
In het onderzoek Bhutia is waargenomen dat [verdachte] met zijn bus regelmatig een adres in [plaats] bezocht waar op de achtergrond een geldtelmachine werd gehoord. Dat is het geval op 16 december 2017, 21 december 2017, 28 december 2017 en 23 januari 2018. Bij de doorzoeking in het pand [b-straat 1] te [plaats] op 31 januari 2018 zijn 3 geldtelmachines aangetroffen.
Uit de OVC-gesprekken die zich in het dossier bevinden blijkt dat [verdachte] met enige regelmaat sprak over de wisselaar.
In een gesprek op 16 december 2018 om 14.20.29 uur voert [verdachte] een gesprek met een onbekend persoon waarin hij vraagt
"Hoelaat dan?.... ja, iets over de miljoen... ja dat is klaar”. Uit de bakengegevens blijkt dat de VW Transporter die dag om 14.40 uur een stop in [plaats] heeft gemaakt. In de PGP-telefoon staat onder
" [...] ""
1.206.025 [...] gebracht 16-12".
Op 27 december 2017 spreekt [verdachte] met een onbekende man over "
5000 apart tientjes en twintigjes” en zegt hij dat hij van de week naar de wisselaar moet. Uit de bakengegevens blijkt dat de VW Transporter op 28 december 2017 enige tijd, bijna twee uur, op [b-straat 1] in [plaats] is geweest en staat in de PGP onder
" [...] " "983.400 [...] gebracht 28-12".Tijdens de doorzoeking in [b-straat 1] te [plaats] op 31 januari 2018 is een karton aangetroffen met daarop het bedrag 983,400.
Op 29 december 2017 zegt [verdachte] tegen zijn vrouw dat hij nog naar
"die wisselaar”moet en spreken zij over het selecteren van kleingeld, batches van 200 biljetten die in twee keer gedaan kan worden, dat het druk was en dat er veel voor hem zaten te wachten. Uit de bakengegevens blijkt dat de VW Transporter die dag in [plaats] een stop aan [b-straat] heeft gemaakt en in de PGP staat onder
" [...] ” "80.600 [...] 29-12 af”.
Op 29 januari 2018 zegt [verdachte] tegen een onbekende man in zijn voertuig dat hij die tassen nog haar de wisselaar moet brengen en dat hij hier helemaal gek van wordt. Tijdens een observatie is gezien dat [verdachte] met de bus een loods inreed, de loods lopend verliet en later met de bus uit de loods wegreed.
In de PGP-telefoon staat, naast de hiervoor genoemde gegevens onder “ [...] ” nog het volgende:
"1.148720 naar [...] gebracht 13-12
1 mil naar [...] 21-12
2,000,000 mil naar [...] (23-1)
40,000, gehad van [betrokkene 9] . Gehadh”
Uit het onderzoek is gebleken dat de huur van [b-straat 1] te [plaats] stond op naam van [B] BV. De aandelen in [B] BV zijn in bezit van [A] . De aandelen van dit bedrijf zijn in handen van [betrokkene 2] . Uit een proces-verbaal bevindingen betreffende een buurtonderzoek en een getuigenverklaring van een persoon die in de tijd van het onderzoek Bhutia in de omgeving van het pand werkte blijkt dat bij het pand personen van Aziatische afkomst zijn gezien.
Bij de doorzoeking van de VW Transporter [kenteken] op 8 februari 2018 heeft de politie vastgesteld dat zich in de bus een verborgen opbergruimte bevond en zijn in een bergruimte onder de passagiersbank 22 cellofaan verpakkingen aangetroffen. Op 18 daarvan stonden met de handgeschreven geldbedragen tot een totaal van 646.000.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [verdachte] opdrachten heeft gekregen voor niet alleen het ophalen en wegbrengen van cocaïne maar ook van contant geld. De verdachte heeft in hoger beroep ook erkend dat hij het geld dat hij ontving telkens (voor zijn opdrachtgever) wegbracht. Het hof stelt vast dat het, gelet op de gegevens in de PGP-telefoon van [verdachte] , is gegaan om grote hoeveelheden contant geld, die voor een groot deel naar een wisselkantoor in [plaats] zijn gebracht. Dat in het onderzoek deze grote hoeveelheden contant geld niet zijn aangetroffen past bij de verklaring van [verdachte] dat er niets meer in zijn bus lag als hij wegreed uit de loods in [plaats] . Wel is op de dag van de doorzoeking op 31 januari 2018 in de woning van [verdachte] een contant geldbedrag van € 59.500,00 aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit geld voor diezelfde opdrachtgever (die hij 'de lange' noemde) bewaarde en dat dit geld zou worden opgehaald.
Witwassen
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of witwassen kan worden bewezen. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp, in dit geval contant geld, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Witwassen kan in zo’n geval bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dat, in dit geval, het geld direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig is. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld dat er sprake is van een vermoeden van witwassen.
Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] veelvuldig met grote sommen contant geld heeft rondgereden en dit geld wegbracht naar de loods in [plaats] , waar het werd geteld en verpakt. Dit geld werd opgehaald tijdens de ritten waarbij [verdachte] in ieder geval ook pakketten cocaïne en/of hennep/marihuana (infinity) vervoerde. Voor een deel is het geld dat de verdachte ontving (verwierf) en in zijn bus vervoerde en wegbracht (voorhanden had en overdroeg) naar [plaats] , dus te koppelen aan de verkoop van cocaïne en/of marihuana/hennep en dus afkomstig uit eigen misdrijf. Maar het hof kan, mede gelet op de hoeveelheid notities waarin geldbedragen zijn genoemd die in de PGP-telefoon zijn aangetroffen, niet vaststellen dat dit geldt voor alle contante geldbedragen die hij vervoerde en wegbracht. Wel staat, voor zover er geen gronddelict bekend is, vast dat het om grote hoeveelheden contant geld ging en dat de verdachte geen enkele navraag heeft gedaan waar het geld vandaan kwam (
"Het geld dat ik kreeg moest ik meenemen. Ik pakte het aan en keek niet wat erin zat, het interesseerde me niet, ik deed gewoon mijn werk", verklaring ter terechtzitting in hoger beroep), althans niets heeft verklaard over de herkomst van het geld en dat de geldbedragen, in contante coupures, niet worden verantwoord op basis van reguliere handelsactiviteiten of dat er aanwijzingen zijn dat deze geldbedragen voorhanden waren uit beroep of bedrijf, maar juist, onder schimmige omstandigheden werden opgehaald en weggebracht. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij het geld wegbracht voor een opdrachtgever die hij ‘de lange’ noemde en dat hij voor die klusjes zelf ook geld ontving, afkomstig van het geld dat hij ophaalde. Onder deze omstandigheden is het vermoeden dat al het geld dat de verdachte heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, een criminele herkomst heeft, gerechtvaardigd.
De verdachte bracht het geld vervolgens dus weg naar een pand aan [b-straat] te [plaats] . Daar werd het geld geteld. Waar het geld vanuit [plaats] naartoe is gebracht, is niet komen vast te staan, wel dat het weg is want in de loods is het niet aangetroffen. Daarmee staat voor het hof vast dat de verdachte handelingen heeft verricht die strekken tot het verbergen en/of verhullen van de herkomst van deze contante geldbedragen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en het uitblijven van een redengevende verklaring voor de herkomst van het geld acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.”
Juridisch kader
2.5
In het middel wordt aangevoerd dat het ophalen van geldbedragen in een auto en het wegbrengen daarvan naar een pand waar het geld wordt geteld, geen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ oplevert als bedoeld in art. 420bis lid 1 Sr.
2.6
Art. 420bis lid 1 Sr luidt:
“ 1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf.”
2.7
Volgens vaste rechtspraak volgt uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling dat 'verbergen' en 'verhullen' als bedoeld in art. 420bis, lid 1 onder a, Sr, betrekking hebben op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op – onder andere en voor zover hier van belang – de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. [2] Hiervan is niet zonder meer sprake bij het enkel, al dan niet verstopt, voorhanden hebben van een geldbedrag. [3] Het middel stelt de vraag aan de orde of het handelen van de verdachte hiermee moet worden gelijkgesteld. Om een antwoord op die vraag te formuleren zal ik nader ingaan op de wetsgeschiedenis en de relevante rechtspraak.
2.8
De geschiedenis van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, Stb. 2001, 606, houdt onder meer in (met weglating van voetnoten):
 de memorie van toelichting:

2. De gronden voor het voorstel nader beschouwd
a.
De internationale strafbaarstellingsverplichting
Welke handelingen dienen ingevolge internationale overeenkomsten in de Nederlandse wetgeving te zijn strafbaar gesteld? EG-richtlijn nr. 91/308/ EEG, waarin blijkens de considerans de definitie van het witwassen is overgenomen uit de verdragen van Wenen en Straatsburg, omschrijft het «witwassen van geld» als volgt: de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan:
(1) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;
(2) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;
(3) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;
(…)
De bovengenoemde definitie omvat uiteenlopende soorten gedragingen. Hiermee is beoogd de vele verschillende verschijningsvormen te dekken die witwassen kan aannemen. In de theorie worden in het hele proces van witwassen drie fasen onderscheiden. De term «fase» is overigens enigszins misleidend: het gaat om verschillende typen handelingen, die elkaar niet per se chronologisch hoeven op te volgen maar ook kunnen samenvallen of elkaar kunnen omvatten. De bedoelde «fasen» zijn de volgende.
1.
Placement(plaatsing): in deze fase wordt (uit misdrijf afkomstig) chartaal geld in het financiële stelsel gebracht.
2.
Layering(versluiering): in deze fase vindt een opeenvolging van soms complexe financiële transacties plaats, met als doel de oorsprong van het ingebrachte vermogen te verhullen. Door achtereenvolgende omzettingen in giraal en in chartaal geld wordt daarbij vaak getracht de zogenaamde paper trail te doorbreken.
3.
Integration(bestemming): in deze fase wordt het crimineel verkregen vermogen, dat nu een legale schijn heeft, geïnvesteerd in het legale economische (inter)nationale verkeer.
De typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen zitten in de hierboven genoemde definitie van de EG-richtlijn vooral onder (2). Deze handelingen zijn in dit voorstel – met enkele aanpassingen – opgenomen in het eerste lid, onder a, van de artikelen 420bis en 420quater Sr: het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van het voorwerp of het verbergen of verhullen van degene die rechthebbende is op het voorwerp dan wel het voorwerp voorhanden heeft. De overige in de definitie van de EG-richtlijn opgenomen handelingen (die onder (1) en (3)) zijn opgenomen in artikel 420bis respectievelijk 420quater, eerste lid, onderdeel b: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van een voorwerp (afkomstig uit enig misdrijf) of het gebruik maken van zo’n voorwerp. [4]
(…)
3. Het bewijs van witwassen
De kern van het witwassen zoals omschreven in onderdeel a van artikel 420bis, eerste lid, is het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats enz. van bepaalde voorwerpen. Het effect van deze handelingen is dat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken. Juist dit verhullende element maakt het bewijs van witwassen nogal eens moeilijk: of het voorwerp van de (vermoede) witwashandelingen inderdaad (direct of indirect) afkomstig is uit een misdrijf, is niet eenvoudig vast te stellen. Dit is overigens bij alle vormen van witwassen het geval, ook bij die vormen die als een gedraging in de zin van artikel 420bis of 420quater, eerste lid, onderdeel b, moeten worden gekwalificeerd. Het handelen van de witwasser zal er steeds op gericht zijn de criminele opbrengsten voor justitie te verbergen. [5]
(…)
– Een typische vorm van witwassen is het rondpompen van geld door veelvuldige overschrijvingen tussen verschillende rekeningen. Credit- en debetverrichtingen volgen elkaar, om onverklaarbare redenen, in hoog tempo op en saldi gaan in één maand van 0 naar enkele miljoenen guldens en weer terug. Vaak wordt
de paper trailonderbroken door contante opnames of de aankoop van cheques. Bewijsstukken getoond ter onderbouwing van de transactie, zoals overeenkomsten van lening, koopcontracten, garanties en dergelijke, lijken vaak vals of juridisch defect. Partijen bij een transacties schijnen soms verwant of zelfs dezelfde personen te zijn.
Een kenmerk dat veel gevallen van witwassen gemeen hebben is dat handelingen plaats vinden die
overigens– los van het beoogde witwassen – geen redelijk bedrijfseconomisch doel kunnen dienen. Ook fiscale motieven kunnen doorgaans geen verklaring bieden voor de elkaar in hoog tempo opvolgende, elkaar weer ongedaan makende enzovoort, handelingen.
(…)
Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (...).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» – volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» – zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen. De trits feiten die volgens de richtlijn verhuld kunnen worden (werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of eigendom van voorwerpen), is in zijn geheel in artikel 420bis, eerste lid, onder a, overgenomen. Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende. Met het verbergen of verhullen van de «werkelijke aard» van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke (bijvoorbeeld gelden worden gepresenteerd als de winst uit een legaal bedrijf, terwijl ze in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn).” [6]
 de nota naar aanleiding van het verslag:
“De doelgerichtheid waarvan in de memorie van toelichting sprake is, slaat niet op de subjectieve gesteldheid of bedoeling van de verdachte maar op de objectieve strekking van het handelen. Het gaat erom of de handeling(en) – gelet op de aard daarvan en op de omstandigheden van het geval – erop gericht is/zijn om het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en of zij ook geschikt is/zijn om dat doel te bereiken.” [7]
2.9
Samenvattend worden in de memorie van toelichting dus drie ‘fasen’ genoemd waarin het witwasproces (in theorie) wordt onderscheiden: i) de fase van plaatsing, waarin het uit misdrijf afkomstig chartaal geld in het financiële stelsel wordt gebracht, ii) de fase van versluiering, waarin een opeenvolging van soms complexe financiële transacties plaatsvindt, met als doel de oorsprong van het ingebrachte vermogen te verhullen en waarbij door achtereenvolgende omzettingen in giraal en chartaal geld vaak wordt getracht de zogenaamde ‘paper trail’ te doorbreken en iii) de fase van bestemming, waarin het crimineel verkregen vermogen, “dat nu een legale schijn heeft”, geïnvesteerd wordt in het legale economische (inter)nationale verkeer. [8] Onder het ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in art. 420bis lid 1 onder a Sr vallen volgens de wetgever vooral de typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen. [9]
2.1
Voor een bewezenverklaring van het verbergen en/of verhullen van de herkomst van een uit misdrijf afkomstig voorwerp is vereist dat, zo nog steeds de memorie van toelichting en de daarop gebaseerde rechtspraak, de verdachte een handeling heeft begaan die erop is gericht het zicht op die herkomst te bemoeilijken en ook geschikt is om dat doel te bereiken. Het zal vaak gaan om een reeks van handelingen die tezamen een geval van witwassen opleveren. Uit alle stappen tezamen moet dan duidelijk worden dat – zonder redelijke economische grond – met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Het is niet uitgesloten dat een enkele handeling verbergen of verhullen oplevert, maar in zo’n geval kan waarschijnlijk eerder gesproken worden van een van de gedragingen in genoemd in art. 420bis lid 1 sub b Sr. Van verhullen zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen.
2.11
In lijn met deze wetsgeschiedenis acht de Hoge Raad de bewijsvoering ten aanzien van het verbergen of verhullen van de (criminele) herkomst van een geldbedrag niet toereikend als daaruit niet méér kan worden afgeleid dan dat de verdachte dat geldbedrag op een ongebruikelijke plek in een bij hem of haar in gebruik zijnde (vakantie)woning of auto bewaart. [10] Datzelfde geldt als uit de bewijsvoering enkel volgt dat de verdachte over de herkomst van een groot geldbedrag een leugen heeft opgegeven, zoals in de zaak die leidde tot HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat “uit de bewijsvoering (…) niet zonder meer [volgt] dat die door de verdachte opgegeven leugen – gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan – van zodanige aard was dat deze geschikt was om het zicht op de herkomst van het geldbedrag te verhullen.”
2.12
De bewijsvoering werd door de Hoge Raad wel toereikend geacht in de zaak die leidde tot HR 27 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2157. In die zaak had het hof vastgesteld dat sprake was van diverse elkaar opvolgende overboekingen naar verschillende (buitenlandse) rekeningen, contante opnames en stortingen van geldbedragen. Het onder meer op die vaststellingen van het hof gebaseerde oordeel dat “dit complex van betalingen en andere financiële transacties erop was gericht de herkomst van de (…) betaalde geldbedragen te verhullen en daartoe ook geschikt was”, achtte de Hoge Raad niet onbegrijpelijk.
2.13
Ook als uit de bewijsvoering volgt dat door de verdachte uit misdrijf afkomstige banksaldi op rekeningen bij buitenlandse banken op naam van anderen dan hemzelf zijn aangehouden, wordt deze door de Hoge Raad toereikend geacht. Dat geval deed zich voor in de zaak die leidde tot HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5557. [11] De Hoge Raad oordeelde dat “het “verbergen of verhullen” zoals bedoeld in de art. 420bis (…)Sr, in een geval als het onderhavige waarin op rekeningen op naam van anderen door de verdachte banksaldi zijn aangehouden die naar de verdachte wist van misdrijf afkomstig waren, niet enkel kan bestaan uit gedragingen waarmee wordt bewerkstelligd dat deze saldi op een zodanige rekening worden gestort, maar ook uit gedragingen waardoor plaatsing van die saldi op een zodanige rekening voortduurt.”
Beoordeling van het middel
2.14
Het feitencomplex in de onder 2.12 en 2.13 genoemde zaken sluit nauw aan bij de in de memorie van toelichting gegeven omschrijving van ‘typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen’. In het arrest van 27 november 2018 was sprake van een opeenvolging van complexe financiële transacties die mede bestonden uit omzettingen in giraal en chartaal geld; in het arrest van 9 december 2008 mag worden aangenomen dat soortgelijk handelen aan de bewezenverklaarde gedragingen vooraf is gegaan. Een dergelijk feitencomplex levert onmiskenbaar een geval op waarin “uit alle stappen tezamen” duidelijk wordt dat “(zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken”. In de onderhavige zaak ligt dat ingewikkelder. Deze verschilt van de onder 2.12 en 2.13 genoemde zaken in die zin dat van een opeenvolging van (complexe) transacties (nog) geen sprake was, terwijl – anders dan de onder 2.11 genoemde zaken – uit de bewijsvoering wel méér blijkt dan dat de uit misdrijf afkomstige geldbedragen op (een) ongebruikelijke plaats(en) werden bewaard.
2.15
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voor een opdrachtgever veelvuldig grote sommen contant geld ophaalde en wegbracht naar een “wisselkantoor” (een loods) in [plaats] , waar dit geld werd geteld en verpakt en – kennelijk, nu het geld in de loods niet is aangetroffen – vervolgens naar elders werd gebracht. Het daarop gebaseerde kennelijke oordeel van het hof dat dit handelen van de verdachte en zijn mededader(s) er – objectief gezien – op gericht was het zicht op de herkomst van dat geld te bemoeilijken en daartoe ook geschikt was, acht ik niet onbegrijpelijk, gelet op het volgende.
2.16
Als gezegd vallen onder het verbergen en/of verhullen als bedoeld in art. 420bis lid 1 onder a Sr volgens de wetgever vooral ‘de typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen’. Weliswaar is in de onderhavige zaak (nog) geen sprake van een (dergelijk) ‘typisch’ geval van witwassen waarin het wederrechtelijk verkregen vermogen op een bankrekening is geplaatst en vervolgens door middel van opeenvolgende transacties wordt verplaatst, opgesplitst en omgezet, het effect van de door het hof vastgestelde handelingen is hetzelfde: door de fysieke, stapsgewijze en planmatige overdracht en verplaatsing van het geld, met wijziging van de vorm daarvan bij een “wisselkantoor”, door de verdachte en zijn mededader(s), wordt het zicht op de werkelijke herkomst daarvan vertroebeld. Dat deze gedragingen zich wellicht meer in de beginfase van het witwastraject bevinden, maakt mijns inziens niet dat van verhullen en verbergen geen sprake kan zijn. Bepalend voor de strafbaarheid is immers het effect van het handelen. waarbij geen volledige onzichtbaarheid van de herkomst is vereist, maar voldoende is dat een mistgordijn wordt opgeworpen. Een dergelijke benadering past ook bij de ratio en strekking van de strafbaarstelling, waarmee een effectieve bestrijding van het witwassen werd beoogd. De wetgever wilde met art. 420bis lid 1 onder a Sr, in de woorden van voormalig AG Knigge, “het gehele witwastraject bestrijken”. [12]
2.17
Het middel faalt. [13]
Het tweede middel
3.
3.1
Het middel klaagt over de motivering van de strafoplegging en houdt in dat het hof bij de straftoemeting ten onrechte rekening heeft gehouden met een langere pleegperiode dan is bewezenverklaard.
3.2
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens een voorwerp, te weten:
grote hoeveelheden contant geld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en van die voorwerpen de herkomst heeft verborgen en/of verhuld terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
4.
hij op 31 januari 2018 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2900 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
3.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:

Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een periode van bijna 3 maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en gewoontewitwassen. Het ging daarbij om vele kilo’s cocaïne en grote geldbedragen.
Harddrugs als cocaïne vormen een groot maatschappelijk probleem. Het is algemeen bekend dat harddrugs grote gezondheidsrisico's met zich brengen voor de gebruikers ervan, dat deze drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormen van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen.
Kortom, de productie van en handel in harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een grote negatieve invloed. Aan al deze negatieve effecten heeft verdachte een bijdrage geleverd. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Het is een ernstig delict dat de openbare orde ondermijnt en de maatschappij veel schade toebrengt.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 2,9 kilogram cocaïne. De voorhanden gehouden hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en was van dien aard, dat deze - mede gelet op de inhoud van de overige stukken in het procesdossier - bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
Het hof heeft acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten) waarin het gebruikelijke rechterlijk straftoemetingsbeleid zijn weerslag, heeft gevonden.
De oriëntatiepunten voor het bewezenverklaarde onder 2 en 4, de handel in en het voorhanden hebben van harddrugs, differentiëren aan de hand van het gewicht van de drugs waarop het bewezenverklaarde betrekking heeft. In geval van alleen al het voorhanden hebben van harddrugs tussen de 2 en 3 kilogram (feit 4) is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Hier was echter ook nog sprake van medeplegen van handel over een periode van een aantal jaar, waarbij de handel plaatsvond in ‘blokken’. Uit de context van het dossier kan worden afgeleid dat een ‘ blok ’ een kilo cocaïne bevat. Alhoewel de exacte hoeveelheid niet kan worden vastgesteld, kan op basis van de bewijsmiddelen en de periode wel worden vastgesteld dat het om een veelvoud van de nagenoeg 3 kilo gaat die bij de verdachte thuis is aangetroffen.
In lijn met deze oriëntatiepunten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur alleen al op basis van de drugsfeiten in deze zaak het uitgangspunt. Daar komt bij dat de verdachte zich over dezelfde periode heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Daarnaast heeft het hof gelet op hetgeen in gevallen die grosso modo vergelijkbaar zijn met de onderhavige door de rechter aan straf is opgelegd.
Verder weegt het hof mee dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2023 meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van Opiumwet feiten. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om zich wederom in te laten met drugscriminaliteit.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.
Hoewel het hof minder bewezen verklaart dan de rechtbank (gelet op de vrijspraak van feit 5), acht het hof toch de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, in beginsel passend en geboden.”
3.4
Uit de toelichting op het middel volgt dat de klacht betrekking heeft op de overwegingen van het hof dat (1) “Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich
gedurende een periode van bijna 3 maandenschuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en gewoontewitwassen” en dat (2) “Hier echter ook nog sprake [was] van medeplegen van handel
over een periode van een aantal jaar”[cursiveringen door mij, MvW]. Anders dan deze overwegingen inhouden, beslaat het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een periode van slechts (maximaal) twee maanden, aldus de stellers van het middel.
3.5
Ten aanzien van de onder (1) weergegeven overweging van het hof geldt dat alleen al uit de context van die overweging blijkt dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Het hof refereert daarin immers expliciet aan de bewezenverklaarde handel in cocaïne en gewoontewitwassen (feit 2 en 3), welke bewezenverklaringen een pleegperiode van twee – en dus niet “bijna drie” – maanden omvatten. Deze onder (1) weergegeven overweging brengt voorts met zich dat ook de hiervoor onder (2) weergegeven overweging van het hof op een kennelijke verschrijving berust. Uit die eerste overweging blijkt immers onmiskenbaar dat het hof voor ogen heeft gehad dat de verdachte zich een aantal maanden – en dus niet een aantal “jaar” – schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) handel in cocaïne. De Hoge Raad kan het arrest op deze punten verbeterd lezen.
3.6
Het middel faalt.
Het derde middel
4.
4.1
Het middel klaagt dat de strafoplegging, voor zover deze de oplegging van een geldboete betreft, ontoereikend is gemotiveerd, omdat die geldboete zou zijn opgelegd met als enig doel wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.
De relevante overweging van het hof
4.2
Het hof heeft aan de verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete opgelegd ter hoogte van € 59.500,00. De oplegging van die geldboete heeft het hof als volgt gemotiveerd:
“Net als de rechtbank zal het hof aan de verdachte ook een geldboete opleggen. Daartoe overweegt het hof dat onder de verdachte een geldbedrag van € 59.500,00 is aangetroffen, waarvan is komen vast te staan dat dit geldbedrag afkomstig is geweest uit de handel in harddrugs. Op dit geldbedrag rust conservatoir beslag, ten gevolge waarvan aan het hof in de onderhavige procedure geen recht toekomt om een beslissing daarover te nemen. Nu het openbaar ministerie niet heeft aangekondigd voornemens te zijn om een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te doen, zou het onder de verdachte in beslag genomen geld aan hem moeten worden teruggegeven als het hof aan de verdachte geen geldboete zou opleggen. Gelet op de illegale herkomst van dit geldbedrag zou dit een onwenselijke situatie opleveren die aan de samenleving niet uit te leggen zou zijn. Het hof zal aan verdachte daarom naast de gevangenisstraf ook een geldboete opleggen van € 59.500,00.” [14]
Juridisch kader
4.3
Het middel stelt de vraag aan de orde of de rechter een geldboete mag opleggen met het uitsluitende of met het primaire doel het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Voormalig AG Knigge beantwoordt die vraag ontkennend. [15] Hij benadrukt dat een andere opvatting zou betekenen dat de normering van de voordeelsontneming zoals die in wet en jurisprudentie gestalte heeft gekregen op losse schroeven komt te staan. Wel zou volgens hem de hoogte van een afschrikkende of een vergeldende boete mede mogen afhangen van de grootte van het voordeel dat met het strafbare feit is behaald, zodat dit er in een concreet geval toe kan leiden dat het behaalde voordeel wordt afgenomen. In dat effect mag echter niet de rechtvaardiging van de geldboete worden gezocht, aldus Knigge.
4.4
Bleichrodt deelt die opvatting en schrijft dat de met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel samenhangende materiële en formele waarborgen anders uit het oog zouden kunnen worden verloren. Hij wijst in dat verband onder meer op de ten opzichte van de ontnemingsprocedure beperkte verweermogelijkheden van de verdachte als de rechter in de hoofdzaak – zonder dat daarover ter terechtzitting een debat plaatsvindt – een geldboete oplegt met het primaire of uitsluitende doel om voordeel te ontnemen. Bovendien geldt in witwaszaken, zo vervolgt Bleichrodt, dat de enkele omstandigheid dat ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij geldbedragen voorhanden heeft gehad, nog niet betekent dat die geldbedragen daadwerkelijk voordeel opleveren. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat de verdachte geldbedragen voorhanden had voor een ander. [16]
4.5
Dat de Hoge Raad zich met het voorgaande kan verenigen zou kunnen worden afgeleid uit HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2428. In die zaak had het hof de strafoplegging gemotiveerd met de overweging dat “aangezien de officier van justitie niet in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van de ontnemingsvordering in eerste aanleg (nu verdachte in de strafzaak is vrijgesproken) het hof aanleiding [ziet] om het te ontnemen bedrag als geldboete op te leggen.” De Hoge Raad oordeelde dat het hof met de enkele verwijzing naar de omstandigheid dat “de officier van justitie niet in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van de ontnemingsvordering in eerste aanleg (nu verdachte in de strafzaak is vrijgesproken)” en naar “het te ontnemen bedrag” de oplegging van de geldboete niet naar de eis der wet met redenen had omkleed. Het is echter niet uit te sluiten dat de Hoge Raad niet zozeer viel over het systematische bezwaar dat de ontnemingsprocedure werd omzeild, als wel over het gegeven dat deze procedure al onherroepelijk was geëindigd met een afwijzing van de vordering.
4.6
In de zaak die leidde tot HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3684 liet de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de opgelegde geldboete “mede dient ter afroming van het door de verdachte behaalde voordeel” wel in stand. Hij overwoog dat het hof met deze zinsnede tot uitdrukking had gebracht dat de ernst van de feiten zoals in die zaak bewezen verklaard mede wordt bepaald door de omvang van het uit die feiten verkregen voordeel, en dat de hoogte van de geldboete daarop is afgestemd. “Aldus verstaan”, zo vervolgt de Hoge Raad, geeft dit onderdeel van de strafmotivering niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.7
Dat laatste herhaalde de Hoge Raad nog eens in zijn uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:594. In die zaak had het hof de verdachte veroordeeld wegens – kort gezegd – het witwassen van geldbedragen van in totaal € 16.520,- en hem een geldboete van een gelijk bedrag opgelegd. Daarbij had het hof onder meer overwogen dat de “verdachte heeft gehandeld uit financiële motieven” en dat – gelet op de omstandigheid dat “niet is aangekondigd dat tegen verdachte een ontnemingsvordering aanhangig wordt gemaakt” – het afzien van het opleggen van zo'n geldboete "onvoldoende afschrikwekkend [is] om recidive te voorkomen”. De Hoge Raad overwoog dat het daarin besloten liggende oordeel dat de hoogte van de op te leggen boete mede kan worden bepaald door de omvang van het uit die feiten verkregen voordeel, zodat die boete mede dient tot 'afroming' van het door deze feiten verkregen voordeel, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
4.8
Uit deze rechtspraak van de Hoge Raad maak ik op dat als met de oplegging van een geldboete (ook) afschrikking, vergelding of een ander redelijk strafdoel worden beoogd, het gevolg daarvan dan mag zijn dat daarmee (ook) het door de bewezenverklaarde feiten verkregen voordeel wordt ontnomen.
Beoordeling van het middel
4.9
Anders dan het middel als uitgangspunt neemt, lees ik in de aangehaalde strafmaatoverweging niet dat het hof het bedrag van € 59.500,00 heeft aangemerkt als wederrechtelijk (door de verdachte) verkregen voordeel. Het hof brengt daarin alleen tot uitdrukking dat (op grond van art. 116 Sv) het in beslag genomen bedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven als geen grondslag meer bestaat voor het conservatoire beslag. Een dergelijke grondslag kan slechts zijn verhaal van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 94a lid 2 Sv), verhaal van een schadevergoedingsmaatregel (art. 94a lid 3 Sv; hier niet aan de orde) of verhaal van een geldboete (art. 94a lid 1 Sv).
4.1
Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen onder het kopje “
Feit 3” (zie hiervoor onder 2.4) overwogen dat op de dag van de doorzoeking in de woning van de verdachte een contant geldbedrag van € 59.500,00 is aangetroffen, ten aanzien waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij dit geld bewaarde voor een ander (te weten: dezelfde opdrachtgever als voor wie hij de geldbedragen naar de loods in [plaats] bracht), en dat dit geld zou worden opgehaald. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het aangetroffen geldbedrag voor de verdachte niet daadwerkelijk voordeel oplevert. Het hof heeft verder overwogen dat het “aan de samenleving niet uit te leggen zou zijn” als dit geldbedrag – waarvan is vastgesteld dat het een illegale herkomst heeft – aan de verdachte zou worden teruggeven en dat die onwenselijke situatie met de oplegging van een geldboete van gelijke hoogte wordt voorkomen. In dat oordeel ligt besloten dat met de oplegging van de geldboete (mede) afschrikking is beoogd, zodat de strafmotivering naar ik meen toereikend is gemotiveerd.
4.11
Het middel faalt.
Afronding
5.
5.1
Alle middelen falen en de laatste twee middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad naar verwachting uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van cassatieberoep op 22 december 2023. Dit brengt mee dat in dat geval de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase zou zijn overschreden, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
5.3
Verder heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHSHE:2023:4195 (parketnummer 20-003612-19)
2.HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236 en recent nog HR 25 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:887.
3.Zie de hieronder te bespreken rechtspraak.
8.Zie voor een nadere bespreking (en aanvulling) van deze fasen F. Diepenmaat,
10.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553 (grote hoeveelheid geld aangetroffen die was verpakt in een sealbag die zich bevond in een tas in de bij de verdachte in gebruik zijnde woning), HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:3687 (grote hoeveelheid geld aantroffen op diverse plaatsen in de bij de verdachte in gebruik zijnde woning), HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:14 (geld aangetroffen in een plastic tas in de auto die op het perceel naast de woning van de verdachte stond geparkeerd en op naam stond van de zoon van de verdachte) en HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:790 (grote hoeveelheid geld aangetroffen in brandblusser, hoes/speeltunnel voor katten achter bank en in een broekzak van een korte broek die op de grond lag in de (vakantie)woning van de verdachte).
11.Overigens was in deze zaak bewezenverklaard dat de verdachte van de betreffende banksaldi ‘de werkelijke aard
12.CAG 9 december 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BF5557, randnummer 14.
13.Overigens is mij niet duidelijk welk belang de verdachte zou hebben bij vernietiging en terugwijzing. Als de bewezenverklaring van verbergen en verhullen van de herkomst van de geldbedragen zou wegvallen, blijft immers staan dat hij enkele miljoenen aan crimineel geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Met het wegvallen van het aangevallen deel van de bewezenverklaring wordt de aard en ernst van het bewezenverklaarde dan in zijn geheel beschouwd niet aangetast.
14.Voor zover het hof in deze overweging ook tot uitdrukking heeft willen brengen dat het niet mogelijk is om goederen verbeurd te verklaren waarop conservatoir beslag rust, is dit niet juist. Zie HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3689.
15.CAG 15 juni 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM2428, randnummer 13.
16.CAG 5 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:197, randnummer 12 en 13.