Conclusie
1.Overzicht
Inleiding
onderdeel 2geef ik de feiten en het geding in feitelijke instanties weer en in
onderdeel 3het geding in cassatie. In
onderdeel 4bespreek ik de aanleiding voor het alsnog nemen van een conclusie en geef ik aan welke onderwerpen ik
nietbehandel. In
onderdeel 5schets ik het wettelijke kader voor de tuchtrechtspraak voor advocaten en beschrijf ik hoe de tuchtcolleges zijn vormgegeven en hoe de tuchtrechtspraak voor advocaten wordt gefinancierd.
onderdeel 6behandel ik de stelling van belanghebbende dat geen sprake is van verbruik. Vervolgens onderzoek ik in
onderdeel 7of sprake is van een rechtstreeks verband tussen de activiteiten van belanghebbende en de subsidie van de NOvA.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
Feiten
IO [5] . Er is dus geen sprake van gelijke gevallen, zodat belanghebbende zich niet met succes kan beroepen op de in de brieven vermelde standpunten.
3.Het geding in cassatie
Beroepschrift
Gemeente Borsele [10] . Volgens het middelonderdeel getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting en is het onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk. Het Hof heeft in het geheel niet omschreven of geduid om welke markt dit dan gaat. Het middelonderdeel acht in dit verband relevant dat de betrokken activiteiten niet door andere partijen kunnen en mogen worden verricht en dat belanghebbende deze activiteiten evenmin kan noch mag verrichten aan andere afnemers dan de Tuchtcolleges.
middelonderdeel daan dat de betrokken werkzaamheden buiten de heffing van omzetbelasting dienen te blijven vanwege de bijzondere grondslag waarop deze berusten, onder verwijzing naar de in onderdeel 2.7 geciteerde goedkeuring. Het Hof heeft onvoldoende gemotiveerd dan wel op onbegrijpelijke wijze geoordeeld dat de feitelijke situatie van belanghebbende wezenlijk anders is dan die waarop de goedkeuring betrekking heeft. Volgens het middelonderdeel geldt de ‘bijzondere grondslag’ ook nog in de huidige situatie.
middelonderdeel avoert hij aan dat belanghebbende in het maatschappelijke verkeer een zelfstandige plaats inneemt, hetgeen volgens hem ook wordt bevestigd door verklaringen van belanghebbende ter zitting van het Hof. Voorts wijken de feiten van de zaken die hebben geleid tot de door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie volgens de Staatssecretaris te veel af van die van de onderhavige zaak en staat in casu vast dat belanghebbende en de Tuchtcolleges dan wel de NOvA geen fiscale eenheid kunnen vormen.
middelonderdeel bbetoogt de Staatssecretaris dat de situatie van belanghebbende feitelijk en rechtens niet te vergelijken is met die uit het arrest
Gemeente Borsele [12] . Het Hof heeft volgens de Staatssecretaris terecht geoordeeld dat belanghebbende prestaties verricht in het economische verkeer, nu haar activiteiten duurzaam van aard zijn en tegen vergoeding worden verricht.
middelonderdeel cbrengt de Staatssecretaris in dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de diensten van belanghebbende aan de Tuchtcolleges en de ontvangen subsidie van de NOvA. Belanghebbende verricht haar diensten niet in het algemeen belang, nu in casu sprake is van verbruik van de verrichte werkzaamheden door de Tuchtcolleges en/of de NOvA.
middelonderdeel dworden verworpen, reeds omdat de onderwerpelijke situatie niet valt binnen het bestek van de genoemde goedkeuring. Het vragen om een goedkeuring impliceert volgens de Staatssecretaris overigens ook dat de zuivere wetstoepassing, waar het volgens hem in casu om gaat, tot belastbaarheid van de diensten leidt.
middelonderdeel aweerspreekt belanghebbende dat zij in het maatschappelijke verkeer een zelfstandige plaats inneemt, met name omdat de financiële en economische risico’s niet bij haar, maar bij de NOvA liggen. Voorts onderbouwt de Staatssecretaris volgens belanghebbende onvoldoende zijn stelling dat geen fiscale eenheid gevormd kan worden. Aangaande
middelonderdeel bherhaalt belanghebbende haar stelling dat zij haar diensten niet op een algemene markt verricht, aangezien de betrokken werkzaamheden uit hoofde van haar statuten en de Aw niet aan respectievelijk door anderen mogen worden verricht. Ook betreffende
middelonderdeel cpersisteert belanghebbende in haar stelling dat zij met haar werkzaamheden het algemeen belang dient, zodat geen sprake is van verbruik. Tot slot bestrijdt belanghebbende het tegen
middelonderdeel dgevoerde verweer dat het vragen om een goedkeuring impliceert dat zuivere wetstoepassing leidt tot belastbaarheid. Volgens haar betreft de brief van 1 juni 1999 geen goedkeuring maar wetsinterpreterend beleid. [13]
4.Aanleiding en afbakening
5.Achtergrond; de tuchtrechtspraak voor advocaten
Inleiding
6.Verbruik
Jurisprudentie van het Hof van Justitie over subsidies, algemeen belang en verbruik
Mohr [38] van het Hof van Justitie. Deze klassieker gaat over een melkveehouder die in verband met de uitvoering van een EG-Verordening en in ruil voor een vergoeding zich ertoe heeft verplicht zijn melkproductie te beëindigen. De verwijzende rechter vroeg zich af of de beëindiging van de melkproductie een belastbare dienst vormt en of de ontvangen vergoeding dientengevolge is onderworpen aan btw.
Landboden-Agrardienste. [39] Dit arrest betreft een aardappelteler die tegen een (nationale [40] ) vergoeding zijn jaarlijkse aardappelproductie met 20% verminderde. Het Hof van Justitie oordeelt dat de vermindering niet een voordeel oplevert voor een identificeerbare persoon:
Mohrals in de zaak
Landboden-Agrardienstekan een prestatie worden onderkend, te weten de beëindiging respectievelijk vermindering van de productie van bepaalde agrarische producten, en een vergoeding. Tussen die prestatie en de betaalde vergoeding bestaat ook een duidelijk verband. De landbouwproducent zal immers slechts akkoord gaan met de beëindiging c.q. vermindering van de productie indien daarvoor een vergoeding wordt betaald. De beëindiging/vermindering is voor de heffing van btw echter niet een dienst, omdat deze niet wordt verricht aan een identificeerbare persoon. De prestatie levert een voordeel op voor een niet-identificeerbare groep: de gehele betrokken agrarische sector. [41]
Mohren
Landboden-Agrardienstehebben geleid vertonen in zekere mate gelijkenis met een zaak die het Hof van Justitie enkele jaren eerder heeft beslecht: de zaak
Apple and Pear Development Council. [42] De belanghebbende in die zaak (hierna: de Council) behartigde de belangen van beroepstelers van appels en peren in Engeland en Wales, in ruil voor een financiële bijdrage van deze telers. De activiteiten van de Council bestonden voornamelijk uit het maken van reclame, het voeren van promotieactiviteiten en de verbetering van de kwaliteit van de geproduceerde appels en peren. De verwijzende rechter vroeg zich af of deze activiteiten zijn aan te merken als diensten onder bezwarende titel.
Apple and Pear Development Councildat een rechtstreeks verband ontbreekt, lijkt voornamelijk te steunen op de omstandigheid dat geen verband bestaat tussen de omvang van het voordeel en het bedrag van de vergoeding (punt 15). [43]
Mohren
Landboden-Agrardienste, zal het rechtstreeks verband noodzakelijkerwijs ook ontbreken. In die twee arresten oordeelt het Hof van Justitie echter niet met zoveel woorden dat in een dergelijk geval niet wordt voldaan aan de voorwaarde van een rechtstreeks verband, maar komt het tot het oordeel dat geen sprake is van een ‘dienst’.
Mohr,
Landboden-Agrardiensteen – in mindere mate –
Apple and Pear Development Council, heeft de Hoge Raad in een aantal arresten toegepast. Dit gebeurde voor het eerst in een arrest van 26 augustus 1998. [46] Dat arrest ziet op een belanghebbende die tegen vergoeding een computernetwerk beheert ten behoeve van universiteiten, hogescholen, technologische instituten en bibliothecaire instellingen. Naast dit beheer houdt de belanghebbende zich intensief bezig met de innovatie van het netwerk en de aangeboden diensten. Deze ‘innovatieve projecten’ worden grotendeels gefinancierd door subsidies die zijn verstrekt door een door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen opgerichte stichting. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar het arrest
Mohrdat de innovatieve activiteiten van de belanghebbende geen verbruik opleveren:
Landboden-Agrardienste –en oordeelt als volgt:
Mohren
Landboden-Agrardiensteniet af te leiden dat de uitbesteding van overheidstaken, hoe zeer ook in het algemeen belang, btw-vrij moet zijn wegens het ontbreken van verbruik of voordeel bij de overheid. Daarbij plaatst hij wel de kanttekening dat aan belanghebbende moet worden toegegeven dat het geenszins evident is dat deze zaak anders moet uitpakken dan die van de in 6.13 genoemde zaak over de particuliere justitiële jeugdinrichting. [51]
Mohren
Landboden-Agrardienstevan het Hof van Justitie heb ik een vergelijkbare voorwaarde niet kunnen terugvinden. De Redactie van Vakstudie-Nieuws [54] vraagt zich in haar annotatie bij het hiervoor genoemde arrest over de justitiële jeugdinrichting af of het eigen-activiteitencriterium voldoende onderscheidend is:
condicio-sine-qua-nonverband tussen de activiteit en de vergoeding, zodat het vereiste rechtstreekse verband ontbreekt. [56] Zo bezien past het eigen-activiteitencriterium niet alleen bij de verbruiksvoorwaarde, maar ook (of wellicht zelfs beter) bij het vereiste van een rechtstreeks verband.
anders dan in het geval van belanghebbende, dat gerechtshof in die zaak oordeelt dat geen sprake is van verbruik van de verrichte werkzaamheden door aanwijsbare gebruikers. Voorts kan het oordeel van het Hof mijns inziens niet anders worden opgevat dan dat de diensten van belanghebbende worden verbruikt door (elk van) de Tuchtcolleges.
7.Rechtstreeks verband
Inleiding
Apple and Pear Development Council [62] – waarnaar de klacht ook verwijst – volgt weliswaar dat een rechtstreeks verband ontbreekt indien de hoogte van de vergoeding geen verband houdt met de omvang van het voordeel van de begunstigde (zie 6.5 e.v.), hetgeen zich met name zal voordoen indien de betrokken activiteiten (tevens) een collectief belang dienen, maar hiervóór in 6.26 kwam ik al tot de slotsom dat de Tuchtcolleges wel degelijk een direct voordeel ondervinden van de diensten van belanghebbende. Voor het overige komt bij de beoordeling van een rechtstreeks verband geen doorslaggevend belang toe aan de omstandigheid dat de betrokken activiteit door een algemeen belang is ingegeven. [63]
voorafen volgens duidelijk afgebakende criteria wordt bepaald. [77]