3.3De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsoverweging van het hof, waarbij gebruik is gemaakt van de zogenaamde Promis-werkwijze (de voetnoten heb ik weggelaten):
“
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
a. Inzake aankopen [plaats] .
Op 27 november 2007 is [medeverdachte 4] eigenaar geworden van het woonhuis aan de [a-straat 1] te [plaats] . De koopprijs van de woning bedroeg € 895.000,-. Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] is een groot aantal facturen en orderbonnen in beslag genomen. Deze facturen en orderbonnen zijn gericht aan [medeverdachte 4] en/of [verdachte] en vermelden als adres de [a-straat 1] te [plaats] . Op grond van artikel 126a Sv zijn naar aanleiding van de in beslag genomen facturen en orderbonnen en naar aanleiding van tapgesprekken bij de genoemde bedrijven gegevens en inlichtingen opgevraagd. Uit dat onderzoek volgt dat een groot aantal betalingen contant is verricht.
b. Inzake de woning aan te [plaats] , Spanje.
Op 23 januari 2006 kochten [medeverdachte 4] en verdachte ieder voor de onverdeelde helft een woning aan de [b-straat] te [plaats] voor een bedrag van € 130.000,-. Verdachte heeft haar aandeel van € 65.000,- voor de overdracht contant aan de verkoper voldaan. [medeverdachte 4] heeft zijn aandeel van € 65.000,- op de datum van aankoop voldaan door middel van een bankcheque. Op 4 januari 2006 voerde verdachte een geldbedrag van € 50.000,- vanuit Marokko Spanje in. De bankcheque van [medeverdachte 4] werd gevoed door de bankrekening van [medeverdachte 4] bij de La Caixa-bank, rekening eindigend op [rekeningnummer] . Die bankrekening werd daags daarvoor gevoed met contante stortingen van € 5.000,- (op 16 januari 2006) en € 30.000,- (op 18 januari 2006 door verdachte) en op 19 januari 2006 met een overboeking van deviezen ter waarde van € 30.000,-. Op 18 januari 2006 werd van de bankrekening van [medeverdachte 4] bij de SNS-bank te [plaats] , eindigend op [rekeningnummer] , een bedrag van € 30.000,- overgemaakt onder vermelding van ‘ [medeverdachte 4] [plaats] ’. Op 17 januari 2008 werd € 30.000,- contant op deze SNS bankrekening gestort.
c. Inzake stortingen op Spaanse bankrekeningen
Op de bankrekening, eindigend op [rekeningnummer] , van verdachte bij de Unicaja-bank in [plaats] wordt op 2 oktober 2006 een bedrag van € 200.000,- contant gestort. Op de bankrekening, eindigend op [rekeningnummer] , van verdachte bij de BBVA-bank in [plaats] wordt op 2 januari 2007 een bedrag van € 250.000,- contant gestort.
d. Inzake stortingen op de Marokkaanse bankrekening.
Op de bankrekening, eindigend op [rekeningnummer] , bij de Attijariwafabank te [plaats] , ten name van [medeverdachte 4] en verdachte zijn de volgende bedragen gestort:
1. 16 augustus 2006 MAD 700.000,-;
2. 26 januari 2007 MAD 1.840.000,-.
Het postadres van de bankrekeningafschriften was appartement [d-straat 1] te [plaats] . Dat appartement staat op naam van verdachte.
e. Inzake de BMW X5
In de periode van 17 april 2007 tot aan 21 april 2008 had verdachte dit voertuig met het Spaanse [kenteken] op haar naam staan.
Oordeel hof
I. Ten aanzien van het vermogen van [medeverdachte 4]
Onder [medeverdachte 4] en onder de aan hem gelieerde [medeverdachte 5] zijn in woningen in [plaats] financiële aantekeningen in beslag genomen die, naar het oordeel van het hof, de hasjboekhouding van [medeverdachte 4] vormen. Dit kan worden afgeleid uit de wijze van administreren (voorraad-, inkoop-, verkoop- en kasadministratie), evenals uit het vermelden van de namen Ketama, Polm, Bloem, Ster et cetera, zijnde aanduidingen voor de verschillende kwaliteitssoorten/logo’s van (Marokkaanse) hasj, in orde van grootte van meerdere miljoenen.
II. Ten aanzien van het vermogen van verdachte
Over het eigen vermogen van verdachte overweegt het hof het volgende.
Kort samengevat, heeft verdachte verklaard dat haar Spaanse inkomen bestond uit haar verdiensten uit haar internet/belcafé in [plaats] en gelden die zij uit het familievermogen meenam vanuit Marokko, hetgeen neerkwam op € 3.000,- per maand. Op haar veertiende heeft zij geld ontvangen uit de erfenis van haar vader. Die erfenis bestond uit een onbekend gebleven uitkering na overlijden in 1994, € 200.000,- aan contant geld, € 100.000,- aan voorraad van de bibliotheek en onroerend goed. De familie heeft in 2006 en 2008 percelen grond in [plaats] verkocht en verhuurde appartementen en winkels in [plaats] . Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 1 april 2019 verklaard dat de erfenis moest worden verdeeld tussen haar moeder en verdachte’s vijf broers en zussen. Ter terechtzitting in hoger beroep op 20 april 2021 heeft verdachte verklaard dat haar vader meerdere vrouwen en kinderen had en dat het totale bedrag dat zij zelf uit de erfenis zou hebben gekregen tussen de € 200.000,-- en € 300.000,-- bedroeg in contanten. Voorts heeft zij in februari en mei 2006 onroerend goed dat zij samen met haar ex-man bezat, verkocht aan haar ex-man en hiervoor heeft zij respectievelijk € 12.000,- en € 221.000,- ontvangen. Onderzoek naar deviezenverklaringen heeft uitgewezen dat verdachte samen met haar moeder in de periode van 10 april 2004 tot en met 27 januari 2007 een bedrag van (in totaal) € 697.000,- heeft ingevoerd. Dit bedrag kan echter niet worden verklaard met de hoogte van de erfenis van haar vader. De verklaring voor zover die ziet op het vermogen van verdachte in Marokko wordt niet door andere gegevens ondersteund. Ook de Marokkaanse belastingdienst heeft geen gegevens verstrekt. De saldi op de Marokkaanse bankrekeningen van verdachte in 2003 en 2004 en de stortingen die daarop zijn gedaan, in de periode daarna tot aan 2007, onderbouwen niet dat verdachte dan nog over een aanzienlijk vermogen in geld uit die erfenis beschikt.
Het bestaan van het internet/belcafé wordt weliswaar ondersteund door gegevens van de Spaanse belastingdienst, doch die gegevens laten zien dat het café over de jaren 2005 en 2006 verlies heeft geleden.
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek daartoe hebben de Spaanse autoriteiten onderzocht welke inkomsten van verdachte in de jaren 2003/2007 bekend zijn geworden. Uit dat onderzoek volgt dat die inkomsten in ieder geval niet de aankopen en investeringen kunnen verklaren die verdachte in die periode heeft gedaan in Spanje. Het voorgaande brengt mee dat wel enig legaal vermogen van verdachte bekend is geworden, doch onduidelijk is gebleven hoe groot dit vermogen is (geweest). Het hof acht de verklaring van verdachte omtrent de omvang en verdeling van de erfenis op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk acht geworden en haaks staat op de verklaring van haar moeder bij de RHC.
a. Inzake aankopen [plaats]
Het hof constateert dat de volgende facturen of orderbonnen op naam staan van verdachte:
• [A] voor een bedrag van € 20.000,-
• [B] voor een bedrag van € 7.000,-
• [C] voor een bedrag van € 3.500,-.
• [C] voor een bedrag van € 2.998,-
• [D] voor een bedrag van € 3.000,-
Gelet op die tenaamstelling gaat het hof er ten aanzien van deze goederen van uit dat verdachte zelf bij de aankoop ervan betrokken is geweest en dat zij ervan op de hoogte was dat deze goederen door haar zelf of door haar echtgenoot [medeverdachte 4] dienden te worden betaald. De orderbon van [E] voor een bedrag van € 16.750,- staat op naam van de familie [medeverdachte 4] . Het hof is van oordeel dat verdachte ook van deze aankoop op de hoogte is geweest. In een tapgesprek van 16 februari 2008 tussen verdachte en [medeverdachte 4] vraagt zij immers aan hem of de keukenwinkel in [plaats] die dag open is en ze spreken af er samen heen te gaan. De orderbon van [E] dateert van 22 februari 2008. De conclusie van het hof is dat verdachte en [medeverdachte 4] toen samen de keuken hebben uitgezocht en gekocht.
De factuur voor het bed van [F] staat op naam van [naam 1] . Het mobiele telefoonnummer dat op de factuur staat vermeld, is echter hetzelfde als het nummer dat op de orderbon van [E] staat. Op basis daarvan, en op basis van het feit dat slecht voorstelbaar is dat verdachte in het geheel niet betrokken zou zijn geweest bij de aankoop van haar eigen bed, is het hof van oordeel dat verdachte van de aankoop bij [F] ten minste op de hoogte was.
Voor een aantal van de aangekochte goederen volgt op basis van de bevindingen zoals opgenomen in bijlage 58 van zaaksdossier 3 dat deze contant zijn betaald. Dat is, gezien de hoogte van de afzonderlijke bedragen en ook gezien het aantal facturen en orderbonnen in een korte periode, naar het oordeel van het hof opmerkelijk. Daarbij komt dat de gegevens over de legale inkomens van verdachte en [medeverdachte 4] de aankopen niet kunnen verklaren. Verdachte heeft bovendien geen enkele verklaring voor de financiering van de aankopen gegeven. Het hof komt tot de conclusie dat verdachte in het kader van de verbouwing en inrichting van het pand aan de [a-straat] , meubels, een keuken, een open haard, een bed en tapijt voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf.
[…]
b. Inzake de woning aan te [plaats] , Spanje.
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 4] en verdachte tezamen en in vereniging het pand in [plaats] hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl zij het pand hebben gekocht met geld dat van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof komt tot dit oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in samenhang bezien.
Een groot deel van het door verdachte contant betaalde aandeel, werd contant in Spanje ingevoerd. Hieromtrent heeft verdachte ten overstaan van verbalisanten verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van grond in [plaats] , Marokko. Het hof is van oordeel dat dit geen verklaring kan zijn voor het bedrag nu de bovenstaande inkomens- en vermogenspositie laat zien dat onduidelijk is gebleven hoeveel deze verkoop heeft opgeleverd en nu verdachte vrijwel alle stortingen en aankopen in Spanje heeft verklaard met de verkoop van grond in [plaats] en huurpenningen. Deze twee zaken kunnen naar het oordeel van het hof het totaalbedrag dat verdachte (en haar moeder) vanuit Marokko in Spanje hebben ingevoerd, te weten € 697.000,-, redelijkerwijs niet eens bij benadering dekken. Het aandeel van verdachte is derhalve onverklaard gebleven.
Bijna de helft van het door [medeverdachte 4] betaalde aandeel vindt zijn herkomst eveneens in een contante storting, te weten de € 30.000,- vanuit [plaats] . De herkomst van de storting op de bankrekening bij SNS-bank wordt door niets verklaard. De andere helft is contant gestort door verdachte. Zij heeft hieromtrent verklaard – ten overstaan van de bank ten tijde van de storting, later ten overstaan van verbalisanten en ter terechtzitting in eerste aanleg – dat dit geld bestemd was voor de aankoop van een auto. Het bankafschrift van de bewuste rekening van [medeverdachte 4] bij de La Caixa-bank laat echter zien dat het saldo eerst nihil was, dat daarna de twee bedragen van € 30.000,- en een bedrag van € 5.000,- zijn gestort en dat met dat geld de bankcheque voor het onroerend goed werd gedekt. Hieruit leidt het hof af dat de storting van € 30.000,- niet is aangewend voor de aankoop van een auto, maar voor de aankoop van het pand. Daarbij komt dat verdachte op dezelfde dag eveneens € 30.000,- deviezen naar Nederland heeft laten stromen, eveneens onder vermelding dat het geld bestemd was voor de aankoop van een voertuig. Deze omstandigheid maakt dat de verklaring van verdachte, dat de storting op rekening van [medeverdachte 4] bestemd was voor een voertuig, niet aannemelijk is geworden. Over de herkomst van het geldbedrag heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij contant geld heeft overgehouden aan de verkoop van haar woning met haar ex-man. Deze woning is op 2 mei 2006 aan haar ex-man verkocht voor € 221.000. Het hof gelooft dit niet. Het komt het hof onaannemelijk voor dat zij dan vóór 18 januari 2006 al over dit geldbedrag in contanten beschikte. Dat in de akte is opgenomen dat verkoper verklaart het bedrag voor het passeren van de akte van koper te hebben ontvangen, kan niet dienen ter onderbouwing van haar standpunt, nu dit immers de standaardprocedure is. Als het bedrag door de notaris niet is ontvangen, kan de akte niet worden gepasseerd. De omstandigheden rondom deze storting blijven aldus onduidelijk.
Naar het oordeel van het hof kan de bovenstaande inkomens- en vermogenspositie van verdachte deze twee geldbedragen van € 30.000,- ook niet verklaren.
Het aankoopbedrag van € 130.000,- is aldus betaald met onverklaard contant geld van [medeverdachte 4] en verdachte vanuit Marokko en Nederland. Hier komt bij het oordeel van het hof dat [medeverdachte 4] handelde in hasj en uit dien hoofde beschikte over veel contant geld. Het hof is dan van oordeel dat het niet anders kan dan dat het onroerend goed is bekostigd met geld dat afkomstig is uit de Nederlandse handel in hasj. [medeverdachte 4] en verdachte hebben aldus tezamen en in vereniging onroerend goed gelegen te [plaats] aan de [b-straat] verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat het middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, gepleegd in Nederland.
c Inzake stortingen op Spaanse bankrekeningen
Omtrent de storting van € 200.000,- heeft verdachte verklaard dat haar moeder dit geld vanuit Marokko heeft meegenomen naar Spanje en het aldaar heeft gestort op de bankrekening die op naam van verdachte en haar moeder staat. Het dossier laat zien dat de moeder van verdachte, [getuige ] , inderdaad op 25 september 2006 vanuit Marokko € 200.000,- contant invoert in Spanje. Op 2 oktober 2006 is dit bedrag op de betreffende rekening gestort. Over de herkomst van het geld heeft verdachte bij nalezing van het proces-verbaal van verhoor aangegeven dat haar moeder dit geld heeft geleend van een man uit Marokko. Dit is echter niet aannemelijk geworden. De verklaring wordt namelijk niet door objectieve gegevens ondersteund. Moeder ( [getuige ] ) is op 12 december 2016 bij de raadsheer-commissaris gehoord. Daar heeft deze getuige verklaard dat zij op 25 september 2006 een bedrag van € 200.000,- vanuit Marokko heeft ingevoerd in Spanje. Ze verklaart dan ook dat het niet klopt dat dit bedrag een lening, afgesloten bij een man in Marokko betrof, waarmee zij de verklaring van verdachte tegenspreekt. Het hof hecht geloof aan de verklaring van deze getuige.
De verklaring van verdachte over het vermogen van haar familie, kan een storting van € 200.000,-, meegenomen uit Marokko, ook niet verklaren, nu deze stelling van de verdediging niet met stukken is onderbouwd.
Aldus is de conclusie dat verdachte dit bedrag, tezamen en in vereniging heeft witgewassen, aangezien het niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is.
Omtrent de storting van € 250.000,- heeft verdachte op 23 april 2008 verklaard dat zij dit geld contant vanuit Marokko heeft ingevoerd en meteen op haar bankrekening heeft gestort. Het betrof een persoonlijke lening van een man uit Marokko. Hiervan is een contract opgemaakt en dit contract ligt bij de man in Marokko. Als het contract wordt gehaald, kan ze de naam van die man vertellen. Ze heeft nog niets van de lening terugbetaald. Er is ook geen rente gerekend, omdat dit normaal is in Marokko. De lening moest voor januari 2010 afbetaald zijn.
Een door de verdediging verstrekte leenovereenkomst tussen verdachte en [betrokkene 1] laat zien dat [betrokkene 1] op 13 november 2006 een bedrag van € 250.000,- heeft geleend aan verdachte, met een jaarlijkse rentevergoeding van 6%. Tot aan 13 mei 2008 hoefde geen rente betaald te worden. Binnen 25 jaar zou de lening afbetaald moeten zijn, hetgeen neerkwam op een maandelijkse afbetaling van € 833,33.
Deze overeenkomst is door de toenmalige raadsman van verdachte op 21 mei 2008 verstrekt om een verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis te onderbouwen. De raadsman heeft de eerste pagina laten vertalen en aan zijn verzoek gehecht. Verdachte verbleef ten tijde van haar verklaring omtrent deze lening d.d. 23 april 2008 in detentie ‘in beperkingen’, maar die beperkingen zijn op 1 mei 2008 en aldus voor 21 mei 2008 opgeheven. De omstandigheden dat verdachte zeer beperkt heeft verklaard over de inhoud van de geldlening, alsmede het feit dat de leenovereenkomst pas drie weken nadat de beperkingen van verdachte zijn opgeheven en ongeveer een maand na de verklaring van verdachte, is overgelegd, maken dat het hof geen geloof hecht aan de stelling van de verdediging dat het niet anders kan zijn dan dat de overeenkomst al was opgemaakt voordat verdachte in beperkingen erover verklaarde en dat deze dus niet achteraf pas kan zijn opgemaakt. Daarbij komt nog dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de niet berekende rente en de datum waarvoor de lening afbetaald moest zijn, niet overeenkomt met hetgeen is bepaald in de leenovereenkomst. Tevens blijkt uit het dossier niets van een maandelijkse afbetaling van € 833,33. De verklaring van verdachte over de geldlening en de daarbij horende leenovereenkomst, verklaren naar het oordeel van het hof de herkomst van de contante storting van € 250.000,- niet. Ook de inkomenspositie van verdachte kan een dergelijk hoge, contante storting niet verklaren. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte € 250.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl ze wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
d. Inzake stortingen op de Marokkaanse bankrekening
Het hof heeft hiervoor bij de feiten vastgesteld dat in een periode van zo’n vijf maanden een totaalbedrag van omgerekend € 229.235,67 contant is gestort op de bankrekening, eindigend op [rekeningnummer] , bij de Attijariwafabank te [plaats] , ten name van [medeverdachte 4] en verdachte. Onduidelijk is gebleven wie de gelden heeft gestort. Wel is bekend geworden dat [medeverdachte 4] het saldo op deze rekening heeft aangewend om de bankcheque aan [betrokkene 1] van 25 april 2008 uit te schrijven.
Dat verdachte van het bestaan van dit geld heeft geweten, leidt het hof af uit het gegeven dat afschriften van deze bankrekening werden gestuurd naar het appartement van de familie verdachte in [plaats] . [medeverdachte 4] en verdachte hadden dus beiden wetenschap van dit geld. Derhalve rijst enkel nog de vraag of dit geld van enig misdrijf afkomstig is. Bij de beantwoording van die vraag, overweegt het hof wederom dat het legale inkomen en vermogen van verdachte dergelijke hoge stortingen niet kan verklaren terwijl voor het hof wel vaststaat dat [medeverdachte 4] beschikte over grote sommen contante gelden, verdiend met de handel in hasj. De vraag dient aldus bevestigend beantwoord te worden, nu het geld afkomstig is van de Nederlandse handel in hasj.
e. Inzake de BMW X5
Het hof is van oordeel dat verdachte heeft geweten dat dit voertuig is bekostigd met geld dat van enig misdrijf afkomstig was en komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Omtrent het voertuig en de financiering ervan heeft verdachte verklaard dat het voertuig in 2006 in Duitsland is gekocht en iemand anders het voertuig naar Spanje heeft gereden. Eerst heeft verdachte verklaard dat ze het aankoopbedrag via de bank op de rekening van de verkoper heeft gestort, maar dat weet ze niet zeker. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat ze € 30.000,- op een Spaanse bankrekening van [medeverdachte 4] heeft gestort en dat dit geld bedoeld was om het voertuig te betalen. Het hof stelt vast dat deze laatste verklaring wordt ondersteund door een bankafschrift van die Spaanse bankrekening van [medeverdachte 4] , maar dat [medeverdachte 4] dit geld vervolgens niet heeft aangewend voor dit voertuig maar als deelbetaling voor de aankoop van de woning aan de [b-straat] te [plaats] , zoals hierboven is overwogen. Daarbij komt dat de Spaanse Douane op 18 januari 2006 een deviezenuitstroom heeft geregistreerd van € 30.000,- voor de aankoop van een voertuig. Verdachte heeft die 18 januari 2006 aldus ogenschijnlijk tweemaal € 30.000,- voor het voertuig betaald, hetgeen naar het oordeel van het hof tegenstrijdig is, temeer nu niet vast is komen te staan dat één van de twee bedragen bij de verkoper terecht is gekomen. Ook blijkt uit het dossier niet hoe en door wie het voertuig dan wel is betaald. Verder blijkt uit het dossier wel dat het voertuig in Nederland is geweest. Het dossier bevat namelijk tapgesprekken waarin [medeverdachte 4] op 24 februari 2008 met [medeverdachte 1] belt en vraagt of hij de auto naar [plaats] kan brengen. Die auto staat bij het huis en de sleutels liggen bij [naam 2] . [medeverdachte 4] zegt [medeverdachte 1] dat hij morgen of overmorgen moet vertrekken. Vervolgens belde [medeverdachte 4] met [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6] ) om te zeggen dat boven op de kachel de sleutels van de BWM liggen en dat zij die aan [medeverdachte 1] moet geven. Op 25 februari 2008 belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] met de vraag welke koelvloeistof er in de X5 gaat. Op 26 januari 2008 belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] met de vraag welke olie er in de X5 moet. Daarop zegt [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] in Nederland al had moeten kijken. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het voertuig in ieder geval in Nederland is geweest en in opdracht van [medeverdachte 4] naar [plaats] is gebracht.
Verder ziet het hof ook aanwijzingen in de zogenaamde hasjboekhouding dat het onderhoud van het voertuig is betaald vanuit die hasjboekhouding. Zo is te zien:
6-7 X5, 530, sprint, Polo 2350
(X5 + restant ferr) = klaar! 21-9 restant ferr 90000.
7-2 * X5 en mercedes banden/velgen 1200
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat ‘X5’ ook in dit verband een hasjsoort zou kunnen aanduiden nu ‘X5’ samen met ‘530’ (hetgeen duidt op een BMW 530), ‘sprint’ (hetgeen duidt op een Mercedes Sprinter), ‘Polo’ (hetgeen duidt op een Volkswagen Polo), restant ‘ferr’ (hetgeen duidt op een ferrari) en mercedes banden/velgen. De aanduiding ‘X5’ duidt naar het oordeel van het hof in dit geval duidelijk op een voertuig.
De vraag blijft dan nog steeds door wie en hoe het voertuig is bekostigd. Het hof acht gelet op de wisselende verklaringen van verdachte en het bestaan van de twee bedragen ad € 30.000, de tapgesprekken waaruit blijkt dat [medeverdachte 4] zeggenschap had over het voertuig en de verbanden met de zogenaamde hasjboekhouding, overtuigend bewezen dat [medeverdachte 4] het voertuig heeft betaald. In dit kader merkt het hof nog op dat de gegevens over een legaal inkomen en vermogen van verdachte zelf niet een dergelijke uitgave aan het voertuig, naast de andere stortingen en aankopen, kunnen verklaren. Dit, terwijl [medeverdachte 4] beschikte over veel contant geld, afkomstig uit zijn handel in hasj. Het voertuig is naar het oordeel van het hof derhalve betaald met geld dat uit misdrijf is verkregen en derhalve middellijk afkomstig van enig misdrijf. Dat maakt dat verdachte en [medeverdachte 4] tezamen en in vereniging een voertuig in [plaats] en [plaats] een voertuig voorhanden hebben gehad dat afkomstig was van het criminele vermogen van [medeverdachte 4] .”