ECLI:NL:PHR:2025:691

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
23/03516
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in verband met miljoenenoplichting door evenementenbedrijf met valse boekingssystemen en schending van redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich als tussenpersoon gepresenteerd voor het boeken van artiesten en heeft het slachtoffer, een evenementenbedrijf, miljoenen euro's afhandig gemaakt door middel van een valse voorstelling van zaken. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte oplichting heeft gepleegd door een zogenaamd 'fase-systeem' te hanteren, waarbij het slachtoffer steeds meer geld moest inleggen om in aanmerking te komen voor optredens van artiesten. De verdachte heeft valse e-mails en betalingsbewijzen gepresenteerd om zijn leugens te onderbouwen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het slachtoffer niet de geboden omzichtigheid heeft betracht en dat de oplichting wettig en overtuigend bewezen is. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het slachtoffer de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Daarnaast zijn er klachten over de schending van de redelijke termijn en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft de gevangenisstraf verminderd. Ook is de zaak terugverwezen naar het hof voor een beslissing over in beslag genomen goederen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03516
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 30 augustus 2023, parketnummer 23-003481-17, door het gerechtshof Amsterdam wegens
- onder 1: oplichting, meermalen gepleegd,
- onder 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
- onder 3: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,
- onder 4: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, en
- onder 5: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben vijf middelen van cassatie voorgesteld, achtereenvolgens over de bewezenverklaring van de oplichting (feit 1), de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, de beslissing van het hof over de redelijk te achten termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep, het uitblijven van een beslissing van het hof over twee inbeslaggenomen voorwerpen en de maximale duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
1.3
Namens de [benadeelde] B.V. heeft P. America, advocaat in Amsterdam, een verweerschrift ingediend met betrekking tot het tweede cassatiemiddel.

2.Waar het in deze zaak om gaat

De zaak betreft de oplichting van [A] ’s in 2014 tot en met 2016. [A] was kort voor de oplichting verbouwd van discotheek tot een poppodium en het bedrijf wilde zich als zodanig profileren in de markt. De verdachte heeft zich – onder een andere naam dan zijn eigen naam – met zijn eenmanszaak aangeboden als tussenpersoon die optredens van bekende artiesten kon regelen. Hij heeft [A] doen geloven dat voor het boeken van artiesten een fase-systeem gold, waarbij in elke opvolgende fase opnieuw geld ingelegd moest worden om mee te dingen naar een optreden. Als [A] gaandeweg zou afhaken dan zou eerdere inleg verloren worden, waardoor er een stimulans was te blijven betalen. In werkelijkheid bestaat zo’n fase-systeem niet in de boekingsbranche. Toen de oplichting aan het licht kwam had [A] al miljoenen euro’s betaald aan de verdachte voor optredens, waarvan er maar een paar daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

3.Het eerste middel

3.1
Het eerste middel klaagt met betrekking tot de bewezenverklaarde oplichting, meermalen gepleegd (feit 1), over de verwerping van het verweer dat geen sprake is van oplichting omdat het slachtoffer [benadeelde] B.V. ( [A] ) de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Ik geef hierna eerst de bewezenverklaring, bewijsvoering en het verweer weer. Daarna kom ik toe aan het juridisch kader, waarna ik zal overgaan tot de bespreking van het middel.
De bewezenverklaring, bewijsvoering en het verweer
3.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2014 tot en met 29 augustus 2016 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, meermalen
telkens met het oogmerk zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde] B.V., (handelend onder de naam [A] ) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een groot geldbedrag,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk - zakelijk weergeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als een persoon genaamd [alias verdachte] van evenementenbureau [B] en aan bovengenoemde rechtspersoon diensten aangeboden (onder de naam [B] ), waarbij onder meer telkens werd voorgehouden en/of voorgewend en/of afgesproken dat:
- er een fases-systeem bestond waarbij de aanbetaling en/of gage steeds hoger werd, en/of
- de aanbetalingen niet terugbetaald worden wanneer de aanvullende voorschotten en/of bedragen niet betaald werden, en/of
- de fases en/of aanbetalingen gebruikelijk zijn in de artiestenwereld door e-mails te verzenden en/of door te sturen die zogenaamd afkomstig waren van [betrokkene 8] , werkzaam bij boekingskantoor [C] , werkzaam voor [naam 1] , en/of
- overboekingen/aanbetalingen aan management van artiesten waren verricht, door betalingswijzen te tonen en/of te mailen, en/of
- wanneer een artiest uiteindelijk niet kwam optreden, de aanbetalingen en/of gage terug gestort zou worden,
waardoor bovengenoemde rechtspersoon werd bewogen tot bovengenoemde afgiftes.
3.3
Deze bewezenverklaring is gestoeld op de volgende bewijsmiddelen.
“Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5
1. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 augustus 2016 (map OPV, V01-02)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik verblijf bij mijn moeder op het adres [a-straat 1] in [plaats] , sinds ongeveer
1,5 jaar. Ik verblijf ook af en toe bij mijn vriendin in [plaats] , [betrokkene 1] .(... ) Zo'n 4 jaren
terug heb ik geprobeerd iets op te bouwen in Dubai.
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4
2. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 september 2017
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
U vraagt mij of de personen die in het strafdossier spreken over [alias verdachte] , mij daarmee bedoelen. Ik werd door de familie [betrokkene 2] [alias verdachte] genoemd. Het klopt dat ik de familie [betrokkene 2] verbood om zelf contact op te nemen met de managers van de artiesten. Op een gegeven moment is het gigantisch uit de hand gelopen. Als ik maar wat vroeg dan kreeg ik het, het ging zo gemakkelijk. U houdt mij voor dat [betrokkene 8] en [betrokkene 10] hebben verklaard dat het driefasen-systeem onzin is. Het klopt ook niet. Ik heb het driefasen-systeem uitgelegd zoals het in het besprekingsverslag van [A] van 10 mei 2016 (map Rood, DOC-018) is opgenomen. Het was een vorm van zekerheid en het liep uit de hand. Ik heb het driefasen-systeem zelf bedacht.
Het geld dat [B] eind 2014 voor [naam 2] ontving, is op dat moment niet naar [naam 2] gegaan: U houdt mij voor dat er af en toe een klein bedrag aan [A] is teruggestort, maar dat het door [A] teveel betaalde bedrag nooit geheel door mij is teruggeboekt. Ik bepaalde wat er werd teruggestort. Ik gaf aan [A] door wanneer er betaald moest worden.
Als [getuige 2] het in zijn verklaring van 6 juli 2016 heeft over [alias verdachte] , dan bedoelt hij mij. U houdt mij voor dat hij heeft verklaard dal [alias verdachte] steeds beloofde om met contracten te komen, maar dat hij geen contract heeft gezien, en dat [alias verdachte] als verklaring gaf dat de contracten continue werden aangepast. Dat heb ik inderdaad tegen hem gezegd tijdens de bespreking op 10 mei 2016.
Ik heb samen met [getuige 1] facturen gemaakt aan de hand van de betalingen die zijn gedaan. Ik snap dat dat dan vals is opgemaakt. Het klopt dat [naam 3] nooit heeft opgetreden.
Ik heb de concepten gemaakt van de facturen. Ik gaf het factuurnummer aan [getuige 1] door.
Ik heb samen met [getuige 1] heel veel facturen gemaakt in [plaats] . Ik gaf hem de omschrijving en het factuurnummer. De facturen zijn niet conform de waarheid. Het klopt niet wat erin staat.
U houdt mij voor dat er op drie data 329 facturen zijn gemaakt van [B] aan [A] .
Die hebben [getuige 1] en ik samen gemaakt.
Ik wist dat de e-mails die in feit 3 worden genoemd, werden verstuurd. Ik heb gedaan alsof de e-mails van mij afkomstig waren. [getuige 1] dacht dat de e-mails van mij kwamen.
[getuige 1] had de e-mails nodig als onderbouwing, omdat er geen contracten en facturen waren.
3. Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 22 juni 2016 (map Rood, VO1-01)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik ben de dochter van [betrokkene 4] , die eigenaar is van [benadeelde] BV.
Eind april 2016 zag ik dat ons bedrijf in de min stond en kreeg ik inzicht aan wat er allemaal aan [alias verdachte] was betaald. Ik zag dat er eigenlijk helemaal niets meer was en ik vroeg [getuige 1] hoe wij dan de lonen moesten gaan betalen.(... ) Ik heb het ook met mijn zus [betrokkene 5] besproken en die zei mij dat het geld allemaal terug zou komen. (...)
Zij had vertrouwen in [alias verdachte] . (...)
Ik doe hierbij dan ook aangifte van oplichting van [benadeelde] BV door [alias verdachte] h/o [B] .
4. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 9 mei 2017 .
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik ben bij alle zittingen aanwezig geweest.
De man die daar als verdachte zat, herken ik als [alias verdachte] .
Ik herken hem aan zijn uiterlijk, stem, ogen en figuur.
[alias verdachte] was de organisator van [B] . Ik heb hem voor het eerst ontmoet in november 2014. Een paar dagen na die avond gingen we om de tafel zitten. [betrokkene 3] , [betrokkene 6] , [getuige 1] , [betrokkene 7] , [alias verdachte] en ik waren daarbij aanwezig. We bespraken wat [alias verdachte] voor ons kon doen. Hij zei dat hij ons artiesten kon leveren die we nodig hadden voor [A] . Hij kwam met namen, o.a. [naam 2] en daar waren we wel van onder de indruk. [alias verdachte] zei dat hij voor [D] had gewerkt en connecties had. Hij ging wat regelen met [naam 2] , maar zij heeft nooit opgetreden. Hij had iedere keer smoesjes waarom het niet door kon gaan. Ik dacht dat er een bedrag van 40.000 of 80.000 euro is betaald. Dat heeft onze boekhouder aan [alias verdachte] betaald. [B] zou dat overmaken aan de manager van [naam 2] , ik dacht dat dat [betrokkene 8] was. We wilden daar nog bewijs van zien. [getuige 1] liet mij een digitaal bankafschrift zien op de computer dat hij van [alias verdachte] had gekregen. Ik dacht dat het 43.000 of 46.000 euro was.
(...)
[betrokkene 6] had gezegd dat ze nog even over [naam 4] moest nadenken. Voor ze op vakantie ging, zei ze tegen [alias verdachte] dal ze het niet wilde. (...) [alias verdachte] zei dat hij [naam 4] al had geboekt. Hij zei dat tegen mij, [betrokkene 7] en [getuige 1] . Hij zei ook dat, als hij dat geld zelf had gehad, hij het zelf zou doen, maar hij had het geld niet. Dus we moesten wel afnemen, want in principe was de band gewoon besteld. (... ) Of er opdracht was gegeven om [naam 4] te boeken? Niet door mij. De officier van justitie vraagt waarom we dan het concert van [naam 2] of [naam 4] moesten afnemen. Zo deed hij het voorkomen. [alias verdachte] had dat geregeld en hij kon niet meer terug. De betalingen voor [naam 2] en [naam 4] werden geregeld door [getuige 1] .
(…)
U vraagt naar [naam 3] . [alias verdachte] zei dat hij die ook kon verzorgen. Ik vond dat goed. Als we die konden boeken, stond de [A] op de kaart. Toen moest er worden betaald. Het totale bedrag was 75.000 euro. Zodra we dat hadden overgemaakt, zou [alias verdachte] het regelen. [getuige 1] deed alle betalingen. Ik heb zelf twee betalingen gedaan toen [getuige 1] op vakantie was. Dat was onder bedreiging van [alias verdachte] . Hij zei je moet naar de bank en geld opnemen en overmaken, want anders ben je alles kwijt". Dat ging om een bedrag van bijna 5 ton, ongeveer 480.000 euro, voor [naam 1] . Dat was in de zomer van 2016. [alias verdachte] heeft mij een mail doorgestuurd tussen de manager van [naam 1] en [alias verdachte] . [alias verdachte] stuurde alle correspondentie door naar mij, [betrokkene 7] en [getuige 1] .
(...) U zegt dat u niet snapt waarom er geen contact mocht zijn met de manager van [naam 1] . Dat mocht gewoon niet van [alias verdachte] . Hij zei: "die artiesten komen niet zonder tussenpersoon".
(...) U vraagt waar die 5 ton voor [naam 1] voor nodig was. Als we dat niet overmaakten, zouden we al het geld kwijt zijn dat we daarvoor aan [B] hadden betaald. U vraagt mij of dat ook voor [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] was. Ja, volgens hem werkte dat zo.
(…)
5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d.15 mei 2017
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik ben bij de zitting van 14 februari 2017 gaan kijken op de tribune. Ik herkende de verdachte. Dat was degene die bij ons bekend was als [alias verdachte] .
6. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] d.d. 2 augustus 2016,
(map Rood, V04-01)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Ik ben degene die verantwoordelijk is voor de dagelijkse administratie van [benadeelde] B.V. en ik ben ook bevoegd om betalingen aan derden te doen. Ik heb machtiging voor alle bedrijven en de bankrekeningen daarvan bij de diverse banken. Bij grote betalingen gaat dat wel in overleg, voornamelijk met [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .
(…)
De eerste keer dat ik [alias verdachte] heb ontmoet was in januari 2015.
Mededeling verbalisanten:
Wij tonen u een hij de doorzoeking op 16-06-2016 aangetroffen brief (map Rood. DOC-006)
(...)
Ik ken deze brief. Ik heb [betrokkene 4] gesproken voordat ik deze brief maakte. Wij maakten ons grote zorgen omdat we in de financiële problemen dreigden te komen. Wij moesten veel geld terugkrijgen van [alias verdachte] , maar dat kwam maar niet los. Ik vroeg [alias verdachte] steeds om contracten, facturen en geld, maar dat leverde niets op. Op deze brief heeft [alias verdachte] per mail gereageerd. In deze mail stelde hij dat hij de contracten van alle voor ons geboekte artiesten zou kunnen ophalen bij - zoals [alias verdachte] mij had verteld - voorheen de hoofdbooker van [D] , genaamd [betrokkene 8] . Deze zou nu een eigen bedrijf hebben en die kon de artiesten regelen.
Althans dat heeft [alias verdachte] mij steeds voorgehouden.
Mededeling verbalisanten:
Wij tonen een bij de doorzoeking op 16-06-2016 aangetroffen "Grootboek: Kolommenbalans en Verlies Winst", " [E] " met als datum 14-03-2016 (mep Rood, DOC-007) Wij wijzen u met name op de posten:
-1490 Overige vooruitbetaalde posten saldo 4.480.480,74.
Vraag verbalisanten:
Wat is de betekenis van deze posten?
Antwoord gehoorde:
1490: Het zijn alle vooruitbetaalde kosten die betaald zijn voor de hij [B] vooruit geboekte artiesten.
1631: Het geld dat [A] gebruikt heeft van [F] BV. 1644: Het geld dat [A] gebruikt heeft van [N] BV.
8998: Dit zijn de opbrengsten over de eerste twee maanden 2016. (...)
Over de vooruitbetalingen en de mogelijke data van terugontvangst van geld wil ik nog wel het volgende kwijt. Ik heb op enig moment een lijstje gekregen van [betrokkene 8] gericht aan [alias verdachte] . Dat ging over vooruitbetalingen aan artiesten. Ik kreeg dat van [alias verdachte] omdat hij, zoals hij zei, transparant tegenover ons wilde zijn. Wij mochten van [alias verdachte] geen contact opnemen met deze [betrokkene 8] of [D] . Zouden wij dat wel doen dan zouden wij het door ons reeds betaalde voorschot kwijt zijn. Om die reden heb ik dat ook niet gedaan. Het hele gebeuren van e vooruitbetalingen, waarom dat moest en waarom dat tot die bedragen moest heb ik te horen gekregen van [alias verdachte] en dat werd eigenlijk bevestigd door de mails van [betrokkene 8] aan hem die hij doorstuurde naar mij.
Mededeling verbalisanten:
Wij tonen een bij de doorzoeking op 16-06-2016 aangetroffen factuur van [B] aan [A] van 30-03-2016. nr. 2016-035, (map Rood, DOC-011) met daarop de omschrijving: Restant Gage F2 € 35.000,00 Restant Gage Fase 3 € 105.000,00"
Het totaalbedrag van deze factuur is € 148.400. Tevens tonen wij een kopie van een bankafschrift van [rekeningnummer] EUR van [benadeelde] BV., waarop te zien is dat op 26-01-2016 een bedrag van € 148,400,- is betaald aan [B] met als omschrijving ’ [naam 3] nabet, gage’.
Vraag verbalisanten:
Heeft u een verklaring voor het feit dat de factuur twee maanden later is gedateerd dan dat de betaling heeft plaatsgevonden?
Antwoord gehoorde:
[alias verdachte] was nalatig in het afgeven van facturen. Ik heb in 2015 hem aangeboden om hem te ondersteunen bij het maken van de facturen.
Wij ontvingen via de e-mail van [alias verdachte] de mails die hij ontving van [betrokkene 8] en waarin stond dat er snel moest worden betaald. Dat waren bedragen exclusief BTW: dat stond in de e-mails. (... ) Ik maakte de facturen in concept voor hem in Excel. Ik heb ooit een concept van een dergelijke factuur van [alias verdachte] gehad. Ik moest altijd achter de facturen aanzitten en dat duurde vaak lang. Dal is de reden dat de factuurdatum soms ver ligt na de betalingsdatum. Wij moesten natuurlijk de BTW terugvragen en daarvoor hadden wij wel de facturen nodig. Als ik concept-facturen had gemaakt stuurde ik ze per e-mail naar [alias verdachte] en vervolgens kreeg ik via de e-mail of via SMS van [alias verdachte] een factuurnummer door. (...) Dan vulde ik het factuurnummer in dat ik van [alias verdachte] had gekregen en daarna stuurde ik deze factuur weer via de e-mail naar hem toe. Zelf heb ik deze factuur geprint en deed hem hij ons in de boekhouding. Ik denk dat ik op die manier twee keer een aantal facturen heb gemaakt. In september 2015 heb ik samen met [alias verdachte] in [plaats] gezeten bij [G] . Daar had [alias verdachte] zijn computer en een printer bij zich. Ikzelf had een lijst bij mij van bedragen die betaald waren aan [B] en waar nog facturen voor moesten komen. (...) Daar heeft [alias verdachte] de ontbrekende facturen zitten maken op zijn computer en heeft ze daar ook uitgeprint. Ik denk dat dat ging over de periode juni 2015 t/m september 2015. (... ) In november 2015 en maart 2016 heb ik de concepten gemaakt zoals ik u hiervoor heb uitgelegd.
(…)
Vraag verbalisanten: Heeft [naam 3] opgetreden hij [A] ? Neen.(...)
Vraag verbalisanten: Welke garantie had u dat [alias verdachte] ook daadwerkelijk de bedragen door zou storten aan het in het verslag genoemde artiestenbureau en welk artiestenbureau betrof dit?
Ik heb in november 2014 een printscreen gezien betreffende de betaling door [B] aan [H ] van € 40.000,- betreffende [naam 2] . Datzelfde heb ik ook gezien betreffende [naam 1] , volgens mij in november/december 2014. Die betaling ging naar [I] . Ik heb die per e-mail van [alias verdachte] gehad.
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris
d.d.15 mei 2017
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
(…)
Ik ben bij de zitting van 14 februari 2017 gaan kijken op de tribune. Ik herkende de verdachte. Dat was degene die bij ons bekend was als [alias verdachte] .
(...)
U vraagt naar [naam 1] . In eerste instantie zou dat 50.000 euro kosten. Er kwam nog wat bij: een borg en techniek. U vraagt hoe het dan uiteindelijk 2 miljoen werd. Dat was omdat er sprake zou zijn van diverse fases. Ons werd uitgelegd dat als je iemand boekt, en een aanbetaling doet, je in een rijtje met andere zalen staat. Als je er hij de eerste keer niet bij zit, kom je bij de reprise. Omdat die reprise met minder zalen was, waren de kosten hoger. De kosten waren immers hetzelfde maar dat werd gedeeld door minder zalen. Bij [naam 1] was het uiteindelijk de reprise van de reprise. Wij zouden de enige zaal in de derde fase zijn, en moesten wij dus als enige voor alle kosten opdraaien. De tweede en derde fase zouden we uiteindelijk terug krijgen. (... )
Wij hadden geen ervaring in de artiestenwereld. Wij werden onder druk gezet dat wij alles kwijt zouden zijn als wij gingen informeren hij het artiestenbureau of bij [betrokkene 8] . Wij zouden dan alles kwijt zijn omdat [alias verdachte] niet via de reguliere kanalen boekte. Hij kon dat regelen via [betrokkene 8] . Wij moesten wel anders waren wij de hele inleg kwijt.
(...) U vraagt hoe ik wist wat er betaald moest worden als we geen facturen kregen. Dat stond in de mailtjes. Die mails waren van [alias verdachte] zelf of hij stuurde mails van [betrokkene 8] door. (... )
U vraagt waarom er geen contracten waren. Wij wilde wel contracten, maar [alias verdachte] zei dat een mailtje en een betaling voldoende waren. Het had ook geen zin om een concertdatum vast te leggen, want die kon nog niet gegeven worden. (... ) Ik herinner mij dat er bij een concert van [naam 5] druk werd uitgeoefend om te betalen.
[naam 4] zou onze publiekstrekker worden. (... ) Hij zei dat hij een contract had met bijvoorbeeld [naam 2] . [naam 2] mocht dan niet weten dat het geld voor dat optreden niet hij hem, maar hij ons vandaan kwam. Voor [naam 7] , gage, fee, Bumarechten van fase 1 kwijt zijn. De borg zouden wij terugkrijgen. (... ) Bij [naam 1] stond ook in het mailtje dat als er niet betaald zou worden, alle eerder betaalde inleg kwijt was. Bij [naam 1] was het dus inderdaad anders dan bij [naam 6] , waar ik net over vertelde. Het mailtje was van [betrokkene 11] (hof: [betrokkene 11] )
8. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 15 mei 2017
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Volgens mij heb ik [alias verdachte] voor het eerst ontmoet in november 2014. (...)
[alias verdachte] vertelde wat hij kon regelen. Dat was alles wat je kon opnoemen: [naam 4] , [naam 3] , [naam 2] , [naam 1] . Grotere nationale artiesten met wat internationale uitstapjes zoals [naam 8] en [naam 9] .
(... ) Wij waren net verbouwd en waren startende.(...) Hij kwam mondjesmaat met steeds meer artiesten naar ons. U vraagt naar [naam 2] . Die is nooit gekomen. Dat was wel afgesproken en betaald ook.
(...)
Gaandeweg wist ik wel dat er fasebedragen ook waren teruggestort. Ik wist dat omdat ik dat controleerde of dat klopte. Er was bijvoorbeeld bij [naam 10] 30.000 euro aan fasebedragen betaald, en die zijn netjes terugbetaald. Zo is dat vertrouwen ontstaan.
(…)
De officier van justitie vraagt of ik wel eens op de website van een band heb gecheckt of de tourdata en locaties dan inderdaad werden gepubliceerd. Ik zal u vertellen, op een gegeven moment zat ik alles te checken. [alias verdachte] zei toen dat hij in Japan was, om [naam 8] te promoten. Ik geloofde er niets van en ik hield de website van [naam 8] in de gaten, maar uiteindelijk verschenen die drie concerten in Japan inderdaad op de website van [naam 8] . Dan was ik weer even gerust gesteld. Een ander verhaal is dat het concert van [naam 2] steeds maar werd uitgesteld. Op een gegeven moment was zij zwanger. Toen viel het kwartje, en dachten we dat dat de reden waarom het management het steeds had uitgesteld. Op die manier bleef je geloof houden in [alias verdachte] .
(…)
U vraagt wanneer ik die mail heb gestuurd waarin ik mijn wantrouwen uitspreek. Ik weet het niet, dat zal ergens in mei 2016 zijn geweest. U vraagt of er nog een aanleiding voor was. Het stapelde zich op. We hadden bijvoorbeeld een afspraak en appte hij op het laatste moment dat hij in [plaats] zat. (... ) U vraagt mij wat de reactie op die mail was. Hij was heel boos en vroeg waar ik het allemaal vandaan haalde. Hij zei dat hij dag en nacht voor ons bezig was.
(...)
U haalt e-mails aan uit november en december 2014 (60291 doc-001) en zegt dat het opvalt dat ik om een printscreen van een betaling vraag, dat ik mijn zorgen uitspreek, en dat [alias verdachte] zegt dat ik me niet druk moet maken. U vraagt waarom er in november 2014 al wantrouwen was. Het ging om veel geld en ik voelde me mede verantwoordelijk. (... ) Meestal als [alias verdachte] zei dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, dan volgde er een paar dagen later iets dat fantastisch was. Zo ging dat continue in een golfbeweging. Ook door die printscreen van die betaling was ik weer even gerustgesteld. Als ik dan bijvoorbeeld hij een andere artiest weer om een betalingsbewijs vroeg, zei hij: 'dat kan ik niet doen, want ik ben nu aan het inchecken op Schiphol of iets als 'wantrouw je mij nu weer, ik doe het morgen'.
9. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.cl. 30 mei 2016
(map Groen, G01- 01)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Wij zijn de exclusieve vertegenwoordiger van de band [naam 4] . Alle optredens moeten
om die reden via ons geregeld worden. Het loopt dus altijd via ons. Volgens onze gegevens
is de band [naam 4] in de periode van 01-01-2015 tot op heden niet opgetreden hij [A]
in [plaats] .
10. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] d.d. 30 augustus
2016 (map OPV, G01-01)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in: .
Mededeling/vraag verbalisanten:
Wij houden u het volgende boekingssysteem voor:
Een kleine venue zou artiesten kunnen boeken door in te schrijven op een show van een artiest in een tour volgens een systeem van fases, dat zou inhouden dat er moet worden uitgegaan van 3 fases met daarin de vaste formule van:
-Fase 1 1st 1e tour basisgage:
-Fase 2 reprise, dubbele van fase 1 qua gage:
-Fase 3 reprise van de reprise, gage = fase 1 + fase 2 x percentage tenzij anders vermeld:
De werkelijke gagekosten en techniekkosten zijn altijd fase 1 tenzij anders vermeld. Indien je voor alle fases gaat zou het er op neer komen dat de gage van de artiest 6 keer vooruit betaald moet worden plus nog een opslagpercentage. Bent u bekend met dit systeem en zo ja wat kun u hierover verklaren?
Antwoord getuige: "Nee hier heb ik nog nooit van gehoord, dit is onzin." (...).
Mededeling/vraag verbalisanten:
In het onderzoek komt naar voren dat u zaken doet met [alias verdachte] hlo de eenmanszaak [B] . Wanneer en hoe is deze samenwerking begonnen en wat kunt u ons daarover vertellen?
Antwoord getuige:
"Nee ik werk niet met hem samen. Hij heeft vorig jaar geprobeerd [naam 2] te boeken bij ons. Ik doe haar tourmanagement en de boekingen. [alias verdachte] heeft mij gebeld zo’n 1,5 jaar. Het is niet doorgegaan en er is ook niets betaald.
Vraag verbalisanten:
Welke artiesten heeft [B] via u geboekt in de periode eind 2014 tot heden en waar zouden deze artiesten dan optreden?
Antwoord getuige:
"De enige artiest die ik voor [alias verdachte] heb geregeld voor een optreden in [A] is [naam 11] .
Vraag verbalisanten:
Welke bedragen heeft u in de periode 2014 tot heden van [B] ontvangen als (vooruit)betaling voor het boeken van artiesten en heeft u daarvoor facturen uitgereikt?
Antwoord getuige:
"Dat is alleen voor het optreden van [naam 11] op 1 augustus 2015, en laat u hier de factuur van 8 juli 2015 zien op het scherm van mijn laptop voor een bedrag ad € 6.095,00 inclusief de OB.
Mededeling/vraag verbalisanten:
Wij tonen u een aantal e-mails die wij in het onderzoek hebben aangetroffen en die in het strafdossier zijn gecodeerd als DOC-007 pagina 1 t/m 8 (map OPV). Op de pagina's 1 en 2 staat e-mailverkeer tussen [betrokkene 11] en u van 8 maart 2016, welke u vervolgens doorstuurt naar [alias verdachte] . Herkent u deze e-mails, bent u de [betrokkene 8] in deze e-mails en wie is [betrokkene 11] ?
Antwoord getuige: ' "Nee ik herken deze e-mails niet. (...) Ik lees nu deze mails maar dit is echt niet van mij en ook niet van [betrokkene 11] , wij schrijven niet zo."
(...)
Mededeling/vraag verbalisanten:
Wij tonen u een e-mail van 10 juli 2015 die gaat over de bevestiging van een optreden in [A] door de band [naam 4] (map OPV. DOC-008). (...)
Antwoord getuige:
"Ik heb niets met [naam 4] te maken, nog sterker op 10 juli 2015 kende ik ze nog niets eens, wel als band maar niet persoonlijk. Deze e-mail heb ik echt niet gestuurd."
Mededeling/vraag verbalisanten:
(...) Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat [A] ruim € 700.000,00 heeft vooruitbetaald aan [B] voor een optreden van [naam 4] . [B] zou deze bedragen weer aan u hebben moeten betalen. Klopt dit verhaal en heeft u deze vooruitbetalingen ontvangen?
Antwoord getuige:
"Nee, dit klopt niet en ik heb helemaal niets aan vooruitbetalingen ontvangen. In deze mail staan ook echt onjuistheden, (... )
Vraag verbalisanten:
Kent u [verdachte] ?
Antwoord getuige: "Nee, dat zegt me niets."
Ten aanzien van feiten 1 en 3
11. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] d.d. 21 september 2016 (map OPV, G01-02)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Mededeling verbalisanten:
(...)
Wij tonen u een aantal andere e-mails (map OPV, DOC-19 en DOC-020). Het betreft e-mails over een mogelijk optreden van:
- [naam 3] bij [A] ;
- [naam 4] bij [A] .
Vraag verbalisanten:
Herkent u deze e-mails?
Antwoord gehoorde:
Nee. Dit zijn geen e-mails die ik heb opgemaakt of verzonden. Iemand heeft misbruik gemaakt van mijn naam en heeft een verhaal verzonnen wat totale onzin is. Het is niet gebruikelijk in de business en het slaat helemaal nergens op.
12. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 5 september 2016 (map OPV, G03-01)
Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
Mededeling verbalisanten:
Wij tonen u een aantal e-mails van respectievelijk 08-03-2016, 16-03-2016, 25-04-2016, 26-04-2016 en 25-05-2016 (map OPV, DOC-007). Een aantal van deze e-mails zouden zijn verzonden vanuit het e-mailadres [e-mailadres] .
Vraag verbalisanten:
Herkent u deze e-mailberichten?
Antwoord gehoorde: Ik herken deze e-mails totaal niet. Dit is ook niet mijn taalgebruik. Deze e-mails heb ik nooit opgesteld en verzonden. De kreten 1e fase, 2e fase, 3e fase, techniek en borg zeggen mij helemaal niets. Deze termen worden in onze business ook niet gebruikt.
Ten aanzien van feit 1
13. Een schriftelijk bescheid gedateerd 10 mei 2016 (map Rood, DOC-018, 1-5)
Dit schriftelijk bescheid houdt in
een besprekingsverslag van een bespreking die plaats vond op 10 mei 2016:
Aanwezig:
(...)
[alias verdachte] (...)
(…)
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
22. Een schriftelijk bescheid gedateerd 12 februari 2015 (map OPV, DOC-020, 1/15-3/15)
Dit schriftelijk bescheid houdt onder meer het volgende in:
Een e-mail waarin [betrokkene 8] [alias verdachte] verzoekt om openheid van zaken te geven en de stand van zaken vermeldt betreffende geboekte artiesten. Deze e-mail is op 12 februari 201 5 door ' [alias verdachte] ' gestuurd naar [betrokkene 7] en [getuige 1] .
23. Een schriftelijk bescheid gedateerd 15 mei 2015 (map OPV, DOC-019, 1/5)
Dit schriftelijk bescheid houdt onder meer het volgende in:
Een e-mail afkomstig van [betrokkene 8] en verzonden aan [alias verdachte] , waarin een opgave van de kosten van de artiest [naam 3] is vermeld. Deze e-mail is op 15 mei 2015 door ' [alias verdachte] ' gestuurd naar [getuige 1] .
24. Een schriftelijk bescheid gedateerd 10 juli 2015 (map OPV, DOC-008)
Dit schriftelijk bescheid houdt onder meer het volgende in:
Een e-mail afkomstig van [betrokkene 8] en verzonden aan [alias verdachte] , waarin [betrokkene 8] het optreden van [naam 4] in de [A] bevestigt. Deze e-mail is op 10 juli 2015 door ' [alias verdachte] ' doorgestuurd naar [getuige 1] .
25. Een schriftelijk bescheid gedateerd 8 maart 2016 (map OPV, DOC-007) .
Dit schriftelijk bescheid houdt onder meer het volgende in:
Een e-mail afkomstig van [betrokkene 11] en verzonden aan [betrokkene 8] , waarin [betrokkene 11] [betrokkene 8] bedankt voor de betalingen van fase 2 en waarin zij verzoekt de gage voor fase 3 uiterlijk morgen voor 12.00 uur te voldoen. Deze e-mail is op 8 maart 2016 door [betrokkene 8] doorgestuurd naar [e-mailadres] en op dezelfde dag is de e-mail vanaf dit mailadres doorgestuurd aan [getuige 1] .
3.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring van feit 1 het volgende overwogen.
“Voor oplichting in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt bewogen tot een handeling. Er is sprake van causaal verband als kan worden vastgesteld dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot die handeling. Daarbij zijn van belang de omstandigheden van het geval. Daartoe behoort de algemene mate van omzichtigheid die het slachtoffer aanleiding had moeten geven de onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen, maar ook de persoonlijkheid van de verdachte.
[A] had een bestaande discotheek die kort ervoor tot poppodium was omgebouwd. De bedoeling was grote artiesten te laten optreden en het poppodium zo op de kaart te zetten. In november/december 2014 heeft [A] voor het eerst zaken met de verdachte gedaan.
De verdachte heeft zich bij medewerkers van [A] onder de naam [alias verdachte] bekend gemaakt. Ook tegenover anderen heeft de verdachte zich voorgesteld als [alias verdachte] . Hij zou de eigenaar zijn van de eenmanszaak [B] , contacten hebben in de muziekindustrie en artiesten, waaronder [naam 2] , voor optredens kunnen regelen. [betrokkene 5] en [getuige 1] hebben beiden als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte tijdens eerder gehouden terechtzittingen als [alias verdachte] herkenden. Gedurende anderhalf jaar hebben de betrokkenen e-mails ontvangen ondertekend met [alias verdachte] . De ontvangers gingen er daardoor vanuit dat deze e-mails werden verzonden door [alias verdachte] , voor hen de verdachte.
In november/december 2014 heeft [A] een voorschot van € 42.400,- betaald voor een optreden van [naam 2] . [betrokkene 7] , de sales- en marketingmanager van [A] , heeft toen een bevestiging van die betaling gevraagd. De verdachte heeft hierop aan [A] een valse printscreen van een betaling van € 42.400,- door [B] aan [H ] gezonden. Door de verdachte is vervolgens aan de betrokkenen het “driefasen-systeem” voorgehouden. Dit systeem hield volgens de verdachte in dat bij een mogelijke boeking een geïnteresseerd podium met steeds grote(re) geldbedragen moest meedingen naar optredens van een artiest. Werd in de eerste fase het podium niet uitgekozen, dan kon worden meegedongen in een tweede en derde fase waarbij opnieuw geld moest worden ingelegd. Het teveel betaalde zou bij een definitieve boeking uiteindelijk worden teruggestort.
De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het driefasen-systeem verzonnen heeft. Op deze wijze kon de verdachte [A] steeds meer geld laten betalen voor door hem te boeken artiesten. Een aantal keer is door de verdachte een geldbedrag teruggestort, maar nooit de gehele door [A] ingelegde bedragen. Bovendien heeft de verdachte een aantal optredens wel geregeld. Hierdoor kreeg men geen argwaan en bleef het vertrouwen in hem bestaan.
Daarnaast werd door de verdachte tegen de medewerkers van [A] gezegd dat zij niet zelf contact met de artiesten of hun vertegenwoordigers mochten opnemen en dat als zij niet zouden meebetalen aan een volgende fase zij hun eerder betaalde geld kwijt zouden zijn. Op die manier werd [A] onder druk gezet te blijven betalen. De verdachte onderbouwde het driefasen-systeem bovendien door valse e-mails te (laten) sturen die afkomstig leken van [betrokkene 8] , de tourmanager van [naam 2] , en [betrokkene 11] , de manager van [naam 1] .
Het verweer dat [A] niet de geboden omzichtigheid zou hebben betracht faalt reeds gelet op het enkele feit dat de medewerkers van [A] er niet op bedacht hoefde te zijn dat hen valse stukken werden getoond. Voorts verwerpt het hof het verweer dat de verdachte het driefasen-systeem had bedacht om mogelijke risico’s af te dekken, aangezien in het geheel niet is gebleken dat er geld is gereserveerd. Het geld is immers weg.
Dat de bijnaam van de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, [alias verdachte] of [alias verdachte] zou zijn verklaart niet waarom hij zich heeft uitgegeven als [alias verdachte] met wie de verdachte jarenlang bevriend is geweest en die tegenover hem woonde. Het hof spreekt de verdachte overigens vrij van oplichting door het gebruik van een valse naam omdat niet is gebleken dat [A] door de specifieke naam [alias verdachte] is bewogen tot het overmaken van de betalingen. De echte [alias verdachte] had immers geen ervaring in de artiestenwereld.
Gelet op het voorgaande staat voor het hof vast dat [A] door het samenweefsel van verdichtsels dat de verdachte heeft geschapen is bewogen tot de afgifte van grote geldbedragen. Het hof acht oplichting aldus wettig en overtuigend bewezen.”
3.5
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 19 juli 2023 het volgende aangevoerd.
“Had [A] onjuiste voorstelling moeten doorzien?
Indien uw Gerechtshof vaststelt dat bepaalde betalingen door [A] het gevolg zijn geweest van mededelingen aangaande het fase-systeem, dan levert dat nog niet zonder meer oplichting op in de zin van artikel 326 Sr (zie o.a. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889). Immers [A] had als bedrijf in de entertainmentindustrie moeten doorzien dat het genoemde systeem niet klopte. Zij zijn niet voldoende kritisch geweest.
Zoals eerder aangegeven is cliënt nimmer gevraagd naar enige vorm van legitimatie, noch is er navraag gedaan naar hem of [B] (bij de KvK of bijv, anderen in de sector). Daarnaast zijn er betalingen verricht zonder enig contract en zelfs zonder een factuur.
[A] is de naam van een bedrijf dat in 2014 - het begin van de tenlastegelegde periode - al meer dan 30 jaren bestond. Het bedrijf was al meer dan 30 jaren onder verschillende namen een uitgaansgelegenheid, o.a. [L] , [J] , [M] en [A] . Uit het uittreksel KvK, overgelegd bij de vordering benadeelde partij, blijkt dat de BV al in 1981 is opgericht. Het betrof derhalve een lang bestaand bedrijf binnen de sector, de entertainmentindustrie, waar het in casu omgaat.
De Hoge Raad stelt duidelijk dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 Sr, het gaat om de eigen gedragingen en kennis van zaken van een slachtoffer. Van een dergelijk bedrijf wat al meer dan 30 jaar in de entertainmentindustrie opereert kan en moet meer worden verwacht gelet op hun kennis en ervaring dan een willekeurig ander persoon.
[A] was volledig verbouwd, het had miljoenen gekost (verklaring [betrokkene 4] bij de RC 3 miljoen), om zich meer te profileren als poppodium. Dit was het doel van het bedrijf, dan mag je ervan uitgaan dat een dergelijk bedrijf weet wat er in de sector speelt. Aangenomen mag worden dat een bedrijf voorafgaand aan een miljoenen verbouwing onderzoek doet naar wat er met optredens kan worden verdiend, immers je moet weten of een verbouwing en koerswijziging rendabel is. Daarbij kan eenvoudig worden geverifieerd wat de kosten zijn van artiesten en op welke wijze boekingen gedaan worden.
Het bedrijf had hier overigens wel ervaring mee. Op 18 november 2001 (zie bijlage 7) stond [naam 1] al in [J] (de oude naam van [A] ). [getuige 4] verklaarde dat [naam 1] 14 keer per jaar in [J] heeft opgetreden. En hij is niet de enige artiest geweest. Het standpunt van de rechtbank dat [A] geen enkel ervaring of deskundigheid had op het gebied van de muziekindustrie is dan ook onbegrijpelijk, nu zij al ruim 30 jaar een uitgaansgelegenheid hadden waar meerdere artiesten optraden.
Op Wikipedia staat (Bron: website [J] .nl, bijlage 8):
“ [J] behoort tot de grootste partycentra van Noord-Holland. Het partycentrum is 8000m2 groot en de zeven verschillende zalen variëren in grootte en stijl. [J] , wordt standaard elke zaterdagnacht geopend als respectievelijk discotheek en club voor jongeren. De planet is bijna elke week geopend.
De [J] telt twee verdiepingen. Beneden bevindt zich het podium en een grote dansvloer. Boven staan verandabalkons van waar je naar beneden kunt kijken. Deze zaal heeft een capaciteit van 2250 personen. In totaal zijn er zes verschillende bars en is de zaal voorzien van een licht- en geluidsinstallatie en twintig plasmaschermen. In deze zaal zijn ook regelmatig optredens van Nederlandse artiesten als [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] .
[K] is in september 2007 heropend. [K] is een loungeclub. De zaal heeft veel witte elementen wat gecombineerd wordt met ledverlichting. [K] heeft een capaciteit van 1250 personen. Er draaien elke week andere dj's. Enkele grote namen die al hebben gedraaid zijn [naam 15] , [naam 16] , [naam 16] , [naam 17] en [naam 18]
Het partycentrum beschikt verder over twaalf bowlingbanen en verschillende eet- en afhaalmogelijkheden.
Tijdens de Nightlife Awards 2007 werd [J] uitgeroepen tot beste discotheek van Nederland.”
Overigens zijn ze hier ook mee doorgegaan naar de tenlastegelegde periode. Op 24 mei 2019 stond de [naam 5] nog in (toen genaamd) [J] (bijlage 9). Ik haal deze artiesten, [naam 1] en de [naam 5] , aan omdat zij in het dossier voorkomen. Er zijn nog veel meer optredens geweest.
In 2014 (in september is [A] opnieuw open gegaan), voor de betrokkenheid van cliënt, waren er al optredens van o.a. [naam 19] d.d. 28 september 2014 (een wereldwijd bekende Ierse band die toeren over de hele wereld) en [naam 20] d.d. 22 november 2014 in [A] (bijlage 10).
Je kan - en mag - als miljoenenbedrijf niet afgaan op de woorden van één persoon zonder enige vorm van verificatie van hetgeen de persoon zegt, of controle wie de persoon is.
De FIOD zegt het wel treffend in het verhoor met [betrokkene 9] d.d. 22 juni 2016: ’‘Vanaf eind 2014 heeft uw bedrijf circa € 4.500.000,- ter beschikking gesteld (overige vooruit betaalde posten) aan een persoon van toen 25 jaar die sinds eind 2014 een eenmanszaak heeft en in België woont. Uw bedrijf heeft in 2015 een netto omzet van circa € 435.000,-.
Vraag verbalisanten: Welke waarborgen/garanties had u of uw bedrijf ten aanzien van deze vooruitbetaalde posten?”
Daarbij was het genoemde ‘fase-systeem’ ook dermate vreemd dat je mag [handgeschreven ingevoegd: en moet] verwachten dat de wenkbrauwen omhoog gaan en doorziet dat het niet klopt.
[getuige 5] verklaarde bij de RC (d.d. 16 mei 2017) dat het systeem "volledig ongebruikelijk. Het klinkt als oplichting".
[betrokkene 8] zegt: “wij hebben onze verbazing uitgesproken dat iemand die een club runt niet weet hoe het zit en niet snapt dat het niet klopt, als je voor artiesten zoveel geld moet neerleggen.”
[betrokkene 10] verklaarde: “De FIOD heeft mij over het ‘fasesysteem’ verteld. Daarvoor had ik er nooit van gehoord, ook niet uit de branche. Ik doe dit werk nu 15 jaar. U vraagt of ik er daarna nog van gehoord heb. Alleen in een gesprek dat ik had met mensen van [A] na het verhoor met de FIOS. [betrokkene 7] was daarbij, een zekere [betrokkene 5] en een boekhouder die geloof ik [getuige 1] heet. [betrokkene 5] herkende van gezicht maar ik had haar niet eerder gesproken.
U zegt dat [betrokkene 8] zich verbaasde dat mensen van de [A] meegingen met het verhaal van [alias verdachte] . Die verbazin deel ik. Het is bizar. Als ik die bedragen hoor, begrijp ik niet dat mensen die ervaring hadden in [J] op die manier artiesten vastlegden. Ik deel niet de opvatting dat de wereld van artiesten boeken ondoorzichtig is. Al je googelt op “artiest boeken" kom op tien websites waar prijzen en de werkwijze staan."
Duidelijk is geworden in de verhoren dat iemand met één telefoontje te horen zou krijgen hoe het werkt en dat het ‘fase-systeem’ niet klopte. Eén telefoontje ter verificatie voordat je - de tenlastelegging volgend - ruim 6 miljoen betaald aan een persoon die je verder niet kent. Dit is niet te veel gevraagd en dit had gelet op de kennis en ervaring die aangevers, het bedrijf [A] hadden, alsmede gelet op de branche waar het bedrijf zich in bevond en waarbinnen zij voor miljoenen hebben verbouwd, moeten gebeuren.
Namens [A] is bij de zitting in eerste aanleg aangegeven dat zij op internet gekeken hebben wat een artiest kost om te huren, zo moeilijk was het dus niet. Belangrijker nog, het verhaal over het fase-systeem was zo ‘volledig ongebruikelijk’ of ‘bizar’, dat [A] had moeten doorzien dat er sprake was van een situatie waarin een onjuiste voorstelling van zaken was gegeven.
In eerste aanleg heeft mijn collega in haar pleitnota een tweetal voorbeelden aangehaald die tekenend zijn voor het feit dat [A] , kortgezegd had moeten weten dat het niet klopte.
Vanuit [A] was er geïnformeerd naar de kosten van een optreden van [naam 21] . Dit zou ongeveer € 40.000,- kosten (o.a. verklaring [betrokkene 4] bij de RC). Dit is dus kennis die zij bezaten. Toch hebben zij, zonder vragen te stellen, € 600.000,- betaald. Dit is op geen enkele wijze voor te stellen.
Datzelfde geldt voor het optreden van [naam 1] . [naam 1] heeft meermalen bij [J] opgetreden. 14 keren voor telkenmale € 500,- aldus getuige [getuige 4] . [betrokkene 5] verklaart bij de RC d.d. 9 mei 2017 dat zij bij een bedrijfsfeest ooit [naam 1] hebben geboekt voor € 40.000,- (p. 9). In dit geval zouden zij € 2.000.000,- hebben betaald. Dit bedrag staat in geen enkele verhouding met de bedragen die eerder voor een optreden van [naam 1] zijn betaald door hetzelfde bedrijf, dan wel de mogelijke omzet en uiteindelijk winst die [A] zou behalen.
Ik begrijp dat het onderbuikgevoel zal zijn, ja maar het is toch niet eerlijk, zij hebben heel veel geld betaald voor niets, dat klopt toch niet. Dat gevoel begrijp ik, maar dat maakt niet dat er juridisch sprake is van oplichting ex artikel 326 Sr. Niet alle vormen van bedrieglijk handelen leveren oplichting op.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat voorstelbaar is dat [A] geloofde in de voorstelling van zaken gelet op meerdere oplichtingsmiddelen kan ik gelet op hetgeen gesteld niet volgen, nog daargelaten dat er slechts één oplichtingsmiddel wellicht geleid heeft tot enige afgifte.
Concluderend verzoek ik u cliënt vrij te spreken van de tenlastegelegde oplichting.”
Juridisch kader
3.6
Het verweer in hoger beroep en in navolging daarvan het cassatiemiddel, doelt op de rechtspraak van de Hoge Raad die inhoudt dat oplichting in de zin van art. 326 lid 1 Sr niet aan de orde is als het slachtoffer - gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In het arrest van 30 juni 2020 heeft de Hoge Raad die rechtspraak herhaald en – in de laatste volzin – verduidelijkt: [1]
“Voor bewezenverklaring van oplichting is blijkens artikel 326 lid 1 Sr vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in artikel 326 lid 1 Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. (Vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892.) Dit komt met andere woorden hierop neer dat oplichting in de zin van artikel 326 lid 1 Sr niet aan de orde is, wanneer een middel is gebruikt dat in het algemeen niet is geëigend een ander te bedriegen en het tevens dermate evident is dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken dat moet worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid die ander aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen (…)”.
3.7
Deze rechtspraak geeft de ondergrens weer van wat nog oplichting mag heten. Daar is volgens de Hoge Raad geen sprake meer van als iemand de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Dit appelleert aan de kern van wat oplichting is, namelijk dat iemand door de inwerking van bedrog of misleiding over een zekere drempel wordt ‘geholpen’ om bijvoorbeeld een goed af te geven. In het vereiste dat iemand door het bedrog moet worden “bewogen” tot afgifte van dat goed ligt besloten dat het bedrog wel zodanig van aard is dat dit effect er ook van uit kan gaan. Daar waar de onjuiste voorstelling van zaken zo doorzichtig is dat dit binnen de grenzen van normale waakzaamheid die uitwerking eigenlijk niet op iemand gehad kan hebben, kan ook niet van strafbare oplichting worden gesproken. [2]
3.8
Uit de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad leid ik af dat niet te snel kan worden aangenomen dat de opgelichte de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Dat is pas het geval als a) een middel is gebruikt dat in het algemeen niet geëigend is een ander te bedriegen en b) het
tevensdermate evident is dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken dat moet worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de ander aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen. In een arrest van 21 november 2017 heeft de Hoge Raad ook geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat nader onderzoek ertoe had kunnen leiden dat een onjuiste voorstelling van zaken zou worden doorzien, niet meebrengt dat een beoogd slachtoffer die onjuiste voorstelling van zaken ook zonder nader onderzoek had moeten doorzien. [3] Het uitgangspunt lijkt te moeten blijven - mijns inziens terecht - dat sprake is van strafbare oplichting als iemand onder invloed van de specifieke in art. 326 lid 1 Sr omschreven vormen van bedrog (de valse naam, valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels) ertoe wordt gebracht een goed af te geven, een dienst te verlenen etc. Alleen in evidente gevallen waarin argwaan of ongeloof direct de overhand had moeten nemen, komt de vraag aan de orde of is voldaan aan het bestanddeel dat het slachtoffer door de verdachte is “bewogen” tot de afgifte van goederen, of dat dit (uitlsuitend) aan de onvoorzichtigheid of naïviteit van het slachtoffer kan worden geweten. [4]
De bespreking van het middel
3.9
Het in hoger beroep gevoerde verweer komt er op neer dat het slachtoffer [A] had moeten doorzien dat het door de verdachte gepresenteerde ‘fase-systeem’ waarmee hij het slachtoffer grote geldbedragen afhandig heeft gemaakt verzonnen was. Samengevat is aangevoerd is dat het slachtoffer een lang bestaand bedrijf binnen de entertainmentindustrie was dat zich recent wilde profileren als poppodium en ervaring had met het boeken van artiesten. De aanzienlijke betalingen zijn door het slachtoffer verricht zonder navraag te doen naar de persoon van de verdachte en zonder contract of facturen. Verder had het slachtoffer er met één telefoontje achter kunnen komen dat het fase-systeem op een verzinsel berustte.
3.1
Het hof heeft in reactie hierop kort overwogen dat dit verweer faalt reeds gelet op het enkele feit dat de medewerkers van [A] er niet op bedacht hoefden te zijn dat hen valse stukken werden getoond.
3.11
In navolging van het verweer brengt het cassatiemiddel hiertegen in, dat gezien de op het spel staande belangen en de hiermee gemoeide grote bedragen, van een professionele marktpartij verwacht mag worden dat zij onderzoek had verricht naar de verdachte als tussenpersoon, waarbij wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering volgt dat er op enig moment argwaan bestond bij [A] en enig onderzoek voldoende was geweest om er achter te komen dat het fase-systeem niet gebruikelijk was in de branche.
3.12
Het hof legt er de nadruk op dat de verdachte zijn leugens met valse stukken heeft onderbouwd. Ik wil niet uitsluiten dat ook bij het tonen van valse stukken zich de situatie zal kunnen voordoen dat een beoogd slachtoffer de oplichting had moeten doorzien. Maar de overwegingen van het hof moeten worden begrepen tegen de achtergrond van de gehele bewijsvoering. Daaruit volgt dat de valse stukken bestonden uit valse print-screens van betalingen die de eenmanszaak van de verdachte ten behoeve van [A] zou hebben gedaan aan boekingsbureaus van de artiesten [naam 2] en [naam 1] , nadat [A] zelf om bevestiging van de betaling had gevraagd (om zich zo dus te wapenen tegen oplichting). [5] Verder heeft de verdachte valse e-mails doorgestuurd naar [A] die afkomstig leken van [betrokkene 8] en [betrokkene 11] , personen die in werkelijkheid werkzaam zijn in de boekingsindustrie. [6] Deze betalingsbewijzen en e-mails onderbouwden valselijk dat de verdachte in contact stond met de boekingbureau’s om voor [A] de verlangde artiesten te boeken. Daarnaast werd in deze e-mails door (zogenaamd) [betrokkene 11] gesproken over de verschillende fases. Daarmee gaven de e-mails ook bevestiging aan het door de verdachte verzonnen fase-systeem waarbij [A] om mee te dingen naar een optreden in elke opvolgende fase van het boekingsproces opnieuw geld moest inleggen om eerdere betalingen niet kwijt te raken. [7] Ook e-mails van (zogenaamd) [betrokkene 8] gaven bevestiging aan de gevraagde vooruitbetalingen en de bedragen die daar - in het fase-systeem dat de verdachte als werkelijkheid presenteerde - mee gemoeid zouden zijn. [8] Deze valse stukken vormen blijkens de bewezenverklaring samen met andere onwaarheden en listigheden die uit de bewijsvoering volgen, het samenweefsel van verdichtsels dat volgens het hof tot de afgifte van de geldbedragen door [A] heeft geleid. Het oordeel van het hof dat dit bedrog, mede gelet op de daarbij gebruikte valse stukken, niet van zodanige aard was dat [A] de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik niet onbegrijpelijk. Afgezet tegen de onder 3.8 genoemde drempel die de Hoge Raad hanteert voor het aannemen van oplichting, geldt dat de valse betalingsbewijzen en valse e-mails de kern van de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte kracht bijzetten en in het algemeen geëigend waren een ander te bedriegen, terwijl niet gezegd kan worden dat in casu sprake was van een zo evident onjuiste voorstelling van zaken dat [A] deze had moeten doorzien.
3.13
Dit geldt temeer nu uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte zelf een mechanisme had ingebouwd om te voorkomen dat [A] zelf communiceerde met de betrokkenen bij de boekingen. Hij heeft tegen medewerkers van [A] gezegd dat zij geen contact mochten opnemen met de boekingbureau’s, wederom onder het mom dat zij dan gedane betalingen zouden kwijtraken. [9] Ook op andere manieren heeft hij mogelijke argwaan bij [A] over het fase-systeem weggenomen, bijvoorbeeld door beperkt ‘fasebedragen’ terug te storten. [10] Tegen deze achtergrond legt het feit dat [A] een lang bestaande onderneming was en waar kennelijk eerder artiesten hebben opgetreden, onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen zeggen dat zij deze vorm van oplichting had moeten doorzien. In de eerste plaats heeft het hof overwogen dat [A] kort ervoor tot poppodium was omgebouwd en het de bedoeling was grote artiesten te laten optreden en het poppodium zo op de kaart te zetten. In dat opzicht was [A] – klaarblijkelijk – niet ervaren op de boekingsmarkt die zij als poppodium betrad, hetgeen overigens ook volgt uit de bewijsvoering. [11] Bovendien volgt uit het voorgaande dat de verdichtsels die de verdachte hanteerde de bedoeling hadden te voorkomen dat [A] voortijdig (voordat de betalingen werden verricht) achter de oplichting zouden komen. Dat werd ook bewerkstelligd door het feit dat de verdachte ervoor gezorgd heeft dat sommige optredens wel hebben plaatsgevonden. Hij heeft met andere woorden zijn oplichting ernaar ingericht om “de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid” die van [A] als onderneming verwacht mocht worden, te neutraliseren.
3.14
Tegen deze achtergrond, falen de klachten met de strekking dat geen sprake is van oplichting omdat [A] een professionele onderneming was die erachter had kunnen komen dat het fase-systeem niet bestond en de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.

4.Het tweede middel

4.1
Het tweede middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de [benadeelde] B.V. ( [A] ) voor zover het de gevorderde materiële schade betreft. In de kern richt het middel zich tegen het oordeel van het hof dat dit deel van de vordering niet voldoende door de verdachte is betwist.
4.2
Op de terechtzitting van 19 juli 2023 heeft de raadsvrouw van de verdachte bij pleidooi het volgende aangevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
“Benadeelde partij
Primair verzoek ik u de vordering af te wijzen gelet op de bepleitte vrijspraak voor feit 1.
Subsidiair verzoek ik u om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding.
Het is altijd lastig in een strafzaak om iets te zeggen over een vordering benadeelde partij, het is simpel gezegd niet heel sympathiek. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partij kan ik echter niet niets zeggen. De benadeelde partij stelt dat het bedrijf dusdanig financieel aan de grond zat dat het is opgedoekt en de bedrijfspanden zijn verkocht. Echter, het bedrijf is niet na de periode van de tenlastegelegde feiten (2016) opgedoekt. De benadeelde partij, die nog steeds ingeschreven staat in de KvK, heeft het bedrijf in 2021 - in de coronatijd - verkocht omdat zij toe waren aan nieuwe uitdagingen en meer regelmaat in hun leven. Ik wijs u op een artikel in het Noord-Hollands Dagblad (bijlage 10).
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend in eerste aanleg van € 6.016.165,23, in hoger beroep verlaagd naar een bedrag van € 5.412.460,64. Dat is een verlaging van ruim 8 ton. Dit geeft direct aan waarom deze vordering, die gebaseerd is op één A4tje, een onevenredige belasting is voor het strafgeding. Het schadebedrag is, bij een veroordeling, niet eenvoudig vast te stellen. De benadeelde partij geeft in hoger beroep al aan, sorry foutje de schade is 8 ton minder. Hieruit blijkt wel dat, hoewel het materiele schade betreft, het schadebedrag niet eenvoudig is vast te stellen.
Daarbij zie ik ook niet terugkomen in het overzicht van de vordering het bedrag ad van € 351.923,50 dat [B] heeft overgeboekt naar [A] .
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen - en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen - die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.
De rechtbank heeft gebruikt gemaakt van een schattingsbevoegdheid en heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.000.000,-. Het schatten van een schadebedrag voor 3 miljoen, dit is in het civiele recht niet voor te stellen. Ik had laatst een cursus van prof. Siewert Lindenbergh, AG bij de Hoge Raad en daarin ging het er ook over hoe ogenschijnlijk makkelijk strafrechters civiele vorderingen die ingewikkeld zijn, behandelen en toewijzen.
Bij kleine bedragen is het voor te stellen dat een rechtbank - of Gerechtshof - gebruik maakt van de schattingsbevoegdheid, omdat het voor een benadeelde partij niet opweegt om een civiele procedure te beginnen. De benadeelde partij stelt in casu een schade te hebben van ruim € 5,4 miljoen. Hiervoor zal er echt wel een civiele procedure worden gestart. Ook indien uw Gerechtshof gebruik zou maken van uw schattingsbevoegdheid en een gedeelte zou toewijzen, zal de benadeelde partij een civiele procedure starten voor het overige gedeelte. Waarom in dat geval niet de gehele vordering in één keer door de civiele rechter laten beoordelen?
Daarbij merk ik op dat de benadeelde partij, een rechtspersoon, niet in aanmerking komt voor een voorschot regeling bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, hetgeen betekent dat dat ook geen reden is om in het belang van de benadeelde partij de vordering te behandelen.
Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad blijkt dat: “de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht is indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.”
“De rechter moet ervoor zorgen dat daarbij zowel de materiële, civielrechtelijke voorschriften als de processuele regels en waarborgen die gelden bij de beoordeling van een vordering van een benadeelde partij in acht worden genomen.”
Mijns inziens levert de behandeling van de vordering, mede gelet op de bewijslastverdeling in civiele zaken een onevenredige belasting op van het strafgeding en verzoek ik u om die reden de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Meer subsidiair verzoek ik u de vordering voor een aanzienlijk lager bedrag dan gevorderd, dan wel toegewezen in eerste aanleg, toe te kennen. Het is voor de verdediging zoals gezegd niet mogelijk om in het kader van het strafproces alles te weerleggen, doch het evident dat de vordering zeer opportunistisch is en niet realistisch.
Zoals gezegd was er schijnbaar in eerste aanleg al 8 ton te veel aan schade opgevoerd. Niet is in eerste aanleg bijvoorbeeld aangegeven dat er bezwaar was gemaakt tegen de naheffingsaanslag en er zicht was op herstel van de naheffingsaanslagen ad € 474.829,-.
Ook is, zoals ik al aangaf, het bedrag dat van [B] naar [A] is overgemaakt ad € 351.923,50 niet meegenomen in de begroting van de schade.
Het overzicht van de schadeposten, één A4-tje, is opgemaakt door een boekhouder. In eerste aanleg is gesteld dat het overzicht zou zijn opgemaakt door een gerenommeerd accountantskantoor, echter dit zie ik nergens in het overzicht of toelichting terug. Je zou op z’n minst verwachten dat het overzicht dan op briefpapier of vervolgpapier van het kantoor staat, dan wel dat het een uitgebreide rapportage betreft ter toelichting van de schadestaat. Maar niets daarvan. Geen toelichting waar stelposten op zijn gebaseerd, enkel de opmerking dat er gekeken is op internet. Ik hecht dan ook weinig waarde aan de toevoegingen van de benadeelde partij dat het overzicht afkomstig is van een gerenommeerd accountant of dat deze helder is.
Ik houd het erop dat de benadeelde partij, in welke persoon dan ook, een overzichtje heeft gemaakt om te trachten aan te geven welke schade zij zouden hebben geleden.
Het overzicht is evident niet correct. Allereerst heeft de benadeelde partij posten aangehaald (stelposten) die niet kloppen. Zo heeft de 'gerenommeerde accountant’ een stelpost van € 45.000 opgenomen voor het optreden van [naam 1] , doch de kosten bleken € 160.258,-, meer dan het drievoudige. Ook de kosten voor het optreden van [naam 22] waren eenvoudig na te kijken en bleken bijna het dubbele te zijn van de stelpost die opgenomen was in het overzicht ( € 28.617,50, aldus [getuige 5] ). De boekhouder zou deze bedragen hebben aangepast, aldus de advocaat van de benadeelde partij ter zitting. Dit roept de vraag op van wie het overzicht nou is, de boekhouder of de accountant.
Vaststaat dat aantoonbaar onjuiste schadebedragen zijn opgenomen in de vordering. Dit maakt dat ook de andere schadebedragen niet als feit kunnen worden overgenomen. In het civiele recht geldt, wie stelt bewijst. De benadeelde partij heeft in casu geen bewijs geleverd voor de schadeposten. Daarbij is geen rekening gehouden met enige vergoeding die cliënt zou krijgen voor zijn werk. Immers, hij heeft al die optredens ( [naam 21] (2x), [naam 23] , [naam 5] , [naam 24] , [naam 1] , [naam 22] , [naam 10] etc) ook daadwerkelijk geregeld. Daarnaast blijkt dat [B] druk bezig is geweest om andere optredens voor [A] te regelen. De stelling van de benadeelde partij volgend zou geen enkele vergoeding voor zijn werkzaamheden op zijn plaats zijn. Dit klopt niet.
Ook zijn kosten die cliënt heeft gemaakt, bijv, aan flyers, posters, facebookcampagne (op het overzicht van American Express van [alias verdachte] blijkt al van kosten alleen aan facebook ad € 3.033,86, op slechts 2 dagen voor één optreden), advertenties, productie, geluid, licht, rider, niet meegenomen in het overzicht. In het kader van deze procedure is het oneigenlijk om al deze kosten uit te zoeken. In dat geval had deze procedure nu ook niet verder gekund. De verdediging heeft onvoldoende gelegenheid om in dit kader, alle verweren tegen de vordering te kunnen aanvoeren en bewijs te leveren. Vaststaat dat het aanzienlijke bedragen zijn die niet meegenomen worden in het overzicht van de benadeelde partij.
Ook worden de contante bedragen die [B] aan [A] heeft betaald niet meegenomen in het overzicht. Deze zijn wel te vinden bij de stortingen die [A] doet.
Tot slot zijn de internetbedragen die de benadeelde partij ter vergelijking neemt op geen enkele wijze reëel om als uitgangspunt te nemen van de werkelijke kosten. Enkele voorbeelden:
- Bij de voorbeelden gaat het, bijvoorbeeld [naam 25] , om een besloten feest, bij [A] betrof het een openbaar feest, zie overzicht [H ] , waaruit blijkt dat enkel [naam 1] stond als semi-besloten.
- Bij de uitdraaien van internet gaat het om feesten tot 350 personen, bij [A] gaat het om 1.500 personen de kosten zijn dan aanmerkelijk hoger.
- Indien geluid erbij zit, is dit geluid voor een locatie voor 350 personen. Dit is niet dezelfde apparatuur die nodig is bij een locatie voor 1.500 personen. Deze apparatuur is aanzienlijk duurder.
- Iemand als [naam 24] was 8 jaar geleden veel populairder dan nu. In 2015 was zij de Nederlandse inzending voor het Songfestival. De prijzen zijn dan ook niet vergelijkbaar met prijzen van nu. Daarnaast wordt er een bijlage overgelegd met een verwijzing naar een tape-act ad 30 minuten. Dit is niet vergelijkbaar met een concert, doorgaans ongeveer 1,5 uur.
- Het gaat om vanaf prijzen
Dit alles maakt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert en - hoewel begrijpelijk dat uw Gerechtshof bij een veroordeling de benadeelde partij tegemoet zou willen komen - niet voldaan kan worden aan de waarborgen voor de verdediging om verweer te voeren op de vordering.
Subsidiair is de schade aantoonbaar aanzienlijk lager dan gevorderd door de benadeelde partij en verzoek ik u de vordering dan ook aanzienlijk te matigen.”
4.3
Het hof heeft voor zover van belang in zijn arrest het volgende overwogen en beslist over de vordering van de benadeelde partij.
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.016.166,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 3.000.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van € 5.412.460,64 aan materiële schade en € 1,- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van schade die is voortgevloeid uit de door hem gepleegde oplichting gehouden.
De benadeelde partij heeft de vordering door middel van een door de accountant opgestelde berekening onderbouwd, waarbij de benadeelde partij voor wat betreft de begroting van mogelijk door de verdachte gemaakte onkosten is uitgegaan van op internet gevonden bedragen voor de kosten van artiesten. De verdachte voor wie het mogelijk was (meer) inzicht te geven in de door hem daadwerkelijk gemaakte kosten - hij kent immers de precieze bedragen die hij heeft betaald - heeft dit nagelaten. Hij kan niet volstaan met een blote ontkenning. Evenmin kan hij een beroep doen op de stelling dat hij niet in staat was te reageren op de (eerst) bij de inhoudelijke behandeling in juli 2023 overgelegde schadebegroting, aangezien het gaat om gegevens die hem reeds lang bekend zijn.
Gelet op het voorgaande wordt de materiële vordering van de benadeelde partij als niet voldoende betwist toegewezen.”
4.4
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden bevindt zich het ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van 6 september 2017 dat de benadeelde partij in eerste aanleg heeft ingediend. In dat schadevergoedingsverzoek was de gevorderde materiële schade een bedrag van € 6.016.165,23. Dit bedrag bestaat in de eerste plaats uit het verschil tussen bedragen die de benadeelde partij in de jaren 2014-2016 aan de eenmanszaak van de verdachte ( [B] ) heeft betaald en de bedragen die de benadeelde partij van [B] heeft ontvangen, waarbij de benadeelde partij per saldo € 6.530.874,14 aan [B] heeft betaald. Dit saldo is inzichtelijk gemaakt met een overzicht van de betalingen en ontvangsten tussen deze partijen per jaar, en onderbouwd met bankafschriften waaruit de betalingen door de benadeelde partij aan [B] blijken. Op dit bedrag van € 6.530.874,14 zijn in het schadevergoedingsverzoek vervolgens drie posten in mindering gebracht, namelijk:
- entreegelden die de benadeelde partij heeft ontvangen voor eigen evenementen van [B] (€ 161.759,10),
- de teruggave van BTW door de belastingdienst aan de benadeelde partij (€ 552.662,83), en
- boekingskosten voor artiesten die daadwerkelijk hebben opgetreden bij [A] (€ 285.848,98). In deze laatste post is voor zes optredens een stelpost opgenomen, omdat de benadeelde partij niet bekend is welk bedrag de verdachte in werkelijkheid voor dat optreden heeft betaald.
4.5
In hoger beroep is de vordering wat betreft de materiële schade verminderd tot het bedrag van € 5.412.460,64. Door de advocaat van de benadeelde partij is in een schriftelijke toelichting die is voorgehouden op de terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2023 [12] toegelicht dat deze vermindering voortkomt uit het feit dat in juli 2019 (dus ná het oorspronkelijke verzoek tot schadevergoeding van 6 september 2017) alsnog een groot bedrag aan terug te ontvangen BTW is toegekend. Verder volgden in twee gevallen uit getuigenverklaringen de werkelijk betaalde boekingskosten voor optredens die daadwerkelijk hadden plaatsgevonden, en waren die bedragen hoger dan de stelposten die voor die optredens waren opgenomen in het schadevergoedingsverzoek.
4.6
De vordering van de benadeelde partij is hiermee in mijn ogen betrekkelijk overzichtelijk. Het gaat weliswaar om grote bedragen maar dit vindt zijn oorsprong in het feit dat de benadeelde partij voor grote bedragen is opgelicht. De meer concreet benoemde bezwaren van de verdediging die ik uit het pleidooi kan destilleren zien op de posten die de benadeelde partij in mindering brengt op de bedragen die zij aan [B] heeft betaald, namelijk:
i.) de hoogte van de boekingskosten die de verdachte heeft betaald voor optredens die wel hebben plaatsgevonden en die als stelpost zijn opgenomen in het schadevergoedingsverzoek,
ii.) een vergoeding voor het werk dat de verdachte voor die optredens heeft verricht, en
iii.) de kosten die hij voor (de promotie van) die optredens heeft gemaakt.
Het hof heeft echter, in het bijzonder in relatie tot de boekingskosten, niet onbegrijpelijk geoordeeld dat - kort gezegd - het op de weg van de verdachte lag die kosten inzichtelijk te maken nu immers hij die kosten heeft gemaakt en betaald. Datzelfde heeft het hof kennelijk ook geoordeeld over de onder ii. en iii. gestelde kosten die verband houden met die concerten. De benadeelde partij heeft daar, naar kan worden aangenomen, geen zicht op.
4.7
Het weinige dat de verdediging over de werkelijke kosten heeft aangevoerd heeft het hof niet aangemerkt als een gemotiveerde betwisting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu die stellingen niet van een onderbouwing zijn voorzien. Er worden slechts opmerkingen gemaakt bij de stelposten die de benadeelde partij heeft opgenomen in het schadevergoedingsverzoek. Maar de werkelijk gemaakte boekingskosten zijn door de verdediging niet kenbaar gemaakt en evenmin is, als de werkelijke kosten niet meer achterhaald zouden kunnen worden een eigen onderbouwde schatting van die boekingskosten gepresenteerd. Datzelfde kan gezegd worden voor de andere kosten die volgens de verdediging gemaakt zouden zijn in verband met die optredens (hiervoor aangeduid onder ii. en iii.). Ook de stelling dat er contant geld aan de benadeelde partij zou zijn betaald is niet onderbouwd.
4.8
Daarnaast wordt in het pleidooi gerept over een bedrag van € 351.923,50 dat [B] aan [A] heeft overgemaakt. De advocaat van de benadeelde partij heeft in een tweede termijn op de terechtzitting van 19 juli 2023 aangevoerd dat dit bedrag reeds is meegenomen in de betalingen en ontvangsten tussen de benadeelde partij en [B] . [13] Dit is volgens mededeling van de advocaat nog eens aan haar bevestigd door de accountant die de berekening die ten grondslag ligt aan het schadevergoedingsverzoek heeft opgesteld. Ik merk op dat in het overzicht van de betalingen per jaar inderdaad credit- en restitutiebedragen (bedragen die de benadeelde partij van [B] heeft ontvangen) zijn meegenomen. Het bedrag van € 6.530.874,14 betreft dus, zoals ik hiervoor al aanduidde, het
saldovan de betalingen en ontvangsten tussen de benadeelde partij en [B] . Tegen die achtergrond, is niet onbegrijpelijk dat het hof de enkele, niet onderbouwde stelling in het pleidooi dat [B] een bedrag van € 351.923,50 heeft overgemaakt naar de benadeelde partij niet heeft aangemerkt als een voldoende betwisting. Als door de verdediging al een ander bedrag zou zijn bedoeld dan het bedrag dat reeds is verrekend in de vordering van de benadeelde partij, dan kon het hof oordelen, zoals het kennelijk heeft gedaan, dat ook dit punt zonder enige onderbouwing niet een gemotiveerde betwisting van de vordering oplevert.
4.9
Het oordeel van het hof dat de vordering toewijsbaar was nu die niet voldoende door de verdediging is betwist acht ik gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk.
4.1
Het middel faalt.

5.Het derde middel

5.1
Het derde middel klaagt dat het hof bij de beoordeling van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep ten onrechte is uitgegaan van een termijn van twee jaren. Aangevoerd wordt dat de zestien-maandentermijn van toepassing was nu de verdachte in hoger beroep in voorlopige hechtenis heeft gezeten, gedurende een periode die aanzienlijk langer is dan zestien maanden.
5.2
De verdediging heeft bij pleidooi het volgende aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep:
“Voorts wijs ik op het tijdsverloop. De zaak loopt inmiddels bijna 6 jaar in hoger beroep. Deze tijdsduur is zeker niet alleen aan cliënt te wijten, doch zoals reeds uiteengezet heeft ook te maken gehad met vertragingen aan de zijde van het Openbaar Ministerie en agenda van het Gerechtshof. Mijns inziens zou er rekening moeten worden gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.”
5.3
Het hof heeft in zijn arrest over de overschrijding van de redelijke termijn het volgende overwogen:
“In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht.
In deze procedure is de op redelijk te beoordelen termijn aangevangen op 29 augustus 2016, het moment van de inverzekeringstelling als de eerste daad van vervolging van de verdachte. Het vonnis waarvan beroep is uitgesproken op 21 september 2017. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van twee jaren voor de behandeling in eerste aanleg.
Op 4 oktober 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof spreekt op 30 augustus 2023 dit arrest uit. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna vier jaren overschreden. De procedure als geheel heeft zeven jaren geduurd. Het hof zal gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zes maanden matigen en een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.
5.4
In deze zaak is op 4 oktober 2017 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De verdachte bevond zich op dat moment in voorlopige hechtenis. Uit het detentie-overzicht dat ik heb opgevraagd – en overigens ook uit het uittreksel justitiële documentatie van 5 juni 2023 waarover het hof beschikte – volgt dat die voorlopige hechtenis plaatsvond uit hoofde van de onderhavige strafzaak, en verder dat die hechtenis is beëindigd op 13 augustus 2019. Dit betekent dat de verdachte in de hoger beroepsfase meer dan 22 maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarna heeft het hoger beroep nog meer dan vier jaren geduurd, tot het hof uitspraak heeft gedaan op 30 augustus 2023. Het hof is bij de beoordeling van de redelijke termijn kennelijk uitgegaan van de situatie dat de verdachte niet geldt als een voorlopig gehechte verdachte, en heeft de redelijke termijn voor de behandeling in hoger beroep op twee jaren gesteld.
5.5
In het geval de verdachte een gedeelte van de behandeling in hoger beroep in voorlopige hechtenis heeft gezeten, staat de rechter bij de beoordeling van de redelijke termijn voor de beslissing of moet worden gegaan van 16 of de 24-maandentermijn. Die beslissing wordt door de Hoge Raad op begrijpelijkheid getoetst. Uit eerdere jurisprudentie volgt dat de Hoge Raad bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van die keuze betekenis toekent aan de duur van de voorlopige hechtenis ten opzichte van de totale duur van de procedure. In HR 15 juni 2021 [14] vond de HR de keuze voor de 24-maandentermijn niet onbegrijpelijk nu de verdachte 21 maanden van de ruim 26 maanden die het hoger beroep duurde in vrijheid had verkeerd. In HR 17 oktober 2023 oordeelde de Hoge Raad hetzelfde in een geval waarin de verdachte ruim 21 maanden van de 34 maanden in vrijheid was (en dus minder dan 13 maanden in voorlopige hechtenis zat). [15] Zo bezien valt iets te zeggen voor de keuze van het hof voor de 24-maandentermijn. De verdachte heeft immers grofweg ‘slechts’ een derde van de totale duur van het hoger beroep in voorlopige hechtenis verkeerd.
5.6
Mijn (voormalig) ambtsgenoten Aben en Hofstee en de (thans) procureur-generaal Bleichrodt hebben echter betoogd dat de zestien maanden-termijn het uitgangspunt moet zijn als de verdachte pas ná die zestien maanden in vrijheid wordt gesteld. [16] De redelijke termijn die gold zolang de verdachte voorlopig gehecht was is dan immers al overschreden geweest. Dat verzuim kan, in de woorden van Aben, niet worden gecompenseerd door de verdachte daarna alsnog in vrijheid te stellen. De Hoge Raad heeft dit uitgangspunt niet met zoveel woorden overgenomen, maar in uitspraken van 2 juni 2020 en 27 september 2022 oordeelde de Hoge Raad wel dat de keuze voor de 24-maandentermijn niet begrijpelijk was nu de verdachte meer dan twee jaren in voorlopige hechtenis had gezeten (van de overigens 3,5 jaar die het hoger beroep in die zaken had geduurd). [17]
5.7
Ik sluit me aan bij de door mijn ambtsgenoten geformuleerde stelregel dat na een ‘voltooide’ overschrijding van de 16-maandentermijn bij een voorlopig gehechte verdachte, die termijn tot uitgangpunt moet worden genomen, ook als de verdachte daarna in vrijheid wordt gesteld. Daaraan kan in dit geval worden toegevoegd dat de 16-maandentermijn zelfs
ruimschootswas overschreden toen de verdachte 22 maanden na het instellen van hoger beroep in vrijheid werd gesteld. Dat die 22 maanden in dit geval enigszins beperkt zijn ten opzichte van de totale duur van het hoger beroep, maakt dat na een ‘voltooide’ overschrijding van de 16-maandentermijn mijns inziens niet anders, te minder nu met betrekking tot die duur uit de overwegingen van het hof niet volgt dat handelen van de verdediging of de complexiteit van de zaak invloed heeft gehad op de termijn die in deze zaak als redelijk was aan te merken. Met andere woorden: uit de overwegingen van het hof volgt niet dat de zaak niet binnen de eerste zestien maanden behandeld had moeten kunnen worden. Gelet hierop meen ik dat de beslissing van het hof dat in deze zaak de tweejaarstermijn als uitgangspunt kon worden genomen niet begrijpelijk is.
5.8
Het cassatiemiddel slaagt. Ik meen dat de Hoge Raad op dit punt de zaak zelf kan afdoen door de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.

6.Het vierde middel

6.1
Het vierde middel klaagt over het oordeel van het hof dat het geen beslissing neemt over een rugtas en koffer die volgens de verdediging in beslag zijn genomen.
6.2
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi verzocht om de teruggave van deze goederen. De pleitnota houdt hierover het volgende in:
“Cliënt stelt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet gebleken is dat alle voorwerpen op de beslaglijst geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde feit kunnen zijn verkregen. Er zijn meerdere goederen waar niet van kan worden vastgesteld dat deze gekocht zijn in de tenlastegelegde periode, dan wel dat deze van cliënt zijn/door hem betaald zijn.
Meer in het bijzonder, enkel van de goederen onder 1,8,12 blijkt dat deze in de tenlastegelegde periode zijn gekocht.
Cliënt wenst zich echter, met uitzondering van enkele goederen te refereren aan uw oordeel.
De goederen waarvan cliënt u verzoekt deze terug te geven aan cliënt, dan wel de rechthebbende zijn de navolgende:
(…)
Verder wordt opgemerkt dat een koffer en rugtas (cadeau van moeder cliënt), die ver voor de tenlastegelegde periode is gekocht niet op de lijst staat. Verzocht wordt deze ook te retourneren. Het gaat om:
- Rugtas C01.03.020
- Koffer C.04.02.001”
6.3
Het hof heeft het volgende overwogen over het verzoek de rugtas en koffer terug te geven:
“Over de rolkoffer en rugtas die volgens de verdediging eveneens in beslag zijn genomen, maar niet op de beslaglijst staan kan het hof geen beslissing nemen nu hierover verder niets bekend is.”
6.4
Op grond van art. 353 lid 1 Sv moet de rechter bij einduitspraak een beslissing nemen over goederen die met toepassing van art. 94 Sv in beslag zijn genomen en ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Voor het antwoord op de vraag of een goed in beslag is genomen, is volgens de Hoge Raad niet doorslaggevend of dat goed is vermeld op een kennisgeving van inbeslagname, in een proces-verbaal van bevindingen, of op de lijst van inbeslaggenomen goederen. Het oordeel van de feitenrechter dat geen (beslag)beslissing hoeft te worden genomen over een bepaald goed vindt in cassatie dan ook geen genade als er wel aanwijzingen zijn dat dat goed in beslag is genomen. [18]
6.5
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden bevindt zich een proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016, betreffende de doorzoeking ter inbeslagneming op het adres [a-straat 1] te [plaats] (genummerd: AMB-010). Op de lijst van inbeslaggenomen goederen die als bijlage bij dat proces-verbaal is gevoegd, staan de goederen met beslagcodes die corresponderen met de goederen waarvan de verdediging de teruggave heeft verzocht, namelijk “C.01.03.020; Louis Vuitton Rugzak” en “C.04.02.001; rol koffer Louis Vuitton”. In cassatie kan dus worden aangenomen dat de goederen in beslag zijn genomen. Nu het hof niet heeft vastgesteld dat die goederen al zijn teruggegeven, had het hof een beslissing moeten nemen over deze goederen. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals het hof heeft overwogen, de goederen niet op de beslaglijst staan en “hierover verder niets bekend is”, zonder nadere motivering over wat het hof met dit laatste heeft bedoeld.
6.6
Het cassatiemiddel slaagt. Ik heb me afgevraagd welke afdoening door de Hoge Raad moet volgen. Het hof heeft bij eindarrest een groot aantal goederen van dure merken, waaronder Louis Vuitton, verbeurdverklaard op de grond dat die goederen zijn verkregen door middel van de oplichting en het gewoontewitwitwassen. Ook de teruggevraagde rugzak en koffer zijn van het merk Louis Vuitton, zodat niet uitgesloten is dat ook deze goederen voor verbeurdverklaring in aanmerking komen. Het hof heeft zich echter zich niet uitgelaten over de stelling van de verdediging dat deze goederen een cadeau van de moeder van de verdachte zijn. Gelet daarop, meen ik dat de zaak zal moeten worden teruggewezen naar het hof om alsnog een beslissing te nemen over de rugzak en koffer.

7.Het vijfde middel

7.1
Het vijfde middel klaagt dat het hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr ten onrechte de duur van de gijzeling heeft bepaald op 365 dagen, terwijl in deze zaak die duur op maximaal 360 dagen kon worden vastgesteld.
7.2
De bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2020. Het hof heeft bij eindarrest van 30 augustus 2023 aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd. Op grond van lid 5 van die bepaling kon de duur van de gijzeling die verbonden is aan die maatregel ten hoogste worden bepaald op één jaar. Het hof heeft de duur van de gijzeling bepaald op ten hoogste 365 dagen. In de periode tussen de bewezenverklaarde feiten en de uitspraak van het hof is er een tijdsperiode geweest (1 januari 2020 tot 25 juli 2020) waarin in art. 88 (oud) Sr onder een jaar een periode van 360 dagen werd verstaan. Gelet op HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812 en de daaraan voorafgaande conclusie van (thans) procureur-generaal Bleichrodt, moet daarom in deze zaak – als voor de verdachte gunstigste bepaling – onder een jaar 360 dagen worden begrepen. Het hof heeft dat miskend.
7.3
Het middel slaagt. De Hoge Raad kan de gijzelingsduur bij de schadevergoedingsmaatregel bepalen op 360 dagen.

8.Slotsom

8.1
Het eerste en tweede middel falen en kunnen met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het derde, vierde en vijfde middel slagen.
8.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden indien de Hoge Raad uitspraak doet na 6 september 2025. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8.3
Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en voor zover het hof heeft verzuimd te beslissen over het beslag;
- vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van 360 dagen kan worden toegepast;
- terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de beslissing over de rugzak (met beslagcode C.01.03.020) en koffer (met beslagcode C.04.02.001) opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1149, NJ 2020/372 m.nt. J.M. Reijntjes.
2.Zie voor een nadere analyse randnummer 33 van de conclusie van mijn ambtgenoot Aben van 19 september 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1225, voorafgaand aan HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2955, NJ 2018/309, m.nt. H.D. Wolswijk.
3.HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2955, NJ 2018/309, m.nt. H.D. Wolswijk.
4.Zie voor gevallen waarin het oordeel dat sprake was van oplichting op deze grond niet toereikend was gemotiveerd HR 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1106 en HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1149, NJ 2020/372 m.nt. J.M. Reijntjes, in welke zaken het beoogde slachtoffer betaald zou krijgen om zelf frauduleuze handelingen te verrichten m.b.t. het afsluiten van telefoonabonnementen.
5.- Bewijsmiddel 4, een proces-verbaal houdende de verklaring van [getuige 3] (p. 3 aanvulling verkort arrest):
6.Een aantal van deze e-mails is onderwerp van de onder feit 3 bewezenverklaarde valsheid in geschrift.
7.- Bewijsmiddel 7, de verklaring van W. [getuige 1] (p. 6 aanvulling verkort arrest, onderaan):
8.- Bewijsmiddel 6, een proces-verbaal houdende de verklaring van W. [getuige 1] (p. 5 aanvulling verkort arrest): “
9.- Bewijsmiddel 2, de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg (p. 1 aanvulling verkort arrest):
10.- Bewijsmiddel 8, een proces-verbaal houdende de verklaring van [getuige 4] (p. 7 aanvulling verkort arrest):
11.Het hof heeft in bewijsmiddel 7 als verklaring van W. [getuige 1] opgenomen:
12.Zie pag. 4 van het betreffende proces-verbaal.
13.Zie pag. 5 van het betreffende proces-verbaal.
14.HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:893.
15.HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1461, rov. 4.4. Zie ook HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:7. De klacht dat had moeten worden uitgegaan van de 16 maanden-termijn werd door de HR verworpen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Uit de conclusie voorafgaand aan dat arrest volgt dat de verdachte 4,5 maand na het instellen van hoger beroep in vrijheid was gesteld.
16.Zie de conclusie van advocaat-generaal Aben van 7 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:330 (randnr. 12) voorafgaand aan HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:934, de conclusie van de (thans) procureur-generaal Bleichrodt van 6 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:336 voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:893 (randnr. 68), en de conclusie van voormalig advocaat-generaal Hofstee van 28 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:623 (randnr. 10) voorafgaand aan HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1309.
17.Zie HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:934 en HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1309.
18.Vgl. HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:777 en HR 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:639.