Conclusie
Nummer 24/00336
Het cassatieberoep
“witwassen”veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, te vervangen door 285 dagen hechtenis, en een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof een, voor dit cassatieberoep niet relevante, beslissing genomen over het beslag.
De middelen
De bewezenverklaring
Het verweer van de verdediging
Het oordeel van het hof
De bespreking van het eerste middel
in verbouwing en nog totaal niet geschikt voor bewoning”;
teveel om op te noemen en natuurlijk is dat van invloed op de vraagprijs”. Ook verklaarde zij: “
Ik denk dat de hele boerderij is gerenoveerd. Alles was nieuw aangelegd. Ik ben bekend met andere boerderijen in [plaats] en deze boerderij was geheel gerenoveerd”;
onverklaarbaar vermogen”;
de verdachte gebruik heeft gemaakt van een na verbouwing luxueus afgewerkte stolpboerderij, waarbij het niet anders kan dan dat (een deel van) die verbouwing onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf is bekostigd, en de verdachte van de criminele herkomst van dit geld op de hoogte was.”
kunnenafleiden dat de vastgestelde WOZ-waarde begin 2001 – ook naar de mening van de verdachte – géén irreële overschatting was van de marktwaarde van de stolpboerderij op dat moment. In de redenering van het hof kan met deze gevolgtrekking worden volstaan. Tot een nadere motivering was het hof m.i. ook niet gehouden.
hoede investering in
haarpand wordt gefinancierd. In deze strafprocedure heeft de verdachte evenwel geen verklaring afgelegd die twijfel kon oproepen aan de toepasselijkheid van de door mij bedoelde algemene ervaringsregel in deze zaak.
Het tweede middel
Het derde middel
Het hof is van oordeel dat gelet op de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (zoals door de advocaat-generaal gevorderd) niet wenselijk is. Gelet op de lange periode - ruim acht jaar - waarin de verdachte van de verbouwde boerderij heeft geprofiteerd alsmede de omvangrijke bedragen die daarmee gemoeid waren, is het hof van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 180 uur en een geldboete van € 50.000,- in beginsel een passende en geboden bestraffing is.Ten aanzien van de geldboete overweegt het hof dat deze dientter benadrukking van de ernst van het feit alsmedeter afroming van het door verdachte behaalde voordeel.”
Het fenomeen van de afroomboete
Een boete die een schijntje is vergeleken met de winsten die door middel van het strafbare feit (kunnen) worden behaald, schrikt niet af en vergeldt evenmin (omdat de verdachte er dan per saldo op vooruitgaat)”, aldus verwoordt Knigge deze notie in een conclusie uit 2010. [6]
effecthebben dat de verdachte het door hem behaalde voordeel (geheel of gedeeltelijk) wordt ontnomen. “
Maar in dat effect mag de rechtvaardiging van de geldboete niet gezocht worden. Die rechtvaardiging dient primair gevonden te worden in preventie en afschrikking”, aldus wederom Knigge. [9]
doelheeft om de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Een daartoe strekkende geldboete wordt een ‘afroomboete’ genoemd, en de vraag is dus of die rechtens is toegestaan. Die vraag is niet nieuw. Borgers noemde in 2001 het opleggen van een afroomboete – m.i. met enig gevoel voor understatement – “
niet onproblematisch”. [10] Niettemin leidde Borgers uit zijn analyse van HR 18 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1333, af dat een tot ontneming strekkende geldboete “
mogelijk” is (m.i. valt dat in die uitspraak echter niet te lezen). [11] Knigge acht het bezwaar van de oplegging van afroomboetes evident: “
zowel de materieelrechtelijke beperkingen die aan de oplegging van de ontnemingsmaatregel zijn gesteld als de procedurele waarborgen waarmee die oplegging is omringd, zouden eenvoudig kunnen worden omzeild.” [12] Na zijn analyse van de weinige rechtspraak hierover verdedigt Knigge de opvatting dat een geldboete niet mag worden opgelegd “
met het uitsluitende of met het primaire doel” om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. [13] Bleichrodt sluit zich bij die opvatting aan. [14]
Het Hof heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval - waarin de verdachte is veroordeeld wegens kort gezegd het witwassen van geldbedragen van in totaal € 16.520,- - het opleggen van een geldboete van € 16.500,- een passende bestraffing vormt. Daarbij heeft het Hof onder meer overwogen dat de "verdachte heeft gehandeld uit financiële motieven" en dat - gelet op de omstandigheid dat "niet is aangekondigd dat tegen verdachte een ontnemingsvordering aanhangig wordt gemaakt" - het afzien van het opleggen van zo'n geldboete "onvoldoende afschrikwekkend [is] om recidive te voorkomen". Het daarin besloten liggende oordeel dat de hoogte van de op te leggen boete mede kan worden bepaald door de omvang van het uit die feiten verkregen voordeel, zodat die boete mede dient tot 'afroming' van het door deze feiten verkregen voordeel, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3684).” [15]
Uit deze rechtspraak van de Hoge Raad maak ik op dat als met de oplegging van een geldboete (ook) afschrikking, vergelding of een ander redelijk strafdoel worden beoogd, het gevolg daarvan dan mag zijn dat daarmee (ook) het door de bewezenverklaarde feiten verkregen voordeel wordt ontnomen.” [16] De Hoge Raad zag geen aanleiding deze analyse te corrigeren en deed de zaak af met artikel 81 lid 1 RO. [17]
het gevolg” van iets dat een ander doel dient. De Hoge Raad ‘leest’ in de motivering van het hof daarentegen dat de geldboete “
mede dient tot‘afroming’”. [18] Maar wat wordt hier dan bedoeld met ‘mede’? Daarnaast is een open vraag wat er nu precies wordt bedoeld met de opvatting ‘dat een geldboete niet mag worden opgelegd met
het uitsluitende of met het primaire doelom het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen’. Mag de voordeelsontneming ‘met een bijkomend doel’ c.q. ‘subsidiair’ dan wél strekken tot voordeelsontneming? En wat betekenen ‘bijkomend’ en ‘subsidiair’ in dit verband precies?
nietwordt opgelegd met
het uitsluitende of met het primaire doelom het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Die gevalscategorieën zijn:
in z’n geheeleen redelijk strafdoel als afschrikking en vergelding. Echter,
tevens strektde oplegging van de geldboete (geheel of ten dele) tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
tot gevolgheeft (of kan hebben). Weliswaar is de hoogte van de op te leggen boete ‘mede bepaald’ door de omvang van het voordeel dat uit de bewezen verklaarde feiten is verkregen, maar in het effect van voordeelsontneming wordt de rechtvaardiging van de geldboete niet gezocht.
medeis
bedoeldvoor de ontneming van voordeel. Op de vraag waarom dat zo problematisch is, kom ik hieronder terug. Desalniettemin is m.i. in dergelijke gevallen voor cassatie géén reden. De oplegging van de geldboete wordt immers in z’n geheel gelegitimeerd door het redelijke strafdoel dat de strafrechter daarbij óók – wellicht zelfs: primair – voor ogen staat. Dus ook met wegdenking van het ‘subsidiaire’ oogmerk van voordeelsontneming, zou een geldboete van gelijke hoogte zijn opgelegd. Indien zou moeten worden aangenomen dat het de strafrechter niet vrijstaat om met een geldboete tevens voordeelsontneming te beogen (en dat ga ik hieronder inderdaad verdedigen), heeft deze schending van het recht de verdachte in elk geval niet geschaad. Zij kan wat mij betreft door de vingers worden gezien.
"niet is aangekondigd dat tegen verdachte een ontnemingsvordering aanhangig wordt gemaakt"en dat daarom het afzien van het opleggen van een geldboete "
onvoldoende afschrikwekkend [is] om recidive te voorkomen". De Hoge Raad overwoog daarop dat dit oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt omdat – in mijn woorden – in ’s hofs oordeel de toepassing van geval (i) ligt besloten.
So far so good. In één adem stelde de Hoge Raad echter ook vast dat “
die boetemede dient tot 'afroming'van het door deze feiten verkregen voordeel”. Daarmee opent de Hoge Raad de deur naar geval (ii) of geval (iii), hoewel dat door het hof vermoedelijk niet zo was bedoeld.
de normering van de voordeelsontneming zoals die in wet en jurisprudentie gestalte heeft gekregen, op losse schroeven komt te staan.” [19] Bleichrodt wijst erop dat (de) “
met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel samenhangende materiële en formele waarborgen uit het oog kunnen worden verloren.” [20] Het bezwaar kan m.i. ook iets minder omfloerst worden verwoord: waarmee de oplegging van een geldboete met afroomcomponent (een sanctie in de zin van artikel 7 EVRM) gepaard gaat, is dat de verdachte de hem toekomende rechtsbescherming wordt onthouden. De normering van de voordeelsontneming waarvoor de wetgever heeft gekozen, wijkt in een voor de verdachte gunstige zin sterk af van die van de strafoplegging. Dit wettelijke kader van de artikelen 36e Sr en 511b e.v. Sv is door de Hoge Raad in zijn rechtspraak ook nog eens zorgvuldig ingekleurd.
Die verweermogelijkheden zijn niet reëel en effectief in een situatie waarin de rechter in de hoofdzaak – zonder dat daarover ter terechtzitting een debat plaatsvindt – de geldboete oplegt met het (…) doel om voordeel te ontnemen”, aldus Bleichrodt. [23]
diemede dienttot 'afroming' van het door de bewezen verklaarde feiten verkregen voordeel”, primair bijstelling, subsidiair ‘verduidelijking’, en meer subsidiair aanvulling behoeft.
gevolgzijn van, maar geen
grondzijn voor de oplegging van een geldboete, ook niet
medeof slechts (mede) voor een gedeelte van de geldboete. [24] Voor ontneming is de ontnemingsprocedure bedoeld. Toelaatbaar acht ik het geval waarin de strafrechter bij de beoordeling van de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht slaat op de omvang van het uit die feiten verkregen voordeel, en waarin de hoogte van de geldboete daarop wordt afgestemd (geval (i)).
die mede dient tot afroming”, in die zin dat (thans) onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds het toelaatbare geval waarin de geldboete géén afroomcomponent bevat en de boete geheel wordt gerechtvaardigd door reguliere strafdoelen (geval (ii)), en anderzijds het ontoelaatbare geval waarin de geldboete wél een (uitsluitend met het oog op ontneming opgenomen) afroomcomponent bevat (geval (iii)).
De bespreking van het derde middel
dient ter benadrukking van de ernst van het feit alsmede ter afroming van het door verdachte behaalde voordeel”. Indien de Hoge Raad mij volgt in mijn primaire standpunt, te weten dat het de strafrechter niet vrijstaat om een geldboete op te leggen die (mede) “
dient” ter afroming van wederrechtelijk voordeel, slaagt de rechtsklacht van het derde middel.