5.1De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraakvolgt dat verweerder op elk moment en zonder bijzondere aanleiding bevoegd is om een rechtsmatigheidsonderzoek te starten. Naar aanleiding van opgevraagde bankafschriften en de daarop zichtbare ontvangsten heeft verweerder gegevens over een langere periode opgevraagd. De eerdere melding van een collega van de betrokken consulent van verweerder, wat hier ook van zij, maakt niet dat verweerder niet bevoegd was een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. Reeds hierom kan de beroepsgrond van eiseres niet slagen.
6. Gelet op wat is overwogen onder 4.6 vernietigt de rechtbank het bestreden besluit I, omdat het is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij de hoogte van het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de te beoordelen periode te herzien en schattenderwijs vast te stellen met inachtneming van wat is overwogen onder 4.6. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de beoordeling van wat is aangevoerd met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van eiseres om IIT. De hoogte van het inkomen van eiseres over de te beoordelen periode is namelijk bepalend voor de vraag of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van IIT. Verweerder zal daarom in de nieuwe beslissing op bezwaar moeten beoordelen of eiseres al dan niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van haar aanvraag om IIT.
7. De rechtbank stelt voorop dat in een boeteprocedure op verweerder een zwaardere bewijslast rust dan in een herzienings- en terugvorderingsprocedure, omdat verweerder de schending van de inlichtingenverplichting moet aantonen. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de zaak SGR 20/5584 heeft verweerder ook aan deze zwaardere bewijslast voldaan. Verweerder heeft namelijk aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder niet te informeren over haar verkoopactiviteiten via Marktplaats. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze schending van de inlichtingenverplichting aan eiseres verweten kan worden.
Verweerder was op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, dan ook gehouden om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Eiseres heeft namelijk geen feiten en omstandigheden aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Volgens vaste rechtspraak is in dat geval 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de bepaling en afstemming van de boete.Uit eveneens vaste rechtspraakvolgt dat bij normale verwijtbaarheid en een inkomen op bijstandsniveau een boete binnen 12 maanden moet kunnen worden voldaan vanuit de beslagvrije ruimte – zijnde 5% – van de toepasselijke bijstandsnorm. De aan eiseres opgelegde boete van € 630,- is in overeenstemming met deze uitgangspunten. De rechtbank is niet gebleken dat er dringende redenen zijn waarom verweerder op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Pw, in het geval van eiseres van het opleggen van een boete had moeten afzien.
9. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om IIT opnieuw dient te beoordelen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar wat zij in de zaak SGR 20/5548 onder 6 heeft overwogen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II, voor zover daarin is bepaald dat de aanvraag van eiseres om IIT wordt afgewezen. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit IV te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De beroepen zijn gegrond. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Verder krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 2.277,-.