ECLI:NL:RBDHA:2022:5941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/5584 en SGR 21/4388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis- de Bruin
  • A.M. Petersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag met betrekking tot verkoopactiviteiten via Marktplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in twee zaken (SGR 20/5584 en SGR 21/4388) betreffende de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres en de afwijzing van haar aanvraag om individuele inkomenstoeslag (IIT). Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en had in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2019 564 advertenties op Marktplaats geplaatst. De gemeente Rijswijk, als verweerder, stelde dat eiseres hierdoor inkomsten had gegenereerd die niet waren gemeld, wat leidde tot de herziening van haar bijstandsuitkering en de oplegging van een boete van € 630,-. Eiseres voerde aan dat de verkopen slechts een verschuiving van haar eigen vermogen betroffen en dat de totale inkomsten veel lager waren dan door verweerder gesteld.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had onderbouwd dat de herziening van de bijstandsuitkering terecht was, omdat verweerder geen deugdelijke administratie had opgevraagd en de inkomsten niet correct had vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit I en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoogte van het recht op bijstand schattenderwijs moest worden vastgesteld. Tevens werd het bestreden besluit II vernietigd, voor zover het de afwijzing van de aanvraag om IIT betrof. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de gemeente de inlichtingenverplichting niet correct had nageleefd. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5584 en SGR 21/4388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaken tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Kerkhoven),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: M. Drazenovic).

Procesverloop

In SGR 20/5584
In het besluit van 31 januari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van 8 januari 2020 van eiseres om individuele inkomenstoeslag (IIT) afgewezen.
In het besluit van 7 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2019 herzien.
In het besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In SGR 21/4388
In het besluit van 31 december 2020 (primair besluit III) heeft verweerder op grond van de Pw aan eiseres een boete opgelegd van € 630,-.
In het besluit van 11 januari 2021 (primair besluit IV) heeft verweerder de aanvraag van 8 januari 2021 van eiseres om IIT afgewezen.
In het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III en IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beide beroepen op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering, heeft verweerder gegevens opgevraagd bij eiseres en bij Marktplaats. Ook is eiseres gehoord en heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 september 2019.
1.2
Op 8 januari 2020 heeft eiseres een aanvraag om een IIT ingediend. Vervolgens heeft verweerder primair besluit I en II genomen.
2.1
In bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat uit de bij Marktplaats opgevraagde gegevens is gebleken dat eiseres in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2019 564 advertenties heeft geplaatst. Gelet op het tijdsbestek en de frequentie van de advertenties is volgens verweerder geen sprake van incidentele verkoop. Omdat eiseres geen mededeling heeft gedaan van de door haar genoten inkomsten uit de verkopen via Marktplaats, heeft zij de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Nu eiseres geen deugdelijke administratie van haar verkoopactiviteiten heeft bijgehouden en ook geen voldoende verifieerbare informatie beschikbaar is om een betrouwbare reconstructie van haar inkomsten te maken, kan volgens verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2019 niet worden vastgesteld. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand van eiseres over de voornoemde periode schattenderwijs vastgesteld door de advertenties op Marktplaats met een waarde van meer dan € 25,- in aanmerking te nemen als inkomsten. Dit komt neer op 171 advertenties met een totaalwaarde van € 19.359,50. Op grond daarvan concludeert verweerder dat eiseres van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018, van 1 april 2019 tot en met 31 mei 2019 en van 1 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 geen recht had op haar bijstandsuitkering. Voor de maanden april tot en met augustus 2018, januari tot en met maart 2019 en juni en augustus 2019 wordt het recht op bijstand in zoverre herzien dat de inkomsten uit de verkopen via Marktplaats voor het recht op bijstand in aanmerking worden genomen. Volgens verweerder is de aanvraag van eiseres om IIT terecht afgewezen, nu uit het voorgaande volgt dat eiseres in de voorafgaande referteperiode van 36 maanden een inkomen heeft genoten dat de voor haar geldende bijstandsnorm overstijgt.
2.2
Hierna heeft verweerder primair besluit III genomen en eiseres een boete opgelegd van € 630,-, omdat zij door het niet melden van voornoemde inkomsten uit verkopen via Marktplaats, de inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden. Vervolgens heeft eiseres op 8 januari 2021 opnieuw een aanvraag om IIT ingediend. In primair besluit IV heeft verweerder ook die aanvraag afgewezen, nu eiseres gelet op haar inkomsten uit verkopen via Marktplaats de voorafgaande referteperiode van 36 maanden een inkomen heeft genoten dat de voor haar geldende bijstandsnorm overstijgt. In bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III en IV ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
3. De rechtbank komt in de beroepen tot de volgende beoordeling.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat onderhavig beroep mede betrekking heeft op de beslissing van verweerder om het ten onrechte ontvangen bedrag aan bijstand van eiseres terug te vorderen. Zoals ter zitting met partijen is besproken, maakt de terugvordering echter geen deel uit van deze beroepsprocedure. Hierover is namelijk een aparte beslissing genomen die daarom in deze procedure niet ter toetsing voorligt. [1]
In SGR 20/5584
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte en zonder nadere onderbouwing stelt dat zij inkomsten heeft ontvangen door middel van verkopen via Marktplaats. Volgens eiseres is slechts sprake van een verschuiving van haar eigen vermogen. De goederen die zij verkocht betroffen in hoofdzaak (gedragen) kleding van eiseres en haar dochter en spullen voor de inrichting van haar huis, alsmede wat spullen die zij – zonder hiervoor betaald te worden - voor een kennis en familie via Marktplaats verkocht. Bovendien heeft zij sommige advertenties meerdere malen geplaatst. Verder heeft verweerder ten onrechte het totaalbedrag waarvoor in Marktplaatsadvertenties is geadverteerd, aangemerkt als inkomsten. Uit de overgelegde bankafschriften en het door eiseres gemaakte overzicht van verkopen blijkt welke bedragen daadwerkelijk middels Marktplaatsverkopen zijn ontvangen en het totaal aan ontvangen bedragen bedraagt slechts € 2.465,02. Wanneer van dit bedrag de verzendkosten worden afgetrokken, blijft een bedrag van € 1.978,52 aan inkomsten over.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering een belastend besluit is. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan.
4.2
Volgens vaste rechtspraak [2] is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandsverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2019 in totaal 564 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Uit de stukken blijkt dat het gaat om advertenties voor onder meer (kinder)kleding, woonaccessoires, huishoudelijke spullen, witgoed, tafels, stoffering, armbanden en een motor. Gelet op het aantal advertenties dat eiseres in een periode van 17 maanden heeft geplaatst, heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen via Marktplaats waarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. De onderzoeksresultaten als opgenomen in het rapport van 11 september 2019 vormen een toereikende grondslag voor die conclusie. Dat eiseres - zoals zij onder verwijzing naar verklaringen van haar broer en een kennis stelt - ook voor haar broer en een kennis goederen via Markplaats heeft geadverteerd en verkocht zonder hiervoor een geldelijke vergoeding te krijgen, maakt dit niet anders nu zij (ook) het verrichten van die verkoopactiviteiten aan verweerder had moeten melden. Uit vaste rechtspraak [3] volgt namelijk dat niet alleen inkomsten van betekenis zijn waarover eiseres daadwerkelijk beschikt of die zij daadwerkelijk ontvangt, maar ook inkomsten waarover zij redelijkerwijs kan beschikken of die zij kan ontvangen.
4.4
Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de verkoopactiviteiten van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Door deze niet bij verweerder te melden, heeft eiseres de inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, geschonden. Voor zover eiseres stelt dat verweerder pas in het bestreden besluit aan haar heeft tegengeworpen dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. In primair besluit I is namelijk onder het kopje ‘Schending inlichtingenplicht’ expliciet opgenomen dat “omdat [eiseres] geen of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt beoordeeld [dient] te worden of er sprake is van boetewaardig gedrag. Binnenkort ontvangt [eiseres] hierover een apart besluit.” In primair besluit I is dus gemotiveerd aan eiseres tegengeworpen dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.5
Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Indien na de schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening worden gelaten. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [4]
4.6
Niet in geschil is dat eiseres in de periode dat zij advertenties heeft geplaatst op Marktplaats geen deugdelijke administratie of boekhouding van haar verkoopactiviteiten heeft bijgehouden. Uit de in bezwaar overgelegde bankafschriften en het door eiseres opgestelde overzicht van haar Marktplaatsverkopen met bijbehorende bedragen kan echter wel worden afgeleid wat de omvang van haar daadwerkelijke verkopen is geweest. De rechtbank overweegt dat eiseres zowel in bezwaar, als ter zitting, dit overzicht gemotiveerd heeft ondersteund met haar verklaringen, alsook heeft onderbouwd met een verklaring van de heer van der Werff. Alhoewel met de door eiseres overgelegde stukken niet alle 564 advertenties kunnen worden verklaard, geven deze stukken wel een, zij het niet geheel compleet, beeld van de verkopen en opbrengsten gedurende de te beoordelen periode. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank dan ook gehouden om op basis van deze stukken schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiseres wel recht op bijstand zou hebben gehad. Het is immers duidelijk dat de door verweerder bij Marktplaats opgevraagde lijst met advertenties niet representatief is voor de daadwerkelijke hoogte van (mogelijke) inkomsten, nu advertenties meermaals geplaatst worden, advertenties niet altijd tot verkoop leiden en eiseres ten behoeve van de verkoop ook verzendkosten heeft betaald. Nu eiseres in bezwaar een deugdelijk overzicht heeft verstrekt op basis waarvan een betrouwbare reconstructie kan worden gemaakt van (de omvang van) haar verkoopactiviteiten, had verweerder dat overzicht moeten gebruiken om het recht van eiseres op bijstand over de te beoordelen periode vast te stellen. Door dit niet te doen is het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en komt het voor vernietiging in aanmerking.
5. Eiseres voert verder aan dat met de aanleiding van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering, een disproportionele inbreuk is gemaakt op de privacy van eiseres. De aanleiding van het onderzoek is blijkens het onderzoeksrapport van 11 september 2019 namelijk dat een niet met name genoemde collega van de betrokken consulent van verweerder – die in de directe omgeving van eiseres woont – heeft aangegeven dat eiseres er een luxe leventje op nahoudt en de inrichting van het huis van eiseres niet te rijmen valt met een uitkering.
5.1
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [5] volgt dat verweerder op elk moment en zonder bijzondere aanleiding bevoegd is om een rechtsmatigheidsonderzoek te starten. Naar aanleiding van opgevraagde bankafschriften en de daarop zichtbare ontvangsten heeft verweerder gegevens over een langere periode opgevraagd. De eerdere melding van een collega van de betrokken consulent van verweerder, wat hier ook van zij, maakt niet dat verweerder niet bevoegd was een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. Reeds hierom kan de beroepsgrond van eiseres niet slagen.
6. Gelet op wat is overwogen onder 4.6 vernietigt de rechtbank het bestreden besluit I, omdat het is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij de hoogte van het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de te beoordelen periode te herzien en schattenderwijs vast te stellen met inachtneming van wat is overwogen onder 4.6. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de beoordeling van wat is aangevoerd met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van eiseres om IIT. De hoogte van het inkomen van eiseres over de te beoordelen periode is namelijk bepalend voor de vraag of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van IIT. Verweerder zal daarom in de nieuwe beslissing op bezwaar moeten beoordelen of eiseres al dan niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van haar aanvraag om IIT.
In SGR 21/4388
7. De rechtbank stelt voorop dat in een boeteprocedure op verweerder een zwaardere bewijslast rust dan in een herzienings- en terugvorderingsprocedure, omdat verweerder de schending van de inlichtingenverplichting moet aantonen. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de zaak SGR 20/5584 heeft verweerder ook aan deze zwaardere bewijslast voldaan. Verweerder heeft namelijk aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder niet te informeren over haar verkoopactiviteiten via Marktplaats. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze schending van de inlichtingenverplichting aan eiseres verweten kan worden.
Verweerder was op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, dan ook gehouden om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Eiseres heeft namelijk geen feiten en omstandigheden aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Volgens vaste rechtspraak is in dat geval 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de bepaling en afstemming van de boete. [6] Uit eveneens vaste rechtspraak [7] volgt dat bij normale verwijtbaarheid en een inkomen op bijstandsniveau een boete binnen 12 maanden moet kunnen worden voldaan vanuit de beslagvrije ruimte – zijnde 5% – van de toepasselijke bijstandsnorm. De aan eiseres opgelegde boete van € 630,- is in overeenstemming met deze uitgangspunten. De rechtbank is niet gebleken dat er dringende redenen zijn waarom verweerder op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Pw, in het geval van eiseres van het opleggen van een boete had moeten afzien.
9. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om IIT opnieuw dient te beoordelen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar wat zij in de zaak SGR 20/5548 onder 6 heeft overwogen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II, voor zover daarin is bepaald dat de aanvraag van eiseres om IIT wordt afgewezen. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit IV te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Conclusie
10. De beroepen zijn gegrond. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Verder krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 2.277,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • vernietigt het bestreden besluit II, voor zover daarin is bepaald dat de aanvraag van eiseres om IIT wordt afgewezen;
  • draagt verweerder op nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 97,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis- de Bruin, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4021.
2.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987, en van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:573.
3.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646, van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1255 en van 7 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1880.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2607.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7881.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1807.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1525.