2.3.Verweerder heeft op grond van het Protocol eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat hij onderdaan is van de Europese Unie. Andere lidstaten, in dit geval Polen, worden gezien als veilige landen van herkomst. Niet is gebleken dat er sprake is van één van de situaties als genoemd in het Protocol op basis waarvan zijn asielaanvraag alsnog in behandeling genomen moet worden. Eiser kan zich over de detentieomstandigheden wenden tot de Poolse autoriteiten. Verweerder ziet geen aanleiding af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder stelt verweerder vast dat eiser zich met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen ook niet heeft gewend tot de nationale rechter of bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
3. Op 17 juli 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarin verweerder op basis van de door eiser overgelegde rapporten heeft getoetst of hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op ernstige schade of een onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder vindt niet dat eiser dit risico bij terugkeer loopt. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat op grond van zijn verklaringen en de rapporten niet aannemelijk is dat hij vanwege zijn persoonlijke situatie ernstige problemen zal ondervinden bij een mogelijk toekomstige detentie in Polen. Ook vindt verweerder het niet aannemelijk dat waar eiser ook gedetineerd zal worden hij geen bescherming kan inroepen bij de Poolse autoriteiten. Eiser heeft dit immers niet met stukken nader onderbouwd. Verder werpt verweerder tegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot een criminele organisatie behoort, waardoor hij risico zou lopen. Verder wijst verweerder nog op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 oktober 2024, waaruit volgt dat de detentieomstandigheden niet zodanig zijn dat er geen toegang zou zijn tot medische zorg. Ook wijst verweerder op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2025en 6 maart 2025waaruit blijkt dat er in het algemeen geen gevaar bestaat dat personen die in Polen gedetineerd worden onderworpen worden aan onmenselijke of vernederende omstandigheden. Verweerder concludeert dat uit de verklaringen van eiser en uit de overgelegde algemene rapporten niet blijkt dat er aanleiding is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Nu verweerder met het aanvullend besluit de gehele grondslag voor de niet-ontvankelijkheid heeft gewijzigd, had verweerder op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een nieuw voornemen moeten uitbrengen. Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Daarnaast stelt eiser dat het besluit geen stand kan houden, omdat verweerder ten onrechte 4 mei 2025 niet heeft aangemerkt als de datum van de asielaanvraag. Volgens vaste rechtspraak is het niet vereist dat een vreemdeling het woord “asiel” gebruikt om een asielverzoek te doen.Ten onrechte is verweerder uitgegaan van de datum 8 mei 2025. Verder voert eiser aan dat de slechte detentieomstandigheden in Polen een risico op schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. De detentieomstandigheden zijn zo slecht, dat verweerder voor Polen niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ten onrechte stelt verweerder dat er in Polen in detentie geen algemeen gevaar bestaat. Ter onderbouwing wijst eiser op een aantal recente uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Nu het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet geldt, kan ook het Protocol – dat daarop is gebaseerd – niet worden toegepast. Eiser wijst op verschillende rapportenwaaruit van slechte omstandigheden in verschillende penitentiaire inrichtingen in Polen blijkt. Het gaat dan onder andere om slechte materiële omstandigheden in de cel, te klein leefoppervlak, het gebruik van meerpersoonscellen, fysiek en seksueel geweld, beperkt aanbod van fysieke activiteiten buiten de cel, beperking van het contact met de buitenwereld en lage voedselkwaliteit. Verweerder is niet voldoende ingegaan op de door eiser aangevoerde rapporten, ondanks dat hij die al in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Eiser kan zich voor die problemen niet wenden tot de Poolse autoriteiten, omdat het juist ook de bewakers van de gevangenis zijn die geweld gebruiken en omdat klachten actief worden tegengewerkt. Zo heeft eiser al eens een klacht ingediend, maar daarop werd er door de bewakers wraak op hem genomen. Bovendien heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd door te stellen dat eiser specifiek moet terugkeren naar Polen, terwijl de Terugkeerrichtlijn niet geldt voor Unieburgers. Tot slot moet nog getoetst worden of eiser rechtmatig verblijf op grond van het EU-recht heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kon verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het aanvullend besluit van 17 juli 2025
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 17 juli 2025 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiser heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de beoordeling in het kader van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.