ECLI:NL:RBDHA:2025:7744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5541 en NL25.5542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025, met zaaknummers NL25.5541 en NL25.5542, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend na illegale binnenkomst in de EU via Griekenland en later Kroatië. De voorzieningenrechter behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is volgens de Dublinverordening. Eiser betwist deze verantwoordelijkheid en stelt dat Griekenland verantwoordelijk is, en dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest door het gebruik van een standaardvoornemen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet te respecteren. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht Kroatië als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5541 en NL25.5542
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
5 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Op 5 februari 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en S. van Osta als tolk. Namens verweerder is met voorafgaand bericht geen gemachtigde verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 1 augustus 2024 illegaal via Griekenland het Dublingebied is ingereisd en daar een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verder is gebleken dat eiser op 14 september 2024 illegaal Kroatië is ingereisd en daar ook een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen en Kroatië is daarmee akkoord gegaan. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt allereerst dat niet Kroatië, maar Griekenland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser is namelijk eerst via Griekenland het Dublingebied ingereisd en heeft daar asiel aangevraagd. Daarnaast is de besluitvorming onzorgvuldig omdat verweerder een standaardvoornemen heeft gebruikt. Ook mocht verweerder ten aanzien van Kroatië niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 10 juli 2024, [3] een brief van VluchtelingenWerk Nederland [4] en een rapport van de Swiss Refugee Council. [5] Tot slot maken de bijzondere individuele omstandigheden van eiser dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen. [6] Hiervoor verwijst eiser naar verschillende rechterlijke uitspraken. [7] Eiser wijst verder op zijn slechte psychische gesteldheid, de aanwezigheid van zijn neef en neefje in Nederland en de inhumane manier waarop hij door de Kroatische autoriteiten is behandeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De totstandkoming van het overdrachtsbesluit
4. Over het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte een claimverzoek aan de Kroatische autoriteiten heeft gericht, overweegt de rechtbank als volgt. Omdat eiser via Griekenland de EU voor het eerst is ingereisd, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag in de eerste plaats bij Griekenland. [8] Omdat ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt uitgegaan, vinden er vanuit Nederland geen overdachten van Dublinclaimanten aan Griekenland plaats. [9] In een voorkomend geval moet de verzoekende lidstaat aan de hand van de in hoofdstuk III van de Dublinverordening opgenomen criteria nagaan of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. [10] In dit geval is dat Kroatië. [11] Dit blijkt uit twee treffers in Eurodac, die ook ten tijde van het claimverzoek bekend waren bij verweerder. Gelet hierop heeft verweerder Kroatië terecht aangemerkt als de (volgende) verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verweerder mocht bij Kroatië een terugnameverzoek indienen. Een geldig claimakkoord is tot stand gekomen nu Kroatië akkoord is gegaan met het verzoek van verweerder.
4.1.
Ook de grond van eiser dat zijn vingerafdrukken onder geweld en dwang zijn afgenomen in Kroatië en dat hij daar geen asielaanvraag heeft ingediend, slaagt niet. Uit het Eurodac-resultaat van 29 september 2024 blijkt dat eiser (ook) geregistreerd staat met een Kroatisch Eurodac-nummer dat begint met “HR1.” Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter blijkt dat verweerder er bij een dergelijke categorie 1-registratie, zonder tegenbewijs, van uit mag gaan dat eiser in dat land om internationale bescherming heeft verzocht. [12] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de registratie in Eurodac niet juist is. Met de enkele stelling van eiser dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend, heeft eiser onvoldoende tegenbewijs geleverd om tot een andere conclusie te komen.
Het gebruik van een standaardvoornemen
5. Voor de beoordeling van de grond dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door in de voornemenprocedure te volstaan met een standaardvoornemen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 november 2023. [13] Daaruit blijkt dat verweerder in het voornemen alle voor zijn standpunt dragende overwegingen moet opnemen. Het is dan niet onzorgvuldig als verweerder pas in het bestreden besluit gedetailleerd ingaat op wat eiser in zijn persoonlijke verklaringen en zienswijze naar voren heeft gebracht.
5.1.
In de zaak van eiser heeft verweerder in het voornemen uiteengezet waarom hij Kroatië verantwoordelijk houdt voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Ook heeft verweerder benoemd dat hij in eisers verklaringen geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Ook in het bestreden besluit zijn dit de dragende overwegingen. Omdat in het bestreden besluit eisers verklaringen over zijn individuele situatie kenbaar zijn meegewogen, oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen vanwege het gebruik van een standaardvoornemen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat hij bij een overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [14] of artikel 4 van het Handvest. [15] Hiervan zal met name sprake zijn als eiser aannemelijk maakt dat hij na een overdracht aan Kroatië als gevolg van fundamentele en structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in een staat van verregaande materiële deprivatie terecht zal komen als bedoeld in het arrest Jawo. [16]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De rechtbank stelt voorop dat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat verweerder voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [17] De hoogste bestuursrechter heeft dit oordeel sindsdien een aantal keer bevestigd, bijvoorbeeld in de uitspraken van 19 juni 2024, [18] 9 oktober 2024 [19] en 5 november 2024. [20] De verwijzing van eiser naar de minder recente uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2024 doet hier niet aan af. [21] Die uitspraak gaat daarbij over vreemdelingenbewaring, zodat daarin de situatie in Kroatië niet volledig is beoordeeld. In de uitspraak van 9 oktober 2024 heeft de hoogste bestuursrechter ook het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en recente informatie van VWN betrokken. [22] Het beroep van eiser op hetzelfde AIDA-rapport en informatie van VWN doet dus niet af aan de conclusie dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië. De verklaringen van eiser dat hij in Kroatië slecht is behandeld door de autoriteiten, zijn onvoldoende om niet meer van dit oordeel uit te kunnen gaan. Daarbij is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich bij eventuele schendingen niet zou kunnen wenden tot de Kroatische autoriteiten of dat dit bij voorbaat zinloos is. Ook de stelling dat eiser bij een overdacht slachtoffer zou worden van pushbacks, hoefde verweerder niet tot een andere conclusie te brengen. Verweerder mocht er daarbij op wijzen dat er geen indicaties zijn dat pushbacks zijn gericht tegen Dublinclaimanten. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2024 doet hier ook niet aan af. [23] De hoogste bestuursrechter heeft namelijk in het hoger beroep in die zaak geoordeeld dat er geen verhoogde vergewisplicht geldt voor verweerder ten aanzien van de actuele situatie in een land. [24] In dit geval is gemotiveerd gebleken dat verweerder wel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij verweerder ook de aangevoerde gebeurtenissen in Kroatië heeft betrokken.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
7. Uit het beleid van verweerder [25] blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om dit artikel toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend. Volgens het beleid van verweerder wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid.
7.1.
Verweerder heeft de psychische staat van eiser betrokken in de besluitvorming door te stellen dat deze geen situatie vormt zoals bedoeld in het arrest C.K. [26] Verweerder mag er vanuit gaan dat eiser in Kroatië toegang heeft tot medische voorzieningen en er zijn geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen.
Het ter zitting ingenomen standpunt van eiser dat zijn medisch dossier aanleiding voor verweerder had moeten zijn om een BMA-advies op te vragen, slaagt niet. Verweerder mocht zich namelijk op het standpunt stellen dat de medische staat van eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden oplevert. Dit heeft verweerder voldoende gemotiveerd door in te gaan op de zorgmogelijkheden voor eiser in Kroatië.
7.2.
Ook heeft verweerder zich, zoals hierboven overwogen, op het standpunt mogen stellen dat er geen concrete indicaties zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen naar eiser niet nakomt. Zoals besproken doen de verklaringen van eiser over hoe hij door de politie is behandeld hier niet aan af. Verweerder mocht in de motivering van waarom er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn ook verwijzen naar zijn standpunt over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [27] Ook het beroep van eiser op twee uitspraken van de rechtbank Den Haag, [28] doet hier niet aan af. Verweerder heeft zich terecht onder verwijzing naar verschillende uitspraken van de hoogste bestuursrechter [29] op het standpunt gesteld dat hij de gebeurtenissen in Kroatië in dit geval niet ook hoefde te betrekken bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. [30]
7.3.
Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van de neef en het neefje van eiser geen aanleiding geven om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de familieband tussen eiser en zijn neef en neefje niet is onderbouwd en dat eiser heeft aangegeven niet bij zijn neef te willen verblijven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook de belangen van het kind voldoende gemotiveerd heeft betrokken bij de beslissing om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in dit geval niet toe te passen. Verweerder heeft namelijk betrokken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het neefje door het bestreden besluit in zijn belangen wordt geschaad, nu niet duidelijk is geworden dat het in het belang van het neefje is dat eiser in Nederland blijft. [31]
7.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft.
8.1.
Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit, [32] wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening EU nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Croatia (2023 update)’, van 10 juli 2024.
4.VluchtelingenWerk Nederland (VWN), ‘Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Kroatie’, bijgewerkt tot augustus 2024.
5.Swiss Refugee Council, ‘Situation of asylum seekers and beneficiaries of protection with mental health problems in Croatia’, van december 2021.
6.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zitingsplaats Amsterdam, van 2 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:76) en zittingsplaats Roermond, van 10 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:20680).
8.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
9.Op grond van artikel 3, tweede lid, tweede en derde alinea, van de Dublinverordening.
10.Op grond van artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening.
11.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2625) en van 24 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1583).
13.De uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348). Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3158.
14.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
16.Zie punten 87, 91 en 92 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
17.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411).
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2484).
19.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037).
20.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4443).
21.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17485).
22.VluchtelingenWerk Nederland (VWN), ‘Kroatië Dublinterugkeerders en pushbacks’, van 13 juni 2024.
23.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267).
24.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455).
25.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
26.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127).
27.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717).
28.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zitingsplaats Amsterdam, van 2 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:76) en zittingsplaats Roermond, van 10 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:20680).
29.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 2 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4941).
30.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717).
31.Zie pagina 11 van het bestreden besluit.
32.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.