ECLI:NL:RBMNE:2025:5038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
UTR 24/6251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit burgemeester tot oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) met betrekking tot inbrekerswerktuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2025, wordt het besluit van de burgemeester van Utrecht om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen, beoordeeld. De last is opgelegd omdat eiseres artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft overtreden door inbrekerswerktuigen te vervoeren. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de burgemeester terecht de last onder dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester een beginselplicht tot handhaving heeft en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank legt uit dat de burgemeester op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie heeft gehandeld, en dat de aangetroffen voorwerpen in de bestelbus, in combinatie met de omstandigheden van de zaak, voldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van inbrekerswerktuigen. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de hoogte van de dwangsom onevenredig is, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,- een voldoende prikkel vormt om herhaling van de overtreding te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de belangen van eiseres niet onvoldoende heeft meegewogen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep wordt afgewezen en eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Hesen),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. M.T. Smits).
1.
Samenvatting
1.1.
Deze uitspraak gaat over het besluit van de burgemeester om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen vanwege het overtreden van artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door het vervoeren van inbrekerswerktuigen. Eiseres is het niet eens met het besluit. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.2.
De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de burgemeester terecht een last onder dwangsom aan eiseres heeft opgelegd. De beroepsgronden van eiseres slagen niet en eiseres krijgt geen gelijk. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij het besluit om de dwangsom op te leggen gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.
2.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht twaalf weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 28 februari 2024 is een bestuurlijke rapportage door de politie opgesteld naar aanleiding van de constateringen die zij hebben gedaan op 27 februari 2024.
3.1.
Bij brief van 21 maart 2024 heeft de burgemeester aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage.
3.2.
Bij primair besluit van 11 april 2024 heeft de burgemeester een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd inhoudende dat zij geen inbrekerswerktuigen binnen de gemeentegrenzen van gemeente Utrecht mag vervoeren. De dwangsom bedraagt € 2.500,- per geconstateerde overtreding per dag met een maximum van € 10.000,-.
3.3.
Op 16 mei 2024 is eiseres in bezwaar gegaan tegen het primair besluit. Op 3 juli 2024 is de hoorzitting gehouden.
4. Bij het bestreden besluit van 29 augustus 2024 heeft de burgemeester zijn eerdere besluit gehandhaafd en de last onder dwangsom in stand gelaten.
De omstandigheden
4.1.
Op dinsdag 27 februari 2024, omstreeks 05.20 uur, kwam er bij de politie melding dat er door een getuige gezien werd dat er een persoon op het bouwterrein bezig was om goederen in een bestelbus te laden . Dit bouwterrein is gevestigd en omheind met hekwerk op [locatie] te Utrecht.
4.2.
Door de politie werd een persoon (man) bij de bestelbus op het bouwterrein aangetroffen. Achterin de bestelbus bleken meerdere steigeronderdelen te liggen. Tijdens de staande houding van de man vluchtte een tweede persoon van de politie weg, maar deze kon vlak daarna alsnog worden aangehouden. Dit bleek eiseres te zijn. De ketting, die diende voor het dichten van het hekwerk, bleek te zijn doorgeknipt. Eiseres is voor dit feit veroordeeld voor het medeplegen van diefstal tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op 27 februari 2024.
4.3.
Eiseres is uit eigen wil in de gehuurde bus gestapt en naar het bouwterrein gereden.
4.4.
Eiseres was op het bouwterrein om de steigeronderdelen weg te nemen c.q. te stelen en deze daarna te verkopen.
4.5.
In de bestelbus de volgende werktuigen aangetroffen zijn:
 Een kniptang;
 Een waterpomptang;
 Een slijptol;
 Een betonschaar;
 Een BACO;
 Een ijzerzaag;
 Een doosje met slijpschijven (voor de slijptong).
4.6.
Eiseres had ten tijde van haar aanhouding een stanleymes en een zaklamp in haar tasje.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de burgemeester een beginselplicht tot handhaving heeft. Deze beginselplicht tot handhaving volgt uit vaste rechtspraak. Deze beginselplicht houdt in dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Ook volgt uit de rechtspraak dat beleid dat inhoudt dat tegen overtredingen die in het handhavingsbeleid een lage prioriteit hebben in het geheel niet handhavend zal worden opgetreden, rechtens niet aanvaardbaar is, omdat daarmee het te handhaven wettelijk voorschrift wordt ondergraven. [1]
Mocht de burgemeester afgaan op het bestuurlijke rapportage?
6. Eiseres voert aan dat het besluit op onjuiste feitelijke en juridische gronden berust.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de burgemeester volgens vaste rechtspraak in beginsel uit mag gaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. [2] Dit geldt ook voor een op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage. Dat volgens eiseres de getuige niks over eiseres heeft gezegd wat betreft het wegnemen van steigeronderdelen, doet daar niet aan af.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de aangetroffen werktuigen aan te merken als inbrekerswerktuigen?
7. Eiseres voert aan dat er ten onrechte is overwogen dat eiseres artikel 2:24 van de APV heeft overtreden door “inbrekerswerktuigen” te vervoeren. Eiseres had slechts een stanleymes en een zaklamp bij zich. Deze kunnen op zichzelf niet worden gekwalificeerd als “inbrekerswerktuigen”. Het overige materiaal dat in de bestelbus werd gevonden, behoort niet aan eiseres. Eiseres was noch eigenaar, noch bestuurder van de bestelbus die is aangetroffen. De bestelbus is gehuurd door de medeverdachte.
7.1.
Voor zover eiseres aanvoert dat zij enkel een zaklamp en een stanleymes bij zich had en dat deze niet als inbrekerswerktuigen kunnen worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat het niet uitsluitend gaat om de voorwerpen die eiseres op haar persoon had. Bij de beoordeling of sprake is van inbrekerswerktuigen is het geheel van de omstandigheden van belang [3] . In het busje waarmee zij naar het bouwterrein is gereden, zijn tevens voorwerpen aangetroffen die, gelet op hun aard, het tijdstip en de locatie van aantreffen, wél als inbrekerswerktuigen in de zin van artikel 2:44 van de APV kunnen worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van het voorhanden hebben van en vervoeren van inbrekerswerktuigen. De burgemeester heeft daarbij van belang mogen achten dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat eiseres op het bouwterrein was om de steigeronderdelen weg te nemen c.q. stelen en deze daarna te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester uit mogen gaan van het bestuurlijke rapportage en vast kunnen stellen dat er sprake was van een overtreding van artikel 2:44 van de APV.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Volstaat aannemelijk maken voor het opleggen van een last onder dwangsom?
8. Eiseres voert aan dat een bestuursorgaan moet aantonen dat de overtreding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat het aannemelijk maken niet voldoende is. Hierbij verwijst eiseres naar twee uitspraken, namelijk ECLI:NL:RVS:2017:1818 en ECLI:NL:RVS:2017:1819.
8.1.
De burgemeester merkt op dat in de aangehaalde jurisprudentie sprake is van opgelegde bestuurlijke boetes, die als punitieve sancties gelden, terwijl het in casu gaat om een opgelegde last onder dwangsom. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling moet bij een herstelsanctie de overtreding louter ‘aannemelijk” worden gemaakt. [4] De rechtbank volgt het standpunt van de burgemeester dat het voldoende is wanneer de overtreding aannemelijk wordt gemaakt. Eiseres heeft in bezwaar verklaard dat de medeverdachte het hek reeds had geopend en dat het hek openstond toen zij het terrein betraden. Daarnaast is eiseres strafrechtelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur. De rechtbank volgt de burgemeester in het betoog dat aannemelijk maken genoeg is. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank het meer dan aannemelijk dat het hek is geopend met behulp van de in het busje aangetroffen voorwerpen. In het kader van een bestuurlijke handhavingsmaatregel ter bescherming van de openbare orde is deze mate van aannemelijkheid voldoende. De burgemeester was dan ook bevoegd om op basis hiervan de last onder dwangsom op te leggen. [5]
9. Dit beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit onevenredig?
Is de opgelegde dwangsom te hoog?
10. Eiseres stelt dat zij ten onrechte wordt belast met een hoge dwangsom, nu het voorkomen van inbraken primair door de politie wordt gehandhaafd en de strafrechtelijke sancties bovendien mede een preventief doel dienen. Bovendien is de hoogte van de dwangsom in strijd met het proportionaliteitsbeginsel gezien het feit dat de verwijtbare gedraging gering kan worden genoemd.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de last is opgelegd ter voorkoming van herhaling van de overtreding als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Dit artikel definieert een herstelsanctie als:
"een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding."
Het betreft hier dus een herstelsanctie. De veroordeling van de strafrechter is daarentegen een strafrechtelijke sanctie. Cumulatie van een herstelsanctie en een bestraffende sanctie is toegestaan. [6] Bij de toepassing van een herstelsanctie speelt een eventueel opgelegde of op te leggen strafrechtelijke sanctie geen rol.
10.2.
In artikel 5:32b, derde lid, van de Awb is bepaald dat de dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat de overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [7] De rechtbank volgt het betoog van de burgemeester dat de hoogte van de dwangsom is afgestemd op de aard en ernst van de overtreding en zodanig is vastgesteld dat daarvan een voldoende afschrikwekkende werking uitgaat om herhaling te voorkomen. De rechtbank overweegt, dat de opgelegde dwangsombedragen niet onredelijk zijn. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling is het gebruikelijk om een dwangsom van € 2.500,- per overtreding op te leggen voor het vervoeren van inbrekerswerktuigen. [8] Dat eiseres de overtreding als “gering” beschouwt, maakt dit niet anders. De rechtbank acht het bestreden besluit dan ook niet in strijd met de vereisten van proportionaliteit. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,- een voldoende prikkel vormt om herhaling van de overtreding te voorkomen. Bovendien volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat bij het opleggen van een last onder dwangsom niet primair het inkomen of de draagkracht bepalend is, maar het effect dat van de maatregel moet uitgaan ter voorkoming van herhaling van de overtreding
Heeft de burgemeester de belangen van eiseres voldoende meegewogen bij het opleggen van de last onder dwangsom?
10.3.
Eiseres voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar omstandigheden.
10.4.
De rechtbank stelt vast dat, omdat er een handhavingsplicht geldt, de ruimte voor een belangenafweging beperkt is. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester had moeten afzien van het opleggen van deze last. Voor zover eiseres heeft gewezen op haar GHB-verslaving en haar financiële situatie, geldt dat zij deze omstandigheden niet nader heeft onderbouwd. Daarom kunnen deze niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden.
10.5.
Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. Gomes de Jorge, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982, r.o. 2.2-2.4.
3.Zie ECLI:NL:RBMNE:2021:3991 en de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1476.
4.ABRvS 14december2022, ECLI:NL:RVS:2022:3731, r.o. 3.3.
5.Zie ook uitspraken van de Afdeling van 14-12-2022 en 09-10-2024, respectievelijk ECLI:NL:RVS:2022:3731 en ECLI:NL:RVS:2024:4085.
6.Zie o.m. CRvB 17 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2872; CBb 19 november 2019, ECLI:NL:CBB:2019:601 en ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1018,Gst. 2019/109, m.nt. M.H.W. Bodelier.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 08-11-2023 en 14-08-2019, respectievelijk ECLI:NL:RVS:2023:4153 en ECLI:NL:RVS:2019:2747.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 08-05-2024 en 09-03-2022, respectievelijk ECLI:NL:RVS:2024:1978 EN RVS:2022:655.