ECLI:NL:CRVB:2016:464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
13/3190 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling AWBZ voor betrokkene met syndroom van Down

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de indicatiestelling van het CIZ voor betrokkene, die geboren is met het syndroom van Down, ter discussie staat. Betrokkene is geïndiceerd voor verschillende zorgvormen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 februari 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging, klasse 5, moet worden vastgesteld, in plaats van klasse 4, zoals eerder door de voorzieningenrechter was bepaald. Dit is gebaseerd op de zorgbehoefte van betrokkene, die 670 minuten per week persoonlijke verzorging nodig heeft. De Raad heeft ook geoordeeld dat de indicatie voor Begeleiding individueel op klasse 2 moet worden vastgesteld, en dat de indicatie voor Begeleiding groep op klasse 2 blijft. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover deze betrekking had op de indicatie voor Persoonlijke Verzorging. De Raad heeft de proceskosten van betrokkene in hoger beroep vastgesteld op € 4.421,71 en het griffierecht van € 118,- vergoed.

Uitspraak

13/3190 AWBZ, 13/3303 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2013, 12/3334 en 13/2782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:

CIZ

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 10 februari 2016

PROCESVERLOOP

CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft C.C. Dol hoger beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
De voorzieningenrechter van de Raad heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij uitspraak van 14 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1419 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Voor CIZ zijn verschenen
mr. S. Kersjes en mr. I.C.J.G. Maris. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door C.C. Dol, werkzaam bij Belangenbehartiger.nl en door zijn moeder [naam moeder betrokkene].
Na de zitting is het onderzoek heropend en zijn aan betrokkene bij brief van 20 januari 2014 nadere inlichtingen gevraagd.
Ter voldoening aan dit verzoek zijn namens betrokkene op 3 maart 2014 rapporten van
Welpart B.V. van 26 en 28 februari 2014 ingezonden.
CIZ heeft bij brief van 25 juni 2014 een reactie ingezonden en een notitie van 24 juni 2014 met een gewijzigd standpunt.
Namens betrokkene is daarop bij brief van 23 juli 2014 gereageerd. Tevens is een aanvullend rapport van Welpart B.V. van 10 juli 2014 ingezonden.
CIZ heeft daarop gereageerd bij brief van 17 oktober 2014.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 2003, heeft het syndroom van Down.
1.2.
CIZ heeft betrokkene bij besluit van 6 maart 2012 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor Begeleiding individueel, klasse 1 en Begeleiding groep, klasse 2, beide voor de periode van 6 maart 2012 tot en met
5 maart 2015 en Behandeling individueel voor de periode van 6 maart 2012 tot en met
5 maart 2013.
1.3.
Namens betrokkene is tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2012 (bestreden besluit 1) is CIZ gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar. CIZ heeft het besluit van 6 maart 2012 ingetrokken en vervangen door een nieuw indicatiebesluit. Betrokkene is daarin geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, Begeleiding individueel, klasse 1, Begeleiding groep, klasse 2 voor de periode van 6 maart 2012 tot en met 5 maart 2015 en Behandeling individueel voor de periode van 6 maart 2012 tot en met
5 maart 2013.
1.5.
CIZ heeft op 27 maart 2013 (bestreden besluit 2) een herziene beslissing op bezwaar genomen. Bij dat besluit is betrokkene geïndiceerd voor:
- Persoonlijke Verzorging, klasse 3, voor de periode van 6 maart 2012 tot en met 8 mei 2013;
- Persoonlijke Verzorging, klasse 1, voor de periode van 9 mei 2013 tot en met 5 maart 2015;
- Begeleiding individueel, klasse 1, voor de periode van 6 maart 2012 tot en met 5 maart 2015;
- Begeleiding groep met vervoer, klasse 2, voor de periode van 6 maart 2012 tot en met
5 maart 2015;
- Behandeling individueel, voor de periode van 27 maart 2013 tot en met 27 maart 2014.
Aan dit besluit is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat ten onrechte een indicatie is gegeven voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3, omdat een indicatie voor klasse 1 juist is. Verzoeker heeft 670 minuten per week persoonlijke verzorging nodig. Aftrek van samenvallende zorgmomenten (245 minuten per week) en het optellen van het aantal zorgmomenten
(98 minuten per week) resulteert in 523 minuten per week. Van dit aantal wordt één uur per etmaal (420 minuten per week) gebruikelijke zorg afgetrokken, zodat één uur en 45 minuten per week bovengebruikelijke zorg resteert waarvoor een aanspraak op zorg bestaat. De wijziging van de omvang van de functie gaat zes weken na de beslissing op bezwaar in om betrokkene te laten wennen aan de gewijzigde aanspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de functie Persoonlijke Verzorging betreft, beslist dat betrokkene voor de periode van 6 maart 2012 tot 5 maart 2015 in aanmerking komt voor Persoonlijke verzorging, klasse 4, en bepaald dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 2. Hierbij heeft de voorzieningenrechter verwezen naar de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9358, waarin de Raad heeft beslist dat geen wettelijke grondslag kan worden aangewezen om standaard één uur per etmaal in mindering te brengen op de (bovengebruikelijke) noodzakelijke zorg. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen dat CIZ gelet op deze uitspraak bij de indicatiestelling voor Persoonlijke Verzorging ten onrechte een aftrek van één uur per etmaal heeft toegepast. Uitgaande van de omvang van de zorgbehoefte vóór de aftrek van één uur, 523 minuten per week, dient betrokkene in aanmerking te komen voor Persoonlijke Verzorging, klasse 4.
3.1.
CIZ heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2011 anders zijn gaan luiden dan de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2010. Bij kinderen is niet langer sprake van een standaardaftrek van het eerste uur bovengebruikelijke zorg, maar van een optelling van één uur per etmaal bij de zorg die gebruikelijk is voor kinderen in het algemeen. Dit uur behoort tot de bandbreedte van de gebruikelijke zorg die van ouders in het algemeen gevergd mag worden en is geen bovengebruikelijke zorg. In de visie van CIZ betekent dit dat het extra uur niet leidt tot een beperking van de aanspraak op AWBZ-zorg als bedoeld in de onder 2 bedoelde uitspraak van de Raad van 1 mei 2013,ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9358.
3.2.
Namens betrokkene is in hoger beroep aangevoerd dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging bij het het bestreden besluit 2 met ingang van 9 mei 2013 ten onrechte fors is verlaagd, waardoor het zorgvuldig opgebouwde zorgnetwerk uit elkaar dreigt te vallen. Persoonlijke Verzorging, klasse 4, is noodzakelijk. Verder is aangevoerd dat de indicatie voor Begeleiding individueel te krap bemeten is. Deze moet op klasse 6 worden gesteld. De indicatie voor Begeleiding groep dient op klasse 4 in plaats van klasse 2 te worden vastgesteld. Aftrek van één uur zorg per etmaal wegens extra gebruikelijke zorg is niet geoorloofd, gelet op de uitspraak van de Raad van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:134.
3.3.
Welpart B.V. heeft op verzoek van betrokkene onderzoek gedaan naar de zorgbehoefte in zijn specifieke situatie. Het onderzoek en de beoordeling zijn gedaan door de medisch adviseur
H. van den Heuvel en de indicatiesteller Zeeman-Teeuwissen op grond van de regels die CIZ voor de indicatiestelling hanteert. Zij hebben van hun onderzoek en bevindingen verslag gedaan in rapporten van 26 en 28 februari 2014. De conclusie is dat de indicatie als volgt moet luiden:
- Persoonlijke Verzorging, klasse 4 (7-9,9 uur per week)
- Begeleiding individueel, klasse 6 (10-12,9 uur per week)
- Begeleiding groep, klasse 3, met vervoer
- Behandeling individueel.
3.4.
CIZ heeft bij brief van 25 juni 2014 op basis van een aanvullend advies van zijn medisch adviseur E. Sen van 24 juni 2014, een nieuw standpunt ingenomen over de indicatie. Deze zou voor de periode van 6 maart 2012 tot 5 maart 2015 moeten luiden:
- Persoonlijke Verzorging, klasse 5 (10-12,9 uur per week)
- Begeleiding individueel, klasse 1 (0-1,9 uur per week)
- Begeleiding groep, klasse 2, met vervoer
- Behandeling individueel voor de periode van 27 maart 2013 tot 5 maart 2015.
Bij de nieuwe indicatie is afgezien van een aftrek van één uur per etmaal wegens extra gebruikelijke zorg. Dit brengt de totaal benodigde zorg voor Persoonlijke Verzorging op 621 minuten per week (10 uur en 21 minuten per week). Voor Persoonlijke Verzorging op schooldagen is geen zorg geïndiceerd. In de REC-indicatie is daarvoor 50 minuten per week toegekend. Welpart B.V. gaat er volgens CIZ ten onrechte van uit dat meer zorg nodig is dan beschreven in het schoolplan. Welpart B.V. schrijft dat bij alle Persoonlijke Verzorging directe aansturing, toezicht en hulp nodig is, terwijl het schoolplan het heeft over enige hulp en enig toezicht. De school heeft geen gemotiveerde aanvraag voor betrokkene gedaan, noch verklaard dat extra persoonlijke verzorging op schooldagen nodig is. CIZ gaat er daarom van uit dat de 50 minuten die REC heeft geïndiceerd toereikend zijn. CIZ bestrijdt het standpunt van Welpart dat betrokkene op grond van de scores in het indicatierapport is aangewezen op permanent toezicht. Uit aanvullend onderzoek van de medisch adviseur van CIZ volgt dat de eerdere scores te hoog zijn geweest. CIZ bestrijdt het standpunt van Welpart dat CIZ de normtijden heeft gehalveerd. Voor betrokkene zijn de volle normtijden gehanteerd. Voor afwijking ten gunste van betrokkene is geen aanleiding, omdat de normtijden aangeven wat doelmatige zorg inhoudt. Op meer dan doelmatige zorg bestaat geen recht. Voor Begeleiding individueel is klasse 1 geïndiceerd ten behoeve van het aanbrengen van structuur en het voeren van regie in de thuissituatie. Voor begeleiding naar het ziekenhuis en de therapie en begeleiding bij het oefenen is de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend. Begeleiding bij de zwemles is niet geïndiceerd, omdat uit de uitspraak van de Raad van 12 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3923 volgt dat dit geen AWBZ-zorg is. Voor begeleiding op school is evenmin tijd geïndiceerd. In paragraaf 7.3 van de Indicatiewijzer is neergelegd dat tijdens schooluren alleen Begeleiding individueel kan worden toegekend voor het uitoefenen van toezicht tijdens het onderwijs. Dit kan alleen als gedragsproblemen de omgang met andere kinderen bemoeilijkt. De indicatie kan ten hoogste klasse 2 zijn. De medisch adviseurs van CIZ hebben echter op 19 februari 2013 vastgesteld dat betrokkene geen matige tot ernstige gedragsproblemen heeft. Betrokkene heeft daar geen contra-expertise tegenover gesteld. Volgens Welpart B.V. is begeleiding individueel nodig om betrokkene aan het leren toe te laten komen. Dit kan volgens CIZ niet tot toekenning Begeleiding individueel leiden omdat begeleiding voor dat doel onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs valt. Betrokkene heeft een REC III-indicatie, waaruit blijkt dat aangepast onderwijs nodig is. Uit documentatie van de school blijkt dat extra individuele begeleiding nodig is, zoals het speciaal onderwijs die biedt, maar dat de school van betrokkene deze niet kan leveren. De keuze van de ouders van betrokkene voor regulier onderwijs, kan volgens CIZ echter niet betekenen dat deze extra individuele begeleiding ten laste van de AWBZ komt. Voor Begeleiding groep is klasse 2 toegekend om de ouders van betrokkene te ontlasten voor bovengebruikelijk toezicht in het weekeinde en de vakanties.
3.5.
Namens betrokkene is aangevoerd dat Welpart B.V. voor Persoonlijke Verzorging op school meer zorg nodig vindt dan de 50 minuten waarin de REC-indicatie voorziet. Welpart B.V. is afgegaan op specifiek bij de school ingewonnen informatie. Ondersteuning thuis bij het oefenen van de therapie valt volgens Welpart B.V. wel onder de functie Begeleiding individueel, namelijk het oefenen van vaardigheden. Ook de ondersteuning bij het zwemmen valt volgens Welpart B.V. onder de functie Begeleiding individueel, nu betrokkene extra aansporing nodig heeft om te komen tot deze vaardigheid. Onder verwijzing naar een aanvullend rapport van Welpart B.V. is aangevoerd dat uit onderzoek is gebleken dat betrokkene op meerdere punten continu hulp, toezicht of sturing nodig heeft. Steeds is het nodig alert te zijn op signalen die duiden op het ontstaan van gedragsproblemen, zoals verbale agressie, lichamelijk agressief en dwangmatig gedrag. Wat het permanent toezicht betreft heeft CIZ niet duidelijk gemaakt hoe zij tot de beschrijvingen en scores komt. Welpart B.V. heeft de scores vastgesteld en het probleemgedrag, de psychosociale problemen en de beperkingen in de sociale redzaamheid beschreven op basis van de verkregen informatie. Het is onduidelijk op grond van welke feiten en waarderingen CIZ na het onderzoek van Welpart B.V. tot lagere scores is gekomen. Namens betrokkene is verder aangevoerd dat CIZ ten onrechte niet heeft onderzocht of extra zorg nodig is in de schoolsituatie. CIZ heeft de wettelijke opdracht om dat onderzoek te doen en mag dat niet laten afhangen van een aanvraag of verklaring van de school. Namens betrokkene wordt bestreden dat het speciaal onderwijs voorliggend is. Betrokkene volgt regulier onderwijs met een rugzakje. Deze optie is volgens de Indicatiewijzer gelijkwaardig aan speciaal onderwijs. Namens betrokkene is erop gewezen dat de indicatie van CIZ uitsluitend op dossieronderzoek berust en dat CIZ, anders dan Welpart B.V., geen onderzoek in de thuissituatie heeft gedaan, wat de andere uitkomst van de indicatiestelling kan verklaren. CIZ is ook uitsluitend afgegaan op het schoolplan 2012-2013. CIZ is in het geheel niet ingegaan op de door Welpart B.V. mondeling verkregen informatie van de schoolbegeleiders, de hulpverlener in de thuissituatie en de ouders. Welpart B.V. heeft Begeleiding groep, klasse 3, geïndiceerd omdat de ouders zich onvoldoende ontlast voelen met twee dagdelen. Twee dagdelen per weekeinde zijn toereikend, maar in de vakantieperiodes is pas sprake van ontlasting als betrokkene vier dagdelen door de week kan meedoen met activiteiten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepen zijn niet gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent dat de hoger beroepen gericht zijn tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit 2.
4.2.
De beroepsgrond van CIZ dat het CIZ vrijstaat om bij kinderen één uur per etmaal op te tellen bij de zorg bij de zorg die gebruikelijk is voor kinderen in het algemeen, omdat dit binnen de bandbreedte valt van de gebruikelijke zorg die van ouders in het algemeen gevergd mag worden, treft geen doel. Verwezen wordt naar de uitspraak 9 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1497. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 terecht gegrond heeft verklaard.
4.3.
Uit de brief van CIZ van 25 juni 2014 blijkt dat CIZ zich niet langer achter de indicatie in het bestreden besluit 2 stelt. Nu CIZ in deze brief heeft overwogen dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging op klasse 5 moet worden gesteld en de indicatie als zodanig tussen partijen in geschil is, moet het hoger beroep van betrokkene gegrond worden verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in ieder geval in zoverre niet in stand kan blijven voor zover daarin is beslist dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging klasse 4 moet zijn.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de indicaties voor Persoonlijke Verzorging, Begeleiding individueel en Begeleiding groep.
4.5.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in geding loopt van 16 februari 2012 tot
27 maart 2013. Bij de beoordeling van het beroep wordt vooropgesteld dat het onderzoek van CIZ gericht moet zijn op het in kaart brengen van de beperkingen, de gevolgen daarvan en de zorg die in dat verband nodig is (zie de uitspraken van 10 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2982 en
26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3953). CIZ heeft het onderzoek verricht door informatie in te winnen bij de behandelend sector en door kennisneming van de stukken van het dossier. Welpart B.V. heeft bij de behandelend sector en begeleiders van betrokkene eind 2013 en begin 2014 aanvullende informatie ingewonnen en daarnaast ook bij betrokkene in zijn thuissituatie onderzoek gedaan. Beiden hebben AWBZ-zorg geïndiceerd op grond van de Beleidsregels en de Indicatiewijzer.
4.6.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging thuis en aanvullend op de in de Cluster III-indicatie begrepen zorg gesteld moet worden op klasse 4. Betrokkene heeft daartoe een beroep gedaan op het Welpart-advies van 28 februari 2014. CIZ heeft de indicatie voor Persoonlijke Verzorging blijkens de brief van 25 juni 2014 vervolgens gesteld op klasse 5. Dit betekent dat daarmee aan het beroep is tegemoetgekomen. Wat namens betrokkene is aangevoerd over de normtijden en over het aangewezen zijn op permanent toezicht hoeft daarom geen bespreking meer.
4.7.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de indicatie voor Begeleiding individueel in de thuissituatie op klasse 3 gesteld moet worden en op school, aanvullend op de cluster III-indicatie, eveneens op klasse 3. CIZ heeft de indicatie voor Begeleiding individueel op klasse 1 gesteld. CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen AWBZ-zorg wordt geïndiceerd voor begeleiding naar de therapie en bij het oefenen in de thuissituatie.
4.7.1.
Behandeling in de vorm van de therapie valt onder de Zvw. Het begeleiden naar de plaats waar de therapie wordt gegeven valt niet onder de activiteiten genoemd in artikel 6, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza). Het oefenen van de therapie in de thuissituatie ligt in het verlengde van de therapie en kan om die reden niet worden aangemerkt als het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, van het Bza. Het bieden van ondersteuning bij de zwemles leidt niet tot een aanspraak op AWBZ-zorg
(zie de uitspraak van 12 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3923) omdat het daarbij niet gaat om activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid van een verzekerde, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Bza. Hieruit vloeit voort dat CIZ de indicatie voor Begeleiding individueel in de thuissituatie terecht heeft vastgesteld op klasse 1 voor het aanbrengen van structuur en het voeren van regie.
4.7.2.
Wat begeleiding in de schoolsituatie betreft wordt het volgende overwogen. Blijkens de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ valt begeleiding op school in verband met gedrag van een kind dat het leren bemoeilijkt onder de verantwoordelijkheid van de school. Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt kan Begeleiding individueel op grond van de AWBZ zijn aangewezen. Het speciaal onderwijs voorziet als voorliggende voorziening in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs, te weten het ondersteunen en aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie, ondersteuning bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid en oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handeling die de zelfredzaamheid tot doel hebben. Ten laste van de AWBZ-functie Begeleiding, kan uitsluitend Begeleiding individueel gericht op toezicht aangewezen zijn voor de tijd dat het kind deelneemt aan het onderwijs. De omvang ervan is afhankelijk van de mate van de gedragsproblemen die de omgang met andere kinderen bemoeilijkt en is maximaal klasse 2. In geval van zeer ernstige gedragsproblemen kan één klasse extra worden toegekend. Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op tenminste drie van de volgende vijf terreinen een drie wordt gescoord: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het psychisch (on-)welbevinden en beperkingen in de sociale redzaamheid.
4.7.3.
Uit de medische gedingstukken blijkt niet dat bij betrokkene sprake is van zeer ernstige gedragsproblematiek als bedoeld in de onder 4.7.2 weergegeven beleidsregels. Volgens de medisch adviseur van CIZ (rapport van 19 februari 2013) is geen sprake van matige tot ernstige gedragsproblematiek. De medisch adviseur van Welpart B.V., H. van den Heuvel, maakt in zijn rapport van 26 februari 2014 melding van agressieve uitingen die voor andere kinderen verwarrend kunnen zijn, maar benoemt deze niet als zeer ernstig. Uit informatie aangeleverd door de school blijkt evenmin van zeer ernstige gedragsproblematiek. Verwezen wordt naar de beoordeling hiervan in het rapport van de medisch adviseur van CIZ, E. Sen, van 1 juni 2014. Betrokkene beschikt over een Cluster III-indicatie voor speciaal onderwijs. Deze indicatie voorziet volgens Welpart B.V., welk gegeven door partijen niet is bestreden, in 55 minuten individuele begeleiding per week. Dit is een voorliggende voorziening ten opzichte van de AWBZ. Welpart B.V. heeft de begeleidingsbehoefte op school vastgesteld op 425 minuten per week. Na aftrek van genoemde
55 minuten resteert 370 minuten, wat neerkomt op klasse 3. Bij deze extra begeleiding gaat het volgens Welpart B.V. om extra aansturing van betrokkene om zijn taken uit te voeren en extra ondersteuning bij de gymlessen. In de pauzes en tijdens de creatieve lessen is aansturing van het gedrag nodig in het contact met andere kinderen. Deze indicatie berust op gesprekken met de individuele begeleider van betrokkene op school en de ambulant begeleider van het REC, die beiden hebben aangegeven dat de gedragsproblemen naar andere kinderen tijdens de pauzes, bij vrije lessen en spel en sport zodanig zijn dat een op een begeleiding nodig is, naast de extra begeleiding die nodig is bij het leren. Uit de onder 4.7.2 genoemde beleidsregels volgt dat geen aanspraak bestaat op Begeleiding individueel op grond van de AWBZ voor ondersteuning bij het leren omdat dit onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs valt. Wel bestaat aanspraak op Begeleiding individueel voor toezicht op betrokkene in verband met de bij hem vastgestelde gedragsproblemen bij de omgang met andere kinderen. Daarvoor is niet noodzakelijk dat deze problemen zeer ernstig zijn. Nu niet blijkt van matige of ernstige gedragsproblemen en de ten hoogste toe te kennen klasse volgens de Beleidsregels klasse 2 is, bestaat aanspraak op een indicatie voor Begeleiding individueel, klasse 1.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat CIZ de aanspraak op Begeleiding individueel niet juist heeft vastgesteld. Deze moet voor thuis en op school samen worden vastgesteld op klasse 2.
4.9.
De beroepsgrond dat voor Begeleiding groep klasse 3 of 4, in plaats van klasse 2, had moeten worden toegekend slaagt niet. CIZ heeft klasse 2 toegekend als respijtzorg om de overbelaste moeder van betrokkene te ontlasten. Namens betrokkene is geen medische verklaring ingebracht dat klasse 2 onvoldoende is om dit doel te kunnen bereiken. Dat de ouders zich ontlast voelen bij klasse 4 en dat, zoals Welpart B.V. heeft verklaard klasse 3 niet onredelijk is, betekent niet dat klasse 2 op objectief medische gronden ontoereikend moet worden geacht.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank het bestreden besluit 2 ten onrechte alleen heeft vernietigd voor zover het de functie Persoonlijke Verzorging betreft. Uit het vorenstaande volgt ook dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bepaald dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging op klasse 4 dient te worden gesteld. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden vernietigd, behoudens voor zover CIZ daarin is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. Uit 4.4 tot en met 4.9 volgt dat de aanspraak op AWBZ-zorg dient te worden vastgesteld op:
- Persoonlijke Verzorging, klasse 5 (10-12,9 uur per week) voor de periode van 6 maart 2012 tot en met 5 maart 2015,
- Begeleiding individueel, klasse 2 (2-3,9 uur per week) voor de periode van 6 maart 2012 tot en met 5 maart 2015,
- Begeleiding groep, klasse 2, met vervoer voor de periode van 6 maart 2012 tot en met
5 maart 2015, en
- Behandeling individueel voor de periode van 27 maart 2013 tot en met 27 maart 2014,
De Raad zal in die zin zelf in de zaak voorzien.
6.1.
Over de proceskosten wordt het volgende overwogen. CIZ heeft aangevoerd dat het bedrag van de door betrokkene verzochte proceskostenvergoeding van € 2.933,71 voor advisering door Welpart B.V. te hoog is. CIZ heeft gevraagd de laatste reactie van Welpart B.V. buiten beschouwing te laten omdat deze een herhaling van zetten is. Verder is het gefactureerde bedrag van € 125,- per uur voor advisering ter zake van indicatiestelling te hoog, omdat een indicatiesteller op HBO-niveau geschoold is. CIZ stelt zich op het standpunt dat hiervoor ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken geen hoger tarief mag gelden dan € 40,45 per uur. CIZ leidt uit deze factuur af dat aan de advisering door Welpart in hoger beroep 23,5 uur is besteed. CIZ meent dat een ervaren indicatiesteller met een tijdsbesteding 7,5 uur had kunnen volstaan en een medisch adviseur met 2 uur. Dit komt overeen € 303,38 voor de indicatiesteller en € 332,18 voor de medisch adviseur.
6.2.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld. Ter uitvoering hiervan bepaalt het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover hier van belang en ten tijde van belang, dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
6.3.
Dat betrokkene zich ten behoeve van een reactie op de notitie van CIZ van 24 juni 2014 van advies heeft laten dienen door Welpart B.V. was gezien de inhoud van die brief niet onredelijk en daarom geen herhaling van zetten. De door Welpart B.V. gefactureerde kosten zijn niet onredelijk. Het uit de laatste factuur blijkende tarief van € 100,- per uur is, afgezet tegen het maximumtarief van € 116,09 per uur voor werkzaamheden van min of meer wetenschappelijke of bijzondere aard, genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, niet onredelijk. Verwezen wordt naar de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2950. Dat bij CIZ de functie van indicatiesteller een functie op HBO-niveau is, doet hieraan niet af. Dit betekent dat de proceskosten voor deskundigenadvies worden vastgesteld op € 2.933,71 in hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep worden vastgesteld op € 1.488,-.
6.4.
Het verzoek om de kosten van het advies van A. Evers te vergoeden wordt afgewezen, omdat dit advies in een andere zaak is uitgebracht.
7. De Raad wijst het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente af nu niet is gebleken van vertraging bij de voldoening van een geldsom.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, behoudens voor zover CIZ daarin
is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- beslist dat betrokkene aanspraak heeft op AWBZ-zorg als in 5 weergegeven en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit 2;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 4.421,71;
- bepaalt dat CIZ het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.L. Rijnen

TM