ECLI:NL:CRVB:2025:1538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/2382 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid en nabetaling garantietoelage

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2025 wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid. Betrokkene was gedurende twee jaar ongeschikt voor het verrichten van haar arbeid door ziekte. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst terecht het ontslag heeft verleend, omdat herstel binnen zes maanden niet te verwachten was en er geen passende arbeid kon worden aangeboden. Daarnaast wordt vastgesteld dat de nabetaling van de garantietoelage correct is berekend, maar dat er ten onrechte een dwangsom is verrekend met de pensioenpremie. De Raad oordeelt dat de dwangsom aan betrokkene moet worden uitbetaald, vermeerderd met wettelijke rente. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak volgt op hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2024, 20/3495 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst [gebied] te [plaats] (dagelijks bestuur)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat voldaan is aan de voorwaarden voor een ontslag wegens ziekte en dat het dagelijks bestuur dat ontslag mocht verlenen. De Raad oordeelt verder dat het dagelijks bestuur bepaalde verlofuren ten onrechte niet heeft uitbetaald naar (gemeentelijke) schaal 10A en dat verrekening van de toegekende dwangsom met het werknemersdeel van de pensioenpremie niet mogelijk is, omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt.
PROCESVERLOOP
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. F.E. de Bruijn, advocaat, hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 september 2025. Voor het dagelijks bestuur zijn mr. De Bruijn en mr. S.J.C. Opgenhaeffen, advocaat, verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1.1. Betrokkene werkte tot [datum] 2014 bij de gemeente [naam gemeente] als medewerker [naam functie 1] . Vanaf die datum was zij, vanwege een overdacht van taken, in de functie van [naam functie 2] werkzaam bij de Omgevingsdienst [gebied] ( Omgevingsdienst ). Voor de eventuele nadelige gevolgen van deze overgang voor de bezoldiging gold op grond van het Sociaal Plan Omgevingsdienst [gebied] (Sociaal Plan) een garantietoelage.
1.2. Betrokkene heeft zich op 30 oktober 2017 en, na een korte hervatting, opnieuw op 11 december 2017, ziekgemeld.
1.3. Op 16 mei 2019 heeft de Raad uitspraak gedaan in een geschil tussen betrokkene en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de waardering van de functie van [naam functie 2] . [1] De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en heeft deze functie gewaardeerd op (gemeentelijke) schaal 10A met ingang van 31 augustus 2009.
1.4. Met een besluit van 25 september 2019 heeft het dagelijks bestuur aan betrokkene meegedeeld dat haar garantietoelage vanaf [datum] 2014 tot de datum van uitdiensttreding bij de Omgevingsdienst wordt verhoogd als ware zij ingeschaald in de gemeentelijke schaal 10A. Dit leidt tot een nabetaling van € 24.351,30 bruto, die met het salaris van oktober 2019 wordt uitbetaald. Betrokkene heeft tegen het besluit van 25 september 2019 en de salarisspecificatie van oktober 2019 bezwaar gemaakt.
1.5. Het dagelijks bestuur heeft met zijn besluit van 29 november 2019 aan betrokkene per 1 december 2019 ontslag verleend op grond van ongeschiktheid wegens arbeidsongeschiktheid. [2] In de salarisspecificatie van december 2019 heeft vervolgens een eindafrekening plaatsgevonden. Betrokkene heeft tegen het besluit van 29 november 2019 en tegen de salarisspecificatie van december 2019 bezwaar gemaakt.
1.6. Met een besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur, voor zover van belang, de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 25 september 2019 en 29 november 2019 en tegen de salarisspecificatie van december 2019 ongegrond verklaard. Het bezwaar van betrokkene tegen de salarisspecificatie van oktober 2019 is nietontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat aan het bezwaar al tegemoet is gekomen. Het dagelijks bestuur heeft verder aan betrokkene een dwangsom toegekend van € 1.442,- op grond van artikel 4:17 van de Awb [3] en bepaald dat dit bedrag wordt verrekend met het door betrokkene nog verschuldigde werknemersdeel van de pensioenpremie.
1.7. Met een beslissing op bezwaar van 6 januari 2021 heeft het Uwv [4] aan betrokkene per 28 oktober 2019 op grond van de WIA [5] een IVA [6] -uitkering toegekend, gebaseerd op het maximale dagloon. Daarbij is uitgegaan van 30 oktober 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Er is geen loonsanctie opgelegd. De Raad heeft in zijn uitspraak van 22 januari 2024 [7] geoordeeld dat de beslissing van het Uwv om geen loonsanctie op te leggen niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering en heeft om die reden het besluit van 6 januari 2021 vernietigd. Omdat herstel van het geconstateerde gebrek niet kan leiden tot het alsnog opleggen van een loonsanctie, zijn de rechtsgevolgen van het besluit van 6 januari 2021 in stand gelaten.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het ontslag. Het ontslagbesluit van 29 november 2019 is herroepen.
2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om ontslag te verlenen, omdat niet is voldaan aan de in artikel 11.1.5, eerste lid, van de CAP genoemde voorwaarden. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat alleen een positieve WIA-beschikking, ook als die berekend is naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, onvoldoende is om te oordelen dat voldaan is aan de ontslagvoorwaarden. Uit zowel de WIA-beschikking als uit de correspondentie met de bedrijfsarts kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat binnen 26 weken geen herstel te verwachten is. Ook is niet voldaan aan de voorwaarde dat het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de organisatie van de provincie andere passende arbeid aan te bieden. Uit de stukken is de rechtbank namelijk niet gebleken dat onderzoek is gedaan naar re-integratiemogelijkheden op taakniveau.
2.2. Wat betreft het besluit van 25 september 2019 volgt de rechtbank de door het dagelijks bestuur verstrekte toelichting op de berekening van de nabetaling van de garantietoelage. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat in de salarisspecificatie van oktober 2019 de wettelijke rente onjuist was berekend geen aanleiding om de gevraagde bezwaarkosten te vergoeden. Wat betreft de salarisspecificatie van december 2019 heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat niet is gebleken dat de berekening van de uitbetaalde verlofuren onjuist is. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur verplicht is tot afdracht van het werknemersdeel van de pensioenpremie en dat de toegekende dwangsom daarmee verrekend mocht worden.
Standpunten partijen
3. Partijen zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank juist is aan de hand van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt en dat het hoger beroep van betrokkene deels slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontslag
4.1.1. Het dagelijks bestuur heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel voldaan is aan de voorwaarden die in artikel 11.1.5, eerste lid, van de CAP zijn vermeld voor een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid. Deze grond slaagt.
4.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene ten tijde van het ontslag twee jaar ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid door ziekte. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 11.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAP. Het geschil beperkt zich tot de vraag of daarnaast ook voldaan is aan de in dat artikellid onder b en c opgenomen voorwaarden. Die voorwaarden houden, voor zover hier van belang, in dat herstel niet binnen een periode van zes maanden te verwachten is (sub b) en dat het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken binnen de provincie andere passende arbeid aan te bieden (sub c).
4.1.3. Het betoog van het dagelijks bestuur dat, gelet op de toelichting bij (de voorloper van) artikel 11.1.5 van de CAP, met de positieve beslissing door het Uwv op de WIAaanvraag reeds aan alle ontslagvoorwaarden is voldaan, volgt de Raad, net als de rechtbank, niet. De Raad voegt aan de overwegingen van de rechtbank toe dat een dergelijke interpretatie van artikel 11.1.5 van de CAP niet strookt met de duidelijke tekst van die bepaling. [8] Wat het dagelijks bestuur heeft aangevoerd over de uitleg van cao-bepalingen, leidt niet tot een ander oordeel, nu het hier niet gaat om de uitleg van een cao-bepaling, maar om een algemeen verbindend voorschrift. Ook de verwijzing naar de uitspraak van 31 juli 2014 [9] gaat niet op, omdat daar sprake was van een duidelijk andersluidende bepaling.
4.1.4. De beroepsgrond van het dagelijks bestuur dat het dossier voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat aan de voorwaarden vermeld in artikel 11.1.5, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de CAP is voldaan, slaagt wel.
4.1.5. Uit het dossier komt het volgende naar voren. Het Uwv concludeert in een op verzoek van betrokkene uitgebracht deskundigenoordeel op 24 juli 2018 dat betrokkene haar eigen werk niet kan verrichten, maar niet volledig arbeidsongeschikt is en kan meewerken aan re-integratie. Uit een op verzoek van de Omgevingsdienst uitgebracht rapport van het ICARA [10] van 2 november 2018, met bijbehorende functionele mogelijkhedenlijst (FML), blijkt dat betrokkene veel beperkingen heeft en dat de functiebelasting haar belastbaarheid overschrijdt. Er zijn structurele beperkingen die duurzame terugkeer in het eigen werk belemmeren. Betrokkene wordt blijvend ongeschikt geacht voor het eigen werk. Geadviseerd wordt om, naast oplossing van het conflict, naar passend werk bij de Omgevingsdienst te zoeken of, als dat er niet blijkt te zijn, elders te zoeken naar passende arbeid. Laborum [11] heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de mogelijkheden in spoor 1 en 2. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 7 februari 2019. De arbeidsdeskundige van Laborum komt tot de conclusie dat de functie van betrokkene niet passend (te maken) is en dat er geen ander passend werk voor haar bij de Omgevingsdienst is. De arbeidsdeskundige adviseert om een haalbaarheidsonderzoek te doen naar de mogelijkheden in spoor 2, vanwege het eenzijdige arbeidsverleden en de vele beperkingen van betrokkene. Dat haalbaarheidsonderzoek heeft de re-integratiecoach van Laborum vervolgens verricht. De inschatting is dat de beperkingen duurzaam zijn vanwege de chronische aard van de medische beperkingen. Geconcludeerd wordt dat er geen functies te duiden zijn die enigszins aansluiten bij de kwaliteit en belastbaarheid van betrokkene en dat het niet reëel is te verwachten dat betrokkene daadwerkelijk loonvormende arbeid zal kunnen uitvoeren. Het starten van een spoor 2 traject wordt niet zinvol geacht en geadviseerd wordt dit aan het Uwv voor te leggen. De Omgevingsdienst heeft aan dit advies gehoor gegeven en op 13 mei 2019 heeft het Uwv opnieuw een deskundigenadvies uitgebracht. Het Uwv acht de reintegratie-inspanningen van de Omgevingsdienst onvoldoende. Het traject in spoor 2 had eerder ingezet moeten worden en de Omgevingsdienst had actie moeten ondernemen om het werkgerelateerde probleem op te lossen. De bedrijfsarts concludeert vervolgens na een spreekuur op 19 juni 2019 dat bij betrokkene eerder sprake is van achteruitgang dan van vooruitgang en dat haar belastbaarheid dus niet is verbeterd sinds de eerdere FML. Volgens de bedrijfsarts is spoor 1 niet meer aan de orde en is na overleg met betrokkene geconcludeerd dat mediation niet zinvol is. Betrokkene is volgens de bedrijfsarts aangewezen op spoor 2. Betrokkene is hiervoor aangemeld bij Weustink. [12] Weustink rapporteert op 26 augustus 2019 dat de mogelijkheden voor betrokkene op de arbeidsmarkt gezien haar beperkingen gering zijn. Zij kan onder voorwaarden licht administratief of licht financieel werk en misschien onder voorwaarden licht productiewerk doen, maar passende vacatures zijn niet gevonden. Volgens Weustink vindt het traject geen doorgang meer, omdat betrokkene op 12 september 2019 heeft laten weten dat haar gezondheid dat niet toelaat. De bedrijfsarts meldt, na een (telefonisch) spreekuur op 9 oktober 2019, dat betrokkene andere medische klachten heeft gekregen bij het al bestaande beeld en dat dat de reden is dat zij de afspraak voor spoor 2 heeft afgezegd. Volgens de bedrijfsarts zijn de medische beperkingen toegenomen en zijn er voorlopig geen mogelijkheden voor de eigen of voor andere arbeid. De prognose is uiterst matig en hij adviseert spoor 2 “on hold” te zetten tot sprake is van meer stabilisatie en herstel van de medische klachten die erbij zijn gekomen. Op 20 november 2019 deelt de bedrijfsarts mee dat de door ICARA genoemde beperkingen nog steeds en nadrukkelijker aanwezig zijn en dat sprake is van een toename van de beperkingen. Op 25 november 2019 antwoordt de bedrijfsarts op door de Omgevingsdienst gestelde vragen dat de belastbaarheid van betrokkene uiterst miniem is, dat er geen verbetering te verwachten is en dat de inzetbaarheid van betrokkene te gering is om nog van enige kans of positieve verwachting te kunnen spreken. Per 28 oktober 2019 heeft het Uwv aan betrokkene – na een theoretische schatting – (alsnog) een IVA-uitkering toegekend. Hieraan ligt onder meer een advies van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van het Uwv van 24 december 2020 ten grondslag, waarin, onder verwijzing naar een rapportage van de (bezwaar)verzekeringsarts, is vermeld dat de door ICARA vastgestelde belastbaarheid (van 20 uur per week) al geldt sinds eind 2018 en duurzaam is. De (bezwaar)arbeidsdeskundige vindt de maatgevende arbeid ongeschikt en de arbeidsmogelijkheden gering. Op 8 november 2021 herhaalt zij dit en voegt zij daaraan toe dat er door de combinatie van beperkingen bij de Ondersteuningsdienst geen mogelijkheden voor betrokkene meer waren.
4.1.6. Uit deze informatie blijkt duidelijk dat betrokkene ten tijde van het ontslag en ook daarna zeer beperkt belastbaar was voor werkzaamheden en dat deze beperkingen duurzaam waren. Herstel van betrokkene, waaronder dient te worden verstaan volledig herstel, [13] was binnen zes maanden niet te verwachten. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 11.1.5, eerste lid, onderdeel b, van de CAP.
4.1.7. Verder volgt uit deze informatie dat met de belastbaarheid van betrokkene weliswaar enige functies te duiden waren, maar ook dat haar arbeidsmogelijkheden zeer beperkt waren. Laborum, de bedrijfsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige concluderen dat er geen passende arbeid voor betrokkene bij de Omgevingsdienst was. Verder heeft het dagelijks bestuur direct voorafgaand aan het ontslag nog een concreet onderzoek verricht naar voor betrokkene passende functies. Met het overzicht van 29 november 2019 is voldoende gemotiveerd dat dergelijke functies er niet waren. Betrokkene heeft haar betoog dat dergelijke functies wel beschikbaar waren niet onderbouwd. Daarmee is ook voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 11.1.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de CAP. Dat, zoals betrokkene heeft aangevoerd, de Raad in de WIA-uitspraak van 24 januari 2024 [14] heeft geoordeeld dat de Omgevingsdienst onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht, is juist, maar doet aan de hiervoor getrokken conclusie geen afbreuk. Daarbij is van belang dat de beoordeling in een WIA-zaak niet gelijk is aan de beoordeling in deze zaak. Bij de WIA-beoordeling wordt vooral gekeken naar re-integratie-inspanningen en is niet bepalend of er daadwerkelijk passende functies zijn. Dit is wel wat op grond van artikel 11.1.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de CAP onderzocht moet worden, waarbij nog geldt dat dit onderzoek niet zover gaat dat de werkgever een niet-bestaande functie zou moeten creëren. [15]
4.1.8. Uit wat hiervoor onder 4.1.1. tot en met 4.1.7 is overwogen volgt dat het dagelijks bestuur bevoegd was om betrokkene op grond van artikel 11.1.5 van de CAP ontslag te verlenen wegens arbeidsongeschiktheid. Uit wat betrokkene heeft aangevoerd, volgt niet dat het dagelijks bestuur daarvan in de gegeven omstandigheden geen gebruik mocht maken.
Besluit van 25 september 2019 (nabetaling garantietoelage)
4.2.1. Bij de overgang van de gemeente [naam gemeente] naar de Omgevingsdienst per [datum] 2014 is aan betrokkene op grond van artikel 3.2 van het Sociaal Plan een garantietoelage toegekend. Die toelage, die is gebaseerd op het verschil in bezoldiging tussen [naam gemeente] en de Omgevingsdienst , was per [datum] 2014 vastgesteld op € 85,34 bruto per maand. Door de in 1.3 genoemde uitspraak van de Raad moest betrokkene per 31 augustus 2009 worden ingeschaald in (gemeentelijke) schaal 10A. Dit had ook gevolgen voor de hoogte van de garantietoelage. Bij besluit van 25 september 2019, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is bepaald dat betrokkene in verband hiermee recht heeft op een nabetaling van € 24.351,30 (bruto).
4.2.2. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de nabetaling van de garantietoelage niet conform het bepaalde in artikel 3.2 van het Sociaal Plan is berekend. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het dagelijks bestuur heeft schriftelijk nader toegelicht hoe het tot het bedrag van de nabetaling is gekomen. Met deze berekening is inzichtelijk gemaakt dat betrokkene bij toekenning van een garantietoelage van € 371,40 bruto per maand per [datum] 2014 uitkomt op eenzelfde bruto maandbedrag aan bezoldiging als zij daarvoor had bij de gemeente [naam gemeente] . Hiermee kan niet worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 3.2 van het Sociaal Plan. Betrokkene heeft ook niet kunnen aangeven wat onjuist is aan deze berekening. Wel is zij zelf met een andere berekening gekomen. Het dagelijks bestuur heeft betoogd dat betrokkene, uitgaande van haar berekening, per [datum] 2014 meer bezoldiging ontvangt dan zij kreeg bij de gemeente [naam gemeente] . Betrokkene heeft dit niet bestreden. Daarmee doet haar berekening geen recht aan de bedoeling van artikel 3.2 van het Sociaal Plan.
Salarisspecificatie oktober 2019
4.3. Betrokkene heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur haar bij het bestreden besluit ten onrechte geen kostenvergoeding heeft verstrekt voor haar bezwaar tegen deze salarisspecificatie. Deze beroepsgrond slaagt. Tussen partijen is niet in geschil dat het dagelijks bestuur de in deze salarisspecificatie opgenomen berekening van de wettelijke rente zelf heeft gecorrigeerd in december 2019. Dit heeft gevolgen voor het bedrag waarop betrokkene recht heeft en is daarmee aan te merken als een herroeping wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, van de Awb. De door het dagelijks bestuur genoemde uitspraak van 2 april 2024 [16] leidt niet tot een andere uitkomst, omdat ook daar voor deze situatie een uitzondering is gemaakt.
Salarisspecificatie december 2019
4.4.1. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij nog verlofuren en overwerkuren had staan die ten onrechte niet zijn uitbetaald. Verder heeft zij aangevoerd dat de wel betaalde verlofuren onjuist zijn berekend, enerzijds omdat daarbij het werkgeversdeel van de pensioenpremie niet is betrokken en anderzijds omdat de verlofuren die in december 2018 waren uitbetaald nog niet zijn berekend naar de gewijzigde (gemeentelijke) schaal 10A.
4.4.2. Betrokkene wordt niet gevolgd in haar standpunt dat er nog verlofuren en overwerkuren vergoed dienen te worden. Voor wat betreft de door haar genoemde verlofuren in week 48/49 van 2017 geldt dat uit het toepasselijke salaris administratiesysteem, SAP, hiervan niet blijkt. Verder komt uit het dossier duidelijk naar voren dat deze uren in overleg zijn omgezet in ziekte-uren. Verwezen wordt in dit verband naar het gespreksverslag van 10 april 2018 en de e-mails van 11 april 2018. Voor wat betreft de gestelde overuren in oktober/november 2017 geldt dat niet gebleken is dat betrokkene recht heeft op een vergoeding daarvan. De enkele vermelding van deze uren door betrokkene in het tijdregistratiesysteem Timetell is daarvoor onvoldoende.
4.4.3. Ook wordt betrokkene niet gevolgd in haar betoog dat bij de vergoeding van vakantie-uren ten onrechte het werkgeversdeel van de pensioenpremie niet is uitbetaald. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van 1 februari 2024. [17] Betrokkene heeft wel gelijk dat het dagelijks bestuur de verlofuren die in december 2018 zijn uitbetaald had moeten herberekenen, omdat die uren niet zijn uitbetaald naar schaal 10A, maar naar schaal 10. Dat is tijdens de zitting ook door het dagelijks bestuur erkend. Volgens het dagelijks bestuur leidt dit tot een nabetaling van € 114,59. Betrokkene heeft deze berekening niet bestreden, zodat de Raad daarvan uitgaat. Dit betekent dat het dagelijks bestuur het bedrag van € 114,59 alsnog aan betrokkene moet betalen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van betaling.
4.4.4. De beroepsgrond van betrokkene dat het dagelijks bestuur bij de salarisspecificatie het bedrag van € 586,54 niet mocht verrekenen, slaagt niet. Deze vordering volgt uit de salarisspecificatie van november 2019 die in rechte vaststaat. Voorts bestaat de bevoegdheid tot verrekening op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Awb en artikel 117, eerste lid, van de AW [18] (oud). Voor wat betreft het door betrokkene ingenomen standpunt dat over toegekende sportbijdrage ten onrechte het bijzonder tarief is toegepast, geldt dat zij zich daarvoor, zoals besproken is tijdens de zitting, tot de inspecteur van belasting dient te richten. [19]
4.4.5. Betrokkene heeft verder nog aangevoerd dat het dagelijks bestuur vanwege de in het bestreden besluit gecorrigeerde IKB-correctie een proceskostenvergoeding had moeten toekennen voor haar bezwaar tegen de salarisspecificatie van december 2019. Deze beroepsgrond slaagt om dezelfde reden als vermeld onder 4.3.
De verrekening van de dwangsom
4.5. Betrokkene heeft terecht aangevoerd dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de bij het bestreden besluit toegekende dwangsom te verrekenen met de door haar verschuldigde ABP werknemerspremie. Op grond van artikel 4:93 van de Awb is voor verrekening een wettelijke grondslag nodig. Deze grondslag kan, gelet op de bewoordingen van dat artikel, niet worden gevonden in artikel 117, eerste lid, van de AW. Tijdens de zitting heeft het dagelijks bestuur meegedeeld dat er geen andere grondslag voor de verrekening is. Dit betekent dat het dagelijks bestuur de verschuldigde dwangsom alsnog aan betrokkene moet betalen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van betaling. Betrokkene heeft verder nog betoogd dat het bedrag aan verschuldigde ABP werknemerspremie niet juist is berekend. Zoals tijdens de zitting is besproken zal betrokkene zich daarvoor tot de civiele rechter dienen te wenden. [20]
De verzoeken om schadevergoeding
4.6. Betrokkene heeft verzocht om schadevergoeding vanwege het ontslag. Nu uit 4.1.1 tot en met 4.1.8 volgt dat het ontslag in stand blijft, bestaat er geen grond voor schadevergoeding. Betrokkene heeft voorts verzocht om vergoeding van haar fiscale schade die het gevolg is van de nabetaling in 2019. Voor dit verzoek geldt dat dit met de overgelegde, deels afgedekte, belastingaanslagen over 2014-2019 onvoldoende is onderbouwd, zodat dit verzoek wordt afgewezen. Voor wat betreft de eisen waaraan een degelijk verzoek moet voldoen wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 9 maart 2017. [21]
Conclusie en gevolgen
4.7. Uit 4.1.1 tot en met 4.1.8 volgt dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt. Dit betekent dat het ontslag in stand blijft.
4.8. Uit 4.3, 4.4.3, 4.4.5 en 4.5 volgt dat het hoger beroep van betrokkene deels slaagt.
4.9. Uit 4.7 en 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep van betrokkene gericht tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover geen nabetaling naar schaal 10A heeft plaatsgevonden van de in december 2018 uitbetaalde verlofuren en voor zover daarbij een verrekening van de dwangsom heeft plaatsgevonden. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan betrokkene een bedrag van € 114,59, vermeerderd met de wettelijke rente, moet worden nabetaald voor niet genoten verlofuren en te bepalen dat het dagelijks bestuur de verschuldigde dwangsom, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente, alsnog rechtstreeks aan betrokkene moet voldoen.
4.10. Aanleiding bestaat het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 5.612,80, bestaande uit € 5.569,- aan proceskosten (1 punt voor het bezwaarschrift gericht tegen de salarisspecificatie van oktober 2019, 1 punt voor het bezwaarschrift gericht tegen de salarisspecificatie van december 2019, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting in hoger beroep) en € 43,80 aan reiskosten in beroep en hoger beroep.
4.11. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2020 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij geen nabetaling naar schaal 10A heeft plaatsgevonden van de in december 2018 uitbetaalde verlofuren en voor zover daarbij een verrekening van de dwangsom heeft plaatsgevonden;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur aan betrokkene een bedrag van € 114,59, vermeerderd met de wettelijke rente, moet nabetalen voor niet genoten verlofuren en de verschuldigde dwangsom, vermeerderd met de wettelijke rente, rechtstreeks aan betrokkene moet voldoen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit 2 juni 2020;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 5.612,80;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur aan betrokkene het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 457,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:93
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Artikel 7:15
(…)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
(…)

Ambtenarenwet (tot 1 januari 2020)Artikel 1171. Met de door de Staat of de openbare lichamen verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de ambtenaar als zodanig aan hen zelf verschuldigd is.(…)

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018

Artikel 11.1.51. Gedeputeerde Staten kunnen de ambtenaar ontslag verlenen in verband met arbeidsongeschiktheid, als:
a. er sprake is van een ononderbroken periode van twee jaar waarin hij ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid door ziekte;
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de ononderbroken ziekteperiode van twee jaar is te verwachten; en
c. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de organisatie van de provincie andere passende arbeid aan te bieden, of als de ambtenaar geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.
(…)
5. Bij het onderzoek ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een ononderbroken ziekteperiode van twee jaar waarbij herstel niet binnen zes maanden is te verwachten betrekken Gedeputeerde Staten de uitslag van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een eventueel door Gedeputeerde Staten of de ambtenaar aangevraagd deskundigenoordeel door het UWV.

Sociaal Plan Omgevingsdienst [gebied]Artikel 3.21. Als de bezoldiging van de medewerker in het jaar voorafgaande aan de overgang

naar de OD [gebied] bij de huidige werkgever hoger is dan de bezoldiging op jaarbasis
bij de OD [gebied] , dan wordt het verschil hem/haar gegarandeerd in de vorm van een
bruto garantietoelage. De garantietoelage wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden tot de bezoldiging bij de huidige werkgever
en bij de OD [gebied] gerekend:
a. het salaris;
b. de vakantie-uitkering;
c. structurele eindejaarsuitkering;
d. structurele levensloopbijdrage;
e. structurele toelagen die bij de huidige werkgever tot de bezoldiging worden
gerekend, maar met inachtneming van artikel 3.9;
f. tijdelijk toegekende toelagen voor de duur dat deze zijn toegekend.
3. De garantietoelage wordt vastgesteld op het moment van indiensttreding bij de OD
[gebied] . De garantietoelage volgt de algemene salarisontwikkeling bij de CAO sector
Provincie.
4. Als de medewerker na indiensttreding bij de OD [gebied] door bevordering een hoger
salarisschaal dan wel na indiensttreding bij de OD [gebied] toelagen gaat ontvangen,
leidt dit tot een even zo grote verlaging van de garantietoelage.

Voetnoten

2.Artikel 11.1.5, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018 (CAP).
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
5.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
6.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
8.Zie ook CRVB 23 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2446 en CRvB 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:925, waarin vergelijkbare bepalingen spelen.
9.CRVB 31 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2592.
10.Integraal Centrum Arbeidsrelevante Aandoeningen.
11.Laborum Arbeidsconsultancy BV.
12.Weustink&Partners BV.
13.CRvB 9 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV2020.
15.Vergelijk CRvB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3124.
16.ECLI:NL:CRVB:2024:635, onder 4.8.
17.ECLI:NL:CRVB:2024:326, onder 2.5.3 en 2.5.4.
18.Ambtenarenwet.
19.CRvB 22 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1850 en CRvB 29 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2139.
20.CRvB 1 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:326 onder 4.11.
21.ECLI:NL:CRVB:2017:960, onder 4.3.1.