Conclusie
2.Het procesverloop
Bevoegdheid
3.Voorbeschouwing
Al de hiervoor genoemde omstandigheden vergen dat zorgvuldig wordt afgewogen aan wie de bevoegdheid tot het doen van een enquête-verzoek wordt toegekend.” (curs. A-G)
zonder meerkan worden gelijkgesteld met de positie van een aandeelhouder of certificaathouder:
peiltijdstip. Het peiltijdstip is het moment van de onteigening, althans het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening. [20]
bail-in. [33] In het rapport van de Evaluatiecommissie nationalisatie SNS Reaal wordt uitgelegd wat een bail-in inhoudt: [34]
4.Bespreking van het cassatiemiddel
- 5.1. Het oordeel van de ondernemingskamer is
- 5.2. De ondernemingskamer heeft de verschillen tussen de Slotervaartziekenhuis-casus en het onderhavige geval miskend:
- 5.3. De ondernemingskamer heeft miskend dat het doel of de doeleinden van het enquêterecht niet relevant is of zijn voor de vraag naar de enquêtebevoegdheid en de ontvankelijkheid. Deze doeleinden spelen alleen een rol bij de belangenafweging die de ondernemingskamer moet maken bij het al dan niet bevelen van een enquête.
- 5.4. De ondernemingskamer heeft miskend dat het enquêterecht niet mede strekt tot bescherming van aandeelhouders tegen onjuist beleid dat hun (rechts)positie zodanig ondermijnt, dat een door hen ongewenst verlies van hun hoedanigheid van aandeelhouder het gevolg is, althans niet indien dat verlies door de onteigening onomkeerbaar is. Het (mogelijke) onjuiste beleid (van de vennootschap) is hooguit een indirecte oorzaak van de ondermijning van de positie van de voormalige aandeelhouders.
- 5.5. De ondernemingskamer heeft miskend dat de door VEB c.s. aan hun verzoek ten grondslag gelegde redenen niet in belangrijke mate betrekking hebben op de (rechtstreekse) oorzaken van de onteigening, althans niet in het bijzonder betrekking hebben op het beleid en de gang van zaken
- 5.6. De voorgaande klachten vitiëren ook het oordeel van de ondernemingskamer dat “hetzelfde geldt voor Stichting Beheer”.
- 5.7. Indien de voorgaande klachten geen doel zouden treffen, heeft de ondernemingskamer in ieder geval miskend dat VEB c.s. en Stichting Beheer slechts enquêtebevoegd zijn en ontvankelijk zijn in hun enquêteverzoek indien en voor zover het enquêteverzoek betrekking heeft op het beleid en de gang van zaken
- 6.1. Met rov. 3.26 heeft de ondernemingskamer miskend dat de omstandigheid dat onteigening op grond van de Interventiewet er de oorzaak van is dat niet langer wordt voldaan aan de kapitaalseis, wel degelijk een beletsel is om VEB c.s. en Stichting Beheer enquêtebevoegd te achten.
- 6.2. Bij de totstandkoming van de Interventiewet heeft de wetgever zich weliswaar niet (expliciet) over de enquêtebevoegdheid van onteigende aandeelhouders uitgesproken, maar wel blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever heeft beoogd dat een onteigening vermogensrechtelijk en vennootschapsrechtelijk hetzelfde effect sorteert als een “normale” aandelenoverdracht, waarbij alle rechten en verplichtingen die verbonden zijn aan, of verband houden met, de aandelen overgaan op de Staat. Aangenomen moet worden dat het enquêterecht daar ook onder valt.
- 6.3. De wetgever heeft bij de herziening per 1 januari 2013 van het enquêterecht de uitbreiding van de toegang van tot de enquêteprocedure zorgvuldig afgewogen tegen de bezwaren die voor de betrokken vennootschap kunnen zijn verbonden aan een enquête. Het feit dat de wetgever niet expliciet heeft gesproken over de mogelijkheid van onteigening op grond van de Interventiewet is eerder reden om aan te nemen dat de onteigende aandeelhouders
- 6.4. Het uitgangspunt in rov. 3.23 dat met de Interventiewet niet wordt beoogd meer rechten en bevoegdheden aan te tasten of aan onteigende aandeelhouders te ontnemen dan strikt noodzakelijk is voor het doel waartoe in de Interventiewet de mogelijkheid tot onteigening is gegeven, is rechtens onjuist.
- 6.5. Het oordeel in rov. 3.24 dat niet valt in te zien dat de (uitoefening van de) bevoegdheid van onteigende aandeelhouders om een enquête te verzoeken de Minister van Financiën, in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van SNS Reaal of anderszins, zou belemmeren in zijn streven de onderneming te stabiliseren en te reorganiseren, althans zo ernstig zou belemmeren dat dit zou opwegen tegen het recht om een enquête te verzoeken, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk. Het is niet aan de ondernemingskamer om deze afweging in abstracto te maken. Met het doel van de Interventiewet is onverenigbaar dat onteigende aandeelhouders de enquêtebevoegdheid behouden. Het oordeel is ook onbegrijpelijk in het licht van een aantal stellingen van de Staat c.s.:
- 6.6. Anders dan de ondernemingskamer in rov. 3.25 heeft geoordeeld, doet aan hetgeen de ondernemingskamer daarvoor heeft overwogen wel degelijk af dat de Minister van Financiën geen gebruik heeft gemaakt van zijn enquêtebevoegdheid. Het is aan de aandeelhouders (en certificaathouders), die als kapitaalverschaffers een vennootschapsrechtelijke band hebben met de betrokken vennootschap – en niet aan voormalige aandeelhouders – om af te wegen of een enquête in het belang is van de vennootschap. Zij dragen ook indirect de kosten en de eventuele nadelige gevolgen van een enquête voor de vennootschap.
- 6.7. Anders dan de ondernemingskamer in rov. 3.25 heeft geoordeeld, doet aan hetgeen de ondernemingskamer daarvoor heeft overwogen ook wel degelijk af dat de Interventiewet een regeling voor volledige schadeloosstelling van onteigende aandeelhouders inhoudt.
- 6.8. Anders dan de ondernemingskamer in rov. 3.25 heeft geoordeeld, doet aan hetgeen de ondernemingskamer daarvoor heeft overwogen wel degelijk af dat het Kifid bij beslissing van 8 februari 2013 heeft geoordeeld dat de eigendom van participatiecertificaten, uitgegeven door SNS Bank, door de onteigening is overgegaan op de Staat, en dat dat meebrengt dat de onteigende houders van die participatiecertificaten daarover niet langer bij Kifid kunnen procederen.
onderdeel 6.5) behoren deze niet te worden betrokken in de beoordeling van de ontvankelijkheid, maar in de afweging die aan toe- of afwijzing van een enquêteverzoek voorafgaat (zie hierover ook mijn opmerkingen in de voorbeschouwing; 3.1-3.3). Als gezegd heeft ook de ondernemingskamer dit onderkend (zie rov. 3.24).
onderdeel 6.2). De memorie van toelichting vermeldt dat bij een aandelenoverdracht op last van DNB (een stap lager op de zogenoemde “interventieladder” dan onteigening) “alle rechten en verplichtingen” door de verkrijger van de aandelen worden overgenomen. [44] Elders is vermeld – kort gezegd – dat, voor wat betreft de mogelijke gevolgen voor de instelling en haar aandeelhouders, de overdrachtsregeling en de onteigeningsregeling elkaar niet wezenlijk ontlopen. [45] Uit deze passages tezamen zou volgens de Staat c.s. volgen dat de wetgever heeft beoogd dat een onteigening het verlies van de enquêtebevoegdheid tot gevolg heeft.
onderdeel 6.2), niet als een inherent gevolg van de overgang van de aandelen zie. Het recht van enquête (dat niet een vermogensrecht is [47] ) is niet een exclusief aan één partij toekomend recht, zoals het stemrecht en/of het winstrecht. De wet kent het enquêterecht toe aan verschillende partijen, zoals aandeelhouders en vakorganisaties. Indien de aandelen worden overgedragen aan een administratiekantoor, waarna certificaten worden uitgegeven, komt vervolgens de enquêtebevoegdheid zowel toe aan het administratiekantoor als aan de certificaathouders. Iets dergelijks geldt bij vestiging van een recht van vruchtgebruik of een pandrecht op aandelen: de vruchtgebruikers en de pandhouders hebben enquêtebevoegdheid
naastde aandeelhouders. [48] Ingeval van aandelen die tot een nalatenschap behoren, kan de executeur naast de erfgenamen enquêtebevoegd zijn. [49] Verschillende partijen kunnen dus naast elkaar het enquêterecht hebben. Het is “en-en”, niet zoals bij het winstrecht, “of-of”. Hierin zie ik een aanwijzing dat het verlies van enquêtebevoegdheid niet een noodzakelijk gevolg is van een aandelenovergang.
onbezwaardovergaan op de Staat pleit mijns inziens niet voor het standpunt van de Staat c.s. De term “onbezwaard” ziet blijkens de memorie van toelichting op eventueel op de aandelen rustende pand- of hypotheekrechten, rechten van vruchtgebruik en beslagen:
onderdeel 6.3) zie ik (ook) daarin geen aanwijzing dat de wetgever enquêtebevoegdheid van onteigende aandeelhouders heeft willen uitsluiten.
onderdeel 6.7). Het “achterblijven” van het enquêterecht bij de voormalige aandeelhouders zou zich daarmee niet verdragen.
onderdeel 6.6) dat aan het oordeel van de ondernemingskamer wel degelijk in de weg staat dat de Minister van Financiën geen gebruik heeft gemaakt van zijn enquêtebevoegdheid. Het is volgens de Staat c.s. aan de aandeelhouders (en certificaathouders), die als kapitaalverschaffers een vennootschapsrechtelijke band hebben met de betrokken vennootschap – en niet aan voormalige aandeelhouders – om af te wegen of een enquête in het belang is van de vennootschap. Zij dragen ook indirect de kosten en de eventuele nadelige gevolgen van een enquête voor de vennootschap, aldus de Staat c.s.
in hoeverrede aan de aandelen verbonden rechten en verplichtingen overgaan.
onderdeel 6.5ongegrond is.
onderdeel 6.8klagen de Staat c.s. over het oordeel in rov. 3.25 over de betekenis van de beslissing van het Kifid. Ook deze klacht faalt. De ondernemingskamer heeft kennelijk bedoeld te zeggen zij niet is gebonden aan de betreffende opvatting van het Kifid. Dat oordeel is juist.
onderdelen 5.2en
5.4).
buiten de invloedsfeervan de betreffende aandeelhouder of certificaathouder lag.
nietheeft gebaseerd op de jurisprudentie over het “eigen economisch belang”. [54] Naar mijn mening is dat terecht, omdat er van een eigen economisch belang van de voormalige SNS-aandeelhouders gelet op de onteigening geen sprake is. [55]
onderdeel 5.2). Die verschillen zijn er inderdaad, maar naar mijn mening maken die niet dat de kerngedachte van de Slotervaartziekenhuis-beschikking niet ook toepasselijk zou kunnen zijn op de onderhavige zaak.
in het algemeen, tegen onjuist beleid van (het bestuur van) een vennootschap. Toepassing van die kerngedachte van de Slotervaartziekenhuis-beschikking zou wat mij betreft niet beperkt hoeven te blijven tot gevallen van machtsmisbruik.
indirecteoorzaak van de ondermijning van de positie van aandeelhouder, lijkt mij niet van belang.
medebetrekking moet hebben op het beleid en de gang van zaken die, direct of indirect, ertoe hebben geleid dat niet meer wordt voldaan aan de kapitaalseisen. Dit ligt voor de hand en volgt ook al uit de Slotervaartziekenhuis-beschikking (rov. 3.5.2). Het woord “mede” kan misschien beter vervangen worden door “in wezenlijke mate”, of woorden van gelijke strekking. Dat kan wellicht voorkomen dat ook enquêteverzoeken worden ingediend waarbij het niet in wezen gaat om een onderzoek naar het beleid dat ertoe heeft geleid dat de enquêtebevoegdheid (naar de letter van de wet) is verloren.
onderdeel 5.1betogen de Staat c.s. dat, omdat de wettelijke opsomming van de enquêtegerechtigden limitatief is, het oordeel van de ondernemingskamer
contra legemis en dat voor het toelaten van de voormalige SNS-aandeelhouders een wetswijziging nodig zou zijn.
onderdeel 5.3klagen de Staat c.s. dat de ondernemingskamer heeft miskend dat het doel of de doeleinden van het enquêterecht niet relevant is of zijn voor de vraag naar de enquêtebevoegdheid en de ontvankelijkheid. Deze doeleinden zouden alleen een rol spelen bij de belangenafweging die de ondernemingskamer moet maken bij het al dan niet bevelen van een enquête.
strekttot bescherming van een minderheid van aandeelhouders of certificaathouders tegen (mogelijk) machtsmisbruik door de meerderheid.
inhoud, doel en strekkingvan de enquêteregeling van Boek 2 BW (…) moet worden bepaald welke betekenis toekomt aan (andere) civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke normen, waaronder die van de Richtlijn Marktmisbruik en de daarop gebaseerde regels in de Wft.” (curs. A-G)
doeleindenvan het enquêterecht genoemd. [74] Ook Koster sprak van een nieuw doeleinde. [75] Ik vind dit niet vreemd, al was het maar omdat de begrippen wat de taalkundige betekenis betreft nauw verwant zijn.
onderdeel 5.5en
5.6klagen de Staat c.s. dat de ondernemingskamer in rov. 3.18 op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat de door VEB c.s. en Stichting Beheer aan hun verzoeken ten grondslag gelegde redenen voor twijfel aan een juist beleid van SNS Reaal, SNS Bank en Propertize in belangrijke mate betrekking hebben op “de oorzaken van de Onteigening, in het bijzonder het beleid en de gang van zaken rond de Onteigening en de betrokkenheid van SNS Reaal, haar bestuur en haar raad van commissarissen daarbij”. De stukken van het geding zouden geen andere conclusie toelaten dan dat de aan de verzoeken ten grondslag gelegde redenen hierop
nietin belangrijke mate betrekking hebben. Zij zouden grotendeels betrekking hebben op de oorzaken van de financiële situatie waarin SNS Reaal in de jaren voorafgaande aan de onteigening is komen te verkeren.
rond de onteigening. Die formulering suggereert dat het alleen gaat om de periode direct voorafgaand (en na) de onteigening. Maar ik zou, mede gelet op de inhoud van de verzoeken, willen aannemen dat de ondernemingskamer dit niet zo beperkt heeft bedoeld.
onderdeel 5.6ook overigens niet slagen.
onderdeel 5.7hebben de Staat c.s. – subsidiair – betoogd dat VEB c.s. en Stichting Beheer slechts ontvankelijk zijn voor zover de enquêteverzoeken betrekking hebben op het beleid en de gang van zaken rond de onteigening en de betrokkenheid van SNS Reaal, haar bestuur en haar raad van commissarissen bij de onteigening.