“Bewijsmiddelen
Het hof vult de hierna genoemde voetnoten uit het vonnis aan met de volgende pagina’s uit het dossier zoals genoemd in noot 1 van het vonnis:
- Noot 2 met proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 oktober 2014, pagina 1658.
- Noot 6 met het proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake HVC-Cluster 30608, pagina’s 1818-1821.
- Noot 16 met tapgesprek d.d. 4 oktober 2014, pagina 1623 en tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1855.
- Noot 19 met tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1840 en tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1842.
- Noot 35 met tapgesprek d.d. 3 december 2014, pagina 1522.
- Noot 41 met tapgesprek d.d. 12 november 2014, pagina 1601.
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt de inhoud van de door het hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Criminele organisatie
Bij de beoordeling van feit 1 is het hof uitgegaan van het van het volgende toetsingskader.
Uit de selectie van de uitdraaien van de tapgesprekken die als bijlage zijn gevoegd bij het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 20142972, gesloten d.d. 17 maart 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4388, de volgende weergave van de gesprekken:
Tapgesprek 25 september 2014, p. 1422, tapgesprek 26 september 2014, p. 1424, tapgesprek 14 oktober 2014, p. 1430, tapgesprek 17 oktober 2014, p. 1432, tapgesprek 17 oktober 2014, p. 1433, tapgesprek 20 oktober 2014, p. 1435, tapgesprek 20 oktober 2014, p. 1436, tapgesprek 20 oktober 2014, p. 1437, tapgesprek 23 oktober 2014, p. 1438, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 1439, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 1442, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 1443, inhoud SMS 30 oktober 2014, p. 1444, inhoud SMS 30 oktober 2014, p. 1445, inhoud SMS 30 oktober 2014, p. 14446, inhoud SMS 30 oktober 2014, p. 1447, inhoud SMS 31 oktober 2014, p. 1450, tapgesprek 1 november 2014, p. 1451 en 1452, tapgesprek 3 november 2014, p. 1453 en 1454, tapgesprek 13 november 2014, p. 1459, tapgesprek 14 november 2014, p. 1460, tapgesprek 17 november 2014, p. 1464, tapgesprek 17 november 2014, p. 1467, tapgesprek 17 november 2014, p. 1468, tapgesprek 17 november 2014, p. 1469, tapgesprek 18 november 2014, p. 1473, tapgesprek 20 november 2014, p. 1477, tapgesprek 21 november 2014, p. 1482, tapgesprek 21 november 2014, p. 1483, tapgesprek 24 november 2014, p. 1484, tapgesprek 24 november 2014, p. 1485, tapgesprek 24 november 2014, p. 1486, tapgesprek 24 november 2014, p. 1487, tapgesprek 24 november 2014, p. 1488, tapgesprek 24 november 2014, p. 1489, tapgesprek 24 november 2014, p. 1490, tapgesprek 24 november 2014, p. 1491, tapgesprek 24 november 2014, p. 1492, tapgesprek 24 november 2014, p. 1493, tapgesprek 24 november 2014, p. 1495, tapgesprek 24 november 2014, p. 1497, tapgesprek 25 november 2014, p. 1498, tapgesprek 26 november 2014, p. 1500 en 1501, 27 november 2014, p. 1502, tapgesprek 28 november 2014, p. 1503 en 1504, tapgesprek 30 november 2014, p. 1505, tapgesprek 1 december 2014, p. 1506, tapgesprek 1 december 2014, p. 1507, tapgesprek 1 december 2014, p. 1508, tapgesprek 1 december 2014, p. 1509, tapgesprek 1 december 2014, p. 1510, tapgesprek 1 december 2014, p. 1511 en 1512, tapgesprek 1 december 2014, p. 1513, tapgesprek 2 december 2014, p. 1514, tapgesprek 2 december 2014, p. 1515 en 1516, tapgesprek 2 december 2014, p. 1517, tapgesprek 2 december 2014, p. 1518 en 1519, tapgesprek 2 december 2014, p. 1520, tapgesprek 3 december 2014, p. 1521 en 1522, tapgesprek 4 december 2014, p. 1523, tapgesprek 4 december 2014, p. 1524, tapgesprek 4 december 2014, p. 1525, tapgesprek 4 december 2014, p. 1526, 1527 en 1528, tapgesprek 4 december 2014, p. 1529, tapgesprek 4 december 2014, p. 1530, tapgesprek 4 december 2014, p. 1531, tapgesprek 5 december 2014, p. 1532, tapgesprek 5 december 2014, p. 1533, 5 december 2014, p. 1534, tapgesprek 6 december 2014, p. 1535, tapgesprek 6 december 2014, p. 1536, tapgesprek 7 december 2014, p. 1537 en 1538, tapgesprek 7 december 2014, p. 1539, 8 december 2014, p. 1540, 1541 en 1542.
Medeplegen
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekeninghouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Ter zake van die procesopstelling is door de Hoge Raad overwogen dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt volgens bestendige jurisprudentie echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997,
In het onderhavige geval kan ten aanzien van de verdachte worden vastgesteld dat deze geconfronteerd met feiten en omstandigheden waaruit zijn mogelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten zou kunnen blijken, zowel bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg, als ter terechtzitting in hoger beroep zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Het hof neemt deze houding van verdachte gezien het bovenstaande dan ook in aanmerking bij zijn bewijsoordeel.
De rechtbank heeft kennelijk gebruikgemaakt van dit of een soortgelijk toetsingskader nu zij met betrekking tot de feit 2 heeft overwogen welke rol verdachte en welke rol zijn medeverdachten hebben vervuld bij het plegen van dit delict en heeft vastgesteld dat sprake is van een voldoende relevante en significante bijdrage van elk van de verdachten aan het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft actief meegewerkt aan de exploitatie van de hennepstekkenplantage. Verder is vastgesteld dat verdachte geen aannemelijke, de redengevendheid van de inhoud van de bewijsmiddelen, ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.”