16.5216.52 uur - observatie/aanhouding verdachten
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] worden aangehouden op de Rijksweg A27 richting België. Vanaf het tijdstip dat [medeverdachte 2] is aangehouden tot het moment dat [medeverdachte 5] is aangehouden is er dertig (30) keer gebeld vanaf het nummer van [medeverdachte 5] , ... [telefoonnummer 5] , naar het telefoonnummer van [medeverdachte 2] , ... [telefoonnummer 3] . Er is geen contact geweest tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] aangezien [medeverdachte 2] om 14:05 uur werd aangehouden.
Zoeking Peugeot
In de Peugeot voorzien van kenteken [kenteken 1] is doorzocht. In de kofferbak is een blauw/grijze koffer aangetroffen. Naast kleding en schoeisel werd in de koffer ook kinderspeelgoed aangetroffen, te weten:
- Groenkleurige kapstok -> in verborgen ruimtes aangetroffen: twee pakketjes van bankbiljetten van EUR 500,-
- Blauwkleurige snijplank -> in verborgen ruimtes aangetroffen: twee pakketjes van bankbiljetten van EUR 500,-
- Kinderpuzzel -> paarse bankbiljetten aangetroffen (mogelijk biljetten van EUR 500,-)
- Vliegticket op naam van [medeverdachte 5] geboren via Zürich naar Hong Kong.
Bij telling bleek het totale geldbedrag te zijn: EUR 374.000,-.
Zoeking Opel Astra en Kia Soul
Tijdens een doorzoeking in de Opel Astra op naam van de moeder van [medeverdachte 1] , welke in de omgeving van de woning van [medeverdachte 5] is aangetroffen, zijn 3 balaclava’s aangetroffen. In de Kia Soul, op naam van de vader van [medeverdachte 3] , welke eveneens in de omgeving van de woning van [medeverdachte 5] is aangetroffen, is een bivakmuts aangetroffen.
5. Een proces-verbaal van stelselmatige observatie van 10 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 4, 60078-60080).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisanten F140, G123, G112, F180, G147, G159 en G140, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 december 2014 werden observatiewerkzaamheden verricht, waarbij de navolgende waarnemingen zijn gedaan:
13.51: Wordt door G123 gezien: [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] stappen in een zwarte Kia Soul die staat geparkeerd in de [d-straat] . Dit voertuig is voorzien van kenteken [kenteken 2] en zal verder worden aangeduid als de Kia. Er zitten twee personen in, waarvan één een zwarte muts draagt.
13.54: Wordt door G147 en G159 gezien dat de Kia rijdt over de [c-straat] . Gezien wordt dat 4 personen uitstappen, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en twee mannen, een blanke man met donker haar en zwarte kleding (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) en een negroïde man die een zwarte muts draagt en zwarte bovenkleding (het hof begrijpt: [verdachte] ). Door G159 wordt gezien dat ze weglopen bij de Kia en blijven staan voor [A] , gevestigd [c-straat 1] .
6. Een geschrift zijnde een tapgesprek van 10 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 4, 60172).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Beller: [verdachte]
Gebelde: [medeverdachte 5]
zegt dat zij zojuist gebeld is. De man vroeg of zij er klaar voor was. Hij komt straks.
[verdachte] : houdt dat ding open he? die koffer, leg hem alvast open he
[medeverdachte 5] : ja
7. Een proces-verbaal van 9 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 4, 70004-70008).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisanten G110, G139, G147, G159, G124, G141, G151 en G166, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 9 december 2014 werden observatiewerkzaamheden verricht, waarbij de navolgende waarnemingen zijn gedaan:
17:39 uur:
G151 ziet dat [verdachte] en [medeverdachte 2] lopen vanaf de [d-straat] richting de binnentuinen van de [e-straat ] . Deze binnenplaats zal verder “de binnentuinen” genoemd worden
G151 ziet [verdachte] en [medeverdachte 2] “de binnentuinen” inlopen.
17:40 uur:
G151 ziet [verdachte] en [medeverdachte 2] “de binnentuinen” uitlopen.
17:41 uur:
G141 ziet beiden de woning [e-straat 1] binnengaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 4, 50001-50002).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:In de fouillering zaten onder andere de volgende goederen die vervolgens in beslag zijn genomen:
[medeverdachte 2] (1990)
• Zwarte bivakmuts
• iPhone 6
• BMW autosleutel
[verdachte] (1963)
• Zwarte Nike muts
• 1 paar zwart/blauwe handschoenen
[medeverdachte 1]
• Zwarte bivakmuts
• 1 paar zwarte handschoenen
• Witte Samsung mobiele telefoon
• Opel autosleutel
[medeverdachte 3]
• Zwarte Samsung mobiele telefoon
• 1 paar zwarte handschoenen
• iPhone 4
• Kia autosleutel
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 4, 140012-140013).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven:
Op woensdag 10 december 2014 zijn meerdere aanhoudingen verricht en drie personenauto’s inbeslaggenomen. Dit betroffen:
BMW 116i voorzien van het kenteken [kenteken 3]Kia Soul voorzien van het kenteken [kenteken 4]Opel Astra voorzien van het kenteken [kenteken 5]
Samen met de collega’s [verbalisant 6] en [verbalisant 7] heb ik bovengenoemde voertuigen doorzocht op voorwerpen die vatbaar waren voor inbeslagname om de waarheid aan de dag te brengen.
BMW 116i [kenteken 3]
• Op de vloer van de achterbank, achter de bestuurderszijde, lagen 2 doorzichtige plastic zakken, 2 plastic haakjes, 2 kaartjes van 3-hole balaclava en 2 kaartjes Fortex balaclava.
Kia Soul [kenteken 4]
• In een zijvak in het portier passagierszijde voorin lag 1x bivakmuts met 3 gaten (2x ogen, 1x mond), kleur zwart.
Opel Astra station [kenteken 5]
• In de middenconsole met het dashboard lagen 2 GSM’s.
Dit betrof 1x Samsung zwart met losse batterij. Telefoon is voorzien van het IMEI-nummer [002] en heeft als type aanduiding: GT-193011. Deze telefoon stond uit. De andere telefoon was 1x Samsung wit. Deze telefoon stond aan en is hierom niet bekeken op IMEI-nummer en type aanduiding.
• Op de achterbank lag een Bob Marley rugzak. In deze rugzak zaten:
- 1 paar Yamaha handschoenen, wit/rood/zwart. Dit zijn zogenoemde motorhandschoenen.
- 2 balaclava mutsen, zwart. Dit betreffen mutsen met 1 opening.
10. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2014 (doorgenummerde pag. zaaksdossier 1, 140001-140002).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant [verbalisant 8] , zakelijk weergegeven:
Ik heb chats zichtbaar gemaakt tussen de verdachten [medeverdachte 3] [ [medeverdachte 3] : klaarblijkelijk [medeverdachte 3] ] en [medeverdachte 2] , geboren 5 mei 1990.
Hieronder een weergave van de inhoud van de chats.
[het hof begrijpt uit de bijlage: gesprek vanaf 9-12-2014 14:01:02 uur]
[verdachte] : Okee je hebt tot kwart over 6 zo om daar te komen[verdachte] : Meer te doen gap verdient[verdachte] : Kk veel geld voor een taxiritje[verdachte] : Dus doe er maar een beetje moeite voor[medeverdachte 3] : Is het vandaag?
[verdachte] : Kanker koen al gezegd[verdachte] : Morgen
[verdachte] : Vandaag ga je kijken hoe of wat[medeverdachte 3] : Hoe laat moet dat gebeuren?
[verdachte] : Gap jij bent er al half 1
[medeverdachte 3] : Ja morgen ben ik er om half 1 man 100%.”
8. Het hof heeft verder, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“
Feit 1
Vaststaat dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] het vooropgezette plan hadden om op woensdag 10 december 2014 een hoeveelheid geld te bemachtigen, die [medeverdachte 5] voor derden naar het buitenland zou vervoeren en waartoe op die datum een persoon bij haar langs zou komen. Daartoe hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verschillende voorwerpen voorhanden: voertuigen, bivakmutsen, handschoenen en telefoons. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangehouden op een terras nabij de woning van [medeverdachte 5] ; zij waren toen in gezelschap van [verdachte] en [medeverdachte 3] , die ook zijn aangehouden. Ten aanzien van [verdachte] is de vraag of ook hij een rol speelde bij de voorbereiding van de overval. Daarnaast is van belang of een diefstal met geweld of bedreiging met geweld besloten lag in de plannen van de verdachten. Het hof beantwoordt deze vragen bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Verklaring [medeverdachte 3]
heeft tijdens zijn verhoor door de politie op 11 december 2014 samengevat verklaard dat hij wist dat de anderen een overval gingen plegen en dat hij in dat verband via een WhatsApp gesprek op 9 december 2014 met [medeverdachte 2] had afgesproken bij een appartement op [b-straat] waar de dag erna de overval zou plaatsvinden. Dat laatste wordt bevestigd door de in het dossier gevoegde uitdraai van dat WhatsApp gesprek. Uit dat gesprek blijkt dat [medeverdachte 3] op 9 december 2014 met [medeverdachte 2] afspreekt die dag te gaan kijken “hoe of wat”, blijkbaar om te zien waar hij de volgende dag moest zijn. [medeverdachte 2] had hem gevraagd om de volgende dag ‘die ouwe’ weg te brengen. Die ouwe (het hof begrijpt: [verdachte] ) zou met iets uit het appartementencomplex komen. Zodra hij zou zijn ingestapt, moest [medeverdachte 3] richting Utrecht rijden. Verdere details van de overval kende [medeverdachte 3] naar eigen zeggen niet. [medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat hij op 10 december 2014 aldus weer met [medeverdachte 2] had afgesproken op [b-straat] , dat [medeverdachte 2] daar toen samen was met [medeverdachte 1] en [verdachte] , dat [verdachte] vervolgens bij hem, [medeverdachte 3] , op de bijrijdersstoel is gaan zitten en dat die hem heeft gevraagd een rondje te rijden. Dat heeft [medeverdachte 3] gedaan, waarna hij volgens zijn eigen verklaring de in de buurt aanwezige [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft opgepikt en naar het hiervoor bedoelde terras heeft gereden en zijn auto rechts naast het terras heeft geparkeerd, zoals steun vindt in observaties (p. 60079, tijdstip 13.51 uur en 13.54 uur).is later als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn bij de politie afgelegde verklaring niet klopt, omdat hij onder druk werd gezet en hem woorden in de mond zijn gelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 3] als getuige eveneens verklaard dat zijn eerste verklaring niet juist was en dat hij bij de politie onder druk is gezet.
Het hof hecht echter geloof aan de verklaring die [medeverdachte 3] kort na de gebeurtenissen bij de politie heeft afgelegd. Het hof overweegt omtrent de betrouwbaarheid van die verklaring als volgt. [medeverdachte 3] heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd, zoals hiervoor kort samengevat. Voorafgaand aan dat verhoor heeft [medeverdachte 3] twee maal met een advocaat gesproken (p. 40011). Uit het door hem op elke pagina ondertekende of geparafeerde proces-verbaal blijkt niet dat hem woorden in de mond zijn gelegd of dat hij onder druk is gezet. Een dag later werd [medeverdachte 3] , nadat hij opnieuw gelegenheid had gehad om met een advocaat te overleggen, in aanwezigheid van zijn advocaat gehoord door de rechtercommissaris bij de vordering tot inbewaringstelling. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte 3] niets gemeld over druk, woorden in de mond leggen of over de onjuistheid van zijn bij de politie afgelegde verklaring. [medeverdachte 3] heeft tijdens het verhoor ook uit eigen beweging details genoemd die aangemerkt kunnen worden als daderwetenschap, zoals bijvoorbeeld het appartementencomplex waar de overval plaats zou vinden en zijn mededeling dat die ouwe ( [verdachte] ) met iets uit dat appartementencomplex zou komen en dat [medeverdachte 3] hem dan naar Utrecht zou brengen. Voor zover door de verdediging is betoogd dat hij een ander appartementencomplex heeft aangewezen, onder meer omdat dit niet aan de [d-straat] ligt, overweegt het hof dat het politiebureau [b-straat] zich bevindt op de hoek van de [b-straat] en de [d-straat] , waarbij de [b-straat] de bredere en langere straat van de twee is. Het ligt daarom voor de hand dat [medeverdachte 3] met ‘die straat voor het politiebureau, die zijstraat’ de [d-straat] bedoelde. Het appartementencomplex waarin het appartement [e-straat 1] zich bevindt, grenst aan die straat en is het laatste huizenblok aan de rechterhand gezien vanaf de [b-straat] . [medeverdachte 3] heeft dus uit zichzelf het appartementencomplex aangewezen waar de overval zou plaatsvinden (te weten het appartementencomplex waar [medeverdachte 5] woonachtig is).
Het hof acht gelet op al het voorgaande de verklaring die [medeverdachte 3] bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddel gebruiken.
Mede gezien de verklaring van [medeverdachte 3] gaat het hof er vanuit dat het primaire plan van verdachten was om de hoeveelheid geld in of bij het appartementencomplex waar [medeverdachte 5] woonachtig is weg te nemen kort nadat het geld door iemand naar haar toe was gebracht. Uit de tapgesprekken van 10 december 2014 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] kan worden afgeleid dat zij op 10 december 2014 wisten dat er een man naar haar woning zou komen en haar zou gaan vergezellen. Deze man bleek later [medeverdachte 4] te zijn.
Dat de overval in of bij de woning zou plaatsvinden vindt steun in de tapgesprekken, waaronder een tapgesprek van 5 december 2014 (p. 60054), waarin [medeverdachte 5] spreekt over een afspraak ‘volgende week woensdag’ tussen 2 en 3, waarmee kennelijk is gedoeld op de afspraak van [medeverdachte 5] op 10 december 2014 met [medeverdachte 4] . Daarbij bespreken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] of het een voordeel of een nadeel is dat de scholen uitgaan rond dat tijdstip en dat er dan veel mensen lopen.
Voorts vindt het steun in de communicatie tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op de dag van de overval zelf. [medeverdachte 5] moest van [medeverdachte 2] op het moment dat ‘het’ (het hof begrijpt het geld) er zou zijn een sms-bericht sturen aan [medeverdachte 2] met de tekst ‘ja’ en zij moest de koffer vast open leggen. Ook heeft [medeverdachte 2] in een tapgesprek tegen [medeverdachte 5] gezegd dat als ze er zouden zijn: “boem boem”, en ook als het er was: “boem boem” (het hof begrijpt dat er actie zou worden ondernomen zodra de perso(o)n(en) met het geld er zou(den) zijn). Kort nadat [medeverdachte 4] arriveert, stuurt [medeverdachte 5] inderdaad een sms: “ja” en na tien minuten opnieuw een sms: “vertrek nu”. Om 15.08 uur, 3 minuten later, hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] het appartementencomplex samen verlaten, zo is waargenomen tijdens een observatie. Ze hadden een koffer bij zich. Op het moment dat [medeverdachte 5] net met [medeverdachte 4] in de auto zat, stuurde ze wederom een sms-bericht naar [medeverdachte 2] met de inhoud: waar bn je? Het observatieteam heeft waargenomen dat de auto met daarin [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] richting de AIO reed maar omkeerde en terugreed richting de woning van [medeverdachte 5] . Zij stapte uit en liep richting de woning. Uit de taps is gebleken dat zij toen zes keer [medeverdachte 2] heeft gebeld. Daarna is ze weer in de auto gestapt die toen wegreed. Ook dit past in het scenario dat de diefstal van het geld in of bij het appartementencomplex had moeten plaatsvinden, maar dat dit door de arrestatie van de mannelijke verdachten is mislukt.
Het hof volgt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dus niet. Dit scenario houdt in dat [medeverdachte 5] ervoor zou zorgen dat ze op een goed moment ergens bij een tankstation alleen in de auto zou zitten, dus zonder [medeverdachte 4] , en dan zouden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met een bivakmuts op de koffer (met daarin het geld) van haar overnemen. [medeverdachte 5] was hiervan op de hoogte en zou hieraan meewerken, zodat er geen geweld zou worden gebruikt of daarmee zou worden gedreigd. [verdachte] zou in dit scenario alleen toevallig op het terras aanwezig zijn geweest om een biertje met zijn zoon en [medeverdachte 1] te drinken en [medeverdachte 3] zou aanwezig zijn geweest om [verdachte] op enig moment naar huis te brengen. Dit alternatieve scenario vindt geen steun in de stukken van het dossier, is in een laat stadium gepresenteerd en wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Hierbij merkt het hof op dat het gesprek van 23 november 2014, waar de raadsman in dit verband naar verwijst, niet zozeer ziet op een plan om [medeverdachte 5] en haar metgezel te gaan volgen maar eerder lijkt te zien op de vraag wat te doen als de persoon van de organisatie niet met het geld zou komen en [medeverdachte 5] mee zou nemen naar een andere plek om daar het geld te overhandigen (vgl. ook het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op p. 60026), een situatie die zich niet heeft voorgedaan en waarvan ook overigens niet uit de stukken blijkt dat die te verwachten was.
In het plan om geld in of bij het appartementencomplex van [medeverdachte 5] weg te gaan nemen ligt het gebruik van geweld dan wel bedreiging met geweld besloten. Het hof acht niet aannemelijk dat de persoon die het geld zou komen brengen, naar later bleek [medeverdachte 4] , de grote som geld, vrijwillig en zonder verzet zou afgeven aan of laten meenemen door verdachten. Het gebruik van geweld dan wel de bedreiging met geweld zou dan ook nodig zijn geweest om de diefstal te voltooien. Dat er geen wapens bij de aangehouden verdachten zijn aangetroffen doet, mede gelet op het postuur van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , het getalsmatige overwicht van verdachten, en de dreiging die uitgaat van personen met bivakmutsen, aan deze gevolgtrekking niet af.
Ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het wegnemen op zichzelf overweegt het hof tot slot nog als volgt. [medeverdachte 5] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij het geld zou vervoeren voor andere mensen. Verder heeft zij niet willen verklaren over de mensen voor wie zij het geld zou gaan vervoeren. Het hof stelt vast dat het geld kennelijk toebehoorde aan deze mensen, hierna ‘de organisatie’ genoemd, en in elk geval niet aan haar. Daardoor zou er, ongeacht het antwoord op de vraag of ‘de organisatie’ illegaal over het geld beschikte, sprake zijn van een wederrechtelijk wegnemen van het geld indien het tot een uitvoering van het voorgenomen delict zou zijn gekomen.
Betrokkenheid [verdachte]
Het hof wordt gesterkt in zijn overtuiging dat [verdachte] , zoals ook uit de verklaring van [medeverdachte 3] is af te leiden, betrokken is geweest bij de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen doordat ook [verdachte] net als [medeverdachte 3] op 9 december 2014 al bij het appartementencomplex van [medeverdachte 5] is geweest. Door het observatieteam is waargenomen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de dag voor hun aanhouding om kwart voor zes bij de woning van [medeverdachte 5] naar binnen gingen. Dat [verdachte] daar, zoals hij heeft verklaard, was om medicijnen te halen voor zijn vrouw, acht het hof niet aannemelijk. [medeverdachte 2] was op dat moment immers ook bij [medeverdachte 5] en bezocht haar vaker. [medeverdachte 2] woonde op hetzelfde adres als [verdachte] en diens vrouw (moeder van [medeverdachte 2] ). Als er medicijnen van [medeverdachte 5] overgebracht hadden moeten worden naar de vrouw van [verdachte] , had [medeverdachte 2] dat kunnen doen. Bovendien heeft [verdachte] wisselend verklaard over zijn aanwezigheid daar. Direct na zijn aanhouding heeft hij verklaard dat hij niet eerder op [b-straat] was geweest. Op 13 maart 2015 heeft hij verklaard dat hij op 9 december 2014 in het appartement van een mevrouw was die medicijnen kon regelen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij niet in de woning van [medeverdachte 5] is geweest maar dat hij bij de trap is blijven staan. Het hof hecht geen geloof aan deze wisselende verklaringen en gaat er vanuit dat het bezoek op 9 december 2014 een voorverkenning betrof.
Voor zijn aanwezigheid op 10 december 2014 op [b-straat] , in de auto van [medeverdachte 3] en op het hiervoor bedoelde terras heeft [verdachte] ook geen aannemelijke verklaring gegeven of willen geven. Het hof acht het zeer ongeloofwaardig dat hij helemaal uit Vinkeveen naar [b-straat] is gekomen, naar eigen zeggen voor hem onbekend terrein, enkel en alleen om wat te drinken met zijn zoon, terwijl die laatste daar op het punt stond met anderen een overval te plegen. Dat de aanwezigheid van [verdachte] bij de overval juist van belang was, blijkt uit een WhatsApp gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (p. 140001-140002), waarin [medeverdachte 2] schrijft dat [medeverdachte 3] ‘kk veel geld voor een taxi ritje’ zou verdienen. Het hof maakt daaruit op dat [medeverdachte 3] erg veel geld zou krijgen voor het vervoeren van [verdachte] . Dat maakt de stelling van de verdachten, dat [verdachte] slechts naar huis zou moeten worden gebracht na het drinken van een biertje met zijn zoon, te meer ongeloofwaardig. Tot slot overweegt het hof dat de politie een bivakmuts in de nabij het terras geparkeerde auto van [medeverdachte 3] heeft aangetroffen in het portiervakje naast de passagiersstoel waarop [verdachte] kort voor de aanhouding zat.
Op grond van deze voornoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat ook [verdachte] betrokken is geweest bij het vooropgezette plan van de overval in of nabij een woning en daarop ook opzet heeft gehad.
Voorwerpen bestemd voor het begaan van een misdrijf
(…)Conclusie
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [verdachte] ter voorbereiding van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld drie voertuigen, bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons voorhanden hebben gehad, zoals onder 1 ten laste is gelegd.”
9. De centrale vraag is of het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat het opzet van de verdachte en zijn medeverdachten (ook) gericht was op het toepassen van, of bedreiging met geweld tijdens de roofoverval. In het bijzonder is het middel gericht tegen de vaststelling van het hof dat de overval zou plaatsvinden in of nabij het appartementencomplex van [medeverdachte 5] . Die locatie is van belang nu volgens het hof daarin “
het gebruik van geweld dan wel bedreiging met geweld [ligt] besloten.”
10. Ter terechtzitting is door de verdachten aangevoerddat het de bedoeling was de roof geweldloos te laten verlopen: [medeverdachte 5] zou [medeverdachte 2] op de hoogte houden wanneer zij – met het geld en onder begeleiding van [medeverdachte 4] – van het appartement zou vertrekken zodat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haar konden volgen. Onderweg zou zij zich met de koffer met geld aan haar begeleider onttrekken, kennelijk door [medeverdachte 4] bij een tankstation te laten stoppen om water of pijnstillers voor haar te halen. Op dat moment zouden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen toeslaan en haar ‘overvallen’. Het hof hecht aan deze versie echter geen geloof en schuift, zoals uit de overwegingen hierboven blijkt, dit scenario terzijde.
11. In gevallen waarin de uitvoering van een diefstal beperkt blijft tot de fase van voorbereiding of poging daarvan, zal vanzelfsprekend van de omringende omstandigheden afhangen of het voorgenomen geweld (of de dreiging ermee) bewezen verklaard kan worden. Indien bij de verdachte (vuur)wapens worden aangetroffen, zal doorgaans het bewijs van opzet op (bedreiging met) geweld weinig hindernissen opwerpen. Dat geen wapens worden aangetroffen, sluit evenwel niet uit dat andere omstandigheden en de context van het misdrijf toch kunnen leiden tot de conclusie dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op diefstal met (bedreiging met) geweld.
12. De gevolgtrekking dat de overval had moeten plaatsvinden in of bij het appartement van [medeverdachte 5] , leidt het hof met name af uit de verklaring van [medeverdachte 3] . Die verklaring houdt in dat hij wist dat daar op 10 december 2014 een overval zou plaatsvinden. Zijn belangrijkste taak voor die dag was om [verdachte] . naar Utrecht te brengen zodra hij met iets uit het appartementencomplex zou komen. Met [medeverdachte 2] was [medeverdachte 3] de dag voorafgaand aan de overval, kennelijk bij wijze van voorverkenning, bij het appartement gaan kijken “
hoe of wat”. Deze lezing wordt onder meer gesterkt doordat ook vader [medeverdachte 2] met zijn zoon op 9 december 2014 bij het appartement en op de binnenplaats van het complex zijn gesignaleerd, door de berichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] over de vraag of het gunstig is dat het druk is rond de school voor het appartement op het moment dat het geld wordt gebracht, door de berichten die [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] stuurt op 10 december 2014 met de boodschap dat het geld er is en dat ze vertrekken, doordat zij terugkeert naar het appartement als de verdachten niet komen opdagen, doordat de verdachten om de hoek van het appartement worden aangehouden en doordat enkele bivakmutsen en handschoenen in hun voertuigen worden gevonden. Daar komt bij dat het hof de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid (na)bij het appartementencomplex op 9 en 10 december 2014, als niet aannemelijk terzijde schuift en dat een bivakmuts werd aangetroffen in het portiervak naast de passagiersstoel in de auto waarin de verdachte zat kort na de aanhouding. De gevolgtrekking van het hof dat de overval moest plaatsvinden in of bij het appartement is in het licht van de bewijsvoering niet onbegrijpelijk.
13. Voor het oordeel dat de verdachten opzet hadden op (bedreiging met) geweld, hanteert het hof de volgende redenering, ik herhaal:
“
Het hof acht niet aannemelijk dat de persoon die het geld zou komen brengen, naar later bleek [medeverdachte 4] , de grote som geld, vrijwillig en zonder verzet zou afgeven aan of laten meenemen door verdachten. Het gebruik van geweld dan wel de bedreiging met geweld zou dan ook nodig zijn geweest om de diefstal te voltooien. Dat er geen wapens bij de aangehouden verdachten zijn aangetroffen doet, mede gelet op het postuur van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , het getalsmatige overwicht van verdachten, en de dreiging die uitgaat van personen met bivakmutsen, aan deze gevolgtrekking niet af.”
14. Een dergelijke redenering is vergelijkbaar met overwegingen in strafzaken waarin een verdachte wordt vervolgd voor een ripdeal en hij het voornemen van geweld betwist. Het ligt niet voor de hand dat het slachtoffer van een overval of ripdeal (in dit geval [medeverdachte 4] ) zich zomaar ruim drieënhalf ton cash afhandig laat maken.De kans op de toepassing van (of dreiging met) geweld was dan ook aanmerkelijk. Niet voor niets werd het klusje van de ‘overval’ uitbesteed aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (en niet aan bijvoorbeeld [verdachte] . of [medeverdachte 5] zelf). Uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte van het plan op de hoogte was en in dat plan vervulde hij een eigen rol.
15. De omstandigheid dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat het geld
van [medeverdachte 5]zou worden afgenomen zodat het niet voor de hand ligt dat geweld zou worden gebruikt – vermoedelijk omdat [medeverdachte 5] bij het plan betrokken was en dus ‘één van hun’ was – doet daaraan niet af. Weliswaar was [medeverdachte 4] in haar appartement om het geld aan haar over te dragen, hij zou haar ook minstens naar Brussel begeleiden. Ik begrijp het hof zo dat het van oordeel is dat het geld zodoende niet (volledig) aan [medeverdachte 5] was toevertrouwd. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 4] zonder verzet zou toelaten dat geld wordt geroofd dat aan ‘de organisatie’ toebehoort, en daarmee ook aan hem (en [medeverdachte 5] ) als onderdeel van de organisatie. Dat oordeel is in het licht van de bewijsvoering niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
15. Het
tweede middelklaagt over de strafmotivering, in het bijzonder dat het hof ten onrechte een strafrechtelijke veroordeling die nog niet onherroepelijk was, heeft meegewogen in het nadeel van de verdachte.
17. Het hof heeft in het kader van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2019 is hij geruime tijd eerder ter zake van andersoortige feiten onherroepelijk veroordeeld. Hieruit blijkt eveneens dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit al in aanraking was geweest met politie en justitie wegens onder meer het medeplegen van afpersing en witwassen en hiervoor bijna twee jaar in voorlopige hechtenis had doorgebracht in de periode 2008-2010. Die strafrechtelijke procedure duurde nog voort ten tijde van het bewezen verklaarde feit en voor die feiten is hij na het bewezen verklaarde feit onherroepelijk veroordeeld. Het hof concludeert daaruit dat de verdachte op het gebied van gewelds- en vermogensdelicten geen onbeschreven blad was en dat deze strafrechtelijke verwikkelingen hem er niet van hebben weerhouden zich opnieuw met zulke delicten bezig te houden. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.”
18. Het uittreksel Justitiële Documentatie waarnaar het hof verwijst, bevindt zich op de voet van artikel 434 lid 1 Sv bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het bevat onder het kopje “
(On)herroepelijke zaken betreffende misdrijven met een lopende proeftijd” een vermelding van de zaak waarnaar het hof in bovenstaand citaat verwijst. In die zaak veroordeelde het hof Amsterdam de verdachte op 22 juni 2010 voor onder meer (kort gezegd) het meermaals medeplegen van afpersing, witwassen en verboden wapenbezit, gepleegd tussen 1 februari 2007 en 25 maart 2008. Dit arrest werd door de Hoge Raad op 8 januari 2013 gedeeltelijk vernietigd en teruggewezen naar het hof Amsterdam.Dat hof deed opnieuw uitspraak op 27 oktober 2015, en ook tegen dit arrest werd cassatie ingesteld. De Hoge Raad verklaarde dit cassatieberoep op 7 maart 2017 niet-ontvankelijk.Daarmee is de zaak op die datum onherroepelijk geworden.
19. Het uittreksel Justitiële Documentatie bevat daarnaast – samengevat en slechts voor zover hier van belang – een veroordeling wegens “
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”, bij vonnis van 14 maart 1994 de politierechter te Amsterdam, onherroepelijk sinds 2 mei 1995.
20. Wat betreft de vraag in hoeverre de feitenrechter bij de strafoplegging rekening kan houden met een niet tenlastegelegd feit, heeft de Hoge Raad het volgende kader uiteengezet in HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391,NJ2017/400 m.nt. Reijntjes: “Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968,NJ2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking. 2.4.2.
Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd — al dan niet soortgelijk — feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit — bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan — dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.4.3.
Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.”
Het feit waarvoor de verdachte in de onderhavige zaak is veroordeeld, is gepleegd op 10 december 2014. Zoals uit de strafmaatoverweging van het hof en het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt, was de strafrechtelijke procedure in de zaak waarnaar het hof verwijst (zie randnummer 18), op dat moment nog niet onherroepelijk. Het hof heeft echter overwogen “
dat de verdachte op het gebied van gewelds- en vermogensdelicten geen onbeschreven blad was en dat deze strafrechtelijke verwikkelingen hem er niet van hebben weerhouden zich opnieuw met zulke delicten bezig te houden” en die omstandigheid in strafverzwarende zin in aanmerking genomen. Zodoende heeft het hof – in de woorden van de Hoge Raad – ‘met die vermelding van een niet-tenlastegelegd feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande deze eerdere veroordeling zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit’. Dit is het hof alleen toegestaan als de veroordeling ter zake van dat niet-tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk is ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.De strafoplegging is dus ontoereikend gemotiveerd.
21. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
22. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden