ECLI:NL:PHR:2024:508

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
22/03612
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht door vader met dochters, bewijsminimum en cassatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1970, aangeklaagd voor ontucht met zijn dochters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte was in eerste instantie door de rechtbank vrijgesproken, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft hem op 27 september 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee feiten: feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] en ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2]. De verdediging heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel aanvoert dat de bewezenverklaring in strijd is met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat deze uitsluitend steunt op de verklaringen van de aangeefsters. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de dochters voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waaronder de verklaringen van hun moeder en de verdachte zelf. De zaak is complex door de emotionele en psychologische impact op de slachtoffers, die beiden hebben verklaard dat de verdachte hen in verschillende situaties heeft betast. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen schending is van het bewijsminimum, en heeft het beroep verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03612

Zitting14 mei 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is – nadat hij in eerste aanleg door de rechtbank integraal was vrijgesproken van het hem tenlastegelegde – bij arrest van 27 september 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" en 2. subsidiair “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft voorts de vordering benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen zoals in het arrest vermeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring in strijd met art. 342 lid 2 Sv uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, te weten aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) voor wat betreft feit 1 en aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) voor wat betreft feit 2 subsidiair.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2012 te [plaats], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) zijn kind, te weten [slachtoffer 1]. heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten en/of masseren van de borsten van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het feit dat verdachte de vader van die [slachtoffer 1] is en daarmee fysiek en geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] had en/of het op die [slachtoffer 1] gaan zitten;
2. subsidiair
hij in de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk, met zijn kind, te weten [slachtoffer 2]. geboren [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2].”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 10 maart 2014, dossierpagina's 9-12, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(dossierpagina 9)
Datum van het gesprek: 6 maart 2014.
Informatief gesprek met: Arienne [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats].
(dossierpagina 10)
Haar vader heeft twee jaar geleden aan haar gezeten. Niet alleen een arm om haar heen, maar ook aan haar borsten. Ze zaten toen in een periode waarin haar moeder nogal moe was en vroeg naar bed ging. [slachtoffer 1] vond het toen leuk om beneden nog wat tv-series te kijken. Op een gegeven moment kwam hij ineens bij haar op de bank zitten. [slachtoffer 1] had nooit een goede band met haar vader gehad, maar opeens konden ze samen wel ineens goed praten. Daar kwam later bij dat hij een arm om haar heensloeg.
Dat werd steeds erger, tot in februari 2013 (hof begrijpt: februari 2012). Ze kwam toen thuis van een hele dag werk. Ze liep stage en het was rond carnaval. Ze kwam thuis en hij zat op bed. Ze moest bij hem op bed komen zitten. Ze kon zich toen eigenlijk niet verweren. Ze moest zich uitkleden. Ze bevriest dan helemaal. Ze was toen 18 jaar. Hij ging haar toen zogenaamd masseren. Daarvoor moest ze haar kleren en bh uitdoen. Hij heeft haar aangeraakt aan haar borsten, zowel over haar kleren heen als eronder of zonder kleren aan.
De laatste keer dat er iets gebeurde was voor haar het heftigst. Dit was ook de keer dat ze zich helemaal moest uitkleden. Ze moest toen ook haar bh uitdoen. Hij vroeg haar ook of ze bij hem in bed bleef slapen. Dat is niet gebeurd.
Waar is het gebeurd : [a-straat 1], [postcode] [plaats].
Wie is de verdachte : [verdachte] (vader)
Hoe, waar en wanneer is het feit bekend geworden: Ze heeft het eerst verteld tegen [betrokkene 1]. Daarna heeft ze het met haar moeder (het hof begrijpt, gelet op bewijsmiddel 8: [betrokkene 2]) besproken.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2015, dossierpagina's 21-28, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993:
(dossierpagina 21)
Plaats delict : [a-straat 1], [postcode] [plaats].
Dit verhoor wordt in vraag-antwoord vorm opgenomen.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking.
(dossierpagina 22)
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen mijn vader, [verdachte], maar we noemen hem [verdachte] (...).
V: Waarvan wil je aangifte doen?
A: Hij heeft mij aangerand.
(dossierpagina 23)
V: Hoe was het contact met je moeder?
A: Moeilijk. Er was wel contact, maar het was gewoon moeilijk. De communicatie was moeilijk. Achteraf stond iedereen onder grote druk. Druk van mijn vader voornamelijk. Dat je niks waard bent. Dat je niks mag. De druk van mijn vader lag in het feit dat hij binnen in het gezin als een wandelende encyclopedie werd gezien. Hij wist alles. Hij keek altijd bij werkstukken of het goed was. Soms moest dan het hele werkstuk aangepast worden omdat hij dat wilde. Hij zei dan dat we dom waren. Mijn vader was in een woord gezegd dominant.
V: Hoe was het contact met je vader?
A: Hij ging ’s morgensvroeg weg en kwam ’s avonds laat thuis. Later is dat wel iets veranderd toen mijn moeder ging werken. We mochten nooit iets. Hij zat vaak achter zijn laptop. Als wij iets wilden, dan mocht dat niet.
(...)
A: (...) Wat ik wel weet is dat hij alles, maar dan ook alles, van ons natrok.
(dossierpagina 24)
V: Het feit waarvan je aangifte wilt doen, in welke periode is dat gebeurd?
A: In de periode van 2011. Ik was toen 18 jaar. Het begon in het voorjaar. Ik kreeg toen meer contact met mijn vader. We konden toen goed opschieten met elkaar. Het leek alsof we tijd met elkaar aan het inhalen waren. We keken ook beiden naar een serie op TV Nikita, wat we allebei leuk vonden. Het contact kwam voornamelijk door mij. Het was in die tijd pittig op school en ik had mijn ouders nodig om mij daarbij te helpen. Mijn vader hielp me bij het huiswerk en daardoor kreeg ik meer contact met mijn vader.
V: Hoe is dat begonnen?
A: Op den duur ging ik bij mijn vader op de bank zitten om huiswerk te doen. Hij zat aan de ene kant van de bank met zijn laptop en ik aan de andere kant met mijn laptop. Als ik dan vragen had over mijn huiswerk schoven we naar elkaar toe zodat hij die vraag kon uitleggen en beantwoorden.
Op een gegeven moment raakte hij bij zo'n moment mijn borst aan, de bovenzijde van mijn borst, over de kleren heen. Dat is meerdere keren gebeurd. Er ging een hele tijd overeen dat het weer gebeurde, dat was geloof ik ergens in november. Later ging hij ook kleren uittrekken. Hij zei dan dat dat moest van mijn moeder omdat het de was in moest. Mijn moeder ging in die tijd vroeg naar bed omdat ze moe was. Hij zat dan in zijn onderbroek op de bank. Ik heb hem nog gezegd iets meer aan te trekken. Hij humde dan wat maar hij bleef gewoon zitten. Mijn vader vraagt nooit wat, maar die zegt het op een gebiedende toon. Je doet het dan ook, je hebt geen keuze bij hem. Ik zat toen met een theorieboekje op de bank. Hij vroeg of ik naast hem kwam zitten. Ik moest tussen zijn benen komen zitten. Hij tikte dan met zijn hand tussen zijn benen zodat hij op die manier liet zien dat ik daar moest komen zitten. Ik ben tussen zijn benen gaan zitten. Ik zat daar dus tussen met mijn auto-theorieboekje. Hij zat met zijn linkerbeen op de bank en met zijn rechterbeen op de grond. Toen deed hij weer zijn hand achter mijn schouder en keek zo in mijn boekje. Hij zat dan zo aan mijn borst. Hij legde zijn handpalm op mijn linkerborst. Hij deed dat elke keer. Ik heb zijn hand wel weggeveegd met mijn hand. Ik zei daarbij: 'Doe eens niet?'. Dan legde hij daarna zijn hand weer terug op mijn borst. Ik heb tot twee of drie keer zijn hand weggeveegd.
V: En toen?
A: Vanaf dat moment is het vaker voorgekomen dat ik tussen zijn benen kwam te zitten en dat hij mijn nek en schouders ging masseren. Hij ging dan achter mij zitten en wrong zich er tussen, of ik dat nu wilde of niet. Voordat hij dat deed ging hij wel altijd controleren of mijn moeder sliep. Ik weet nog dat het tussen november en kerst was (het hof begrijpt: 2011). Dat weet ik nog omdat we vlak voor de kerst naar
(dossierpagina 24)
Parijs gingen met het hele gezin, zonder mijn oudste zus. Op de terugweg legde mijn vader zijn hand op de binnenkant van mijn been. Mijn moeder heeft dat toen gezien en heeft mij op dat moment gevraagd: ‘Vind je dat prettig, [slachtoffer 1]?’. Ik heb mijn schouders opgehaald en heb gedaan alsof ik sliep. Dat deed ik omdat ik bang was.
V: Hoe ging dat uitkleden?
A: Eerst zei hij dat hij mij beter kon masseren als mijn shirt uit was. Hij was op dat moment al bezig ook mijn shirt omhoog te doen. Later is het geworden dat ook mijn bh uit moest. Volgens mij is het twee of drie keer geweest dat mijn shirt uit moest en daarna was het bijna elke week dat mijn bh uit moest. Elke week op zondag kwam hij achter me zitten en ging hij me masseren. Ik vond dat niet fijn.
V: En toen?
A: Tot vastenavond. Mijn moeder was dat weekend weg om te lopen met een vriendin. Ik kwam thuis en moest bij hem op bed komen zitten. Hij lag in zijn onderbroek op bed. Hij zei: 'Kom eens zitten'. Toen ben ik daar gewoon gaan zitten. Hij lag daar zittend en ik ook zo. Ik lag op mijn moeders plek met mijn benen op bed. Hij wrong zich er weer tussen zoals hij dat op de bank deed, dat ik tussen zijn benen moest zitten. Hij ging weer mijn schouders masseren en hij zei dat het voor mij waarschijnlijk een zware avond was geweest omdat ik op de grond moest zitten. Ik moest mijn t-shirt uittrekken. We gingen weer masseren, mijn nek en mijn rug. Ik moest mijn bh uitdoen. Toen ging hij verder met masseren. Toen ging hij achter mij vandaan. Ik moest mijn broek uitdoen. Hij zei: ‘Doe je broek uit’. Hij deed het licht uit en de deur dicht. Hij kwam weer op bed. Toen ging hij verder met masseren. Ik had inmiddels mijn
(dossierpagina 26)
broek uitgedaan. Ik had alleen nog mijn onderbroek aan. Ik lag op mijn buik op het bed, dat moest. Dat zei hij. Hij zei: ‘Ga op je buik liggen’. Hij ging mijn rug masseren. Ik moest me omdraaien en toen ging hij mijn borsten masseren. Hij zat op me, zijn benen aan allebei de kanten van mij, met zijn billen hing hij boven me. Ik heb hem van me afgeduwd. Hij zei toen: 'Blijf bij me slapen". Ik zei: 'Nee, ik ga naar mijn eigen bed' en ik ben ook naar mijn kamer gegaan en heb daar mijn deur gebarricadeerd.
V: En toen?
A: Ik ben gelijk iemand gaan mailen. [betrokkene 1]. Dat is een vrouw waar ik regelmatig kwam. Ik kon goed met haar praten en zij komt uit [plaats]. Zij werd in die tijd aanbevolen voor Reikie. Dat deed ze ook vaak.
V: Hoe komt het dat je haar bent gaan mailen?
A: Omdat zij de enige was die ik op dat moment vertrouwde. Zij zei toen dat dat niet hoorde en toen ben ik het gaan vertellen aan mijn moeder. Ik heb het mijn moeder verteld bij [betrokkene 1] thuis.
3. Een informatiestaat SKDB-persoon d.d. 12 september 2017 betreffende de (historische) adresgegevens van de verdachte, voor zover inhoudende:
(...)
Historische BRP-adresssen:
Vanaf : 23-01-2015
Woonadres : [b-straat 1]
Postcode en woonplaats : [postcode] [plaats]
Gemeente en land : [plaats], Nederland
Vanaf : 12-06-2000
Woonadres : [a-straat 1]
Postcode en woonplaats : [postcode] [plaats]
Gemeente en land : [plaats], Nederland
4. Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 17 april 2014, dossierpagina's 5-8, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3]:
(dossierpagina 5)
Informatief gesprek met Lena [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats].
[slachtoffer 2] geeft aan dat ze vorig jaar (begin juli) met haar ouders en zusje naar Zuid-Frankrijk op vakantie is geweest.
(dossierpagina 6)
Het was de eerste week van de zomervakantie. Ze hadden de vakantie in een stacaravan op een camping. In het zwembad van de camping is haar vader handtastelijk geweest. Het zwembad was niet zo groot en er waren op dat moment geen andere mensen in het zwembad. Ze waren met z'n drieën in het zwembad: vader, [slachtoffer 2] en haar zusje. Ze waren aan het spelen, wat aan het stoeien in het water, door aan elkaar te trekken en elkaar onder water te duwen. Op een gegeven moment voelde ze iets in haar broekje. Ze merkte dat haar vader zijn hand in haar broekje deed en aan haar vagina zat. Hij deed dit twee of drie keer. Toen hij dit deed heeft ze zijn hand weggeduwd. [slachtoffer 2] durfde er niets van te zeggen. Het was immers haar vader. Op dat moment bemerkte ze dat haar zusje het zwembad inmiddels was uitgegaan. Ook [slachtoffer 2] is toen het zwembad uitgegaan.
[slachtoffer 2] heeft het diezelfde dag na het avondeten aan haar moeder verteld tijdens een wandelingetje. [slachtoffer 2] heeft het hele verhaal aan haar moeder verteld. ’s-Avonds zijn haar ouders nog bij haar gekomen en heeft haar vader zijn excuses aangeboden.
Waar is het gebeurd : Zuid Frankrijk op een camping.
Wanneer is het gebeurd : in de periode juni/juli 2013.
Wie is de verdachte : vader.
(dossierpagina 7)
Afhankelijkheidsrelatie: ja, biologische vader.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2015, dossierpagina’s 13-19, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(dossierpagina 13)
Plaats delict : Frankrijk, Landrey camping in de buurt van de Alpen.
Pleegdatum : op/omstreeks juli 2013.
Dit gesprek wordt uitgevoerd in de vraag en antwoordstijl.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking verbalisanten.
(dossierpagina 14)
V: Hoe heten je zussen?
A: [betrokkene 3], [slachtoffer 1] en (--).
V: De naam van je vader?
A: Hij heet [verdachte]. Nou, hij heet [verdachte], maar hij noemt zich [verdachte].
(dossierpagina 15)
V: Is er een keer iets gebeurd of meerdere keren?
A: Een keer.
V: Wanneer is dat gebeurd?
A: In de zomervakantie, toen we op vakantie waren in Frankrijk. Het is in de zomer van 2013 geweest.
V: Wanneer was dat?
A: Ik weet niet precies de datum, maar het was rond 10 juli want mijn zusje is dan jarig en toen was dat ook zo in Frankrijk.
V: Vertel eens alles daarover?
A: Die dag dat het gebeurde ging ik met mijn zusje en mijn vader zwemmen. Mijn moeder was bij de caravan. Mijn vader en mijn zusje waren aan het stoeien en op een bepaald moment was zij weggegaan. Ik heb dat niet gemerkt. Op een gegeven moment ging mijn vader met zijn hand in mijn broekje. Ik vroeg toen: ‘Waar is [betrokkene 3]?’. Hij zei: ‘Ik weet het niet’. Ik ben toen snel uit het water gegaan en heb gezegd dat ik ging zoeken. Ik ben toen naar de caravan gegaan.
V: En toen?
A: Toen gingen we eten. Ik was best stil onder het eten en mijn moeder vroeg wat er aan de hand was. Ik vroeg of ze na het eten met mij een stukje wilde gaan wandelen. Dat was goed.
(dossierpagina 16)
Ik heb het toen tegen mijn moeder gezegd.
V: Waren er verder nog andere mensen in het zwembad?
A: Nee.
V: Wat had je aan in het zwembad?
A: Een bikini.
V: Met wat ging hij waar naar binnen.
A: Met zijn vingers bij mijn vagina.
V: Hoe weetje dat het zijn vingers waren?
A: Omdat hij met zijn hand in mijn broekje zat.
V: Waar stonden jullie, of was je aan het zwemmen?
A: Ik was aan het stoeien om hem onder water te krijgen en toen hield hij mij vast.
V: Waar stond hij ten opzichte van jou?
A: Schuin voor mij met zijn gezicht naar mij toe. Hij stond misschien een halve meter van mij af.
(dossierpagina 17)
(...)
A: Een ding wist ik wel, dat ik het niet fijn vond.
(dossierpagina 18)
V: Wat had het voor jou voor gevolgen dat dit is gebeurd?
A: Dat ik best wel bang ben voor sommige mensen, mannen.
6. Een akte van de gemeente [plaats], aktenummer [aktenummer], dossierpagina 20, op 6 december 1999 opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 4], ambtenaar van de burgerlijke stand, voor zover inhoudende de aangifte van geboorte van:
KIND
Geslachtsnaam : [slachtoffer 2]
Voornamen : [slachtoffer 2]
Dag van geboorte : [geboortedatum]-1999
[geboortedatum] negentienhonderd negenennegentig
Plaats van geboorte : [plaats]
Geslacht : vrouwelijk
OUDERS
Geslachtsnaam vader : [verdachte]
Voornamen vader : [verdachte]
Geslachtsnaam moeder : [betrokkene 2]
Voornamen moeder : [betrokkene 2].
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Het klopt dat ik in 2013 op vakantie ben geweest in Frankrijk. Ik was daar met mijn vader, moeder en mijn kleine zusje (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Er was een zwembad op die camping. In dat zwembad waren mijn vader, mijn kleine zusje en ik aan het stoeien. Op den duur ging mijn vader iedere keer met zijn hand in mijn zwembroekje. Ik heb zijn hand een paar keer weggeduwd. Ik merkte dat mijn kleine zusje het zwembad uit was. Ik heb toen als smoes gevraagd waar zij was en ben er uitgegaan om haar zogenaamd te zoeken.
Ik heb het als eerste tegen mijn moeder verteld na het eten. We gingen toen een rondje lopen.
Elke keer als mijn vader zijn hand in mijn zwembroekje deed raakte hij mijn vagina aan. Ik heb zijn hand toen een paar keer weggeduwd. (De rechter-commissaris merkt op dat de getuige begint te huilen). Hij heeft mijn vagina aan de buitenkant aangeraakt, niet aan de binnenkant.
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 juli 2015, dossierpagina's 31-39, (met bijlagen, dossierpagina’s 40-46 bestaande uit dagboekaantekeningen van [betrokkene 2]), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
(dossier pagina 31)
Het verhoor wordt in vraag-antwoord afgenomen en zoveel mogelijk letterlijk weergegeven.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking.
(dossierpagina 32)
V: Uit welk huwelijk zijn uw beide dochters [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 1] geboren?
A: Met [verdachte], met hun vader. Ik heb maar 1 partner gehad. Zijn achternaam is [verdachte], hij is geboren op [geboortedatum]-1970.
V: Hoe was uw huwelijk met [verdachte] voordat er wat speelde waarvan uw dochters aangifte hebben gedaan?
A: We waren geen gelijkwaardige partners.
V: Waar bestond die ongelijkwaardigheid uit?
A: De ongelijkwaardigheid bestond uit een druk van hem uit. Dat heeft hij niet bewust gedaan, maar die was er wel want we waren geen gelijkwaardige partners. De kinderen hebben dat ook ervaren. Ik heb een dagboek bijgehouden en daar las ik het ook in terug.
V: Wat voor druk was het dan?
A: Hij is verbaal erg sterk. Als hij binnenkomt heeft hij al iets van dat je tegen hem op kijkt. Hij was niet fysiek of hij kleineerde ons niet, maar in discussies gingen zijn argumenten altijd over die van ons, mij en die van de kinderen, heen. Het waren ook kleine dingen zoals na het opleggen van de telefoon, dan zei hij hoe hij het had gedaan. Ik ben een pleaser dus voor mij was dat belangrijk. Ik heb gezegd dat als je hoofd boven het maaiveld uitkwam, dan ging die eraf.
V: Hoe was de seks nadat de kinderen waren geboren?
(dossierpagina 33)
A: Ik was degene die dat met periodes afgehouden heeft. Het voelde niet goed. Volgens mij is het op en neer gegaan. Dat heeft hij wel als reden genoemd waarom het met die meiden is gebeurd.
(dossierpagina 34)
V: Wanneer hoorde u voor het eerst van wat er met [slachtoffer 2] gebeurd was?
A: Bij [slachtoffer 2] was het direct daarna. We waren op vakantie. Het was de eerste dag dat we daar waren. Ze waren samen gaan zwemmen in de middag. Ze kwam naar mij toe en zei dat ze wilde praten. We zijn eerst gaan eten en ik heb tegen haar gezegd dat we daarna gaan wandelen en dat ze daarna kon gaan vertellen.
O: Getuige pakt een kopie van haar dagboek om de datum te noemen. Ze heeft stukken gekopieerd waarvan ze dacht dat deze relevant kunnen zijn. Deze worden als bijlage toegevoegd aan dit proces-verbaal (hof: zie bewijsmiddel 9).
V: Wanneer was dat?
A: Het is de dag voor 1 juli geweest en daar staat gisteravond. Het moet dan dus 30 juni zijn geweest.
V: Waar was dat?
A: In Frankrijk, een camping in de Franse Alpen.
V: Hoe ging dat?
A: Ik was in de caravan en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) was met de jongste twee zwemmen. [slachtoffer 2] kwam vrij snel terug uit het zwembad. Ze heeft op een gegeven moment gezegd dat ze met mij wilde praten. Ik heb gezegd dat we eerst gingen eten en dat we daarna zouden praten.
V: Op welke manier vertelde zij dat u?
A: Ze heeft tegen mij gezegd dat papa aan haar had gezeten. Het is in het zwembad gebeurd. Papa had zijn hand in haar zwembroek gestopt in het zwembad. Zij heeft de hand een aantal keer weggeduwd en de hand kwam steeds weer terug. De hand kwam bij haar vagina.
(dossierpagina 35)
A: Ze is de hele vakantie niet meer wezen zwemmen behalve met mij. Ze wilde ook niet meer alleen zijn met haar vader.
V: Wat werd er door u tegen [verdachte] gezegd?
A: Wat [slachtoffer 2] tegen mij gezegd heeft.
V: Wat kunt u vertellen over het gedrag van [slachtoffer 2] vanaf het moment dat dat met haar gespeeld heeft ten opzichte van daarvoor?
A: Depressiever.
(dossierpagina 36)
V: Wanneer hoorde u over het feit was er met [slachtoffer 1] is gebeurd?
A: Dat is 16 februari 2012 geweest. Ze vertelde dat het al sinds het jaar daarvoor in november 2011 begonnen was.
V: Waar was dat, dat ze het vertelde?
A: Bij een Reiki therapeut (het hof begrijpt in samenhang met bewijsmiddel 2: [betrokkene 1]). Ik had haar afgezet in [plaats] en had stage in Middelburg. Ze zou zelf met de bus teruggaan. Ik was een kwartier in Middelburg toen ze belde dat ik terug moest komen om iets te vertellen. We waren in de kerstvakantie van 2011 naar Parijs geweest. Ik zat op de terugweg naar huis achterin de auto bij mijn jongste. Ik zat op de middelste plek van de achterbank. [slachtoffer 1] zat voorin naast [verdachte]. Ik zag toen dat [verdachte] zijn hand op haar been legde. De hand lag vrij hoog op haar been. De hand ging omhoog op haar been zoals hij bij mij ook weleens deed. Bij mij ging zijn hand dan omhoog mijn kruis in. Ik zag dat [slachtoffer 1] een lichamelijke reactie had. Iets van verstijven. Ik kon niet zien of [verdachte] dat toen ook bij [slachtoffer 1] deed. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze het moet zeggen als ze het niet fijn vindt.
V: Op welke manier vertelde zij het u?
A: Ik was in de voorjaarsvakantie 2012 een weekend wandelen zonder kinderen en man. Ze moest zich thuis daarna uitkleden, haar t-shirt en bh. Hij masseerde haar toen. Hij heeft toen aan haar borsten gezeten. Hij heeft gevraagd of ze het licht uit moesten doen. Hij heeft ook over haar heen gezeten op het moment dat hij haar rug aan het masseren was. Vanaf november (het hof begrijpt: 2011) heeft het zich opgebouwd. Als ik dan 's avonds om 21:30 uur naar bed ging. Toen was Nicita op televisie, een politieserie. Dat keken ze samen. Dan deed hij zijn kleren uit, op zijn onderbroek na. Hij legde dan zijn arm om haar heen en zijn hand lag dan op haar borst. Op een gegeven moment heeft hij gevraagd of zij tussen zijn benen kwam zitten.
(dossierpagina 37)
Het is eigenlijk begonnen met het leren voor haar theorie van haar rijbewijs. [verdachte] heeft haar geholpen en er is toen contact gekomen tussen [slachtoffer 1] en [verdachte]. Ze hadden nog nooit een klik gehad.
V: Toen ze het u vertelde, hoe reageerde u daarop?
A: (---) [slachtoffer 1] was overstuur dus zijn we langs de huisarts geweest.
V: Hoe is dat toen verder gegaan?
A: Toen is hij een maand uit huis geweest. We hebben toen afspraken gemaakt, zoals je bent niet alleen met [slachtoffer 1], je houdt je kleren aan, dat soort dingen. Vlak voor haar verjaardag, van [slachtoffer 1], heeft ze gezegd: ‘Laat hem maar weer terugkomen’, want ze vond het zielig voor haar zusjes.
9. Kopie van het dagboek van [betrokkene 2], dossierpagina 46, voor zover inhoudende als notities van [betrokkene 2] d.d. 1-7-2013:
Een ware nachtmerrie is over mij heen gekomen. Gisteravond vertelde [slachtoffer 2] dat [verdachte] in het zwembad in haar zwembroek heeft gezeten bij haar vagina. Het is gebeurd tijdens het stoeien. Ze heeft verschillende keren zijn handen weggeduwd maar hij kwam daar iedere keer weer terug.
(...)
1 ½ jaar geleden vertelde [slachtoffer 1] mij dat hij haar had gemasseerd en aan haar borsten had gezeten. Hij had haar verteld dat ze mooie borsten had.
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 7 februari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte - zakelijk weergegeven
Ten aanzien van feit 1 ([slachtoffer 1]):
Het klopt wel dat er een moment is geweest waarop [slachtoffer 1] meer contact met mij kwam zoeken. Ze zat in het examenjaar en moest dingen gaan leren. Ze vond het prettig om mijn hulp te krijgen. Het klopt wel dat ze naar mij toe schoof. Ik herken de eerste dingen: op de bank dat zij met rijlessen bezig was en ik met haar mee keek.
Ik zit aan de voorkant van de ratio en [slachtoffer 1] juist aan de achterzijde. Onze gesprekken zijn altijd ongelijkwaardig. Ik vraag altijd aan haar ’’waarom?” Dat kan misschien dominant overkomen. Nadat [slachtoffer 1] het aan mijn ex-vrouw heeft verteld heeft zij mij erop aangesproken en verteld wat [slachtoffer 1] zei. [slachtoffer 1] kwam helemaal overstuur bij die Reiki vandaan. Mijn ex-vrouw vroeg toen aan mij om mij even terug te trekken en haar de ruimte te geven.
Ten aanzien van feit 2 ([slachtoffer 2]):
Tijdens de vakantie is er al over gesproken. Het klopt wel dat ik met [slachtoffer 2] heb gestoeid in het zwembad.
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 13 september 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat we in de zomer van 2013 op vakantie waren in Frankrijk en ik met mijn jongste dochter [betrokkene 3] en [slachtoffer 2] in het zwembad van de camping was. Dit klopt. Ik heb met hen gestoeid in het zwembad.
U, voorzitter, houdt mij de verklaring van [betrokkene 2], mijn ex-vrouw, voor en houdt mij voor dat zij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] haar vrijwel direct heeft verteld wat er is gebeurd. Dat klopt. [slachtoffer 2] heeft met mijn ex-vrouw een rondje gelopen en daarna heeft mijn ex-vrouw mij geconfronteerd met hetgeen [slachtoffer 2] tegen haar had gezegd.”
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“II.
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn. De moeder van de aangeefsters en de verdachte hebben in februari 2014 hun relatie beëindigd waarbij de moeder een wrok koesterde tegen de verdachte en de kinderen tegen hem heeft opgezet.
Met betrekking tot de zaak van [slachtoffer 2] (het onder 2 tenlastegelegde) wordt een ongelukkige aanraking van de verdachte door de moeder uitvergroot en gecategoriseerd als ontucht. Daarnaast is opmerkelijk dat [slachtoffer 2] eerst in de aangifte stelt dat sprake is van binnendringen in de vagina en later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat dit niet het geval is. Daarnaast heeft de zus van de aangeefsters, [betrokkene 5], verklaard dat de omgeving, met name de moeder, druk heeft uitgeoefend op de aangeefsters. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters discrepanties bevatten. [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat er sprake was van het binnendringen van de vagina en bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat dit niet het geval was. Tot slot heeft de raadsman, met de verwijzing naar een krantenbericht, aangevoerd dat [slachtoffer 1] een grote fantasie heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Algemeen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Wat betreft het bewijs in zedenzaken is niet vereist dat de ontucht zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Toegespitst
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat de verdachte in de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2012 te [plaats] de borsten van zijn dochter [slachtoffer 1] heeft betast en gemasseerd, terwijl hij een fysiek en geestelijk overwicht had op zijn dochter omdat hij, kort gezegd, haar vader was en daarnaast is hij eenmaal op haar gaan zitten.
De verklaringen van [slachtoffer 1] worden ondersteund door de verklaring van haar moeder, [betrokkene 2], de dagboekaantekeningen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen. Deze zijn consistent en staan - zoals reeds aangegeven - niet op zichzelf.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof voorts vast dat de verdachte in de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk de vagina, althans de schaamstreek, van zijn dochter [slachtoffer 2] heeft betast.
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaring van haar moeder, [betrokkene 2], de dagboekaantekeningen, de geboorteakte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep. Het hof heeft ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen. Deze zijn eveneens consistent en staan - eveneens - niet op zichzelf.
De door de raadsman gestelde discrepantie in de verklaringen van [slachtoffer 2] over binnendringen berust naar het oordeel van het hof op een te beperkte lezing van haar verklaringen. Anders dan door de raadsman is betoogd leest het hof in de aangifte van [slachtoffer 2] bij de politie niet dat zij toen heeft verklaard dat de verdachte haar vagina zou zijn binnengedrongen.
De verklaring die [betrokkene 5], de zus van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], bij de raadsheer-commissaris in dit hof op 14 december 2021 heeft afgelegd, maakt dit niet anders. Zij is niet bij de gebeurtenissen aanwezig geweest, waardoor van eigen waarneming geen sprake is geweest. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard dat zij niet weet of er met een van haar zussen iets is gebeurd op seksueel gebied met haar vader (pagina 3 van de verklaring). Bovendien blijkt uit haar verklaring dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nimmer tegen haar hebben gezegd dat de gebeurtenissen niet of op andere wijze zouden hebben plaatsgevonden. Het enige wat zij met [slachtoffer 2] heeft besproken is waar het volgens [slachtoffer 2] was gebeurd en dat het in de zomer was gebeurd, in het zwembad, maar [slachtoffer 2] heeft geen details verteld over wat er dan zou zijn gebeurd, aldus de getuige (pagina 3 van de verklaring). Weliswaar heeft [betrokkene 5] verklaard dat moeder regelmatig telefonische contact had met [slachtoffer 2] en vroeg wat [slachtoffer 2] hier nu verder mee wilde en dat de omgeving steeds riep ”die meiden moeten hier iets mee”, maar daarmee en daardoor kan niet worden geconcludeerd dat de aangiften onbetrouwbaar zijn. Immers de onthullingen hebben plaatsgevonden voordat de omgeving überhaupt kon reageren. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [betrokkene 5] ook dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hun eigen keuzes maakten, getuige haar opmerkingen over de mogelijkheid van smartengeld. [slachtoffer 2] heeft gezegd: ”ik wil hier niets mee” [slachtoffer 1] heeft gezegd: “ik wil geld” (pagina 3 van de verklaring).
Ook is het hof uit het dossier niet gebleken dat de onthullingen van de beide dochters door de moeder zijn geïndiceerd, dan wel te maken hadden met wrok van de zijde van de moeder. De verwijzing naar een krantenartikel over [slachtoffer 1], waarin is vermeld hoe zij haar opleiding en toekomst ziet en welke kwaliteiten (waaronder creativiteit en fantasie) daarvoor benodigd zijn, maakt eveneens niet dat het hof aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] twijfelt.
Het verweer wordt verworpen.”
2.5
In zaken als de onderhavige waarin wordt geklaagd over schending van de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv, wordt door de Hoge Raad het volgende vooropgesteld:
“Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.” [1]
2.6
In deze vooropstelling schuilt – in de woorden van AG Lückers – een kwantitatieve eis: er is (ten minste) een tweede bewijsgrond nodig, en een kwalitatieve eis: deze bewijsgrond(en) moet(en) “voldoende steun” bieden aan de unus-verklaring. [2] De kwalitatieve eis van “voldoende steun” lijkt volgens Corstens, Borgers en Kooijmans het beste te kunnen worden omschreven als een eis van inhoudelijk verband. Het moet gaan om feiten en omstandigheden die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de unus-verklaring. [3] Die feiten en omstandigheden hoeven geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde – of beter gezegd: de bewezen verklaarde – gedragingen. [4] Het mag gaan om een betrekkelijk ondergeschikt onderdeel van de unus-verklaring. [5] Van belang is met name dat tussen het steunbewijs en de bewezenverklaarde gedragingen niet een te ver verwijderd verband bestaat. [6]
2.7
Aan de kwantitatieve eis kan alleen worden voldaan indien de door deze eis verlangde tweede bewijsgrond niet uit dezelfde bron stamt als de eerste bewijsgrond. Zo kunnen verklaringen van derden die de facto neerkomen op een hervertelling van hetgeen de getuige aan hen heeft gerelateerd niet als steunbewijs worden aangemerkt. [7] Dat kan anders zijn als deze verklaringen (ook) eigen waarnemingen bevatten, mits deze conform eerdergenoemde kwalitatieve eis in voldoende verband staan met de bewezenverklaarde gedragingen. Een voorbeeld daarvan vormt de zaak die leidde tot HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152. In die zaak bestond het steunbewijs uit de verklaring van de moeder van de aangeefster die – naast een hervertelling van hetgeen de aangeefster over het vermeende misbruik aan haar had verteld – onder meer inhield dat de verdachte handtastelijk was naar jonge meisjes. De Hoge Raad oordeelde dat die verklaring “die voor wat betreft de handtastelijkheid van de verdachte naar jonge meisjes mede een feitelijke basis heeft in haar waarneming van dergelijk gedrag” niet in een te ver verwijderd verband met de verklaring van de aangeefster staat en dat van schending van art. 342 lid 2 Sv dus geen sprake is. [8]
2.8
Eigen waarnemingen kunnen ook (mede) steunbewijs opleveren als deze een emotionele of fysieke toestand van de getuige betreffen. [9] Het liefst wordt een dergelijke waarneming kort na het strafbare feit gedaan, [10] maar ook emoties die niet direct na de bewezenverklaarde gedragingen zijn waargenomen lijken gewicht in de schaal te kunnen leggen. Zo vond de unus-verklaring in de zaak die leidde tot HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:1262 onder meer steun in de verklaring van de moeder van de getuige die inhield dat de getuige spontaan hysterisch begon te huilen toen zij haar moeder ongeveer zes weken later over het strafbare feit vertelde. AG Spronken overwoog in haar conclusie voorafgaand aan dit arrest dat enkel het tijdsverloop niet zonder meer dwingt tot het oordeel dat de waargenomen emotionele gemoedstoestand in een te ver verwijderd verband staat tot de ten laste gelegde gedragingen. Zij merkt daarbij op dat behoedzaamheid wel op zijn plaats is bij het gebruik van emoties als steunbewijs en benadrukt derhalve dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen voorts de aanwezigheid van de verdachte ter plaatse en ten tijde van het tenlastegelegde bevestigden alsmede de concrete context waarin de hem verweten handelingen volgens de getuige hadden plaatsgevonden. [11] De Hoge Raad deed de zaak af met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
2.9
Verklaringen die een eigen waarneming van (later opgetreden) gedragsveranderingen bevatten lijken niet zonder meer als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. Zo had de partner van de getuige in de zaak die leidde tot HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052 verklaard dat de getuige – ongeveer twee jaar nadat het strafbare feit had plaatsgevonden – in haar slaap in een schrikreactie om zich heen sloeg als hij haar aanraakte. De Hoge Raad oordeelde dat die verklaring niet zonder meer toereikend is voor het leggen van een verband tussen dat gedrag en de aan de verdachte verweten ontucht. [12]
2.1
Ik wijs ook op de zaak die leidde tot HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2425. In die zaak had de leerkracht van de getuige verklaard dat deze laatste wat aanhankelijker en knuffeliger was geworden en dat zij, nadat het studioverhoor had plaatsgevonden, af en toe wat stiller was. Het hof had geoordeeld dat er geen redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van de unus-verklaring te twijfelen en daartoe onder meer overwogen dat “de posterioriteit van de gedragsveranderingen bij [slachtoffer] (…) geen reden [is] om aan de juistheid van haar verklaringen te twijfelen” en dat “de gedragsveranderingen [bovendien] niet van dien aard [zijn] (…) dat daaruit ondubbelzinnig conclusies kunnen worden getrokken.” De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd omdat de nadere motivering van het hof betrekking had op de betrouwbaarheid van de unus-verklaring en daarom niet bijdraagt aan het kennelijke oordeel van het hof dat die verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
2.11
In de onderhavige zaak vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) allereerst steun in de verklaring van hun moeder (bewijsmiddel 8). Beide aangeefsters beschrijven (als eerste handeling van de verdachte) dat zij in alledaagse situaties werden betast op intieme delen. De moeder verklaart, net als [slachtoffer 1], dat de verdachte in de auto tijdens de terugreis van Parijs zijn hand op de binnenkant van [slachtoffer 1] been had gelegd. De moeder herkent dit gedrag als een handeling die de verdachte ook weleens bij haar verrichtte en die dan een seksuele lading had. De moeder verklaart daarbij voorts dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] toen een lichamelijke reactie had (“Iets van verstijven”), terwijl [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op dat moment bang was.
2.12
Verder houdt de verklaring van de moeder in dat zij met de verdachte heeft gesproken over de beschuldigingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Volgens die verklaring heeft de verdachte een reden genoemd “waarom het met die meiden is gebeurd”. Bovendien zijn er volgens haar met hem afspraken gemaakt om herhaling van dit gedrag te voorkomen. De verdachte ontkent de beschuldigingen te hebben toegegeven, maar hij bevestigt wel dat de moeder met hem heeft gesproken over de beschuldigingen en bevestigt ook de afspraak om zich “even terug te trekken” (bewijsmiddelen 10 en 11).
2.13
Meer specifiek over feit 1 houdt die verklaring van de moeder nog in dat [slachtoffer 1] – weliswaar niet direct maar (niet meer dan) ongeveer twee weken nadat de laatste bewezenverklaarde gedraging zich had voorgedaan [13] – overstuur was toen zij haar moeder bij een reikitherapeut voor het eerst over het misbruik vertelde.
2.14
De verklaring van [slachtoffer 1] wordt voor wat betreft de specifieke context waarin het misbruik plaatsvond voorts ondersteund door de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 10) die inhoudt dat hij zich herkent in de door [slachtoffer 1] omschreven situatie(s) dat zij met rijlessen bezig was en hij met haar meekeek en die bovendien inhoudt dat [slachtoffer 1] “helemaal overstuur bij die Reiki vandaan [kwam].” Mede gelet op het hiervoor onder 2.7 omschreven arrest van 5 september 2023 waarin de Hoge Raad waarde lijkt te hechten aan de eigen waarneming over de handtastelijkheid van de verdachte naar jonge meisjes, op het hiervoor onder 2.8 weergegeven arrest van 21 juni 2022 waarin het steunbewijs – naast de bevestiging van de specifieke context waarin het misbruik volgens de getuige had plaatsgevonden – bestond uit zes weken na het strafbare feit waargenomen emoties en op uitspraken van de verdachte die de moeder als een erkenning van de beschuldigingen begreep, meen ik dat de verklaring van [slachtoffer 1] reeds voldoende steun vindt in deze bewijsmiddelen 8, 10 en 11 tezamen. Van schending van art. 342 lid 2 Sv is aldus geen sprake.
2.15
Datzelfde geldt voor feit 2. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt voor wat betreft de specifieke context waarin het misbruik plaatsvond bevestiging in de verklaring van de verdachte (bewijsmiddelen 10 en 11) voor zover deze inhoudt dat hij in de zomer van 2013 op vakantie in Frankrijk met [slachtoffer 2] heeft gestoeid in het zwembad. Hoewel betoogd zou kunnen worden dat een dergelijke situatie in het algemeen niet ongebruikelijk is, benadruk ik dat het hof ook de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] voor het bewijs heeft gebezigd (bewijsmiddel 8). Die verklaring houdt, naast een hervertelling van hetgeen [slachtoffer 2] haar vrijwel direct na het strafbare feit over het misbruik heeft verteld, niet alleen in dat zij heeft waargenomen dat de verdachte bij een van zijn dochters [14] in een alledaagse situatie het hiervoor onder 2.13 omschreven gedrag had vertoond en dat de verdachte de beschuldigingen op de onder 2.12 omschreven wijze heeft erkend, maar ook dat [slachtoffer 2] “de hele vakantie niet meer [is] wezen zwemmen behalve met mij” en dat zij “ook niet meer alleen met haar vader [wilde zijn]”. Van deze waargenomen gedragsveranderingen kan naar ik meen niet zonder meer gezegd worden dat deze in een te ver verwijderd verband staan van de bewezenverklaarde gedragingen. Daarbij neem ik in aanmerking dat deze – anders dan in bijvoorbeeld de hiervoor onder 2.9 en 2.10 weergegeven arresten van 28 oktober 2014 respectievelijk 13 juli 2010 – betrekking hebben op het direct na het strafbare feit vermijden van niet alleen de verdachte maar ook de specifieke activiteit waarbij de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden.
2.16
Het middel faalt.

Afronding

3.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152 en HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946 (onder verwijzing naar HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452). Zie G.J.M. Corstens, M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 850 en voetnoot 1 in de conclusie van AG Harteveld van 11 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:177 voor de betekenis van de op 30 juni 2009 gewezen arresten ECLI:NL:HR:2009:BM3704 en ECLI:NL:HR:2009:BG7746 voor de ontwikkeling van dit criterium.
2.Zie de conclusie van AG Lückers van 12 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:280, randnummer 3.4.
3.G.J.M. Corstens, M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 851.
4.Zie HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, rov. 2.4.
5.Zie G.J.M. Corstens, M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 852.
6.Zie bijvoorbeeld HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, rov. 3.4, waarin wordt verwezen naar HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746. Zie ook (meer recent) HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095.
7.Zie bijvoorbeeld HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247.
8.HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, rov. 2.4
9.Dat is niet altijd het geval, zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890. Ook lijkt het voorgaande niet te gelden voor emoties die door verbalisanten worden waargenomen na confrontatie met (een foto van) de verdachte. Zie HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5721 en HR 20 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7413.
10.Zie bijvoorbeeld HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459 en HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1435 (art. 81 RO). Een van deze zaken enigszins afwijkende kwestie betreft HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946. In die zaak bestond het steunbewijs (mede) uit verklaringen van derden over het meermalen in de klas gebeld worden door een man en, toen de getuige de stem van deze man herkende als die van de verdachte, haar reactie die bestond uit paniek en huilen. De Hoge Raad oordeelde ook daar dat van schending van art. 342 lid 2 Sv geen sprake was.
11.Zie de conclusie van AG Spronken van 21 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:840, randnummers 3.6–3.8.
12.HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052, rov. 2.4.
13.De moeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 16 februari 2012 van [slachtoffer 1] over het strafbare feit heeft gehoord (bewijsmiddel 10). Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat het laatste misbruik plaatsvond in februari 2012 (bewijsmiddel 1).
14.Dit betreft weliswaar een zus van [slachtoffer 2] ([slachtoffer 1]), maar het gaat daarbij om dezelfde familiaire verhouding.