ECLI:NL:PHR:2024:587

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
22/04648
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door een begeleider in de maatschappelijke zorg met een cliënt

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1990, werkzaam als ondersteunend begeleider in de maatschappelijke zorg. Hij is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2022 veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor het meermalen plegen van ontucht met een cliënt, die zich aan hem had toevertrouwd. Het hof heeft de verdachte ook ontzet van het recht tot uitoefening van zijn beroep voor vijf jaar. De benadeelde partij heeft gedeeltelijk schadevergoeding ontvangen. De verdachte heeft cassatie aangetekend, waarbij drie middelen van cassatie zijn ingediend, die zich richten op de bewijsvoering van het hof. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De zaak draait om de vraag of de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen voldoende is gemotiveerd en of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster. Het hof heeft overwogen dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, die heeft verklaard dat zij in de periode van 4 augustus 2019 tot en met 29 december 2019 meermalen seksuele handelingen met de verdachte heeft verricht. De verklaringen van getuigen ondersteunen haar verklaring, hoewel er ook discussie is over de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de bewezenverklaring voldoende is gemotiveerd en dat de middelen van cassatie falen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/04648

Zitting18 juni 2024
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 7 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens ‘werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft daarnaast de verdachte ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van ondersteunend begeleider binnen de maatschappelijke zorg voor de duur van 5 jaren. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen hebben betrekking op de bewijsvoering van het hof. Daarom geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, een deel van ‘s hofs bewijsoverweging alsmede delen van de in hoger beroep overgelegde pleitnota.

De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, de bewijsoverweging en de pleitnota

4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 04 augustus 2019 tot 29 december 2019 te [plaats] , terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] te duwen/drukken en/of
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] te betasten en/of
- te likken aan de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] .’
4.1
De bewezenverklaring berust op de volgende in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
‘1. Het proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] , (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Sinds 31-03-2016 woont [slachtoffer] op de [instelling] te [plaats] en wordt ze begeleid door [stichting] .
V: Wat zijn de beperkingen van [slachtoffer] ?
A: [slachtoffer] heeft een licht verstandelijke beperking. Ze heeft een lage ontwikkelingsleeftijd en een laag IQ. Ze heeft last van wisselende stemmingen. Ze vindt het lastig om zichzelf staande te houden en is daardoor snel beïnvloedbaar.
V: Welke zorg wordt aan [slachtoffer] verleend door [stichting] ?
A: [slachtoffer] woont binnen de woonlocatie en krijgt volledige ondersteuning en hulp al naar gelang haar behoefte is. Zeg maar de totale woonverzorging.
V: Wie is [verdachte] ?
A: Hij was ondersteunend begeleider binnen de [instelling] . Per 1 januari 2020 is hij bij [stichting] uit dienst gegaan.
V: Wat is er gebeurd waarvan u aangifte wilt doen?
A: Ik werd op 15 januari 2020 gebeld door een collega, [getuige 2] . Ze vertelde dat [slachtoffer] bij haar was geweest en een aantal dingen had verteld. Ik zal het letterlijk voorlezen uit het verslag van [getuige 2] . [slachtoffer] zegt dat ze even wil praten. We gaan naar kantoor. Daar zegt ze dat ze het moeilijk vindt om te zeggen. Maar dat iets van haar hart moet. En dat wij dit niet leuk gaan vinden. Ze moet huilen. Ze zegt dat ze met [verdachte] iets heeft gedaan en heeft gehad, sinds afgelopen zomer. Ze zegt dat ze hebben geknuffeld en neusje/neusje hebben gedaan. Dat het daar niet bij is gebleven en seks hebben gehad en dat het niet een keer is gebeurd. Ze is verliefd op hem en hoopt niet dat hij misbruik van haar heeft gemaakt.
We hebben de begeleiding gevraagd om met dit in ons achterhoofd te kijken naar dingen die opvallen. Puzzelstukjes die zeg maar achteraf op hun plaats vallen. Wat daarbij anderen opviel was dat [verdachte] onbereikbaar was tijdens de dienst, omdat hij zijn telefoon niet had meegenomen. Dit terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn.
2. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het studioverhoor van [slachtoffer] , (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: He [slachtoffer] wat wil je mij vertellen?
A: Ja over [verdachte] .
V: Over [verdachte] .
A: Dat ik dacht wij zeg maar een geheime relatie hadden. Euhm en hij kwam nog wel aardig veel bij mij. We hebben ook over bepaalde dingen gepraat.
V: Over dingen gepraat zegje en toen?
A: Hij begon me de hele tijd te knuffelen omdat ik nogal veel problemen had met vriendschap en zo. Dus zodoende is het een beetje bij ons uitgelopen.
V: Mm. En verder?
A: Verder ben ik met hem gaan praten over mijn dromen. Dat ik ook wel vaak over hem droomde en zo. Ja dat ging gewoon plotseling en toen heb ik hem ook wel eerlijk verteld dat ik hem leuk vond. En toen hebben we ja, gekust. En een paar dagen later kwam die weer bij mij en toen zijn wij nog verder gegaan. En toen kwam het op seks uit. En ik dacht natuurlijk wij hebben stiekem een relatie.
A: En de 19de had die de slaapdienst van december en toen was die bij mij. Die avond en niemand wist er wat van.
V: Vertel daar eens alles over.
A: Nou ik had hem gevraagd wanneer die een keer een slaapdienst had omdat ja ik wou dat misschien wel een keer weetje wel. En dat deed die ook nog gewoon.
V: En toen deed die het gewoon en wat bedoel je daarmee?
A: Ja dat die een slaapdienst had aangevraagd.
V: Euhm [slachtoffer] , wat bedoel jij met seks, wat is dat?
A: Seks is alles. Beffen, pijpen orale seks heet dat dan.
V: Mm. En als ik aan jou vraag hoe zat het tussen jou en [verdachte] met seks? Wat deden jullie?
A: Genoeg.
V: Maar is dat alles wat jij nu opnoemt?
A: Ja.
V: Of is er.. dus alles wat je opgenoemd hebt dat deden jullie?
A: Ja. Hij wou toen toevallig anale seks maar ik wou dat niet.
V: Hij wou anale seks maar jij wou dat niet.
A: En hij zegt tegen mij van de meeste vrouwen vinden dat wel lekker. Maar ik heb gezegd ikke niet. Dus bij mij hoefje niet te komen.
V: Nee. Is het 1 keer of is het vaker gebeurd de seks.
A: Nee vaak. Meer dan 10 keer.
V: En waar is het gebeurd?
A: Bij mijn in de washok. En op mijn kamer, slaapkamer.
V: Washok zegje, woonkamer en slaapkamer. En welke keer kan jij je nog het beste herinneren? A: 19de, de 26ste en de 29ste.
V: Hoe komt het datje die 3 keren nog goed kan herinneren?
A: Nou omdat die eigenlijk niet zo leuk waren.
V: Over de 29ste? Vertel daar eens alles over.
A: Toen hij wegging van het werk en had die afscheid genomen. En hij kwam 's avonds bij mij. En ik had gewoon een normale broek aan. En hij zat op de bank naast mij. En hij zat mij de hele tijd over de benen heen te strelen. Hij zegt zo van heb je zin? Ik zeg nou nee vandaag even niet. Mm wat dan zegt die. Ik zeg nou ik heb gewoon geen zin vandaag. Dus ging die gewoon een beetje ja een beetje kriebelen van ja vind je dit lekker. Ik zeg nee vandaag niet. En hij zat maar te zeuren en te zeuren. En toen dacht ik van weetje wat ga daar maar eens staan. Maar eigenlijk had ik helemaal geen zin.
V: En toen?
A: Ja als die door blijft zeuren dan weet ik het niet anders dan doe ik het maar gewoon. Gewoon eigenlijk tegen mijn zin in.
V: En waar was dat?
A: In de washok.
V: En wat is daar gebeurd?
A: Wij hebben daar geneukt.
V: En vertel daar eens alles over.
A: Ja trokken wij mekaars broek uit en hij stak hem erin.
V: Trokken elkaars broek uit zeg je.
A: Ja trok hij zijn broek uit en ik de mijne. En toen begon die met mij te seksen.
V: En het was in de opening van de deur van het washok.
A: Ja.
V: En hij stond achter jou en wat deed hij toen hij achter jou stond?
A: Doggy-styIe.
V: Doggy-styIe. Maar je zegt wij trokken allebei onze broek uit. En hoe weet jij dat jij je broek uit moest trekken?
A: Omdat hij begon te zeuren aan mij.
V: En wat zeurde die dan?
A: Ja gewoon ik wil seks weetje. Dus. En ik had gewoon geen zin eigenlijk. Maar ik ben gewoon soms een beetje moeilijk in nee zeggen.
V: En dan staat die achter jouw zegje en dan was het doggy-styIe.
A: Ja
V: En wat is doggy-styIe?
A: Doggy-styIe dat je achter mekaar zit.
V: En waar zijn jouw handen als die achter jou staat?
A: Ik had hem zo tegen de wanden van de deur aan.
V: En hij waar waren zijn handen?
A: Bij mij.
V: En waar bij jou?
A: Op mijn borsten.
V: En wat deed hij toen hij achter jou stond met zijn handen bij jou borsten en jij met je handen tegen de deur aan?
A: Strelen.
V: Maar je zegt ook toen stak die hem erin.
A: Ja.
V: En wat stak die erin?
A: Zijn lul.
V: En waar stak die die in?
A: In mijn poes.
V: En wat deed die toen die zijn lul in jouw poes stak?
A: En toen begon die te rijden, hij had er wel zin in.
V: En hoe weetje dat die klaarkwam?
A: Omdat die in mij kwam. Dus, zonder condoom.
V: Mm. Maar voelde jij wat of zag jij wat of hoorde jij wat dat die klaarkwam?
A: Ik voelde dat.
V: Mm. Want wat voelde je dan?
A: Hij had de handdoek gepakt. En dat had die onder mijn poes neergelegd waarmee ik moest afdrogen.
V: En wanneer had die die handdoek gepakt?
A: De 29ste.
A: Het is gewoon alleen maar bij mij in huis gebeurd.
V: Weet je nog die 26ste waar dat dan nog was?
A: In de slaapkamer en waar in je slaapkamer?
A: Op mijn bed.
V: En hoe was jij op bed toen jullie seks hadden?
A: Hij lag al klaar op bed.
V: Hij lag al klaar op bed. En hoe lag die klaar dan?
A: Hij zat zich af te trekken.
V: En toen wat deed jij toen hij klaar lag en jij je jurk en je onderbroek uit had?
A: Ging ik boven op hem zitten en hebben we standje 69 gedaan dus.
V: En hoe stopte het dat standje 69.
A: Tot die klaar was.
V: Hoe vaak is dat gebeurd in de slaapkamer?
A: Twee keer.
A: Je hoort geen seks te hebben met een cliënt. Eigenlijk niet. Hij zei ook wel tegen mij ik ben eigenlijk wel strafbaar. Dat wist die eigenlijk wel waarom ga je dan door? Dan moetje er toch mee stoppen.
V: Oké. En je zegt toen is het begonnen toen je 31 was. En weet je nog wanneer het begon?
A: Vorig jaar in de zomer in juni, juli zoiets.
V: Weetje nog die eerste keer dat het begon?
A: Ik had een rokje aan dat weet ik nog wel en toen zat ik boven op hem. En toen dacht die van ik ga de vinger er maar eens in steken, kijken wat ze doet. Dus hij heeft het wel gedaan. Dus hij heeft mij gevingerd. Dus toen dacht ik wel van wil je dat krijgen dan kun je alles krijgen.
V: En als hij bij jou was he in de woonkamer waar was dan zijn werktelefoon?
A: In zijn broekzak.
V: In zijn broekzak hoe weet je dat?
A: Omdat ik dat heb gezien. En hij zet hem in zijn werk ook nog wel eens af.
V: Wat deed die dan met de telefoon als die afging?
A: Dan ging die hem uitdrukken en ook niet op pakken of zo. Gewoon wachten tot iemand anders hem oppakte.
V: Wat heeft [verdachte] er tegenover jou gezegd dat wie het mocht weten dat jullie seks hadden met mekaar?
A: Niemand. Niemand mocht dat weten.
3. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Vertel eens hoe dat ging toen [slachtoffer] jou vertelde wat er gebeurd was tussen haar en [verdachte] ? A: Dat was omdat ik op die 15e januari in de inloop zat met een aantal cliënten. Toen hadden wij het over nieuwe collega's en toen zei een andere cliënt dat hij het goed kon vinden met een nieuwe collega van ons. Hij gaf aan dat hij een betere klik voelde met die nieuwe collega dan met [verdachte] in het begin. [slachtoffer] hoorde dat en reageerde wat fel door te zeggen dat [verdachte] ook een leuke begeleider is. Toen zei ik tegen haar: "Het valt me op dat je fel reageert. Ik weet dat je een goede band had met [verdachte] ." [slachtoffer] zei: "Dat klopt. Ik moet je wat vertellen." Ik ben toen met haar naar kantoor gegaan waar we met z’n tweeën waren.
V: Wat vertelde [slachtoffer] jou precies?
A: Ik zal het letterlijk voorlezen uit mijn verslag dat ik op 15 januari 2020 heb gemaakt. [slachtoffer] zegt dat ze even wil praten. We gaan naar kantoor. Daar zegt ze dat ze het moeilijk vindt om te zeggen. Maar dat iets van haar hart moet. En dat wij dit niet leuk gaan vinden. Ze moet huilen. Ze zegt dat ze met [verdachte] iets heeft gedaan en heeft gehad, sinds afgelopen zomer. Ze zegt dat ze hebben geknuffeld en neusje neusje hebben gedaan. Dat het daar niet bij is gebleven en seks hebben gehad en dat het niet een keer is gebeurd. Ze is verliefd op hem en hoopt niet dat hij misbruik van haar heeft gemaakt. Ze zegt dat ze hadden afgesproken contact te houden met elkaar. Ik zeg dat ik haar even moet onderbreken, dat ik de manager en gedragswetenschapper hierover moet inlichten. En dat we dit moeten uitzoeken met elkaar. Dat doen we altijd bij [stichting] . Ze zegt dit goed te vinden. Ik vraag of ik nog wat voor haar kan doen, ze zegt erg te trillen en naar haar appartement te gaan. Ik vraag of ze wil of ik later nog even kom. dat wiI ze. Later op de avond ga ik naar haar toe. Ze zegt dat ze niet wil dat [verdachte] hierdoor problemen gaat krijgen.
V: Hoe was de emotie van [slachtoffer] toen zij jou op 15 januari 2020 vertelde dat zij een relatie had gehad met [verdachte] .
A: Haar emotie was huilen en trillen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wanneer heeft [slachtoffer] jou iets verteld over wat er gebeurd is met haar?
A: Dat was in december 2019.
V: Wat heeft [slachtoffer] jou verteld aan de telefoon?
A: Ze vertelde dat ze seks had gehad met [verdachte] .
V: Vertel daar eens alles over.
A: Ja. Hij wou haar in principe kussen. Zij trok haar hoofd weg. In principe wou ze niet. Ze had hem echter toch wel gekust en gezegd dat ze verder niet wat wilde. Toen had [verdachte] gezegd: "Wat doe jij nou?" Dat ze haar hoofd wegtrok en eigenlijk toch een kus wilde geven. Toen had [verdachte] gezegd: "Ach wat maakt het ook uit." Toen vertelde [slachtoffer] dat ze seks had gehad en waar ze het had gedaan. Ze heeft me een keer verteld dat ze seks met [verdachte] had gehad in het washok en ook een keer seks had gehad op het bed. Hij had haar ook wel eens gevraagd of ze lekker geil was en of ze er zin in had. Hij had met haar hand tussen de benen gezeten en voor dat ze het wist zat zijn vinger er in bij haar. Hij wou ook meteen gewoon het spul van het bed af hebben.
V: Wat bedoel je daar mee?
A: Als ze klaar waren sprong [verdachte] direct van het bed af en trok de hoes van het dekbed af. Hij wilde het dan meteen gaan wassen in de machine. [slachtoffer] had gezegd dat dat wel kon wachten omdat ze nog meer wasgoed had. [verdachte] had gezegd dat hij dat meteen uitgewassen wilde hebben. [slachtoffer] heeft me natuurlijk niet alles verteld. Het is veel vaker gebeurd. [verdachte] kwam echt heel vaak bij haar boven heeft ze me verteld. Ze heeft verteld dat de seks veel vaker gebeurde. De laatste keer had [verdachte] wat anders gewild en toen had [slachtoffer] gezegd: "Daar kom je niet in. dat gaat niet gebeuren."
V: Wat bedoelde ze daarmee?
A: Dat ga ik eerlijk vertellen. [slachtoffer] zei dat hij de vinger in haar kont wilde steken. Toen had [slachtoffer] gezegd: "Daar kom je niet in. dat gaat echt niet gebeuren.”
A: Toen ze het aan [stichting] had verteld was [slachtoffer] bang dat ze haar uit het huis wilden trappen. Toen had de leiding gezegd dat ze dat niet gingen doen. Toen moest [slachtoffer] huilen.
5. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] door de raadsheer-commissaris van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] ken ik. Ik ken hem als mijn collega destijds. Ik heb denk ik ongeveer 8 maanden met hem samengewerkt.
[slachtoffer] ken ik ook. Zij is een cliënte van mij geweest bij mijn vorige werkgever. Hij (het hof begrijpt: verdachte) had wel bepaalde voorkeuren. Hiermee bedoel ik dat hij naar bepaalde cliënten trok. Dat was bijvoorbeeld bij [slachtoffer] het geval. Zij accepteerde ook niet veel begeleiding en hem accepteerde zij wel.
U raadsheer-commissaris vraagt mij of telefoons wel eens werden uitgezet. Uitgezet weet ik niet, weggedrukt weet ik zeker. Dat is mij bij [verdachte] ook zeker opgevallen. Hij drukte mij wel vaker weg volgens mij dan andere collega’s. Hij liep er wel zo de kantjes van af dat ik hem eigenlijk nooit aan de telefoon kreeg en andere collega's wel. Hij was ook vaak aan het roken.
[verdachte] nam inderdaad zijn telefoon wel eens niet op als hij werd gebeld. Als je dienst hebt moet je best regelmatig contact hebben, omdat het een heftige doelgroep is. Je merkte dat hij vaak aan het roken was of bij [slachtoffer] of met andere cliënten was. Hij was gewoon echt minder vaak bereikbaar dan andere collega's in ieder geval.
U vraagt mij of [slachtoffer] wel eens dingen verzon die niet bleken te kloppen achteraf. Niet persé denk ik nee. Ze geloofde wel in dingen die er naar mijn idee niet zijn. Ruimteschepen bijvoorbeeld. Maar ik vind haar geen persoon die zou liegen.
Er was een periode dat [verdachte] veel bij [slachtoffer] was. Toen heeft mijn collega, [slachtoffer] 's begeleider destijds, aangegeven dat hij wel gepaste afstand moest houden. [slachtoffer] was natuurlijk gewoon een cliënte. Daar is hij volgens mij twee keer op aangesproken en daar dacht ik wel van oei.
6. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] door de raadsheer-commissaris van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was destijds de directe leidinggevende van [verdachte] .
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] soms slecht bereikbaar was en vraagt mij om dit uil te leggen. Er zijn mensen die direct opnemen als er gebeld wordt. [verdachte] was niet zo. Dat bedoelde ik met dat flegmatieke waar ik het eerder over had.
7. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] door de raadsheer-commissaris van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik ooit vast heb kunnen stellen of [verdachte] een bijzondere interesse in [slachtoffer] had. Als ik terug denk was dat wel het geval. Dan is het zo dat [verdachte] regelmatig aanbood om met [slachtoffer] mee te gaan of met haar aan de slag te gaan.
Ik heb er nooit wat achter gezocht dat [verdachte] vaak contact met [slachtoffer] had. Ik weet wel dat [verdachte] op enig moment hierop is aangesproken.
Ik kan mij niet herinneren dat [slachtoffer] dingen vertelde die niet bleken te kloppen.
Het moment dat zij bij mij kwam, vertelde ze dat zij iets ergs moest vertellen. [slachtoffer] moest toen huilen en zij vertelde dat zij seks met [verdachte] had gehad en een relatie met hem had. In eerste instantie vond [slachtoffer] het heel erg om te vertellen omdat ze niet wilde dat [verdachte] gestraft zou worden. Dat was haar eerste reactie.’
4.2
Het hof heeft inzake de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:

Overweging met betrekking tot het bewijs
(…)
Oordeel van het hof
(…)
Het hof is van oordeel dat sprake is van voldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de periode van juni/juli 2019 tot en met 29 december 2019 een seksuele relatie met verdachte heeft gehad. Verdachte was werkzaam als ondersteunend begeleider bij [stichting] in [plaats] waar zij woonachtig was. Zij heeft verklaard dat zij meermalen orale seks, maar ook geslachtsgemeenschap met verdachte heeft gehad. Ook heeft verdachte haar gevingerd. Dit gebeurde altijd als hij bij haar in de kamer was. Het gebeurde dan in de woonkamer, in haar slaapkamer op haar bed of in het washok. Verdachte wilde ook anale seks, maar daarvan heeft [slachtoffer] gezegd dat hij daarvoor niet bij haar hoefde te komen. Verdachte had zijn werktelefoon altijd wel bij zich, maar die nam hij niet op of hij drukte hem uit op de momenten dat zij seks met elkaar hadden.
Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , die heeft verklaard dat het collega's was opgevallen dat verdachte onbereikbaar was tijdens de dienst, terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn. Bij de raadsheer-commissaris van dit hof bevestigt hij dat verdachte niet direct opnam als er gebeld werd.
[getuige 1] bevestigt voorts de door verdachte gewerkte dagen en type diensten op 19, 26 en 29 december 2019.
Aangeefsters verklaring vindt eveneens steun in de verklaring van [getuige 4] bij de raadsheer-commissaris in dit hof. Zij heeft verklaard dat verdachte haar telefonische oproepen vaker dan andere collega's wegdrukte. Dat viel volgens haar echt op. Verdachte zou er zo de kantjes vanaf lopen dat zij hem eigenlijk nooit aan de telefoon kreeg en andere collega's wel. Daarnaast heeft ze verklaard dat er een periode was dat verdachte veel bij [slachtoffer] was. Haar toenmalige begeleider heeft destijds aangegeven dat verdachte wel gepaste afstand moest houden. Volgens [getuige 4] is verdachte daar tweemaal op aangesproken.
Verdere steun vindt het hof in de verklaring van [getuige 3] , die verklaard heeft dat [slachtoffer] hem in december 2019 verteld heeft dat ze meerdere keren seks heeft gehad met verdachte in het washok en in haar slaapkamer op het bed. Hij had met zijn hand tussen haar benen gezeten en hij had haar gevingerd. Na de seks op het bed, trok verdachte ook direct de hoes van het bed af. Hij wilde deze direct wassen in de wasmachine. [slachtoffer] had ook aan [getuige 3] verteld dat verdachte een vinger in haar kont wilde steken, maar daar had zij van gezegd: "Daar kom je niet in. Dat gaat echt niet gebeuren."
Tot [getuige 3] vindt het hof ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] aan het huilen en trillen was en emotioneel was op het moment dat [slachtoffer] [getuige 2] vertelde wat er zich tussen haar en verdachte had voorgedaan. [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris bovendien verklaard dat verdachte achteraf gezien bijzondere belangstelling voor [slachtoffer] had. omdat hij regelmatig aanbood om met haar mee te gaan of met haar aan de slag te gaan. Verdachte is op enig moment aangesproken op het feit dat hij vaak contact had met [slachtoffer] .
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 4 augustus 2019 tot en met 29 december 2019 meermalen met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp of zorg had toevertrouwd, de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft verricht.’
4.3
De pleitnota die de raadsman ter terechtzitting op 23 november 2022 heeft overgelegd houdt onder meer het volgende in:

Verklaring [getuige 1] als steunbewijs
25. De rechtbank heeft de verklaring van [getuige 1] op een tweetal onderdelen als steunbewijs gebruikt.
26. Ten eerste zou [getuige 1] bevestigen dat cliënt onbereikbaar zou zijn en dat zou de verklaring van [slachtoffer] bevestigen dat cliënt zijn telefoon wegdrukte als zij seks hadden. Echter indien we die formulering van de rechtbank volgen, dan toont de verklaring van [getuige 1] het ‘onbereikbaar zijn’ (wat flink gerelativeerd is door [getuige 1] bij de RHC, maar dat hierna) aan maar niet dat cliënt onbereikbaar was omdat hij seks zou hebben gehad met [slachtoffer] . Onbereikbaar zijn, is immers wat anders dan seks hebben met een cliënte. Dat staat echt in een te ver verwijderd verband van elkaar om te kunnen dienen als steunbewijs.
27. Voor die onbereikbaarheid kunnen immers ook andere oorzaken zijn. [getuige 1] heeft dit, bij de RHC toen ik hem vroeg naar zijn verklaring, mooi samengevat en zijn verklaring die de rechtbank voor het bewijs gebruikte omdat iedereen bereikbaar moest zijn, flink gerelativeerd.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] soms slecht bereikbaar was en vraagt mij om dit uit te leggen. Er zijn mensen die direct opnemen als er gebeld wordt. [verdachte] was niet zo. Dat bedoelde ik met dat flegmatieke waar ik het eerder over had. Achteraf vond ik dat een suggestieve vraag van de politie. Als je niet altijd bereikbaar bent betekent dat niet dat je je wil onttrekken. Je kan maar net eventjes in gesprek zijn met een bewoner of bezig zijn en denken iemand anders neemt wel op. Ik heb niet het idee gehad dat [verdachte] zich wel eens onttrok.
28. Door cliënt is bij de politie ook verklaard hoe het met de telefoons werkte. Toen hij boventallig was en op therapeutische basis aan het werk was, had hij vaak geen telefoon mee. Telefoons die gingen ook bij iedereen over als daarop gebeld werd. Wie het eerste oppakt die krijgt de cliënt (aanvullend verhoor (…). Deze gang van zaken is bevestigd bij de RHC door o.a. [getuige 4] (…), [getuige 5] (…), [getuige 1] (…), [getuige 2] (…).
29. [getuige 4] verklaarde daarbij dat zij vond dat cliënt de ‘de kantjes’ er soms vanaf liep in die zin dat als iemand wat vroeg hij niet meteen reageerde en dat hij vaak aan het roken was. Ze verklaarde voorts dat hij haar vaker wegdrukte dan andere collega’s, wat echter ook inhoudt dat andere collega’s dus wegdrukken. [getuige 2] verklaarde dat cliënt bij haar vaak wel zijn best deed omdat hij dacht dat zij leidinggevende was, maar dat hij soms wel wat laks kon zijn bij anderen. [getuige 2] verklaarde ook dat het wel vaker voorkwam dat iemand zijn telefoon niet opneemt als het niet uitkwam en dat het niet opnemen tijdens een dienst dus zeker niet uitzonderlijk is.
30. Het niet soms of wat vaker opnemen van de telefoon kan dus niet dienen als steunbewijs dat cliënt seksuele contacten had met [slachtoffer] . Dat staat echt in een te ver verwijderd verband en zo gek is het soms niet opnemen ook niet. Daarnaast was cliënt volgens [getuige 1] zelf zich niet aan het onttrekken, maar kon hij (volgens anderen) wat laks zijn.
31. De verklaring van [getuige 1] is ten tweede gebruikt omdat het zou bevestigen dat cliënt de dagen die [slachtoffer] noemde te weten 19, 26 en 29 december 2019 zou werken. Dat is goed mogelijk. Echter toont het werken op een specifieke dag niet aan dat jij toen ook maar even seksuele contacten had met een bewoonster. Aanwezigheid op de locus delicti, kan volgens de Hoge Raad soms als steunbewijs worden gebruikt. Echter kan dat alleen als die aanwezigheid daar een bijzonderheid is. En dat is het vanzelfsprekend niet als iemand daar regelmatig is en behoort te zijn omdat het zijn of haar werkplek betreft.
32. Uit de arresten van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2009:BG7746 en ECLI:NL:HR:2010:BM2452, volgt dat aanwezigheid in tijd en plaats onvoldoende steun bieden voor de verklaring van het (vermeende) slachtoffer.
33. Aanwezigheid van cliënt op betreffende dagen (en tijden), kan dus niet als steunbewjs worden gebruikt voor de verklaring van [slachtoffer] .
(…)
Verklaringen [getuige 3] en [getuige 2] als steunbewijs
(…)
43. Voor zover sprake was van door [getuige 2] waargenomen emotie toen [slachtoffer] haar vertelde over de seksuele handelingen, is het volgende van belang.
44. Waargenomen emotie kan eigenlijk alleen dienen als steunbewijs indien een getuige dit zelf heeft waargenomen
(vrijwel) direct na het voorval(vgl. ECLI:NL:HR:2014:957 en ECLI:NL:HR:2009:BJ3537). Met betrekking tot gedragsverandering, wat hier overigens niet wordt gesteld en waarvoor ook geen aanwijzingen, laat staan bewijs is, moet dit ook zijn waargenomen tijdens de delictsperiode en niet daarna (ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en ECLI:NL:HR:2017:1216).
45. Zie hiervoor ook ECLI:NL:PHR:2009:BG7746:
Het accent zou moeten liggen op de vraag of er, bij gebreke aan direct steunbewijs, vervangende waarborgen zijn die maken dat de kans dat de rechter zich - in al zijn subjectieve overtuigdheid - vergist, tot aanvaardbare proporties is teruggebracht. Dat vraagt om een meer objectieve benadering. Van de rechter mag worden gevergd dat hij zijn oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is met objectieve gegevens onderbouwt. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan medische verklaringen over eventuele verwondingen of andere sporen van het delict en aanverklaringen van getuigen over het gedrag en de emoties van het slachtofferdirect na het gebeuren.
46. Voor wat betreft de door een getuige waargenomen emotionele toestand van het slachtoffer tijdens of vlak na het misdrijf, geldt (uiteraard) dat een dergelijke getuigenverklaring redengevend moet zijn voor de bewezenverklaring (Corstens, Borgers & Kooijmans 2018, p. 845). Zo achtte de Hoge Raad de verklaring van een buurman, inhoudende dat aangeefster tijdens haar zwangerschap niet alleen huilend, maar ook verkrampt en met haar handen op haar buik aan de voordeur stond, voldoende steunbewijs voor de tenlastegelegde mishandeling (HR 22 april 2014, NJ 2014/328 m.nt. N. Rozemond. Zie ook HR 12 november 2013, NJ 2014/252 m.nt. J.M. Reijntjes).
47. Daar voegt Rozemond aan toe dat, naarmate emoties minder heftig zijn en op een later tijdstip worden geuit, meer twijfel mogelijk is over de vraag of de waarnemingen van getuigen over die emoties voldoende steun bieden aan de verklaring van het slachtoffer (HR 10 juli 2018, NJ 2019/23 m.nt. N. Rozemond. Zie in dat verband HR 19 mei 2015, NJ 2015/489 m.nt. M.J. Borgers). Reijntjes is wat stelliger op dat punt: volgens hem komt aan emoties alleen betekenis toe wanneer zij direct na het onderzochte delict zijn waargenomen (HR 12 februari 2013, NJ 2013/279 m.nt. J.M. Reijntjes).
48. Ook in ECLI:NL:HR:2010:BM2452 achtte de Hoge Raad door een leerkracht, achteraf waargenomen gedragsverandering en emoties onvoldoende, om te kunnen dienen als steunbewijs.
49. De emoties van [slachtoffer] , die door [getuige 2] zijn waargenomen, waren niet vlak na het tenlastegelegde maar pas enkele weken later. Van (vrijwel) direct na het feit is dus geen sprake. Het is niet zo dat er wat gebeurd zou zijn en [slachtoffer] vrijwel direct daarna emotioneel binnen komt “gestormd” en haar verhaal doet. Dan zou die emotie volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad als steunbewijs kunnen worden gebruikt, maar niet meer nu dit pas weken later zo is. Daarnaast kunnen er ook andere redenen zijn voor die emoties, namelijk verdriet, boosheid en teleurstelling dat cliënt daar niet meer werkt en dat hij [slachtoffer] naar haar idee, in de steek heeft gelaten daar.’

Het eerste middel

5. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd. Het middel bevat drie deelklachten. De
eerste deelklachthoudt in dat het hof de voor het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] , dat de verdachte zijn werktelefoon niet opnam of uitdrukte, heeft gedenatureerd.
5.1
De rechter die over de feiten oordeelt beslist welke onderdelen van de verklaring van een getuige hij bruikbaar acht en welke onderdelen daarvan terzijde moeten worden geschoven. Deze vrijheid gaat echter niet zover dat de rechter aan het gebruikte onderdeel van de verklaring een geheel andere betekenis geeft dan degene die de uitspraken heeft gedaan aan die uitspraken kennelijk heeft bedoeld te geven. [1]
5.2
De tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] houdt onder meer in:
‘V: En als hij bij jou was he in de woonkamer waar was dan zijn werktelefoon?
A: In zijn broekzak.
V: In zijn broekzak hoe weet je dat?
A: Omdat ik dat heb gezien. En hij zet hem in zijn werk ook nog wel eens af.
V: Wat deed die dan met de telefoon als die afging?
A: Dan ging die hem uitdrukken en ook niet op pakken of zo. Gewoon wachten tot iemand anders hem oppakte.’
5.3
Het hof heeft geoordeeld dat sprake is van voldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde. Voorafgaand aan de onderbouwing van dat oordeel heeft het hof de verklaring van [slachtoffer] gebezigd en heeft het hof overwogen dat zij heeft verklaard dat de verdachte zijn werktelefoon ‘altijd wel bij zich’ had, ‘maar die nam hij niet op of hij drukte hem uit op de momenten dat zij seks met elkaar hadden’.
5.4
Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het hof aan de verklaring van [slachtoffer] een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven, omdat door [slachtoffer] niet is verklaard dat de verdachte de telefoon niet opnam of uitdrukte op de momenten dat zij en de verdachte seks met elkaar hadden. Dat zou meebrengen dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5.5
Het hof heeft in de bewijsoverweging aan de verklaring van [slachtoffer] – kort gezegd dat de verdachte, als hij bij [slachtoffer] in de woonkamer was, zijn werktelefoon uitdrukte en niet oppakte – de conclusie verbonden dat het uitdrukken en niet oppakken van de werktelefoon door de verdachte gebeurde ‘op de momenten dat zij seks met elkaar hadden’.
5.6 ’
’s Hofs conclusie moet worden gezien in het licht van het door de raadsman gevoerde bewijsverweer. Dat verweer houdt, aldus het hof, in dat de omstandigheid dat verdachte soms de telefoon niet opnam niet kan dienen als steunbewijs dat hij seksuele contacten had met [slachtoffer] . Voor het niet (direct) opnemen van de telefoon of het uitdrukken daarvan zouden ook andere mogelijke oorzaken zijn. Uit de bewijsoverweging leid ik af dat het hof niet uitsluit dat er andere mogelijke oorzaken zijn voor het uitdrukken en het niet opnemen van de werktelefoon door de verdachte, maar dat dat in ieder geval gebeurde op de momenten dat de verdachte en [slachtoffer] seks met elkaar hadden.
5.7
Het hof heeft bij het trekken van de bovengenoemde conclusie kennelijk het verband van de gehele verklaring van [slachtoffer] beslissend geacht waarin de onder 5.2 geciteerde mededelingen zijn gedaan. De verklaring van [slachtoffer] ziet bovenal op de frequentie en locatie van de seks tussen de verdachte en [slachtoffer] , het tijdsbestek waarbinnen de seks plaatsvond, de seksuele handelingen die de verdachte en [slachtoffer] op verschillende data in 2019 verrichtten en de omstandigheden waaronder. Uit een en ander volgt dat het hof in zijn bewijsoverweging niet een geheel andere betekenis heeft gegeven aan de verklaring van [slachtoffer] dan dat zij aan die uitspraken kennelijk heeft bedoeld te geven. Voor zover het middel klaagt dat de bewezenverklaring op die grond niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, faalt het.
5.8
De eerste deelklacht faalt.
5.9
De
tweede deelklachtkomt op tegen ’s hofs oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de verklaring van [getuige 1] . Dit oordeel zou – mede in het licht van hetgeen op dit punt door de raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht – niet zonder meer begrijpelijk zijn.
5.1
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] (bewijsmiddel 1) zou volgen dat de verdachte niet bereikbaar was, omdat hij zijn telefoon niet mee had genomen. Uit de verklaring van [slachtoffer] zou volgen dat de verdachte de telefoon wel bij zich had, maar niet opnam of wegdrukte. De verklaring van [getuige 1] zou op dit ‘wezenlijke punt’ strijdig zijn met de verklaring van [slachtoffer] .
5.11
[getuige 1] heeft verklaard dat het ‘anderen’ opviel dat de verdachte ‘onbereikbaar was tijdens de dienst, omdat hij zijn telefoon niet had meegenomen. Dit terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn’. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat, als de verdachte in de woonkamer was, zijn telefoon in zijn broekzak zat, de verdachte ‘hem in zijn werk ook nog wel eens’ afzette en dat, als de telefoon afging, de verdachte de telefoon dan ging ‘uitdrukken en ook niet oppakken of zo. Gewoon wachten tot iemand anders hem oppakte’.
5.12
De tegenstrijdigheid waar door de steller van het middel op wordt gedoeld, betreft het door de verdachte al dan niet meenemen en/of bij zich hebben van zijn werktelefoon. Of sprake is van een tegenstrijdigheid kan meen ik in het midden worden gelaten nu die tegenstrijdigheid, zou die er zijn, van ondergeschikte betekenis is. Voor het steunbewijs van [slachtoffer] verklaring is relevant, zo volgt ook uit ’s hofs bewijsoverweging, dat de verdachte onbereikbaar was en zijn werktelefoon niet (direct) opnam of wegdrukte, terwijl de afspraak was dat ‘eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn’. Aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring zou de tegenstrijdigheid waar de deelklacht op doelt hoe dan ook niet in de weg staan.
5.13
In de toelichting op het middel wordt voorts aangevoerd dat het oordeel van het hof dat de verklaring van [getuige 1] , dat het collega's was opgevallen dat verdachte onbereikbaar was tijdens de dienst, terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn, steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] , dat verzoeker zijn werktelefoon altijd wel bij zich had, maar niet opnam of uitdrukte op de momenten dat zij seks met elkaar hadden, niet zonder meer begrijpelijk is. Mede in het licht van hetgeen door de raadsman met betrekking tot de verklaring van [getuige 1] is aangevoerd, had het hof dit oordeel nader moeten onderbouwen. Door de raadsman van de verdachte is er in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota op gewezen dat [getuige 1] het belastende karakter van zijn eerdere verklaring tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft gerelativeerd en dat de eerdere verklaring van [getuige 1] niet als steunbewijs kan worden aanvaard.
5.14
[getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat het ‘anderen opviel’ dat de verdachte ‘onbereikbaar was tijdens de dienst, omdat hij zijn telefoon niet had meegenomen. Dit terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn’. [getuige 1] heeft later tegenover de raadsheer-commissaris onder meer verklaard dat als ‘je niet altijd bereikbaar bent betekent dat niet dat je je wil onttrekken. Je kan maar net eventjes in gesprek zijn met een bewoner of bezig zijn en denken iemand anders neemt wel op. Ik heb niet het idee gehad dat [verdachte] zich wel eens onttrok’.
5.15
Vooropgesteld kan worden dat het de feitenrechter is die beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behoudens onder meer het geval wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. [2] De nadere motivering kan in zo’n geval ook in de bewijsmiddelen of een aanvullende bewijsmotivering besloten liggen. De motiveringsplicht gaat niet zover dat bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [3]
5.16
Het door de raadsman ingenomen standpunt is uitdrukkelijk onderbouwd. Het hof was gehouden zijn beslissing betreffende de selectie en waardering van het bewijs nader te motiveren. Aan die verplichting heeft het hof voldaan door het hierboven geciteerde onderdeel van de verklaring van [getuige 1] tegenover de raadsheer-commissaris, waar de raadsman het standpunt – dat de eerdere verklaring van [getuige 1] niet als steunbewijs kan worden aanvaard – op heeft doen steunen, niet op te nemen in de bewijsmiddelen. De omstandigheid dat [getuige 1] eerder een verklaring heeft afgelegd en daar, bij het afleggen van een latere verklaring op terugkwam, verplichtte het hof niet tot een nadere motivering.
5.17
Onbegrijpelijk acht ik ’s hofs oordeel niet. Zoals ik reeds eerder opmerkte leid ik uit ’s hofs bewijsoverweging af dat het hof niet uitsluit dat er andere mogelijke oorzaken zijn voor het uitdrukken en het niet opnemen van de werktelefoon door de verdachte, maar dat dat in ieder geval gebeurde op de momenten dat de verdachte en [slachtoffer] seks met elkaar hadden. Voor zover het middel klaagt dat ’s hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, faalt het.
5.18
De tweede deelklacht faalt.
5.19
De
derde deelklachthoudt in dat het hof heeft verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het de voor de bewezenverklaring mede redengevende omstandigheid heeft ontleend dat [getuige 1] de door de verdachte gewerkte dagen en type diensten op 19, 26 en 29 december 2019 heeft bevestigd. Derhalve zou de bewezenverklaring niet naar behoren zijn onderbouwd.
5.2
In de bewijsoverweging heeft het hof overwogen dat [getuige 1] ‘de door verdachte gewerkte dagen en type diensten op 19, 26, en 29 december 2019’ heeft bevestigd. Door het hof is niet aangegeven aan welk bewijsmiddel het deze omstandigheid heeft ontleend. Uit het door het hof gebezigde proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] (bewijsmiddel 1) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] door de raadsheer-commissaris (bewijsmiddel 6) valt de bevestiging van [getuige 1] niet af te leiden.
5.21
Een blik achter de papieren muur laat zien dat [getuige 1] , blijkens het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 13 maart 2020 – door het hof niet gebezigd als bewijsmiddel – als volgt heeft verklaard: ‘ [verdachte] had late dienst en slaapdienst op 19 december. [verdachte] had op 26 december 2019 dienst van 14.30 uur tot 22 uur. 29 december had [verdachte] van 14.30 uur tot 22.00 uur dienst.’
5.22
Tot cassatie hoeft het verzuim niet te leiden. Bewezenverklaard is, kort gezegd, dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 4 augustus 2019 tot 29 december te [plaats] , terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en of zorg had toevertrouwd. Om tot een bewezenverklaring te komen hoefde niet te worden bewezen dat de voornoemde ontucht zich voltrok op 19, 26 en 29 december 2019 tijdens bepaalde type diensten. [slachtoffer] heeft over deze dagen verklaard, omdat zij zich de seksuele contacten die toen plaatsvonden met de verdachte het beste kon herinneren. De door het hof in zijn bewijsoverweging opgenomen bevestiging door [getuige 1] , van de door de verdachte gewerkte dagen en type diensten op 19, 26 en 29 december 2019, bieden steun aan de verklaring van [slachtoffer] . Zoals uit de bespreking van het tweede middel blijkt, vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun ook in andere verklaringen. Dat het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven waaraan het [getuige 1] bevestiging heeft ontleend, doet niet af aan de toereikendheid van de bewijsmotivering. Voor zover het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar behoren is onderbouwd, faalt het.
5.23
De derde deelklacht faalt.
5.24
Het middel faalt.

Het tweede middel

6. Het tweede middel bevat de klacht dat ‘het hof de bewezenverklaring zonder voldoende steunbewijs heeft gebaseerd op de verklaring van aangeefster en/of omdat het oordeel van het hof dat er sprake is van voldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde - mede in het licht van hetgeen door de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd - niet zonder meer begrijpelijk is’. De bewezenverklaring zou mitsdien ontoereikend gemotiveerd zijn.
6.1
Bij het beoordelen van de vraag of is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv stelt de Hoge Raad het volgende voorop:
‘Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.)’. [4]
6.2
Het hof heeft zijn oordeel dat [slachtoffer] verklaring voldoende steun vindt in andere verklaringen nader gemotiveerd in een bewijsoverweging. Het hof merkt in zijn bewijsmotivering (onderdelen van) de verklaringen van [getuige 1] (bewijsmiddel 1 en 6 en een niet in de bewijsmiddelen opgenomen proces-verbaal van verhoor van 13 maart 2020), de verklaringen van [getuige 2] (bewijsmiddel 3 en 7), de verklaring van [getuige 3] (bewijsmiddel 4) en de verklaring van [getuige 4] (bewijsmiddel 5) als steunbewijs aan.
6.3
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof enige steun voor de juistheid van [slachtoffer] verklaring niet kon ontlenen aan voornoemde verklaringen. Ik bespreek de bezwaren die door de steller van het middel zijn aangevoerd achtereenvolgens.
6.4
De verklaring van [slachtoffer] wordt, aldus het hof, ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , inhoudende een bevestiging van de door de verdachte ‘gewerkte dagen en type diensten op 19, 26 en 29 december 2019’.
6.5
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] geen steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] . De steller van het middel wijst op wat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd. De raadsman heeft, kort gezegd, aangevoerd dat uit de arresten van de Hoge Raad volgt dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict soms als steunbewijs gebruikt kan worden, maar alleen als die aanwezigheid daar een bijzonderheid is. Dat zou niet het geval zijn als ‘iemand daar regelmatig is en behoort te zijn omdat het zijn of haar werkplek betreft’.
6.6
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat, in beginsel, alleen de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict ontoereikend is voor het bieden van voldoende steun aan de unus-verklaring. [5] Wel kan een bewijsmiddel waarin een dergelijke vaststelling is vervat in combinatie met andere overeenkomsten voldoende worden geacht. [6] Dergelijke andere overeenkomsten bepalen de waarde en het gewicht van de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict. Zo was ’s hofs oordeel dat voldoende steun voor aangeefsters verklaring kon worden ontleend aan onder meer verdachtes verklaring ‘dat hij als masseur werkt in de massagesalon en dat uit het klantensysteem is gebleken dat hij de aangeefster op de in de tenlastelegging genoemde datum een massage heeft gegeven’ niet zonder meer begrijpelijk. [7]
6.7
[getuige 1] heeft de door de verdachte gewerkte dagen en type diensten op 19, 26 en 29 december 2019 bevestigd. Ik meen dat deze bevestiging, in samenhang bezien met de verklaring van [slachtoffer] , voldoende onderscheidend vermogen heeft om steunbewijs op te kunnen leveren. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf ongeveer juni 2019 tot en met 29 december 2019 een geheime relatie met verdachte had en dat zij in die periode meer dan tien keer seks met elkaar hebben gehad. Van de seksuele contacten herinnert zij zich de seksuele contacten op 19, 26 en 29 december 2019 nog het beste. De verklaring van [getuige 1] bevestigt de aanwezigheid van de verdachte niet op willekeurige dagen in de periode van juni 2019 tot en met 29 december 2019, niet op één enkele van de door [slachtoffer] genoemde dagen, maar op specifiek die drie dagen waarover [slachtoffer] heeft verklaard. [getuige 1] bevestigt bovendien niet alleen de gewerkte dagen, maar ook het type diensten die door de verdachte op die drie dagen zijn gewerkt.
6.8
De verklaring van [slachtoffer] wordt, aldus het hof, voorts ondersteund door de verklaring van [getuige 2] , ‘dat [slachtoffer] aan het huilen en trillen was en emotioneel was op het moment dat [slachtoffer] vertelde wat er zich tussen haar en verdachte had voorgedaan’.
6.9
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het waarnemen door [getuige 2] van het huilen en trillen van [slachtoffer] ‘op het moment dat zij na enige tijd vertelt wat haar zou zijn overkomen’, geen steun vindt in een andere bron dan [slachtoffer] . De steller van het middel wijst op wat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd. De raadsman heeft, kort gezegd, aangevoerd dat waargenomen emoties alleen kunnen ‘dienen als steunbewijs indien een getuige dit zelf heeft waargenomen (vrijwel) direct na het voorval’. De emoties van [slachtoffer] , die door [getuige 2] zijn waargenomen, waren niet vlak na het tenlastegelegde waargenomen, maar pas enkele weken later.
6.1
In de literatuur wordt als vuistregel gehanteerd dat de vereiste voldoende steun niet, althans niet uitsluitend, kan worden gevonden in verklaringen van derden waaruit blijkt dat bepaalde emoties of een emotionele reactie bij het slachtoffer zijn waargenomen. [8] Uiteindelijk, zo is de gedachte, zijn dergelijke emoties terug te voeren op dezelfde bron. Dat kan, aldus Borgers, ‘anders liggen wanneer het gaat om waarnemingen ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de getuige op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt of vlak daarna’. [9] Dat emoties tijdens of vlak na het strafbare feit moeten zijn waargenomen, komt ook tot uitdrukking in rechtspraak van de Hoge Raad. [10] De gedachte is dat het tonen van emoties tijdens het strafbare feit of kort daarna de verklaring van de unus geloofwaardiger maken. Met het verstrijken van de tijd bestaat er een groter risico dat de authenticiteit van de getoonde emotie wordt aangetast. [11]
6.11
Dat een dergelijk risico groter wordt naarmate de tijd verstrijkt betekent evenwel niet dat, in het concrete geval, de authenticiteit van de getoonde emotie ook daadwerkelijk wordt aangetast en dat het hof aan een verklaring van een derde, waaruit blijkt dat bepaalde emoties of een emotionele reactie bij het slachtoffer zijn waargenomen, geen steun voor de verklaring van de unus kan ontlenen. Zo liet de Hoge Raad een veroordeling wegens ontucht met een minderjarige beneden de leeftijd van zestien jaar en het vertonen van pornografisch materiaal aan die minderjarige in stand, die mede steunde op getuigenverklaringen inhoudende dat het slachtoffer meermalen in de klas door de verdachte onder een anoniem nummer was gebeld, twee jaar na de bewezenverklaarde feiten, waarna het slachtoffer overstuur was en huilde. [12] De Hoge Raad liet ook een veroordeling in stand (art. 81, eerste lid, RO) wegens ontucht met een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaar die mede steunde op de verklaring van de moeder van het slachtoffer, inhoudende dat zij haar dochter spontaan zag huilen en daarna aan haar moeder vertelde over de ontuchtige handelingen, zes weken nadat deze hadden plaatsgevonden. [13] Relevant lijkt niet enkel, zo leid ik uit deze rechtspraak af, het verloop van tijd, maar (ook) het bestaan van een aannemelijk verband tussen de waargenomen emotie en de verweten gedraging. [14] Dat de Hoge Raad casseerde in het arrest van 28 oktober 2014 lees ik in die sleutel. In de bestreden uitspraak die in cassatie voorlag was een verklaring, die inhield dat enige tijd na het strafbare feit emoties of gedragsveranderingen bij het slachtoffer in haar slaap waren waargenomen, als steunbewijs gebruikt. [15]
6.12
Relevant bij de vraag of sprake is van een aannemelijk verband tussen de waargenomen emotie en de verweten gedraging is, aldus Jörg, ‘of de waarnemer op initiatief van het slachtoffer kennis kreeg van diens emotie/fysieke toestand, dan wel de waarnemer buiten beïnvloeding van het slachtoffer met die emotie of fysieke toestand werd geconfronteerd’. [16] De laatste situatie deed zich onder meer voor in het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2010. In die zaak was tot het bewijs gebezigd een verklaring van een broertje, die zag zijn zusje en haar vriendinnetje van een man wegliepen, dat ze vies keken, waarop hij zei ‘wat doen jullie dom’ en het zusje tegen hem zei ‘dat de man zijn piemel had laten zien’. [17]
6.13
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de periode van juni/juli 2019 tot en met 29 december 2019 een seksuele relatie met verdachte heeft gehad. [getuige 2] heeft verklaard dat, toen [slachtoffer] haar op 15 januari 2020 vertelde ‘dat zij een relatie had gehad met [verdachte] ’, haar emotie ‘huilen en trillen’ was. In de bewijsoverweging heeft het hof de verklaring van [getuige 2] als volgt verwoord: [getuige 2] heeft verklaard ‘dat [slachtoffer] aan het huilen en trillen was en emotioneel was op het moment dat [slachtoffer] [getuige 2] vertelde wat er zich tussen haar en verdachte had voorgedaan’.
6.14
Het waarnemen van [slachtoffer] emoties door [getuige 2] vond niet plaats op het moment of vlak nadat het strafbare feit zich voltrok. Het tijdsverloop tussen 29 december – de laatste keer dat, volgens [slachtoffer] verklaring, door de verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] zijn verricht – en het moment dat [getuige 2] de emoties van [slachtoffer] waar heeft genomen, bedraagt om en nabij twee weken.
6.15
Het enkele verloop van de tijd tussen het strafbare feit en het waarnemen van [slachtoffer] emoties door [getuige 2] stond het hof niet in de weg [getuige 2] ’ verklaring daaromtrent als steunbewijs te gebruiken. Ik wijs op het verband tussen de waargenomen emotie en de verweten gedraging. Het hof overweegt dat ‘op het moment dat [slachtoffer] [getuige 2] vertelde wat er zich tussen haar en verdachte had voorgedaan’, [slachtoffer] ‘aan het huilen en trillen was en emotioneel was’. Ik begrijp dat het hof met het bezigen van de woorden ‘had voorgedaan’ doelt op de ontuchtige handelingen die de verdachte met [slachtoffer] heeft gepleegd en, zo blijkt uit de verklaring van [getuige 2] , op de omstandigheden dat [slachtoffer] ‘verliefd’ is op de verdachte, in de veronderstelling verkeerde dat zij een relatie had gehad met de verdachte en dat ze niet hoopt dat hij misbruik van haar heeft gemaakt. Door de raadsman in hoger beroep is over een alternatieve oorzaak voor de waargenomen emoties niets aangevoerd. [18]
6.16
Relevant acht ik dat [getuige 2] niet geheel op initiatief van [slachtoffer] kennis kreeg van diens emotionele staat. Dat blijkt uit de aanloop naar [slachtoffer] verklaring tegen [getuige 2] op 15 januari 2020. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat zij op 15 januari ‘in de inloop zat met een aantal cliënten’ en dat een van de cliënten aangaf dat hij ‘een betere klik voelde met die nieuwe collega dan met [verdachte] in het begin’. [slachtoffer] hoorde dat en reageerde, aldus [getuige 2] , ‘wat fel’ door te zeggen ‘dat [verdachte] ook een leuke begeleider is’. Daarop zei [getuige 2] tegen [slachtoffer] dat het haar opviel ‘dat je fel reageert’ en dat ze wist dat [slachtoffer] ‘een goede band had met [verdachte] ’. Daaropvolgend zei [slachtoffer] dat dat klopte en dat ze iets aan [getuige 2] moest vertellen. [getuige 2] is ‘toen met haar naar kantoor gegaan’, waar [slachtoffer] heeft verteld wat zich tussen haar en de verdachte heeft voorgedaan en daarbij de door [getuige 2] waargenomen emoties heeft getoond. Daaruit kan het bestaan van een aannemelijk verband tussen de waargenomen emotie en de verweten gedraging wel worden afgeleid, zo meen ik.
6.17
De verklaring van [slachtoffer] vindt, aldus het hof, eveneens steun in de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 2] afgelegd bij de raadsheer-commissaris. [getuige 4] heeft onder meer verklaard dat er een periode was dat verdachte veel bij [slachtoffer] was, dat haar toenmalige begeleider destijds heeft aangegeven dat verdachte wel gepaste afstand moest houden en dat de verdachte daar tweemaal op is aangesproken. [getuige 2] heeft verklaard dat de ‘verdachte achteraf gezien bijzondere belangstelling voor [slachtoffer] had, omdat hij regelmatig aanbood om met haar mee te gaan of met haar aan de slag te gaan’ en dat de verdachte ‘op enig moment is aangesproken op het feit dat hij vaak contact had met [slachtoffer] ’.
6.18
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 2] onvoldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer] bieden. Deze verklaringen zouden te algemeen en te vaag zijn, ‘waardoor deze – zonder een duidelijke context – in een te ver verwijderd verband van de aangifte staan’ en dat de interesse die de verdachte zou hebben gehad in [slachtoffer] niet wordt ‘beschreven als een amoureuze, erotische of seksuele getinte’.
6.19
Dat de verdachte veel bij [slachtoffer] was, dat hij een bijzondere interesse in haar had, en dat de verdachte er tot tweemaal toe op is gewezen dat hij gepaste afstand van [slachtoffer] – zijn cliënt – moest houden, duidt er op dat verdachtes contact met [slachtoffer] verder ging dan professioneel geboden was. Hetgeen [getuige 4] en [getuige 2] hebben verklaard zegt daarmee niet dat de verdachte de bewezenverklaarde handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, maar past wel in de concrete context van [slachtoffer] verklaring waarin voornoemde handelingen hebben plaatsgevonden. [19] Dat de interesse die de verdachte zou hebben gehad in [slachtoffer] door de getuigen niet wordt beschreven als een amoureuze, erotische of seksuele getinte, doet daaraan niet af.
6.2
In de toelichting op het middel wordt voorts aangevoerd dat uit de bewijsvoering van het hof niet is af te leiden ‘dat de door deze getuigen gedane waarnemingen (en invulling achteraf) zien op de tenlastegelegde periode’.
6.21
De eis die de steller van het middel voorstaat stelt het recht niet. Het vereiste van voldoende steun strekt er, aldus Corstens, vooral toe dat de feitenrechter concrete omstandigheden benoemd die ‘op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige’. [20] Het hof heeft zich van deze taak, zo blijkt uit het voorgaande, vergewist. Dat uit de bewijsmiddelen niet af te leiden zou zijn dat de door de getuigen gedane waarnemingen zien op de tenlastegelegde periode doet daaraan niet af.
6.22
De verklaring van [slachtoffer] , dat de verdachte zijn werktelefoon altijd wel bij zich had, maar die telefoon niet opnam of hem uitdrukte op de momenten dat zij seks met elkaar hadden, wordt – aldus het hof in zijn bewijsoverweging – eveneens ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] . [getuige 1] heeft, zo volgt uit voornoemde bewijsoverweging, verklaard dat het ‘collega's was opgevallen dat verdachte onbereikbaar was tijdens de dienst, terwijl de afspraak is dat eenieder telefonisch bereikbaar moet zijn’. [getuige 4] heeft verklaard ‘dat verdachte haar telefonische oproepen vaker dan andere collega's wegdrukte. Dat viel volgens haar echt op. Verdachte zou er zo de kantjes vanaf lopen dat zij hem eigenlijk nooit aan de telefoon kreeg en andere collega’s wel’.
6.23
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat ’s hofs oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] als steunbewijs voor de aangifte kunnen worden aanvaard niet zonder meer begrijpelijk is. In de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] wordt het niet oppakken van de telefoon dan wel het wegdrukken van de telefoon niet gekoppeld aan specifieke momenten waarop seksuele handelingen met [slachtoffer] werden verricht, maar wordt dat door de getuigen beschreven als een gedraging of probleem dat zich in zijn algemeenheid voordeed bij de verdachte en wordt dit gekoppeld aan het karakter van de verdachte.
6.24
De steller van het middel neemt hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd bij het bovenstaande in aanmerking. De raadsman heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] aantoont dat de verdachte onbereikbaar was, maar dat voor die onbereikbaarheid ook andere mogelijke oorzaken zouden kunnen bestaan. De verklaring van [getuige 4] , dat de verdachte [getuige 4] vaker wegdrukte dan andere collega’s, houdt – aldus de raadsman – ook in dat andere collega’s wegdrukken.
6.25
Het hof heeft aan de verklaring van [slachtoffer] , dat als de verdachte bij haar in de woonkamer was hij zijn telefoon uitdrukte of niet oppakte, de conclusie verbonden dat de verdachte zijn werktelefoon niet opnam of uitdrukte op de momenten dat hij seks met [slachtoffer] had. Omgekeerd volgt daaruit niet – en zo heeft het hof het meen ik ook niet bedoeld – dat, wanneer de verdachte zijn werktelefoon niet oppakte of deze uitdrukte, hij altijd seks had met [slachtoffer] . Het niet oppakken of uitdrukken van de werktelefoon door de verdachte kan, dat sluit de bewijsoverweging van het hof niet uit, ook een andere oorzaak hebben gehad, zoals het karakter van de verdachte, maar gebeurde in ieder geval op de momenten dat de verdachte seks had met [slachtoffer] . Het hof kon om die reden, gelet op hetgeen is aangevoerd door de raadsman en is verklaard door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, enige steun voor [slachtoffer] verklaring ontlenen aan voornoemde onderdelen van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] .
6.26
Al met al meen ik, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging in samenhang beziend, dat het hof de bewezenverklaring niet zonder voldoende steunbewijs heeft gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] . Het oordeel van het hof dat er sprake is van voldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde – mede in het licht van hetgeen door de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd – is niet onbegrijpelijk en de bewezenverklaring is mitsdien niet ontoereikend gemotiveerd.
6.27
Het tweede middel faalt.

Het derde middel

7. Het derde middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de tenlastegelegde periode zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft geduwd dan wel dat de verklaring van [slachtoffer] dat zij ‘op 29 december 2019 heeft geneukt’ met de verdachte niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
7.1
De klacht heeft betrekking op de bewezenverklaring, voor zover die als tijdsaanduiding hanteert dat de desbetreffende seksuele handelingen zich hebben afgespeeld in de periode ‘tot’ 29 december. Die tijdsaanduiding zou dus, de steller van het middel volgend, de 29ste december zelf uitsluiten.
7.2
Taalkundig kan het woordje ‘tot’ ook het eindpunt van een periode insluiten; zo betekent de aankondiging van een gast dat hij helaas slechts tot vier uur kan blijven niet dat hij om één minuut voor vier moet vertrekken. In België wordt de combinatie van ‘tot’ en een datum zelfs vaak zo opgevat dat de genoemde datum inbegrepen is. [21] Ten onzent wordt echter om misverstanden te voorkomen meestal de samenstelling ‘tot en met’ gebezigd. Maar wellicht heeft het hof de ruimere betekenis van ‘tot’ gehanteerd en dat is niet in strijd met de bewoordingen van de tenlastelegging, zodat van grondslagverlating geen sprake is. Het middel faalt dan.
7.3
Plausibeler is echter dat het een misslag betreft. Tenlastegelegd is dat de seksuele handelingen zijn gepleegd ‘op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 augustus 2019 tot 29 december 2019’. In de bewezenverklaring heeft het hof – anders dan de rechtbank had gedaan - echter de woorden ‘of omstreeks’ weggestreept. Dat lijkt een evidente vergissing, aangezien het hof blijkens zijn bewijsoverweging van oordeel is ‘dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 4 augustus 2019 tot en met 29 december 2019 meermalen met [slachtoffer] die zich als cliënt aan verdachtes hulp of zorg had toevertrouwd de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft verricht.’
7.4
Een verbeterde lezing van de bewezenverklaring, met toevoeging dus van ‘of omstreeks’, maakt dat de feitelijke grondslag aan het middel komt te ontvallen.
7.5
Het derde middel faalt.

Slotsom

8. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5377.
2.Vgl. HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498.
3.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
4.HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152.
5.Vgl. HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189,
6.Vgl. HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728,
7.HR 14 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:686.
8.G.J.M. Corstens,
9.Annotatie van Borgers onder HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817,
10.Zie onder meer HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3549,
11.Zie in dit verband de annotatie van Jörg onder HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946,
12.HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946,
13.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1262.
14.Zie in de verband de annotatie van Jörg onder HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946,
15.HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052.
16.Annotatie Jörg onder HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946,
17.HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728,
18.Vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594,
19.Zie in dat verband de annotatie van Schalken onder HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144,
20.G.J.M. Corstens,
21.https://taaladvies.net/tot-of-tot-en-met/