Voetnoten
7.Beroepschrift in cassatie (zaak belanghebbende 1), punt 1.3.
9.Wet van 19 december 2018 (Belastingplan 2019), Stb. 2018, 504, art. XLIV.
13.Wet van 22 december 2011 (Belastingplan 2012), Stb. 2011, 639, art. V(Ka) en (P); inwerkingtreding geregeld in art. XXXVIII.
14.Wet van 19 december 2018 (Belastingplan 2019), Stb. 2018, 504, art. XIII(F); inwerkingtreding geregeld in art. XLIV.
15.De vernummering tot het achtste lid heeft plaatsgevonden op 1 januari 2020 bij Wet van 18 december 2019 (Belastingplan 2020), Stb. 2019, 510, art. XI(D) en art. XXV.
16.Wet van 19 december 2018 (Belastingplan 2019), Stb. 2018, 504, art. XIII(G); inwerkingtreding geregeld in art. XLIV.
17.Besluit van 19 december 2018, Stb. 2018, 514, art. II(B) en art. XVI voor de inwerkingtreding (en zie p. 30 voor de toelichting).
18.Besluit van 19 december 2018, Stb. 2018, 514, art. III (en zie p. 31 voor de toelichting).
19.Zie voor een overzicht van de diverse wijzigingen bijv. H. de Vries, Wijzigingen in de 30%-regeling voor ingekomen werknemers per 2024 en 2025, WFR 2024/53, met in par. 5 een overzicht van de diverse manieren waarop in overgangsrecht is voorzien.
20.Wetsvoorstel Belastingplan 2026, Kamerstukken II 2025/26, 36 812, nr. 2, art. III(D). Zie voor de toelichting Kamerstukken II 2025/26, 36 812, nr. 3, p. 37-41 en de kamerbrief van 3 oktober 2025 (Kamerstukken II 2025/26, 36 812, nr. 13), waarin ook de verhouding tot de 30%-regeling aan bod komt.
21.Het gaat om het rapport SEO Economisch Onderzoek, Kunde, Kosten en Keuzes, Evaluatie 30%-regeling, extraterritoriale kostenregeling & partiële buitenlandse belastingplicht 2016–2022, Amsterdam, juni 2024, gevoegd als bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 145.
22.Rapport IBO Arbeidsmigratie, Wat werkt voor de toekomst, juli 2025, als bijlage te vinden bij Kamerstukken II 2024/25, 29 861, nr. 164.
23.Dialogic, Evaluatie 30%-regeling, 1 juni 2017, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 84. Het rapport is ook te raadplegen via: https://dialogic.nl/wp-content/uploads/2017/06/Dialogic-Evaluatie-30-regeling-final-01-06-2017.pdf.
24.Algemene Rekenkamer, Fiscale tegemoetkoming voor experts uit het buitenland: de 30%-regeling, 2016, te raadplegen via: https://www.rekenkamer.nl/publicaties/rapporten/2016/05/18/fiscale-tegemoetkoming-voor-experts-uit-het-buitenland-de-30-regeling.
25.Zie Algemene Rekenkamer, Fiscale tegemoetkoming voor experts uit het buitenland: de 30%-regeling, 2016, p. 24 voor de weergave van die reactie.
26.Kamerstukken II 2015/16, 34 475, nr. 21.
27.Dialogic-rapport, p. 16.
28.Het Dialogic-rapport, p. 10 definieert ‘doeltreffendheid’ als: “de mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd.”
29.Dialogic-rapport, p. 10-11 en 67-94.
30.Het Dialogic-rapport, p. 11 definieert ‘doelmatigheid’ als: “de relatie tussen de effecten van het beleid en de kosten van het beleid.”
31.Dialogic-rapport, p. 13; zie p. 11-13 en 95-107 voor de onderbouwing.
32.Dialogic-rapport, p. 13 en 110.
33.Dialogic-rapport, p. 110-111.
34.Dialogic-rapport, p. 35 voor de conclusie en p. 38-39 voor de onderliggende tabel.
35.Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 84.
36.Tweede Kamer der Staten Generaal, Verzoek om commentaar op de evaluatie van de 30%-regeling, Den Haag, 11 juli 2017, 2017D2150, te vinden via de volgende link: https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A02118 > Bijlage verzoek om commentaar op de evaluatie van de 30%-regeling. De volgende route kan ook worden gevolgd: www.tweedekamer.nl > Debat en vergadering > Commissievergaderingen > Commissie: ‘Vaste commissie voor Financiën’ > Kies periode ’07-09-2017’.
37.De commentaren zijn te vinden via de volgende link: https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A02118 > Agendapunt 2 Ontvangen schriftelijke commentaren op het evaluatierapport over de 30%-regeling en Agendapunt 3 Overig ontvangen schriftelijke commentaren op het evaluatierapport over de 30%-regeling.
38.Er zijn uitzonderingen; zo pleiten CNV en FNV in hun commentaren voor afschaffing van de regeling; zie op de genoemde website van de Tweede Kamer de commentaren met kenmerk ‘2017Z11530 Position paper d.d. 6 september 2017’ (FNV) en ‘2017Z11750 Position paper d.d. 8 september 2017’ (CNV).
39.Van overwegend positief naar overwegend negatief: commentaar Kavelaars met kenmerk ‘2017Z11615 Position paper d.d. 7 september 2017 (FEI – EUR)’, commentaar Heithuis met kenmerk ‘2017Z11392 Position paper d.d. 4 september 2017’ (UVA - FEB), commentaar NOB met kenmerk ‘2017Z11361 Position paper d.d. 1 september 2017’, commentaar Netherlands Foreign Investment Agency met kenmerk ‘2017Z11495 Position paper d.d. 5 september 2017’ (NFIA), commentaar KNVB met kenmerk ‘2017Z11658 Position paper d.d. 7 september 2017’, commentaar Register Belastingadviseurs met kenmerk ‘2017Z11391 Position paper d.d. 4 september 2017’ (RB) en commentaar StartupDelta met kenmerk ‘2017Z11398 Position paper d.d. 4 september 2017’.
40.Regeerakkoord 2017-2021, Vertrouwen in de toekomst, te raadplegen via de volgende link: https://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/regeerakkoord20172021.pdf.
41.Regeerakkoord, p. 63.
42.Regeerakkoord, p. 65-66.
43.Tweede Kamer der Staten Generaal, Verzoek om schriftelijk commentaar op het evaluatierapport over de 30%-regeling, te downloaden middels de volgende link: https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A02118 > Agendapunt 1 Verzoek om schriftelijk commentaar op het evaluatie over de 30%-regeling > 34552-84 > nummer 2017D33383. Zie ook de volgende link: https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2017Z08089&did=2017D33383.
44.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 83. Zie ook Kamerstukken I 2017/18, 34 700, C.
45.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 83, p. 4-5.
46.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 83, p. 7-8.
47.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101.
48.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101, p. 13-14.
49.Vgl. de notitie terugwerkende kracht en eerbiedigende werking (Kamerstukken II 1996/97, 25 212, nr. 1), p. 5: “In hoeverre (…) gerechtvaardigde verwachtingen gehonoreerd moeten worden, hangt in de eerste plaats af van de vraag of de overwegingen die geleid hebben tot het tot stand brengen van de nieuwe regeling, daartoe de ruimte laten”.
50.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101, p. 14-15.
51.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101, p. 15.
52.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101, p. 15.
53.Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 101, p. 25-26.
54.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 4, p. 5-6.
55.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 4, p. 6-7.
56.Zie daarover bijv. H. de Vries, Voorgenomen verkorting looptijd van de 30%-regeling per 1 januari 2019: overgangsrecht vereist?, WFR 2018/135.
57.Dit is gebeurd uit oogpunt van overzichtelijkheid en daarmee is geen wijziging beoogd; zie Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 44-45.
58.Zie het art. XII(F) en (G) van het wetsvoorstel te vinden in Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 2, p. 12.
59.Zie Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 2, p. 12.
60.Zie over dat overgangsrecht en de reden voor het treffen daarvan Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 22, 32 en 45.
61.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 21.
62.Zie de tabel op p. 29 van Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, waarin de post “Doorwerking wijziging 30%-regeling naar ETK-regeling” is opgenomen na(ast) de post “Verkorten maximale looptijd 30%-regeling”.
63.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 21-22.
64.Zie de tabel op p. 29 van Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, waarin de post “Doorwerking wijziging 30%-regeling naar keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht” is opgenomen na(ast) de post “Verkorten maximale looptijd 30%-regeling”.
65.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 22.
66.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 31-32.
67.Zie voor die artikelsgewijze toelichting Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 44-45.
68.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 3, p. 45.
69.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 10, p. 1 (en p. 25).
70.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 13, p. 51.
71.Ik heb de vindplaats van die aankondiging zo snel niet kunnen vinden, maar er wordt melding van gemaakt in Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72, p. 1. Het verband tussen de aankondiging en het uitstel van het verslag komt naar voren in Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72, p. 4.
72.Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72, p. 1.
73.Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72, p. 3.
74.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 15, p. 1.
75.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 15, p. 1-2.
76.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 16, p. 3-5.
77.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 6-11. De nota naar aanleiding van het nader verslag is vergezeld gegaan van een begeleidende brief van 2 november 2018, gepubliceerd als Kamerstukken II 2018/19, 35 026 en 35 028, nr. 21, met als bijlage met kenmerk blg-860837 de ramingstoelichtingen bij de budgettaire effecten van (onder meer) het opnemen van overgangsrecht bij de verkortingsmaatregel en als bijlage met kenmerk blg-860838 de uitvoeringstoets met betrekking tot het opnemen van dat overgangsrecht. Ik besteed daaraan verder geen aandacht.
78.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 6.
79.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 6-7.
80.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 7-8.
81.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 8.
82.Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 22, p. 9.
83.Handelingen II 2018/19, nr. 23 (14 november 2018), item 10, p. 18.
84.Handelingen II 2018/19, nr. 23 (14 november 2018), item 10, p. 66-67.
85.Kamerstukken II 2018/19, nr. 35 026, nr. 37.
86.Kamerstukken II 2018/19, nr. 35 026, nr. 39.
87.Kamerstukken II 2018/19, nr. 35 026, nr. 44.
88.Handelingen II 2018/19, nr. 24 (15 november 2018), item 6, p. 1-2.
89.Kamerstukken I 2018/19, 35 026, D, p. 16.
90.Ik begrijp niet goed waarom over ‘op zijn minst’ wordt gesproken.
91.Kamerstukken I 2018/19, 35 026, D, p. 16.
92.Kamerstukken I 2018/19, 35 026, F.
93.Handelingen I 2018/19, nr. 11 (11 december 2018), item 12, p. 15-16.
94.Handelingen I 2018/19, nr. 13 (18 december 2018), item 11, p. 4.
95.Hoger beroepschrift, p. 30-31.
96.Besluit van 18 november 2021, kenmerk 2021-0000200960, getiteld “Besluit op uw Wob-verzoek d.d. 9 juli 2021”. Dit besluit en de bijbehorende documenten zijn te vinden via https://open.overheid.nl/, meer specifiek op https://open.overheid.nl/details/ronl-cab34793-89d6-498b-a0e6-d7e5114f8de6.
97.De rechtstreekse link naar de inventarislijst is https://open.overheid.nl/overheid/openbaarmakingen/api/v0/attachment/ronl-5756b1bb-e08b-4455-acd8-1494ad8ad358.
98.Deze pdf is te vinden via https://open.overheid.nl/details/ronl-bdf1a317-b8e4-4b0a-a179-87fa3a1e3478.
99.De inventarislijst vermeldt als datum ’12-8-2021’, maar gelet op de inhoud van het memo moet het zijn opgesteld op een moment tussen een coalitieoverleg van 8 oktober 2018 en de ministerraad van 12 oktober 2018.
100.De inventarislijst vermeldt als datum ’12-8-2021’, maar gelet op de inhoud van de bijlage moet zij zijn opgesteld vóór de bekendmaking bij brief van 15 oktober 2018 dat alsnog in overgangsrecht wordt voorzien.
101.Beroepschrift in cassatie, punt 3.6. Vgl. ook punt 3.10 in het kader van middel 2 waarbij wordt verwezen naar ‘het hanteren van een onjuist toetsingskader’.
102.Een kleine oneffenheid in de overweging van het Hof is het woord ‘in beginsel’. Het Hof rept mogelijk van ‘in beginsel’ vanuit de gedachte dat wel toetsing plaatsvindt indien sprake is van niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden. Echter ook in dat geval gaat het niet om (exceptieve) toetsing van de wetgeving aan algemene rechtsbeginselen, maar om een (directe) toetsing van de toepassing van die wetgeving aan algemene rechtsbeginselen.
103.HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:815, BNB 2023/118, rov. 3.3.3, dat weer verwijst naar HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, rov. 3.6.2 en ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, rov. 9.7-9.10 en de daarin vermelde rechtspraak. Zie ook HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1371, BNB 2023/157, rov. 5.5.1 en meer recent HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535, BNB 2025/33, rov. 5.5 in samenhang gelezen met onderdeel 13.13 van de voorafgaande conclusie (ECLI:NL:PHR:2024:710) waarnaar wordt verwezen. 105.Schriftelijke toelichting, par. 2.3-2.4.
107.Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VII, nr. 129.
108.Zie https://internetconsultatie.nl/constitutioneletoetsing/b1. De internetconsultatie is gesloten op 29 augustus 2025.
109.Zie T.C. Borman, Wel constitutionele toetsing, geen constitutioneel hof?, NTB 2025/265, voor een handzaam overzicht van het proces sinds de contourennota.
111.Schriftelijke toelichting, par. 2.2.
114.HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:815, BNB 2023/118, rov. 3.3.4, dat weer verwijst naar HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, rov. 3.6.2 en ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, rov. 9.11-9.13 en de daarin vermelde rechtspraak. Zie ook HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1371, BNB 2023/157, rov. 5.5.2, waarin ook wordt verwezen naar HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989/469, rov. 3.9 (Harmonisatiewetarrest). 115.Beroepschrift in cassatie, punt 3.10.
116.Beroepschrift in cassatie, punt 3.10.
118.Bijv. “Onder die zwaarwegende omstandigheden kan een wetswijziging ook niet enkel zijn gebaseerd op budgettaire overwegingen”(punt 3.9); “De conclusies en aanbevelingen uit het Dialogic rapport worden door de wetgever uit hun context gehaald en ten onrechte ingezet als een rechtvaardiging voor het (ook) doorvoeren van wijzigingen in de 30%-regeling ten aanzien van bestaande gebruikers” (punt 3.12); “De keuze voor de lengte van deze termijn is op geen enkele manier onderbouwd en uit de daarover beschikbare stukken volgt dat de enige relevante overweging die in dat verband een rol heeft gespeeld een budgettaire is” (punt 3.16); “Tevens volgt uit bovenstaande gang van zaken geen rechtvaardiging waarom een grote groep bestaande gevallen geen enkel overgangsrecht is geboden” (punt 3.17).
119.Bijv. in par. 2.6 van die toelichting: “Dat moge zo zijn, maar deze afweging kan op geen enkele wijze concluderend zijn voor de bezuinigingsmaatregel die is getroffen” en “Het geen aandacht besteden aan gewekte verwachtingen en zonder valide reden inkorten van de looptijd zonder eerbiedigende werking voorlopende gevallen, maakt dat de wetgever zich opstelt (…) als een onbetrouwbare partner en zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gewekte verwachtingen en de quasi-contractuele relatie die is ontstaan en dat daarom deze afwegingen niet zijn verdisconteerd in het besluit”, alsmede eerder in par. 2.1: “Het is curieus te moeten constateren dat zowel voor de verkorting van de looptijd als voor het ontbreken van fatsoenlijk overgangsrecht een drogreden wordt gebruikt (…)”, en “Een dergelijke budgettaire overweging kan naar mijn mening geen gegronde reden zijn voor verkorting van de looptijd en de afwezigheid van een fatsoenlijke overgangsregeling omdat het nu eenmaal klontjes is dat er een faciliteit geld kost”.
120.Beroepschrift in cassatie, punt 3.16.
121.Deze analyses zijn gevoegd bij het beroepschrift voor de Rechtbank.
122.Zie daarover bijv. R. Attard & P. Pinto de Albuquerque, Taxation at the European Court of Human Rights, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International 2023, p. 3-6 en T.C. Geverdinck, Eigendomsgrondrecht en belastingen, FM 161, Deventer: Wolters Kluwer 2020, par. 4.3.3.2.
123.Conclusie A-G Wattel van 8 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:352, onderdeel 6. Zie eerder over het eigendomsbegrip bijvoorbeeld de conclusie A-G Ettema van 29 december 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1427, punt 7.5-7.35. Zie ook uitgebreid T.C. Geverdinck, Eigendomsgrondrecht en belastingen, FM 161, Deventer: Wolters Kluwer 2020, par. 4.3 (p. 35-45). 124.Zie bijv. HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:255, BNB 2018/121, rov. 2.2.2: “Zo de in artikel 27, lid 1, Wbm opgenomen voorwaardelijke aanspraak op belastingvermindering al kan worden aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1 EP, (…)” (idem van diezelfde datum het arrest ECLI:NL:HR:2018:266, BNB 2018/122). Zie ook HR 13 april 2018, BNB 2018/126, ECLI:NL:HR:2018:589, rov. 2.3, HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BA4679, BNB 2009/238, rov. 4.4, HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9339, BNB 2008/34, rov. 3.6 en HR 8 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3514, BNB 2005/43, rov. 3.8. Dit laatste arrest verdient belichting omdat het gaat over het van toepassing worden van de 30%-regeling ook voor beschikkingen die eerder waren gegeven op basis van de toenmalige buitenwettelijke 35%-regeling. De Hoge Raad verwerpt het standpunt dat daarmee een ongeoorloofde inbreuk op art. 1 EP EVRM is gemaakt. Hier van belang is dat zijn daartoe strekkende overweging start met: “Indien al de aan de beschikkingen te ontlenen aanspraak op belastingvrijdom van in de toekomst mogelijk te betalen vergoedingen kan worden aangemerkt als een eigendom in de zin van deze verdragsbepaling, dan (…)”. 125.In onderdeel 6 van mijn noot in BNB 2018/121 geef ik naast deze reden nog andere redenen waarom het begrijpelijk is dat de Hoge Raad in voorkomende gevallen het antwoord op de eigendomsvraag in het midden laat, te weten (i) het casuïstische karakter van EHRM-jurisprudentie, (ii) de
126.Zie bijv. EHRM 13 januari 2015, nr. 50131/12, ECLI:CE:ECHR:2015:0113DEC005013112, BNB 2016/113 (Huitson), par. 23 en EHRM 23 oktober 1997, nrs. 21319/93, 21449/93 en 21675/93, ECLI:CE:ECHR:1997:1023JUD002131993, (National & Provincial Building Society e.a.), par. 70.
127.Vgl. EHRM 13 januari 2015, nr. 50131/12, ECLI:CE:ECHR:2015:0113DEC005013112, BNB 2016/113 (Huitson), par. 26-27.
128.Het gaat daarbij dan trouwens niet om ‘ontneming’, maar om ‘regulering’ van eigendom, nu de aantasting alleen gelegen is in de verkorting van de looptijd.
131.Dit volgt uit, althans ligt besloten in, jurisprudentie van het EHRM over terugwerkende kracht van (belasting)wetgeving die een aantasting van het eigendomsrecht meebrengt. Hoewel zo’n maatregel ogenschijnlijk naar zijn aard op gespannen voet staat met het vereiste dat het toepasselijke recht voorzienbaar is in de uitoefening, pleegt het EHRM zo’n maatregel niet te toetsen aan het lawful-vereiste maar alleen aan het fair balance-vereiste. Zie bijv. EHRM 13 januari 2015, nr. 50131/12, ECLI:CE:ECHR:2015:0113DEC005013112, BNB 2016/113 (Huitson) en punt 6-8 van mijn noot in BNB 2016/113, alsmede EHRM 14 november 2017, nr. 46184/16, ECLI:CE:ECHR:2017:1114DEC004618416, BNB 2018/66, (P. Plaisier B.V. e.a.) en punt 15 van mijn noot in BNB 2018/66. Zie ook Melvin R.T. Pauwels, Retroactive Tax Legislation in view of Article 1 First Protocol ECHR, EC Tax Review 2013, nr. 6, par. 5.3.3, en T.C. Geverdinck, Eigendomsgrondrecht en belastingen, FM 161, Deventer: Wolters Kluwer 2020, par. 10.2 over de verhouding tussen terugwerkende kracht en de eis van voorzienbaarheid.
132.Vgl. het commentaar van Kavelaars met kenmerk ‘2017Z11615 Position paper d.d. 7 september 2017 (FEI – EUR)’, op het Dialogic-rapport, waarin Kavelaars de aanbeveling doet om de looptijd in te korten tot maximaal vijf jaren en/of het percentage af te bouwen naarmate jaren verstrijken, met onder meer als argument dat “een lange looptijd van de regeling tot een steeds ongelijkere behandeling [leidt] ten opzichte van ‘reguliere’ inwoners van Nederland hetgeen onwenselijk en mijns inziens ook onjuist is”.
133.Vgl. mijn proefschrift waarin ik beargumenteer dat, vanuit een meer abstract rechtstheoretisch perspectief, het beginsel van onmiddellijke werking van een wetswijzing wordt ondersteund door onder meer het gelijkheidsbeginsel, zie M.R.T. Pauwels, Terugwerkende kracht van belastingwetgeving: gewikt en gewogen, Den Haag: Sdu 2009, par. 6.2.4 en 6.4.2.
134.Bijv. EHRM 14 mei 2013, nr. 66529/11, ECLI:CE:ECHR:2013:0514JUD006652911, FED 2013/79 (N.K.M.), rov. 55.
136.Zie bijv. beroepschrift in cassatie, punt 3.11, 3.15, en 3.16, en schriftelijke toelichting, par. 2.1 (op p. 7).
137.Zie bijv. HR 13 april 2018, BNB 2018/126, ECLI:NL:HR:2018:589, rov. 2.3, HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:255, BNB 2018/121, rov. 2.2.3 en HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, BNB 2016/163, rov. 2.4.2. 138.Zie bijv. HR 13 april 2018, BNB 2018/126, ECLI:NL:HR:2018:589, rov. 2.3, HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:255, BNB 2018/121, rov. 2.2.4 en HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, BNB 2016/163, rov. 2.4.5. 139.Vgl. HR 8 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3514, BNB 2005/43, rov. 3.6, waarin is geoordeeld dat de belanghebbende aan de beschikkingen die op de 35%-regeling zijn gebaseerd niet het vertrouwen mocht ontlenen dat de daarin neergelegde goedkeuring tot het toepassen van de 35%-regeling ongewijzigd zou gelden voor de periode vanaf 1 januari 2001, en dat daaraan niet afdoet de omstandigheid dat in de beschikkingen met zoveel woorden een - maximale - geldigheidsduur was opgenomen en niet met zoveel woorden een voorbehoud was gemaakt voor het geval van wetswijziging. Dit arrest is overigens niet één-op-één van toepassing op het onderhavige geval, want er zijn wezenlijke verschillen in de juridische context, waaronder dat het in dat arrest ging om – kort gezegd – vervanging van de buitenwettelijke (begunstigende) 35%-regeling door de wettelijke 30%-regeling ook voor reeds bestaande gevallen. 141.Zie voor dit criterium – zij het in het kader van toetsing aan het discriminatieverbod – HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1212, BNB 2014/31, rov. 3.3.11. In HR 27 juni 2024, ECLI:NL:HR:2014:1523, BNB 2014/219, rov. 5.3.3 wordt – in het kader van toetsing aan art. 1 EP EVRM – als criterium gehanteerd of de desbetreffende veronderstellingen ‘niet evident van redelijke grond zijn ontbloot’. Bij toetsing van wetgeving in materiële zin aan algemene rechtsbeginselen geldt overigens een iets strenger criterium namelijk dat de desbetreffende veronderstelling “zo realistisch [zal] moeten zijn dat de [regelgever; MP] deze in redelijkheid aan de regeling ten grondslag heeft mogen leggen”; zie bijv. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, BNB 2022/106, rov. 5.5. De onderhavige veronderstelling zou trouwens ook aan dat strengere criterium voldoen. 142.Bijv. HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, BNB 2016/163, rov. 2.4.8, HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124, BNB 2016/164, rov. 2.6.5 en HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1239, BNB 2022/8, rov. 4.3.2. 144.Zie bijv. recent HR 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:416, BNB 2025/112, rov. 4.3.2. Zie uitgebreider – met vele verwijzingen naar rechtspraak van het EHRM – bijv. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1212, BNB 2014/31, rov. 3.3.1. 145.Vergelijk het betoog zoals weergegeven in rov. 29 van de uitspraak van de Rechtbank. Hoewel ik het in de hoofdtekst net wat anders benader, kan ik me ook goed vinden in wat de Rechtbank daarover in rov. 29 oordeelt.
146.Ik neem de zaak van belanghebbende 4 als uitgangspunt (tenzij anders is vermeld).
148.Conclusie van 29 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:350, onderdeel 5. Er is geen arrest gewezen in de desbetreffende zaken, omdat de beroepen in cassatie zijn ingetrokken na de conclusie, wellicht in verband met wat in punten 1.11 en 10.10 van die conclusie is vermeld.