Voetnoten
2.Zie rov. 1.1 t/m 3.5 van de beschikking van de rechtbank.
3.Zie ook het veertiende verslag van de Commissie, 2024, p. 3-4, te raadplegen via de website van de Hoge Raad (www.hogeraad.nl/bijzondere-taken/cassatie-belang-wet/commissie-cassatie/).
6.Zie bijvoorbeeld de volgende recente uitspraken: rechtbank Overijssel 4 september 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4764; rechtbank Midden-Nederland 24 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3881; rechtbank Den Haag 24 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8398; rechtbank Gelderland 29 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2665; rechtbank Limburg 24 april 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:4010; rechtbank Noord-Holland 16 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:1574; rechtbank Rotterdam 16 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12435; hof ’s-Hertogenbosch 5 oktober 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3251; rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2481; rechtbank Noord-Nederland 8 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3282. 7.Zie bijvoorbeeld: L.J.W. Evers, H. Vat, Inleiding tot de burgerlijke stand, 2021, par. 6.2 (p. 128); H. Vat, L.J.W. Evers, Module Burgerlijke stand en landeninformatie 4128, Aanvulling, verbetering en doorhaling van akten en latere vermeldingen; E.W.M. Gubbels, Groene Serie Personen- en familierecht, art. 1:24 BW, aant. 2; S.W.E. Rutten, Huwelijk en geregistreerd partnerschap in het IPR, 2025, p. 29.
8.Zie bijvoorbeeld: Evers & Vat, Inleiding, t.a.p.; Vat & Evers, Module Burgerlijke stand, t.a.p.; Kennisbank VIND Burgerzaken, Sdu (Aanvulling, doorhaling en verbetering). Dat de abs een zelfstandige bevoegdheid in de zin van art. 1:24 lid 1 BW zou hebben, wordt in deze literatuur niet met nadere bronnen geadstrueerd.
9.Zie bijvoorbeeld: M.E. de Meijer, Het openbaar ministerie in civiele zaken, 2003, p. 195; J.N.E. Plasschaert, Burgerlijke stand, 2002, p. 240, die vermoedt dat in art. 1:24 lid 1 BW sprake is van een wettelijke omissie, omdat de abs wél bevoegdheid heeft in de gevallen van art. 1:25c BW en art. 1:26 BW.
10.Zie Gubbels, a.w., art. 1:24 BW, aant. 2.
11.Het gaat hier om een ander begrip ‘belanghebbenden’ dan het begrip ‘belanghebbende partijen’ in de zin van art. 1:18a lid 2 BW; laatstgenoemden brengen met hun verklaring enig rechtsgevolg teweeg voor henzelf en/of voor medepartijen, zie o.a. Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/99; M.J.C. Koens/J. van der Hoeven, T&C BW, commentaar op art. 1:24 BW.
12.Hof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2549, rov. 5.3; Asser/De Boer, Kolkman en Salomons 1-I 2020/122; Koens/Van der Hoeven, T&C BW, t.a.p.; J.C. Tomson, SDU Commentaar Relatierecht, commentaar op art. 1:24 t/m 1:24b BW; T.J. Backx, Modellen voor de Rechtspraktijk I.1.4. 13.HR 28 juni 1878, W 4267.
17.Zie t.a.v. art. 2:298 BW: HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, NJ 2007/45, m.nt. J.M.M. Maeijer, rov. 3.4.2; zie t.a.v. art. 10 lid 1 Fw: HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, NJ 2016/172, m.nt. F.M.J. Verstijlen, rov. 4.3.1; zie t.a.v. art. 2:298 lid 1 BW, art. 2:299 BW en art. 2:21 lid 4 BW: HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900, NJ 2018/412, rov. 4.1.2. 18.Procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken, LOVF 25e druk, januari 2025, procesreglement Overige (Boek 1)zaken, p. 150 (waarin staat opgenomen: ‘Als belanghebbenden gelden in elk geval de in bijlagen 1 en 3 vermelde belanghebbenden.’) in samenhang gelezen met Bijlage 1 (‘Overzicht van artikelen met stukken en belanghebbenden per artikel’), p. 167, en Bijlage 3 (‘Overzicht van belanghebbenden’, onder f), p. 174.
19.Zie ook de beschikking van het hof Den Haag van 3 december 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1803, waarin het hof de abs heeft aangemerkt als een belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv en heeft overwogen: ‘3. (…) Immers, belanghebbende is hij, op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Krachtens art. 1:16a BW is de ambtenaar van de burgerlijke stand belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen. Krachtens art. 1:16b BW is de ambtenaar van de burgerlijke stand in de uitoefening van zijn ambt bevoegd in rechte op te treden. Daaronder is ook te verstaan het instellen van hoger beroep. Nu de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage in de bestreden beschikking heeft gelast om de geboorteakte van [kind] te verbeteren, is hij derhalve ontvankelijk in zijn beroep.’ Soortgelijke uitspraak: hof Den Haag 14 december 2015, ECLI:NL:GHSGR:2005:AU9744. 20.Zie J.C. Voorduin, Geschiedenis en beginselen der Nederlandsche wetboeken, Deel II, Burgerlijk Wetboek, art. 1-384, 1837, p. 107-108; Kamerstukken II 1822-1823, Handelingen Tweede Kamer 1822-1823 04 februari 1823, p. 70.
21.Kamerstukken II 1929-1930, 253, nr. 3 (MvT).
22.KB 19 November 1945, houdende nadere regelen ten aanzien van verbetering en aanvulling der akten van den burgerlijken stand (Stb. F 281), ingetrokken bij Wet van 3 april 1969 (Invoeringswet Boek 1 nieuw B.W.), Stb. 1969, 167.
23.Zie ook de toelichting bij dit KB, gepubliceerd in: Wetsbesluiten tot stand gekomen tusschen 24 Juni-23 November 1945 met toelichtingen, 1947, p. 636-637.
24.Wet van 3 april 1969, (Invoeringswet Boek 1 nieuw B.W.), Stb. 1969,167. Zie voor de inwerkingtreding: Besluit van 4 juni 1969, Stb. 1969, 259. Zie ook: Beschikking van de Minister van Justitie van 28 mei 1969, houdende vaststelling van de nieuwe nummering van het nieuwe Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en plaatsing van de bijgewerkte tekst van dat boek in het Staatsblad, Stb. 1969, 257.
25.Kamerstukken II 1956/1957, 3767, nr. 7 (Memorie van antwoord op het Voorlopig verslag over de Titels 1-5), p. 9 en 13. Zie ook Kamerstukken II 1955/1956, 3767, nr. 4 (Voorlopig verslag over de Titels 1-5), p. 15-16.
26.Wet van 13 mei 1987, houdende wijziging van een aantal bepalingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek , de Faillissementswet en de Uitvoeringswet betreffende het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers, Stb. 1987/246, in werking getreden op 1 september 1987, zie Stb. 1987/310.
27.Kamerstukken II 1984/1985, 18 620, nr. 3 (MvT), p. 12.
28.Wet van 14 oktober 1993 tot herziening van Titel 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en wijziging van enige andere bepalingen van Boek 1 van dat wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering, Stb. 1993, 555, in werking getreden op 1 januari 1995, zie Stb. 1994, 777.
29.Kamerstukken II 1990/1991, 21 847, nr. 3 (MvT), p. 30.
30.Kamerstukken II 1990/1991, 21 847, nr. 6 (MvA), p. 4-5, waar wordt opgemerkt: ‘Artikel 24 van het wetsvoorstel, dat het huidige artikel 29 vervangt, biedt daarnaast de mogelijkheid tot aanvulling van de registers en tot doorhaling of wijziging van een akte of kantmelding. De bevoegdheid om een daartoe strekkende rechterlijke last te verkrijgen, komt niet alleen toe aan de justitiabele, maar ook aan het openbaar ministerie. Er is aanleiding om deze vorm van toezicht van het openbaar ministerie te handhaven, omdat zij de mogelijkheid biedt om, ook indien de burger stilzit, in te grijpen. (…). Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat het rechterlijke toezicht op de verrichtingen van de ambtenaren van de burgerlijke stand niet geheel aan het initiatief van de burgers is overgelaten. Het openbaar ministerie kan door een ieder - ook door de ambtenaar van de burgerlijke stand zelf - worden benaderd.’
31.Wet van 8 oktober 2014 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand), Stb. 2014/380. Zie voor de inwerkingtreding het Besluit van 4 mei 2015, Stb. 2015, 174.
32.Kamerstukken II 2009-2010, 32 444, nr. 3 (MvT), p. 26.
33.Voor de volledigheid gaat het om wijzigingen van art. 1:24 BW opgenomen in de Wet van 7 juli 1994 (Stb. 1994, 570), 6 december 2001 (Stb. 2001, 581), 8 september 2005 (Stb. 2005, 455) en 17 mei 2010 (Stb. 2010, 350). In de Wet van 28 januari 1999 (Stb. 1999, 30) is een wijziging opgenomen van art. 1:24a BW.
34.Kamerstukken II 2019/2020, 2889, Aanhangsel van de Handelingen, p. 2. De minister heeft deze opvatting herhaald in zijn brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2020 (Kamerstukken II 2020-2021, 33 836, nr. 59, p. 12).
35.Zie voor OM 1/2017: Stcrt. 8 december 2017, nr. 70596 en voor OM 2/2019: Stcrt. 4 december 2019, nr. 65982. Met het oog op de transparantie vermeld ik dat ik Voorzitter van de Commissie van advies ben en deze beide mededelingen heb ondertekend.
37.Zie Kamerstukken II 1987/1988, 20 577, nr. 3 (MvT), p. 10-11, waar wordt opgemerkt: ‘De procedure staat open voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage, aangezien in de praktijk is gebleken dat deze hieraan een enkele maal behoefte heeft in geval van onduidelijkheid omtrent de staat van Nederlanders. De bijzondere positie die deze ambtenaar bekleedt en de ervaring die hij daardoor heeft opgebouwd, wettigen dat hem rechtstreeks toegang tot de rechter wordt verleend om in uitzonderlijke gevallen vaststelling van de geboortegegevens te verzoeken. Het ligt in de rede dat hij met terughoudendheid van deze bevoegdheid gebruik zal maken.’
39.Op grond van art. 4 lid 1, onder a, Wet griffierechten burgerlijke zaken is het openbaar ministerie geen griffierechten verschuldigd. Daarentegen is de abs wel griffierechten verschuldigd.
40.De Commissie cassatie in het belang der wet heeft erop gewezen dat het OM in 2010 aan de rechtspraak kenbaar zou hebben gemaakt voornemens te zijn om in voorkomende gevallen de verzoeken van de abs tot aktewijziging op grond van art. 1:24 BW niet meer aanhangig te maken bij de rechtbanken, omdat de abs voortaan zelf als belanghebbende zo’n verzoek kon indienen. In 2011 heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie en Jeugdrecht (LOVF) aan het Landelijk Expertisecentrum Burgerlijke Stand bericht dat het standpunt van het OM niet wordt gevolgd en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot de conclusie te komen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in deze zaken als belanghebbende kan worden aangemerkt.