Conclusie
1.Feiten
A-G] wordt onder grond (...) mede verstaan grond (...) waarin:
a. ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomt dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond (...) aanwezig was en waarvan niet is te voorkomen dat de grond (...) daarmee is vermengd, voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft; en
granietzand” past onder de definitie van grond onder het Bbk. Na intern overleg heeft Senter Novem later die maand geantwoord dat granietzand valt onder de definitie van ‘grond’. [10]
industriezand en/of (gebroken) industriegrind”. [12]
granuliet”. In het certificaat verklaart Intron dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door [eiseres] vervaardigde “
industriezand” voldoet aan de in het certificaat vastgelegde milieuhygiënische eisen en de relevante eisen van het Bbk. In 2015 heeft Intron hiervoor opnieuw een productcertificaat op basis van BRL 9321 afgegeven. [15] In 2020 is eenzelfde certificaat verstrekt. [16]
gamechangerte zijn geweest voor de opvatting bij medewerkers van IenW inzake granuliet als bouwstof.”
A-G] en zal er ook een bodemsignaal afgegeven worden aan ILenT.”
Notitie Granuliet
1.Inleiding
3.Karakteristiek en milieuhygiënische kwaliteit van granuliet
5.Beantwoording discussiepunten
A-G] uiteindelijke afweging aandacht te hebben voor de consequenties van beoordeling van het materiaal als bouwstof. Bouwstoffen mogen immers niet met de bodem worden vermengd en moeten terugneembaar worden toegepast. Het IT geeft aan dat de keuze ook consequenties heeft voor erkenningen (...) die zijn uitgegeven op basis van BRL certificering.”
A-G] heeft eigenlijk nodig dat a.s. maandag, als DGWB, ILT en RWS met [A] om de tafel zitten, de uitspraak wordt gedaan dat Noordse Leem (granuliet) met het bestaande certificaat kan worden toegepast. (...)
A-G] om restmateriaal te accepteren in diepe plas;
A-G], en ON overtuigd zijn dat dat fout is”
A-G] gesproken en lijn is voor iedereen nu helder. Groet en fijn weekend. [betrokkene 3] ”
op basis van gewijzigde inzichten”. [35]
voice-over: We laten [betrokkene 4] het certificaat zien dat we van [A] [ [eiseres] ,
A-G] hebben gekregen, en dat ook door Rijkswaterstaat gebruikt wordt om aan te tonen dat er niets illegaals gebeurt.
A-G] meerdere strafbare feiten.
[betrokkene 1] : (…) Dat bedrijf heeft een groot probleem en doet het voorkomen alsof het geen probleem is, want anders kan het niet opgelost worden en op deze manier komen ze relatief goedkoop van hun afvalstoffen af. Dus door illegaal te storten ja behalen ze ook een enorm economisch voordeel.”
A-G]. Hij brengt beide partijen dus bij elkaar. [betrokkene 2] doet dat ook om een probleem voor VolkerWessels op te lossen, vertelt hij aan ons.
A-G] Iaat nogmaals weten dat ze niets illegaals doen, omdat het ministerie granuliet als grond beoordeelt. Hun hele reactie is te lezen op onze website.”
2.Procesverloop
Eerste aanleg
Zembla handelt onrechtmatig inzake granulietberichtgeving
Rectificatieverplichting Zembla
Als je het in juridische termen zou kwalificeren(…)”, apart beoordeeld (rov. 6.11-6.12).
Het gaat nadrukkelijk niet om het bijmengen van bodemvreemd materiaal in grond”, en uit artikel 1.1 onder 2 Rbk dat bepaalt dat het bodemvreemd materiaal “
voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond (...) aanwezig was" (zie 3.8 [randnummers 1.11-1.12 hiervoor,
A-G]). Polyacrylamide is een bodemvreemde stof en als dat wordt bijgemengd, dan voldoet het materiaal niet meer aan de vereisten voor grond, aldus Zembla.
A-G]). Hieruit blijkt niet dat inhoudelijk op zuivere en juiste wijze is getoetst aan de regelgeving die bepaalt wanneer een materiaal of product ‘grond’ is. Dat bijvoorbeeld aan het bijmengverbod is getoetst blijkt niet, terwijl dat wel voor de hand zou hebben gelegen nu vaststaat dat IenW er pas in 2018 achter kwam dat flocculant in de vorm van polyacrylamide werd toegevoegd. Ook latere berichten van de zijde van IenW inhoudend dat granuliet wel als grond gekwalificeerd kan worden, doen er niet aan af dat er voldoende steun was voor het tegenovergestelde standpunt dat door Zembla werd uitgedragen.
dat al in de bodem zit als het wordt afgegravenen dat het
nadrukkelijk niet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal. Ook uit deze uitspraak volgt dus niet dat het argument van Zembla inzake het bijmengverbod juridisch niet houdbaar zou zijn.
- voldoende steun in feitenmateriaal voor (ii)
A-G]). Hiervoor is vastgesteld dat er voldoende steun in de feiten is voor uitlatingen dat granuliet geen grond is. Dat betekent dat er daarom al ook voldoende steun is voor uitlatingen dat het op basis van BRL 9321 afgegeven certificaat niet past bij granuliet.
A-G], de passage onder 5.3.). Sterker nog, uit de Memo van 10 oktober 2019 valt op te maken dat ook het bevoegd gezag eigenlijk vindt dat BRL 9321 niet bij granuliet past, maar dat in afwachting van een nog op te stellen BRL 9344, het certificaat op basis van BRL 9321 toch voor granuliet mag worden gebruikt om “andere” redenen (zie 3.43 [randnummer 1.48 hiervoor,
A-G]).”
- afweging van alle omstandigheden: (i) en (ii) niet onrechtmatig
In een schriftelijke reactie laat het ministerie weten dat er geen overtuigende argumenten zijn om het niet als grond te accepteren.” en “
Over het gebruikte certificaat zegt het ministerie dat er geen bezwaar is tegen de huidige manier van certificeren, in afwachting van een nieuw te ontwikkelen norm. [A] laat nogmaals weten dat ze niets illegaals doen, omdat het ministerie granuliet als grond beoordeelt. Hun hele reactie is te lezen op onze website.” Uit de rest van de uitzending blijkt overigens ook dat [eiseres] en de top van IenW dit standpunt innemen. Ook in andere publicaties van Zembla waar de grondkwestie en de kwestie van het certificaat aan de orde komen, blijkt – waar nodig – voldoende duidelijk wat het standpunt van [eiseres] en het ministerie is. Het hof merkt hierbij op dat het geen strikt vereiste is dat Zembla bij
iederepublicatie [eiseres] de gelegenheid geeft voor wederhoor.
A-G] al geoordeeld dat dat niet onrechtmatig is.”
Kritische uitlatingen over (iii) mogelijk schadelijke effecten van flocculant
kan zijn, en niet dat het zo is. Het hof zal beoordelen of Zembla met dergelijke uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .”
- voldoende steun in feitenmateriaal
zou kunnen hebbenvoor mens en milieu.
Afbraak van polyacrylamide en mogelijke vorming acrylamide in diepe plassen. Een literatuurverkenning”, is opgesteld in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), in het kader van “
aanvullend literatuuronderzoek granuliet”.
Als deze stof [PAM] afbreekt, kan het giftige acrylamide ontstaan. Dit is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Deze stoffen zijn gevaarlijk voor mens en milieu. De Nederlandse overheid wil daarom zo veel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het milieu terechtkomen.”. En elders wordt het volgende geschreven over acrylamide: “
Omdat AMD geïdentificeerd is als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) gelden er strenge emissie-eisen. Geadviseerd wordt om de blootstelling aan deze stoffen zo laag mogelijk te houden door gebruik van deze stoffen te verminderen en de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven te stimuleren.”
Het is onbekend in welke mate de afbraak van PAM en de mogelijke vorming van AMD plaatsvinden in condities die heersen in diepe plassen. Hiervoor is in de literatuur onvoldoende informatie gevonden.”. En: “
Hierdoor is niet duidelijk of er risico’s zijn voor planten en dieren die in de plassen leven. Of voor de mens als zij vis eten uit deze plassen.”. Om uitsluitsel te krijgen over de afbraak(snelheid) van PAM en vorming(snelheid) van AMD in diepe plassen, en de verhouding tussen de twee, adviseert het RIVM om aanvullend onderzoek te doen.
Daarnaast bevatten PAM nog kleine residuen AMD doordat bij de polymerisatie van het monomeer AMD tot PAM niet alle AMD wordt gepolymeriseerd. Het proces is niet 100% efficiënt.”. Het RIVM merkt hierover op: “
AMD komt als monomeer residu voor in het product PAM en kan bij toepassingen van PAM-houdende producten in het milieu worden geïntroduceerd. Daarmee is de kans op de introductie en/of vorming van een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) in het milieu aanwezig.”. Het RIVM beveelt aan om ook nader onderzoek te doen naar het vrijkomen van acrylamide als residu, mede gezien de in potentie grote
Naast de mogelijke vorming van het toxische AMD uit PAM-houdend product, is er in de literatuurverkenningen vanuit de praktijk ook informatie naar voren gekomen over andersoortige (nadelige) effecten van het gebruik van PAM. Hiernaar is in het kader van deze opdracht geen onderzoek gedaan, maar deze verdienen wel aandacht bij grootschalig gebruik van PAM-houdende producten in diepe plassen of baggerdepots.”. Concreet gaat het daarbij om het volgende: “
Het gebruik van PAM voor het versneld consolideren van baggerspecie resulteert in een andere structuur en volume van de specie, waarbij mogelijk ook de permeabiliteit wordt beïnvloed. Hierdoor verandert de doorstroming en kunnen verontreinigingen makkelijker vrijkomen uit de baggerspecie en sneller verspreid raken in het aquatisch milieu.”, en “
Mechanische hechting van PAM aan de kieuwen van vissen waardoor weefselaandoeningen kunnen ontstaan.”.
Dat kan bijvoorbeeld door andere flocculanten[toevoeging hof: andere dan polyacrylamide,
A-G]
te gebruiken, producten met flocculanten van te voren te onderzoeken op acrylamide of de kwaliteit van het oppervlaktewater te bepalen nadat het product erin is gebruikt.”.
- specifieke uitlatingen: niet onrechtmatig
zou kunnen zijnals het in plassen wordt gestort of dat er een
mogelijk risicois dat schadelijke, toxische en/of kankerverwekkende stoffen in het water terechtkomen, zijn die gelet op het voorgaande niet onrechtmatig. Op die publicaties zal het hof dus verder niet ingaan.
dat ze daar hij dat bedrijf een soort van bindmiddel gebruiken waar toxische stoffen in zitten”. Ook maakt [eiseres] bezwaar tegen uitlatingen van journalist [betrokkene 5] van Zembla in twee radio-uitzendingen van 24 september 2020. De eerste radio-uitzending bevat de uitspraak dat in granuliet “
een chemisch bindmiddel” zit, “
een flocculant, wat giftig is, en waar mogelijk kankerverwekkende stoffen uit kunnen komen”. In de tweede uitzending zegt [betrokkene 5] : “
Er zit wel een kankerverwekkende stof in en dat is ook waar de zorg vandaan komt. Zij voegen daar iets aan toe dat bedrijf en dat is bindmiddel en daar zit kankerverwekkende stof in. Die kunnen bij het storten, het lozen in die plas vrijkomen. En daar zijn vooral heel veel zorgen over”. Voor zover deze uitlatingen inhouden dat in de flocculant een schadelijke/giftige/kankerverwekkende stof
zit, heeft dat voldoende steun in de feiten. Het RIVM heeft immers gerapporteerd dat er al kleine residuen van de zeer zorgwekkende (kankerverwekkende) stof acrylamide in de flocculant (polyacrylamide) aanwezig zijn (zie 6.36). In de radio-uitzendingen wordt daaraan nog toegevoegd dat die zorgwekkende stof
mogelijkvrij
kankomen als granuliet in plassen wordt gestort. Met deze uitlatingen worden geen grenzen overtreden. Niet alleen is er voldoende steun in de feiten, maar ze zijn ook gedaan in de context van een debat van algemeen belang over de vraag of er (op langere termijn) schadelijke gevolgen zouden kunnen zijn voor mens en milieu als granuliet, met daarin polyacrylamide, in plassen wordt gestort. Dat deze uitlatingen, gedaan in een podcast en twee radio-uitzendingen, een negatieve uitstraling hebben op het product granuliet en de producent ervan, heeft [eiseres] , alles afwegend, te dulden. De uitlatingen zijn niet onrechtmatig.
Over de giftige stof die aan granuliet is toegevoegd:”, waarna [betrokkene 5] een voormalige directeur van RWS aanhaalt die heeft gezegd: “
Daarvan is niet duidelijk wat de gevolgen zijn. (...) Dan is het toch heel eenvoudig? Bij twijfel niet doen. Dus niet in een plas storten die straks als recreatieplas moet dienen. Dat risico moet je toch niet nemen?”. Het deel waarin staat dat een giftige stof aan granuliet wordt toegevoegd is van [betrokkene 5] , en is geen uitspraak van een derde die wordt aangehaald. Het hof overweegt hierover dat het RIVM heeft vastgesteld dat er al kleine residuen van de zeer zorgwekkende (kankerverwekkende) stof acrylamide in de flocculant (polyacrylamide) aanwezig zijn (zie 6.36), zodat de uitlating van [betrokkene 5] in zoverre wel steun heeft in de feiten. Daarbij komt dat uit het hele hiervoor aangehaalde twitterbericht blijkt dat de nuancering wordt toegevoegd dat niet duidelijk is of die toegevoegde stof daadwerkelijk tot schadelijke effecten zal leiden als granuliet in plassen wordt gestort. Het twitterbericht is zodoende voldoende in lijn met de feiten. Alles afwegend komt het hof ook hier tot het oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige uitlating.
de berekening tot doel had in theorie vast te stellen wat de maximale concentratie van acrylamide zou kunnen worden wanneer bepaalde extreme en zeer onwaarschijnlijke situaties zich achtereenvolgens zouden voordoen” en dat het om een berekening gaat die “
puur theoretisch is en een onrealistisch beeld schetst”, maakt dat niet anders.”
De uitlating van [betrokkene 1]
Als je het in juridische termen zou kwalificeren, dan zou je zeggen dat die bedrijven opzettelijk valsheid in geschrifte hebben gepleegd door het zelf al te definiëren als grond en het aan te bieden als grond. En bovendien hebben ze zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk storten van afvalstoffen in een plas, in strijd met de Wet Bodembescherming. Dan is het een economisch delict van de hoogste categorie, en dat betekent dat er forse straffen op staan. (...) Dan moet je aan gevangenisstraffen denken van maximaal zes jaar.”
- Zembla als ‘boodschapper’ niet aansprakelijk voor uitlating [betrokkene 1]
Voormalig milieuofficier van justitie [betrokkene 1] is het daarmee eens. Volgens hem pleegt [A] meerdere strafbare feiten.”. De toevoeging van de frase “volgens hem” brengt al mee dat Zembla de nodige afstand tot de inhoud van de uitlating van [betrokkene 1] bewaart. Daar komt nog bij dat Zembla in de uitzending verschillende keren het tegenovergestelde standpunt van [eiseres] en het van [bedoeld zal zijn: van het,
A-G] ministerie van IenW weergeeft, inhoudend dat granuliet wel in plassen gestort mag worden en dat geen sprake [is] van illegale activiteiten van [eiseres] . Ook daaruit blijkt dat Zembla zich niet vereenzelvigt met de uitlating van [betrokkene 1] . Ook in het artikel van 6 februari 2020 vermeldt Zembla dat de stort van granuliet “
volgens [betrokkene 1] ”een economisch delict van de hoogste categorie is.
A-G]). Tot slot valt uit de uiteindelijke beslissing in de Memo van 10 oktober 2019 niet op te maken dat inhoudelijk op zuivere wijze is getoetst aan de toepasselijke regelgeving. Gelet de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet worden volgehouden dat er geen enkele basis was voor de uitlating van [betrokkene 1] , inhoudend dat “die bedrijven” in strijd met de wet en ook strafbaar handelden.
- bovendien: de uitlating van [betrokkene 1] is niet onrechtmatig
A-G]). Ook staat vast dat [eiseres] in 2019 kennis heeft genomen van de Notitie Granuliet, waarin ambtenaren van IenW (die in de Memo van 10 oktober 2019 door de Directeur-Generaal van Water en Bodem worden aangeduid als ‘specialisten’) inhoudelijk uitgebreid beargumenteren waarom granuliet geen grond (maar een bouwstof) is en dat het verleende certificaat niet van toepassing kan zijn op granuliet. Vast staat verder dat [eiseres] daarna, met bemiddeling van [betrokkene 2] , actief betrokken is geweest bij ambtelijk overleg over de status van granuliet en het gebruik van het certificaat, en dat dit overleg er in is uitgemond dat het bevoegd gezag een voor [eiseres] gunstige beslissing heeft genomen, waarbij niet-inhoudelijke gronden hebben meegespeeld (waaronder “de bredere maatschappelijke gevolgen” als het grondstandpunt zou worden verworpen). Dit alles bij elkaar genomen maakt dat er voldoende steun is voor het standpunt van [betrokkene 1] dat [eiseres] , door daarna toch verder te gaan met het storten van granuliet met het certificaat, gebruik maakte van een productcertificaat waarvan zij wel wist (of in ieder geval: redelijkerwijs moest vermoeden) dat het niet op het gestorte materiaal van toepassing was.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
JM-annotatie bij het vonnis in eerste aanleg en de (instemmende)
JM-annotatie bij het bestreden arrest, beide van de hand van W.Th. Douma. [50] Deze annotaties liggen in het verlengde van de
M en R-annotaties van B. Arentz en M.G.W.M. Peeters bij respectievelijk het vonnis en arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] , waarover randnummer 3.1 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] . Ik heb ervoor gekozen mijn bespreking van de middelen in deze zaak in het bijzonder te concentreren op de onderdelen 6 tot en met 10. De onderdelen 1 tot en met 5 luiden (vrijwel) hetzelfde als de onderdelen 1 tot en met 5 in het cassatiemiddel van [eiseres] in de zaak die bij Uw Raad aanhangig is onder zaaknummer 24/03281 waarin ik vandaag ook concludeer (hierna ook: ‘mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] ’). [51] Dat is niet vreemd als in ogenschouw wordt genomen dat de onderdelen 1 tot en met 5 in de onderhavige zaak klagen over oordelen van het hof die vrijwel woordelijk overeenkomen met oordelen van het hof in het – op dezelfde dag door het hof gewezen [52] – arrest in de zaak van [eiseres] tegen [betrokkene 1] . Hoewel [eiseres] zich in feitelijke instanties kennelijk heeft verzet tegen gezamenlijke behandeling van haar zaken tegen Zembla en [betrokkene 1] , [53] acht ik het, mede gelet op het partijdebat in cassatie, [54] gerechtvaardigd in deze conclusie wat betreft de onderdelen 1 tot en met 5 te volstaan met een beknopte bespreking waarin slechts op relevante verschillen met de zaak tegen [betrokkene 1] wordt ingegaan en voor het overige te verwijzen naar de uitgebreidere bespreking van de onderdelen 1 tot en met 5 in mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] .
de gehanteerde uitleg van het begrip ‘grond’ juridisch verdedigbaar is”. Het onderdeel stelt, zeer kort samengevat, dat die maatstaf getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
houdbaarheidvan de juridische argumenten heeft beoordeeld (zie bijvoorbeeld de slotzin van rov. 6.20, die correspondeert met rov. 6.21 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] : “
Ook uit deze uitspraak volgt dus niet dat het argument van Zembla inzake het bijmengverbod juridisch niet houdbaar zou zijn.”). Ik wijs in dit verband verder nog op rov. 6.21 (vergelijk rov. 6.35 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] ), waarin het hof met zoveel woorden spreekt van “
solide steun” en waaruit dus ook blijkt dat het hof de lat niet ten onrechte te laag heeft gelegd door een onjuiste maatstaf te hanteren. Overigens brengt het hof die solide steun in rov. 6.21 voorts tot uitdrukking met de bewoordingen “
juridischzeergoed verdedigbaar” (onderstreping door mij toegevoegd,
A-G), een kwalificatie die niet voorkomt in de zaak tegen [betrokkene 1] .
andere” redenen. Het onderdeel bevat één subonderdeel, dat is uitgewerkt in drie subklachten.
bovendien” (rov. 6.18) en “
Daar komt nog het volgende bij.” (rov. 6.23). Het oordeel dat de uitlating van Zembla dat granuliet geen grond is voldoende steun heeft in de feiten wordt zelfstandig gedragen door rov. 6.16 en 6.17 en uit de bespreking van onderdeel 2 hiervoor blijkt dat rov. 6.16 en rov. 6.17 tevergeefs respectievelijk niet worden bestreden in cassatie. Het oordeel dat de uitlating van Zembla dat het certificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet voldoende steun heeft in de feiten wordt zelfstandig gedragen door rov. 6.22 waarin wordt voortgebouwd op het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is voor uitlating dat granuliet geen grond is. Met het falen van onderdeel 2 houdt rov. 6.22 ook stand in cassatie (zie randnummers 3.5-3.6 hiervoor). Nu beide onderdelen om deze reden reeds afstuiten op gebrek aan belang, kom ik niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de verschillende subonderdelen gericht tegen rov. 6.18 en rov. 6.23. Zembla heeft er overigens ook op gewezen dat [eiseres] geen (zelfstandig) belang heeft bij de klachten van de onderdelen 3 en 4. [56]
subonderdeel 5.1acht redenen opsomt waarom het oordeel dat er voldoende steun in de feiten bestaat voor de strafrechtelijke beschuldiging van [betrokkene 1] onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, terwijl in subonderdeel 5.1 in de zaak tegen [betrokkene 1] werd volstaan met zeven redenen. De
ten tweede toegevoegdereden betreft dat de rechtbank in rov. 4.26.1. van het vonnis van 31 augustus 2022 [57] heeft geoordeeld dat bij de beoordeling of er een voldoende solide basis bestaat voor de beschuldigingen van [betrokkene 1] niet kan worden voorbijgegaan aan de in rov. 2.14.-2.23. van het vonnis uiteengezette voorgeschiedenis van granuliet en het systeem van het Kwalibo-stelsel. Zembla heeft volgens het subonderdeel geen grief tegen dit oordeel gericht. Het subonderdeel stelt dat het hof zijn oordeel aldus onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd door bij zijn beoordeling of de uitlating van [betrokkene 1] onrechtmatig is, niet voldoende kenbaar de voorgeschiedenis van granuliet en het systeem van het Kwalibo-stelsel te betrekken.
kan zijn(en niet dat het zo is) en dat het RIVM-rapport 2023 [62] voldoende steun biedt voor het door Zembla uitgedragen standpunt dat het storten van granuliet in diepe plassen (op langere termijn)
mogelijkschadelijk is voor mens en milieu.
gedaneuitlatingen beoordeeld, zoals het ook in rov. 6.6 onder (c), [63] in cassatie onbestreden, heeft uiteengezet. Het is aan het hof als feitenrechter om te bepalen hoe het die uitlatingen opvat. [64] Het subonderdeel mist overigens ook feitelijke grondslag voor zover het tot uitgangspunt neemt dat het hof de exacte (letterlijke) bewoordingen van de uitlatingen heeft beoordeeld. Het hof heeft blijkens rov. 6.31, in navolging van Zembla die dat heeft benadrukt, de uitlatingen aldus verstaan dat die alleen inhouden dat granuliet schadelijk kan zijn (en niet dat het zo is). Het hof heeft zonder schending van enige rechtsregel kunnen bepalen dat de uitlatingen van Zembla niet inhouden dat granuliet daadwerkelijk schadelijk is. [65] Hoe de gemiddelde kijker of lezer een uitlating zal opvatten, kan een relevante omstandigheid zijn bij het beoordelen van vraag of de uitlating onrechtmatig is, maar de feitenrechter is niet verplicht het oordeel hoe de gemiddelde kijker of lezer de uitlating zal opvatten ook te betrekken bij de beoordeling van de vraag of die uitlating voldoende steun heeft in de feiten. [66]
kan zijnvoldoende steun in de feiten heeft, ontoereikend heeft gemotiveerd en/of dat het hof art. 24 Rv heeft geschonden, omdat de stellingen van [eiseres] erop neerkomen dat de boodschap van Zembla aan de gemiddelde kijker is dat granuliet schadelijk
is [67] en het hof deze stellingen niet (voldoende kenbaar) bij zijn beoordeling heeft betrokken. Volgens het subonderdeel kunnen deze stellingen tot de conclusie leiden dat het hof had moeten beoordelen of er voldoende steun in de feiten is voor de uitlating dat granuliet schadelijk
is. Voor zover het hof deze stellingen van [eiseres] heeft verworpen, is deze verwerping ontoereikend (want: niet) gemotiveerd.
gedaneuitlatingen inhouden, kort gezegd, dat granuliet schadelijk kan zijn (en dus niet dat het schadelijk is). Het subonderdeel wijst er terecht op dat [eiseres] ook de stelling heeft ingenomen dat de gemiddelde kijker/lezer de boodschap van Zembla aldus zal opvatten dat dat daadwerkelijk zo is. Hoe de gemiddelde kijker of lezer de boodschap opvat, kan inderdaad worden betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitlating. Uit rov. 6.40-6.41 (afweging van alle omstandigheden) in verbinding met rov. 6.1 (het standpunt van [eiseres] , waarbij een beroep wordt gedaan op hoe de gemiddelde kijker/lezer de boodschap van Zembla zal opvatten [68] ) leid ik af dat het hof deze stellingen van [eiseres] in de beoordeling heeft betrokken en het oordeel in zoverre ook afdoende is gemotiveerd en art. 24 Rv in zoverre niet door het hof is geschonden. [69] Het subonderdeel gaat er ten onrechte vanuit dat het hof ook gehouden was die stellingen van [eiseres] over hoe de gemiddelde kijker de boodschap van Zembla zou opvatten, zou moeten betrekken bij de vraag of de gedane uitlatingen voldoende steun in de feiten hebben. Om herhaling te voorkomen, verwijs ik terug naar de bespreking van het vorige subonderdeel.
isvoor mens en milieu. De onderzoeken/bronnen/stellingen laten daarmee de conclusies van het RIVM-rapport 2023, die het hof in rov. 6.39 heeft weergegeven (en waarop het oordeel dat de uitlatingen dat granuliet schadelijk kan zijn voldoende steun in de feiten hebben, is gebaseerd), dat niet duidelijk is of er (op langere termijn) risico’s voor mens en milieu zijn, met name in verband met de Zeer Zorgwekkende Stof acrylamide, als granuliet met de flocculant polyacrylamide in diepe plassen wordt gestort, dat het RIVM nader onderzoek nodig acht en adviseert dat intussen voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen, onverlet. Bij deze stand van zaken was er voor het hof geen reden in rov. 6.31-6.39 in te gaan op de onderzoeken/bronnen/stellingen die in het subonderdeel onder a. tot en met j. zijn opgesomd. Het hof heeft het oordeel dan ook niet onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd en heeft art. 24 Rv niet miskend. Ik merk verder op dat het hof ook niet hoefde te beoordelen of granuliet schadelijk kan zijn, maar slechts of er voldoende steun in de feiten was voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn. Gesteld dat inderdaad uit andere bronnen zou volgen dat granuliet niet schadelijk is, kon het hof nog altijd op basis van het RIVM-rapport 2023 oordelen dat voldoende steun bestond voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn.
onder a.betreft, breng ik eerst in herinnering dat de uitlatingen van Zembla waarvan het hof op basis van het RIVM-rapport 2023 heeft geoordeeld dat die voldoende steun in de feiten hebben, inhouden dat granuliet, en met name de polyacrylamide die in het granuliet aanwezig is, schadelijk kan zijn voor mens en milieu als het granuliet in plassen wordt gestort (rov. 6.31). IenW heeft het RIVM de volgende onderzoeksopdracht gegeven: [72]
aanvullend literatuuronderzoek granuliet”. Het RIVM-rapport 2023 is weliswaar niet beperkt tot granuliet, maar gaat algemener over “
PAM-houdende producten” (waaronder granuliet, zie randnummer 1.4 hiervoor). Het RIVM-rapport 2023 heeft echter specifiek betrekking op de risico’s voor mens en milieu, met name door de vorming van acrylamide, die kunnen ontstaan bij de toepassing van polyacrylamide-houdende producten in diepe plassen (zoals de toepassing van granuliet voor verondieping, zie randnummer 1.27 hiervoor). Het is dan ook geenszins onbegrijpelijk dat het hof zich heeft gebaseerd op het RIVM-rapport 2023.
onder b.een beroep op ontwikkelingen van na de publicatie van het RIVM-rapport 2023 in april 2023, meer specifiek op een onderzoek uit augustus 2023 naar watermonsters van de Kraaijenbergse Plassen. [73] In de eerste plaats merk ik op dat het meten van de kwaliteit van het oppervlaktewater slechts één van de voorzorgsmaatregelen betreft die het RIVM-rapport 2023 heeft geadviseerd (zie rov. 6.38). Dit beroep van [eiseres] op het onderzoek uit augustus 2023 stuit bovendien af op hetgeen het hof in rov. 6.6 onder (c) in cassatie onbestreden tot uitgangspunt heeft genomen, namelijk dat “
later gebleken feiten die de juistheid van het gepubliceerde weerspreken, die publicatie niet achteraf onrechtmatig[maken]
wanneer de ten tijde van de publicatie beschikbare feiten die publicatie op dat moment wel rechtvaardigden.” [74] Verder merk ik op dat de staatssecretaris van IenW in mei 2023 in reactie op het RIVM-rapport 2023 heeft toegezegd dat er “
over langere tijd” en “
in verschillende diepe plassen” zal worden gemonitord of er acrylamide is te vinden [75] en dat de resultaten van die langjarige monitoring er nog steeds niet zijn. [76] Een
quickscanin één plas [77] maakt het oordeel van het hof geenszins onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Op dit alles stuit ook het argument onder b. af.
uitsluitenddateert van na de uitlating. Volgens het subonderdeel kunnen later gebleken feiten wel een rechtvaardiging vormen voor een uitlating waarvan de steun in de feiten aanvankelijk (te) mager was, maar betekent dat niet dat later gebleken feiten ook een rechtvaardiging kunnen vormen voor uitlatingen waarvoor ten tijde van de uitlating
geen enkelesteun in de feiten bestond. Het subonderdeel neemt tot uitgangspunt dat het hof het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn uitsluitend heeft gebaseerd op het RIVM-rapport 2023, terwijl de uitlatingen van Zembla dat granuliet schadelijk kan zijn, zijn gedaan in 2020 en dus dateren van voor het verschijnen van het RIVM-rapport. Het oordeel van het hof dat het RIVM-rapport voldoende steun biedt voor de desbetreffende uitlatingen van Zembla gaat daarom uit van een onjuiste rechtsopvatting, aldus het subonderdeel.
ook later gebleken feiten die de juistheid van de uitingen ondersteunen, alsnog – achteraf – een rechtvaardiging voor die publicatie kunnen vormen, ook al was de feitelijke basis aanvankelijk te mager”. Het subonderdeel herhaalt dat uitgangspunt in zoverre terecht. [78] Het subonderdeel slaat echter de plank mis door te veronderstellen dat er vóór de publicatie van het RIVM-rapport 2023 in april 2023 (rov. 6.33), waarop het hof zich (inderdaad) uitsluitend heeft gebaseerd (rov. 6.39) voor het aannemen van steun in het feitenmateriaal voor de (inderdaad) uit 2020 daterende uitlatingen, [79] geen enkelesteun in de feiten bestond. Ik licht dat toe aan de hand van de aard van het door het RIVM uitgevoerde onderzoek en de aanleiding voor dat onderzoek. Over de aard van het RIVM-onderzoek merk ik op dat het een literatuurverkenning betreft, zoals het hof ook heeft benadrukt in rov. 6.33, 6.35 en 6.37. Uit de in het RIVM-rapport 2023 beschreven werkwijze [80] blijkt dat systematische zoekopdrachten in een databank (Embase) [81] een twintigtal relevante studies hebben opgeleverd. Het leeuwendeel van deze relevante studies dateert van voor 2020. [82] Dat de literatuurstudie van het RIVM pas na de uitlatingen in 2020 is verschenen, maakt dus niet dat het hof daarop niet het oordeel kon baseren dat in 2020 voldoende steun in het feitenmateriaal bestond voor de toen gedane uitlatingen. Ook uit de aanleiding voor het onderzoek blijkt dat geen sprake is van een harde knip in 2023, in de zin dat er voor de publicatie van het RIVM-rapport 2023
geen enkelesteun in het feitenmateriaal bestond voor de in 2020 gedane uitlatingen. Zoals het hof in rov. 6.33 heeft onderkend is de literatuurverkenning in opdracht van IenW opgesteld in het kader van “
aanvullend literatuuronderzoek granuliet”. [83] De term “
aanvullend” onderstreept dat er al eerder onderzoeken zijn verricht. [84] In een Kamerbrief van 16 november 2021 waarin de literatuurverkenning van het RIVM werd aangekondigd is daarover het volgende te lezen: [85]
A-G): [86]
A-G] uit PAM [polyacrylamide,
A-G] vrijkomt of wordt gevormd bij toepassing onder anaerobe omstandigheden die kunnen heersen in een plas. Hierover heeft het RIVM op de website “signalenleefomgeving” in 2020 al een signaal afgegeven. De aanleiding hiervoor was de maatschappelijke onrust die was ontstaan rondom het gebruik van met PAM-gebonden granuliet in een tweetal diepe plassen in het project Over de Maas. In het signaal van RIVM wordt opgemerkt dat: “
Het is nog onbekend welke invloed de natuurlijke omstandigheden in de diepe plas hebben op het gedrag van polyacrylamide en de mogelijke vorming van acrylamide op de langere termijn. Zo schrijft Arcadis dat de vorming van acrylamide niet aannemelijk is, maar dat op basis van studies de vorming van acrylamide uit polyacrylamide niet kan worden uitgesloten onder anaerobe omstandigheden.”
al kleine residuen acrylamide in de polyacrylamide zitten” en op de aanbeveling van het RIVM nader onderzoek te doen naar het vrijkomen van acrylamide als residu “
mede gezien de in potentie grote hoeveelheden PAM-houdend product die kunnen worden toegepast in diepe plassen”. Zowel in rov. 6.43 als in 6.44 heeft het hof terugverwezen naar deze bevinding in rov. 6.36: “
(zie 6.36)”. In rov. 6.37 heeft het hof voorts gewezen op een andere bevinding uit het RIVM-rapport 2023, namelijk dat ook sprake zou kunnen zijn van andersoortige (nadelige) effecten van polyacrylamide in diepe plassen, waarbij het RIVM eveneens heeft aanbevolen dat deze effecten aandacht verdienen “
bij grootschalig gebruik van PAM-houdende producten in diepe plassen(…)”. Verder kan worden gewezen op rov. 6.47 waarin het hof in aanmerking heeft genomen dat “[v]
ast staat dat het gehalte acrylamide, na correctie van de rekenfout, wèl boven de eigen beschermingsgrens van RWS (voor bodemleven en vissen) uitkomt.”
A-G):
ast staat dat het gehalte acrylamide, na correctie van de rekenfout, wèl boven de eigen beschermingsgrens van RWS (voor bodemleven en vissen) uitkomt.”
A-G): [95]
A-G] (11 ng/L) [11 ng/L staat dus gelijk aan 0,011 µg/L,
A-G]. Deze indicatieve risicogrens is afgeleid conform Europese methodieken en gebaseerd op de risico’s door de consumptie van vis en schelpdieren door de mens. Doordat de rapportagegrens hoger is dan de i-JG-MKN kunnen risico’s voor de mens niet volledig worden vastgesteld. (…).”
mogelijkschadelijk is voor mens en milieu.
mogelijkis, ook al is dat dan niet het meest waarschijnlijke scenario.
daarom voldoende gelijkenisheeft met slijpsel dat overblijft bij het steenhouwen. De nadruk in deze vergelijking ligt dus niet zozeer op de bewerkingen die van elkaar verschillen (breken, wassen en zeven bij granuliet en slijpen bij steenhouwen) maar op het resultaat daarvan, op hetgeen overblijft. Dat feitelijke oordeel is geenszins onbegrijpelijk. In het licht van de summiere stellingen waarop het onderdeel zich beroept, was het hof ook niet gehouden bij het oordeel dat voldoende gelijkenis bestaat te betrekken dat bewerkingen zoals slijpen niet zijn toegestaan onder BRL 9321. [100]
uiteraard niet zonder meer naast zich neer[zal]
leggen.” Voor zover al sprake is van een gemotiveerd verzoek van [eiseres] , [107] is uit het partijdebat [108] en het oordeel van het hof [109] ook alleszins begrijpelijk waarom het hof geen aanleiding heeft gezien tot toepassing van art. 22 Rv. Hierop strandt het subonderdeel.
om het gebrek aan rechtseenheid dat is ontstaan door de uitspraken van het Haagse hof te herstellen en, mede in het belang van de rechtszekerheid en de praktijk die daardoor gediend is, expliciet te oordelen dat granuliet als grond kan worden aangemerkt.” [110] [eiseres] miskent daarmee dat in de onderhavige zaak (en de zaak tegen [betrokkene 1] ) de vraag niet voorligt of granuliet als grond kan worden aangemerkt. Het hof heeft beoordeeld of de uitlatingen dat granuliet volgens de toepasselijke regelgeving geen grond is, dat het certificaat volgens de regels niet past bij granuliet en dat het storten van granuliet in oppervlaktewater op de langere termijn schadelijk zou kunnen zijn voor mens en milieu
onrechtmatigzijn jegens [eiseres] en heeft in dat kader geoordeeld dat dat niet het geval is en dat er, op het moment dat die uitlatingen werden gedaan,
voldoende steun in de feitenwas voor die uitlatingen. De uitspraak van de Afdeling van later datum brengt niet met zich dat er alsnog geen voldoende feitelijke steun (meer) is voor het eerder door Zembla uitgedragen standpunt dat granuliet (met name vanwege het bijmengverbod) niet als grond kan worden aangemerkt. De rechtseenheid is in zoverre niet in het geding; over de vraag of granuliet als grond kan worden aangemerkt oordeelt niet de civiele rechter maar (in hoogste instantie) de Afdeling. Dat, zoals [eiseres] heeft gesteld, “
de media” [111] de verhouding van de uitspraken van het hof inzake Zembla en [betrokkene 1] tot de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021 niet juist hebben geïnterpreteerd, wijst ook niet op een gebrek aan rechtseenheid, maar veeleer op de noodzaak meer werk te maken van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de journalistiek en de rechtspraak om rechterlijke oordelen voor een breed publiek niet alleen begrijpelijk, maar ook accuraat, toegankelijk te maken. [112]