ECLI:NL:RBZWB:2022:214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AWB 19/2749 tot en met 19/2758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in verband met inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2008 tot en met 2012. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende (hierna: belanghebbende) navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook boetes waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek naar de teelt en handel in hennep, dat de belanghebbende had gepleegd, de aanslagen had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en de opgelegde boetes. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur beschikte over voldoende nieuwe feiten die grond gaven voor de navorderingsaanslagen. De rechtbank heeft de boetes verminderd, maar heeft de navorderingsaanslagen in stand gelaten, met uitzondering van enkele correcties. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur de bewijslast omgekeerd en verzwaard had, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. De rechtbank heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld voor wat betreft de vermindering van de aanslagen en de boetes, maar heeft de meeste van de navorderingsaanslagen bevestigd. De rechtbank heeft de belanghebbende ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/2749 tot en met 19/2758
uitspraak van 19 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonend in [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd voor de jaren 2008 tot en met 2012. Gelijktijdig is bij beschikking rente in rekening gebracht. Bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV is tevens een beschikking gegeven waarbij een boete is opgelegd.
(navorderings)-aanslag IB/PVV
Datum
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Rente
Boete
2008
22-5-2013
€ 136.504
€ 20.859
€ 8.851
€ 29.685
2009
22-5-2013
€ 162.965
€ 21.967
€ 7.242
€ 35.650
2010
22-5-2013
€ 211.279
€ 16.697
€ 6.174
€ 48.647
2011
22-5-2013
€ 890.177
€ 12.939
€ 16.419
€ 224.414
2012
2-12-2015
€ 115.251
€ 9.854
-
€ 22.857
(navorderings)-aanslag Zvw
Datum
Bijdrage-inkomen
Rente
2008
22-5-2013
€ 6.409
€ 48
2009
22-5-2013
€ 6.086
€ 29
2010
22-5-2013
€ 6.415
€ 20
2011
22-5-2013
€ 6.159
€ 12
2012
2-12-2015
€ 50.064
€ 3
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelden aanslagen en beschikkingen.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 27 mei 2019 heeft de inspecteur de opgelegde boete bij de aanslag IB/PVV 2012 vernietigd en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 juni 2019, ontvangen bij de rechtbank op 17 juni 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft ook een viertal documenten toegestuurd aan de rechtbank waarvoor een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb wordt gedaan.
1.6.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 26 maart 2020 uitspraak gedaan en beslist dat het verzoek om geheimhouding gerechtvaardigd is.
1.7.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.8.
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2021 verzocht om uitstel van de zitting. Dit verzoek is op 26 augustus 2021 aangevuld.
1.9.
De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting op 27 augustus 2021 afgewezen.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021 in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [partner] (de partner van belanghebbende; hierna: de partner) en mr. S. Yadegari en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.11.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.12.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en woont in de onderhavige jaren samen met de partner.
2.2.
Belanghebbende heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar de volgende bedragen:
Jaar
Datum aangifte
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
2008
13 mei 2009
€ 24.822
€ 2.007
2009
29 maart 2010
€ 26.283
€ 6.780
2010
4 maart 2011
€ 25.597
Nihil
2011
16 maart 2012
€ 25.995
Nihil
2012
22 maart 2013
€ 22.751
Nihil
2.3.
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2011 overeenkomstig de aangiften vastgesteld. De aanslagen zijn vastgesteld op 3 december 2009 (2008), 12 januari 2011 (2009), 4 augustus 2011 (2010) respectievelijk 24 juli 2012 (2011).
2.4.
De partner van belanghebbende heeft in de onderhavige jaren inkomen uit een dienstbetrekking genoten van € 42.936 (2008), € 44.618 (2009), € 45.636 (2010), € 46.451 (2011) en € 42.548 (2012).
2.5.
Belanghebbende en zijn partner beschikken over een eigen woning.
2.6.
Op 20 april 2012 heeft [informant] (hierna: de informant) zich gemeld bij de politie om aangifte te doen van bedreiging met een vuurwapen door belanghebbende. Het proces-verbaal van bevindingen vermeldt daarover:
“(…) Hij verklaarde tevens, dat hij uit angst voor hem en zijn gezin, openheid van zaken wilde geven over onder andere een criminele organisatie, waarin hij ongeveer de laatste 9 jaar werkzaam is geweest en waarbij [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] en zijn zoon [zoon] als leiders van deze organisatie worden aangemerkt, waarbij er op grote schaal softdrugs wordt geteeld en verhandeld.”.
2.7.
Naar aanleiding van de aangifte van de informant en de informatie die door hem is verstrekt, is onder leiding van de officier van justitie van het arrondissement Breda een strafrechtelijk onderzoek onder de naam “ [onderzoek] ” gestart naar het op grote schaal telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs, het witwassen van geld en/of voorwerpen, valsheid in geschrifte, afpersingen, diefstal met geweld, bedreiging en deelneming aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van diverse misdrijven.
2.8.
Op 21 augustus 2012 heeft een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van belanghebbende en de partner. Tijdens die huiszoeking is een bedrag van € 10.000 aan contanten aangetroffen in de garage en een bedrag van € 200.000 aan contanten was begraven in de tuin. Tijdens een doorzoeking op het adres van de schoonouders van belanghebbende is een bedrag van € 43.250 aangetroffen in een geheime ruimte onder de trap.
2.9.
De inspecteur heeft op 12 april 2013 aan de officier van justitie verzocht om op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de belastingheffing van belanghebbende en ter uitvoering van de belastingwetten voor de jaren 2007 tot en met 2012. De officier van justitie heeft dit verzoek gehonoreerd en diverse processen-verbaal aan de inspecteur overhandigd.
2.10.
Naar aanleiding van de verkregen processen-verbaal heeft de inspecteur een rapport opgesteld met datum 7 mei 2013 (hierna: het rapport). Het rapport bevat onder meer de volgende citaten uit de verhoren van belanghebbende en de informant:
‘Op maandag 22 augustus 2012 werd [belanghebbende] gehoord en verklaarde het volgende:
"En ik ben blij dat jullie dat geld bij mij hebben gevonden, dan ben ik er vanaf en geeft het rust. Het was toch zwart geld, je kon er geen donder mee doen".
"Ik haal altijd het geld van mijn rekening af en spaar het op. En als je je vermogen niet bij de belasting opgeeft, is het toch zwart geld? En al het andere geld dat ik heb, heb ik in mijn huizen gestoken".
Op maandag 29 augustus 2012 werd [belanghebbende] gehoord en verklaarde het volgende:
Over de werkzaamheden met een wiethok.
"In het begin meebouwen. Daarna gewoon delen met de opbrengst”
Over de verdiensten.
"Het geld dat jullie gepakt hebben.
Ik denk alles bij elkaar 6 á 7 ton , misschien wel 8 ton , dus fl 600.000 tot fl 800.000".
Over de periode.
"Dat ik niks in de periode 2008 tot en met 2012 verdient heb met hennep"
Op maandag 17 september 2012 werd [belanghebbende] gehoord en verklaarde het volgende:
(…)
Over de aankoop van de woningen.
"Dat geld heb ik niet gespaard anders begraaf ik het niet in de tuin. Ik heb veel geld verdiend in de hennep en ik heb zuinig geleefd. Op mijn huizen na. Alles wat niet klopt in bijvoorbeeld de aankopen op papier, die fouten liggen allemaal bij mij en bij niemand anders”.
"Ja, daar ben ik altijd eerlijk over geweest dat ik met mijn wietgeld woningen heb kunnen kopen die ik eigenlijk nooit had kunnen kopen, maar dat heb ik alleen gedaan. Ik heb gedeeltes van die woningen met wietgeld betaald."
Over contante uitgaven.
"lk betaal inderdaad veel contant, maar dat is toch niet zo raar, jullie hebben toch ook veel contant geld bij mij aangetroffen in de schuur, daar betaal ik grote contante uitgaven van”.
Op maandag 17 december 2012 werd [belanghebbende] gehoord en verklaarde het volgende.
"Of het geld uit de wiethandel in de inrichting, verbouw en of tuinaanleg is gestoken die ik vanaf 2008 in bezit heb gehad weet ik niet meer. Van mijn spaarcenten heb ik de inrichting van mijn huis met [partner] betaald”.
"Een deel van het geld dat bij mij op 21 augustus 2012 is gevonden is geld dat ik met die wiethandel verdiend heb".
Over het contante bedrag van € 43.250 wat bij de schoonouders van partner [partner] is aangetroffen.
"De ouders van [partner] hebben dat nooit geweten. Ik heb dat geld daarin gestopt".
Op 20 april 2012 heeft zich een getuige/verdachte (hierna de verdachte) gemeld bij de politie. Deze getuige heeft verklaringen afgelegd met betrekking tot telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van soft drugs, het plegen van witwassen. Met betrekking tot [belanghebbende] (hierna [belanghebbende] ) heeft deze getuige het volgende verklaard.
Op donderdag 3 mei 2012 werd verdachte gehoord.
Verdachte verklaarde kort zakelijk samengevat onder andere dat:
- [belanghebbende] de baas van de organisatie is samen met zijn zoon [zoon] .
- Hij als een soort bedrijfsleider onder hen stond.
- Onder hem meerdere andere mensen handelingen verrichten.
Op zaterdag 12 mei 2012 werd verdachte gehoord.
Verdachte verklaarde kort zakelijk samengevat onder andere dat:
- [belanghebbende] hem vroeg voor hem te werken en dat hij dan beter zou verdienen
- Hij voor [belanghebbende] herstelwerkzaamheden moest verrichten in panden waarin hennepkwekerijen hadden gezeten.
- Hij 40.000,- Euro leende van [belanghebbende]
- Hij dit bedrag veel sneller terug zou kunnen betalen met werkzaamheden in hennepkwekerijen.
- Dit bedrag hem door [X] , met wie [belanghebbende] samenwerkte werd betaald.
- [belanghebbende] hem vroeg om huisjes te gaan zoeken waarin hennepkwekerijen gebouwd konden worden.
- Hij de lening hiermee veel sneller terug zou kunnen betalen.
- Hij een woning aan de [adres 1] vond.
- [belanghebbende] besliste dat de woning gehuurd moest worden.
- Hij samen met [belanghebbende] een kwekerij bouwde in de betreffende woning.
- [X] de inrichting en het onderhoud deed en de planten verzorgde.
- [belanghebbende] de baas was en [X] zijn rechterhand.
- Hier 4 jaar gedraaid is á 6 oogsten per jaar.
- Hij voor zijn werkzaamheden een bedrag ontving dat hij direct terugbetaalde aan [belanghebbende] voor de aflossing van zijn schuld.
- Er in de periode 2003-2006 gemiddeld 12 kwekerijen tegelijkertijd draaiden.
- [belanghebbende] de baas hiervan was en [X] alles regelde
- [belanghebbende] en [X] geld investeerden in nieuwe hokken (hennepkwekerijen) auto's, reizen en kleding.
- [belanghebbende] er gemiddeld 2 1/2 miljoen Euro per jaar aan overgehouden moet hebben.
- Hij dit geld waarschijnlijk verstopt heeft.
- Hij steeds betaald werd bij [belanghebbende] thuis aan de keukentafel.
- Zijn schuld aan [belanghebbende] in 2004/2005 was afbetaald.
- Hij toen rente moest betalen aan [belanghebbende] .
- Hij verantwoordelijk werd gehouden ais een hok ontmanteld of geript werd en hij daardoor geen winst maakte.
- Hij zijn schulden bij [belanghebbende] niet afgelost kreeg en deze tenminste in drievoud heeft terugbetaald.
- Hij met [X] en [belanghebbende] stopte en thuis zat.
- Hem door [Y] gevraagd werd een hok te bouwen.
- Toen hij naar [Y] ging om hierover te praten ook [belanghebbende] daar was.
- Hij dit eenmalig wilde doen om met het verdiende geld een nieuw bedrijf te starten.
- [belanghebbende] in de periode 2007-2009 van [X] af wilde en mij zei maar voor [X] te gaan werken.
- Als [belanghebbende] hoorde dat hij geld verdiende aan een hok, [belanghebbende] de helft hiervan opeiste omdat [belanghebbende] ervoor gezorgd had dat hij met [X] samen kon werken.
- Hij de huur van een woning aan de [adres 2] niet kon betalen en [belanghebbende] hem voorstelde met zijn zoon [zoon] samen te gaan werken.
- Hij samen met [zoon] een nieuw hok zou kunnen starten om de huur te kunnen betalen.
- Hij Euro 20.000,- van [belanghebbende] leende om het hok aan de [adres 2] dat geript was opnieuw in te richten.
- [belanghebbende] vertelde dat [zoon] aanwezig moest zijn bij de 1e oogst en zodoende ook mee moest delen.
- [zoon] hem later vertelde dat [X] niet meer mee mocht doen met het hok in [plaats 1] .
- [X] daarna zelfstandig verder is gegaan.
- Hij in de periode medio 2011 weer een paar hokken had opgebouwd met [zoon] .
- Er een hok van 1000 a 1100 planten geript werd waarvoor hij door [belanghebbende] en [zoon]
verantwoordelijk werd gesteld.
- Hij hen voor dit geripte hok elke 2 maanden een bedrag van Euro 100.000,- moest betalen.
- Het hen niet uitmaakte hoe hij aan het geld kwam.
Op zondag 13 mei 2012 verklaarde verdachte kort zakelijk samengevat
onder andere dat:
- [belanghebbende] hem, toen [X] vast kwam te zitten, voorstelde met zijn zoon [zoon] samen te gaan werken in de hennephandel.
- Hij samen met [zoon] aan het werk ging in een kwekerij aan de [adres 3] .
- Hij samen met [zoon] en anderen knipte.
- De knippers betaald werden door [zoon] of [belanghebbende] .
- Zij een aantal vaste knipadressen hadden.
- Het hok aan de [adres 3] 13 a 14 oogsten heeft opgeleverd.
- Dit afhankelijk van de soort hennep per oogst Euro 25.000,- of 40.000,- opleverde.
- Hij op verzoek van [belanghebbende] een huis aan de [adres 4] vond.
- Hij hier samen met [belanghebbende] op zolder een kwekerij maakte voor 180 planten.
- De kwekerij tot januari 2012 heeft gedraaid.
- Hij deze af moest breken en de woning heeft hersteld.
- Hij een deel van de spullen van de kwekerij in de woning heeft achtergelaten en heeft verstopt achter door hem getimmerde schotten.
- Er 14 keer geoogst is en dit afhankelijk van de soort hennep per oogst Euro 25.000,- of 40.000,- opleverde.
- De planten s` nachts geknipt werden, waarna deze tussen 5 en 6 uur naar het knipadres vervoerd werden.
- De knipploeg dan aan het werk kon.
- Dit tijdschema in de meeste kwekerijen aangehouden werd.
- Zij door hem betaald werden meestal nadat de handel was verkocht.
- Hij in het verleden een auto van [belanghebbende] op zijn naam had staan.
- Dit een [merk] betrof van ongeveer 61000 Euro die door [belanghebbende] in 3 a 4 keer contant
werd afgerekend.
- [belanghebbende] 2 [auto] heeft en de enige dure uitgaven van [belanghebbende] dure vakanties zijn.
- [belanghebbende] in 3 jaar tijd 3 keer verhuisd is en zijn huis inricht met dure designspullen.
- Het merendeel van het verdiende geld werd verstopt.
- Hij weet dat criminelen hun geld vaak ingraven soms tot wel 3 meter diep.
- [belanghebbende] geld in huis moet hebben liggen
- Hij soms even naar buiten moest als er afgerekend moest worden.
- [belanghebbende] zijn huis niet verliet en in tussentijd geld, soms meer dan 50.000 Euro,
tevoorschijn toverde.
- Hij met [belanghebbende] een kwekerij met 600 planten had ingericht op het adres [adres 5] .
- Hier 6 keer geoogst is.
- De kwekerij gemiddeld ongeveer 120.000 Euro per oogst opleverde.
- Hij in 2010 ook betrokken was bij een kwekerij met 1400 planten aan de [adres 6] .
- De opbrengst afhankelijk van het soort hennep tussen de 160.000,- en 250.000,- Euro was.
- Een aantal oogsten mislukt zijn.
- Hij begin 2011 betrokken is geraakt bij een kwekerij in de [adres 7] .
- [belanghebbende] besloot dat op dit adres een kwekerij ingericht kon worden.
- De kwekerij uit 2 delen bestond met in totaal ongeveer 1150 planten.
- De investering werd gedaan door [belanghebbende] en [zoon]
- De totale opbrengst van de kwekerij ongeveer 160 kilo Amnesia was.
- Dit ongeveer 180.000 Euro per draai opleverde.
Op 14 mei 2012 werd verdachte gehoord.
Verdachte verklaarde kort zakelijk samengevat onder andere dat:
- Hij net voordat gestart werd met de bouw van een kwekerij op het industrieterrein bij het [industrieterrein] hij samen met [zoon] en [belanghebbende] een kwekerij was gestart aan de [adres 8] .
- Hij samen met [zoon] in een [type auto] is gestapt waarmee zij de planten naar het knipadres brachten.
- Hij in 2010 samen met [belanghebbende] en [zoon] ook betrokken is geweest bij een hennepkwekerij op het adres [adres 9] .
- [belanghebbende] toestemming gaf en beslissingen nam.
- Hier 550 planten stonden.
[belanghebbende] en [zoon] de investering gedaan hebben.
Op 15 mei 2012 werd verdachte gehoord.
Verdachte verklaarde kort zakelijk samengevat onder andere dat:
- Hij wel eens geld in cellofaan verpakt van [belanghebbende] heeft gekregen.
- Er vaak ook een elastiekje om een bundeltje geld zat.
- [belanghebbende] ongeveer 6 jaar geleden een woning kocht aan de [straat] .
- De woning meer dan drieënhalve ton waard was.
- Er een hypotheek opzat en [belanghebbende] er een gedeelte eigen geld ingestopt heeft.
- [belanghebbende] deze verkocht en daarna een woning van 4 a 4 1/2 ton in [plaats 2] kocht.
- [belanghebbende] met de makelaar had afgesproken hij bij deze transactie Euro 50.000 onder tafel zou ontvangen.
- [belanghebbende] dit huis enige maanden later incluis meubels weer verkocht.
- Hij hierna weer een woning aan de [straat] kocht.
- [belanghebbende] zolang hij hem kent een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft en nooit heeft gewerkt.
- [belanghebbende] een vriendin had met een legitieme baan en hij zo zijn aankopen kon afdekken
Op 20 juni 2012 een 22 juni 2012 werd verdachte gehoord. Verdachte geeft in deze verhoren een opsomming van de hem bekende kweeklocaties met de daarbij behorende deelnemers in de opbrengsten.
In onderstaande tabel heb ik de verklaringen per kweeklocatie, periode en opbrengsten met betrekking tot [belanghebbende] weergegeven.
2008
2009
2010
2011
2012
[kweeklocatie 1]
€ 297.500
[kweeklocatie 2]
€ 313.500
[kweeklocatie 3]
€ 85.000
€ 85.000
[kweeklocatie 4]
€ 38.182
€ 38.182
€ 38.182
€ 38.182
[kweeklocatie 5]
€ 22.500
€ 22.500
[kweeklocatie 6]
€ 67.500
€ 67.500
[kweeklocatie 7]
[kweeklocatie 8]
€ 25.000
€ 25.000
€ 25.000
€ 25.000
[kweeklocatie 9]
[kweeklocatie 10]
€ 73.500
€ 73.500
€ 15.000
€ 15.000
_______
€ 111.682
€ 136.682
€ 185.682
€ 864.182
€ 92.500
In het rapport geeft de inspecteur ook een overzicht van de correcties:
2008
2009
2010
2011
2012
Aangegeven inkomen box 1
€ 24.822
€ 26.283
€ 25.597
€ 25.995
€ 22.751
Opbrengsten kweeklocaties
€ 111.682
€ 136.682
€ 185.682
€ 864.182
€ 92.500
Gecorrigeerd inkomen box 1
€ 136.504
€ 162.965
€ 211.279
€ 890.177
€ 115.251
“6. Correcties inkomstenbelasting box 3
Omdat in de aangiften het aangehouden contante geld niet bij het onderdeel voordeel uit sparen en beleggen is aangegeven (box 3) moet ook dit deel van de aangiften worden gecorrigeerd.
Omdat belastingplichtige heeft verklaard een deel van de aankoop van de woning(en) met hennepgeld te hebben betaald is voor het jaar 2008 uitgegaan van een hoger bedrag aan contant geld dan op 21 augustus 2012 bij de huiszoeking is aangetroffen.
Als basis daarvoor is genomen de aanschafwaarde van de laatst aangekochte woning [woning 1] inclusief verbouwing ad € 343.000 minus de hypotheek ad € 63.000 en de lening o/g van [Z] ad € 100.000 die bij aankoop eerste woning in 2008 is aangegaan. Derhalve een bedrag van € 180.000. Ik ga ervan uit dat dit bedrag in de periode 2008 tot en met 21 augustus 2012 geleidelijk tot nihil is afgenomen.
2008
2009
2010
2011
2012
1 januari
Bankrekeningen:
[belanghebbende]
€ 68.162
€ 43.956
€ 46.369
€ 38.565
€ 186
[partner]
-
-
€ 851
€ 2.242
€ 226
[woning 3]
-
€ 145.000
€ 145.000
Aangetroffen contant geld
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
Meer contant geld obv uitgaven
€ 180.000
€ 144.000
€ 108.000
€ 72.000
€ 36.000
€ 501.412
€ 586.206
€ 553.470
€ 366.057
€ 289.662
31 december
Bankrekeningen:
[belanghebbende]
€ 43.956
€ 46.369
€ 38.565
€ 186
€ 27.195
[partner]
-
€ 851
€ 2.242
€ 226
€ 295
[woning 3]
€ 141.000
€ 145.000
Aangetroffen contant geld
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
€ 253.250
Meer contant geld obv uitgaven
€ 144.000
€ 108.000
€ 72.000
________
________
€ 582.206
€ 553.470
€ 366.057
€ 253.662
€ 281.460
Gemiddelde bezittingen eind en begin jaar
€ 541.809
€ 569.838
€ 459.764
Bezittingen per 1 januari
€ 366.057
€ 289.662
Vrijstelling contant geld
€ 1.000-
€ 1.006-
€ 1.024-
Heffingvrij vermogen
€ 20.351-
€ 20.661-
€ 41.322-
€ 41.570-
€ 42.278-
Gecorrigeerd belastbaar inkomen box 3
€ 521.494
€ 549.177
€ 417.442
€ 323.481
€ 246.360
Aangegeven belastbaar inkomen
€ 2.007
€ 6.780
________
________
_________
Correctie belastbaar inkomen box 3
€ 519.487
€ 542.397
€ 417.442
€ 323.481
€ 246.360
2.11.
In het rapport kondigt de inspecteur ook aan dat hij voornemens is om vergrijpboetes op te leggen op grond van artikel 67e AWR (2008 tot en met 2011) respectievelijk artikel 67d AWR (2012).
2.12.
Op 22 mei 2013 respectievelijk 2 december 2015 heeft de inspecteur de onder 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen opgelegd en de onder 1.1 vermelde beschikkingen gegeven.
2.13.
Bij uitspraken op bezwaar van 27 mei 2019 heeft de inspecteur de opgelegde boete bij de aanslag IB/PVV 2012 vernietigd en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
2.14.
Belanghebbende is door de strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor onder meer het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, onder b, Opiumwet (meermaals gepleegd), gewoontewitwassen, het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf (als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet). [1]

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
I. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
II. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
III. Is de onschuldpresumptie geschonden?
IV. Beschikt de inspecteur over een grond voor navordering?
V. Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard?
VI. Is het inkomen winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden
VII. Zijn de (navorderings)aanslagen terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld?
VIII. Zijn de boetes terecht opgelegd en is de hoogte daarvan passend en geboden?
3.2.
De inspecteur concludeert tot een gegrond beroep voor zover het de aanslag Zvw 2012 betreft. De aanslag Zvw 2012 dient volgens de inspecteur te worden vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 27.313. Voor het overige is het beroep volgens de inspecteur ongegrond.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 en de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009 en tot vermindering van de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften. Verder concludeert belanghebbende tot vernietiging of vermindering van de rentebeschikkingen en tot vernietiging van de boetebeschikkingen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: Het verzoek om uitstel van de zitting
4.0.1.
Door de gemachtigde van belanghebbende is op 24 augustus 2021 verzocht om uitstel van de zitting van 2 september 2021. De gemachtigde van belanghebbende schrijft in zijn uitstelverzoek dat het niet goed gaat met belanghebbende en dat belanghebbende daarvoor onder behandeling was bij de Geestelijke gezondheidszorg. Die zorgverlening is echter onderbroken doordat de voormalige behandelaar van belanghebbende met pensioen is gegaan en sindsdien geen nieuwe geschikte behandelaar is gevonden. Bij het uitstelverzoek heeft de gemachtigde een verklaring van de partner en een verklaring van de voormalige behandelaar van belanghebbende, [voormalig behandelaar] (hierna: de voormalige behandelaar), gevoegd.
4.0.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 januari 2011 [2] het volgende geoordeeld:
“3.3.1. De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat ingeval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed (vgl. HR 20 december 1989, nr. 26194, BNB 1990/57, HR 31 januari 2001, nr. 35914, LJN AA9724, BNB 2001/132 en HR 4 mei 2007, nr. 41429, LJN BA4301, BNB 2007/203).
3.3.2.
Of een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting tijdig is ingediend, zal afhankelijk zijn van de reden voor dat verzoek en van de overige omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting van een zaak kort voor de zitting is ingediend, rechtvaardigt op zichzelf genomen niet het oordeel dat het verzoek tot aanhouding niet tijdig is ingediend.
(…)
3.3.5. (…)
Tot slot vormt de enkele verwijzing door het Hof naar het belang van een doelmatige procesgang geen toereikende motivering om te kunnen aannemen dat in deze zaak onredelijke vertraging dreigt, en dat het belang dat met het vermijden van die vertraging gemoeid is bovendien zwaarder weegt dan het belang dat de gemachtigde ter zitting aanwezig zou kunnen zijn.”.
4.0.3.
Gelet op het onder 4.0.2 weergegeven kader overweegt de rechtbank als volgt. De (geestelijke) gezondheid van belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank een gewichtige reden voor uitstel. Ook erkent de rechtbank het belang dat belanghebbende heeft bij het bijwonen van de zitting. Echter, gelet op de toelichting die is gegeven door de gemachtigde, de partner en de voormalige behandelaar is de rechtbank van oordeel dat het toewijzen van het uitstelverzoek een langdurige en daarmee onevenredige vertraging tot gevolg zou hebben, zonder concreet zicht op een haalbaar moment waarop de zitting in aanwezigheid van belanghebbende zou kunnen plaatsvinden. Uit die toelichting volgt immers dat de problemen omtrent de (geestelijke) gezondheid van belanghebbende structureel van aard zijn. Ook met de juiste hulp zal het bijwonen van de zitting door belanghebbende zelf uiterst moeilijk voor hem zijn, zo wordt door de betrokkenen erkend. Uit de gegeven toelichting volgt verder dat al enige tijd wordt gezocht naar een geschikte behandelaar. De toelichting biedt geen concrete aanknopingspunten dat na enkele vruchteloze pogingen binnen afzienbare tijd wél een geschikte behandelaar zal worden gevonden waarmee belanghebbende een traject kan starten. Door zowel de gemachtigde van belanghebbende als de partner is verklaard dat de toestand van belanghebbende in de loop der jaren alleen maar verder is verslechterd. De rechtbank betreurt dat. Echter, gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat het voor belanghebbende binnen een enigszins afzienbare termijn haalbaar zou zijn om deel te nemen aan de zitting.
4.0.4.
Bij het afwijzen van het uitstelverzoek heeft de rechtbank nog het volgende vermeld:
“Belanghebbende is niet verplicht tot beantwoording van eventuele vragen. Indien belanghebbende dat wel wil, dan zal de rechtbank — indien daaraan behoefte bestaat — belanghebbende in de gelegenheid stellen om met u te overleggen voordat hij vragen beantwoordt. Ook staat het belanghebbende vrij om nog andere personen ter bijstand mee te brengen naar de zitting en om hen of u het woord te laten voeren.”.
Daarmee heeft de rechtbank aan belanghebbende tegemoet willen komen gelet op de door hem geschetste gevolgen van zijn (geestelijke) gezondheid, namelijk dat belanghebbende de gang van zaken mogelijk niet goed begrijpt en dat belanghebbende iets anders verklaart dan wat hij bedoelt. Belanghebbende heeft echter niet deelgenomen aan de zitting, maar zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn partner.
Het verzoek om de voormalige behandelaar te horen als getuige of deskundige
4.0.5.
In de pleitnota van belanghebbende is verzocht om de voormalige behandelaar van belanghebbende te horen als deskundige of als getuige. De door belanghebbende afgelegde verklaringen zijn niet altijd een openbaring van zijn wil, aldus belanghebbende. Dit komt door mentale stoornissen waarmee belanghebbende kampt. De voormalige behandelaar kan daarover verklaren.
4.0.6.
In de uitnodiging voor de zitting staat het volgende vermeld:
“U mag getuigen en/of deskundigen meenemen naar de zitting of oproepen om op de zitting te verschijnen. Oproepen doet u met een aangetekende brief of door een deurwaarder in te schakelen. Als u overgaat tot het meenemen of oproepen van getuigen of deskundigen, dan moet u dat uiterlijk tien dagen vóór de zitting schriftelijk aan de rechtbank en aan de andere partij(en) meedelen. (…)”.
4.0.7.
Belanghebbende heeft niet uiterlijk tien dagen vóór de zitting medegedeeld dat hij de voormalige behandelaar als getuige wenst te horen. Belanghebbende heeft de voormalige behandelaar evenmin als getuige meegenomen naar de zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding om de voormalige behandelaar op te roepen als getuige. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende geen poging heeft gedaan om de voormalige behandelaar zelf als getuige op te roepen. [3] Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een schriftelijke verklaring van de voormalige behandeling tot de gedingstukken behoort.
I. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
4.1.
Op 6 december 2018 heeft gedurende de bezwaarfase inzage in het dossier plaatsgevonden. De inspecteur heeft een inventarislijst opgemaakt van de stukken die ter inzage zijn gelegd. [4] Tijdens die inzage is aan belanghebbende medegedeeld dat enkele stukken niet ter inzage zijn gelegd, omdat voor die stukken een beroep op geheimhouding wordt gedaan. Volgens belanghebbende wordt ten onrechte een beroep gedaan op geheimhouding. In beroep stelt belanghebbende verder dat hij niet kan verifiëren of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en betwist hij dat dit het geval is.
4.2.
Op grond van artikel 8:42 Awb moet het bestuursorgaan, in dit geval de inspecteur, de op de zaak betrekking hebbende stukken indienen. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [5]
4.3.
De inspecteur heeft de stukken waarvoor in bezwaar een beroep op geheimhouding is gedaan, overgelegd. De inspecteur heeft daarbij wederom verzocht om geheimhouding [6] . De geheimhoudingskamer is tot het oordeel gekomen dat de weigering van de inspecteur om deze stukken te overleggen gerechtvaardigd is.
4.4.
De inspecteur heeft niet het gehele strafdossier overgelegd. Dit betekent niet dat de inspecteur niet heeft voldaan aan artikel 8:42 Awb. De inspecteur heeft verklaard dat naar aanleiding van het verzoek aan de officier van justitie niet het gehele strafdossier is verkregen, maar alleen de stukken die volgens de officier van justitie betrekking hebben op belanghebbende. Die stukken zijn ook door de inspecteur overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring van de inspecteur te twijfelen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de inspecteur over meer stukken (heeft) beschikt dan de stukken die zijn overgelegd. De verplichting op grond van artikel 8:42 Awb ziet niet op stukken die zich bevinden onder derden en die niet aan de inspecteur zijn verstrekt. Daarbij is niet relevant of de inspecteur bekend is met het bestaan van die stukken. [7] Ook is de inspecteur niet verplicht om buiten de hem reeds ter beschikking staande of gestaan hebbende stukken, alsnog nadere gegevens te vergaren en over te leggen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil. [8]
4.5.
Voor zover belanghebbende meent dat nog andere op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken, wordt ook dit door de rechtbank verworpen. Belanghebbende heeft in het geheel niet toegelicht welke stukken verder ontbreken en evenmin toegelicht waaruit hij afleidt dat de inspecteur deze stukken niet heeft overgelegd. De rechtbank vindt in het dossier ook geen aanknopingspunten voor deze stelling van belanghebbende.
II. Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.6.
Volgens belanghebbende is het motiveringsbeginsel geschonden. De onderhavige (navorderings)aanslagen zijn gebaseerd op de bevindingen in het rapport. Het rapport bevat een gebrekkige motivering en is niet gebaseerd op eigen onderzoek van de inspecteur. De (navorderings)aanslagen en de uitspraken op bezwaar zijn daarom volgens belanghebbende niet naar behoren gemotiveerd.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat van een schending van het motiveringsbeginsel geen sprake is. Belanghebbende is het niet eens met de bevindingen in het rapport; dit betekent nog niet dat sprake is van besluiten die niet naar behoren zijn gemotiveerd. De inspecteur heeft bij het opstellen van het rapport gebruik gemaakt van diverse stukken die zijn opgemaakt of verkregen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende. De inspecteur mag zich baseren op feiten en omstandigheden die niet door hem zijn waargenomen en vastgesteld, waarbij dient te worden opgemerkt dat eventuele twijfels daarover voor rekening en risico van de inspecteur komen. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur zich alleen mag baseren op eigen waarnemingen wordt daarom verworpen.
4.8.
Overigens zou een schending van het motiveringsbeginsel door de inspecteur niet tot gevolg hebben dat de bestreden besluiten moeten worden vernietigd. Een schending van het motiveringsbeginsel door de inspecteur heeft immers alleen tot gevolg dat de rechtbank, wanneer deze de uitspraak van de inspecteur bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in de uitspraak op te nemen.
III. De onschuldpresumptie
4.9.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onschuldpresumptie is geschonden. De inspecteur heeft volgens belanghebbende onvoldoende kennis vergaard en zelf geen onderzoek gedaan. Ook heeft de inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen vastgesteld zonder de uitspraak in de strafzaak af te wachten. In de strafzaak wordt de betrouwbaarheid van de informant door een rechter wordt beoordeeld. Doordat de inspecteur de (navorderings)aanslagen uitsluitend heeft gebaseerd op de informatie in de strafzaak en de inspecteur zelf geen aanvullend onderzoek heeft gedaan, is de onschuldpresumptie geschonden, aldus belanghebbende.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de belastingrechter zich met inachtneming van het fiscale procesrecht zelfstandig een oordeel vormt over de vaststaande feiten. Hij is namelijk niet gebonden aan een oordeel van de strafrechter over hetzelfde feitencomplex, zelfs niet als aan hem dezelfde bewijsmiddelen ter beschikking staan als aan de strafrechter. [9] Een strafrechtelijke vrijspraak hoeft niet eraan in de weg te staan dat in een latere gerechtelijke procedure de gedragingen waarvan de belanghebbende is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs bewezen worden verklaard, mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten. [10]
4.11.
Gelet op het onder 4.10 weergegeven kader overweegt de rechtbank als volgt. Het is niet vereist dat met het vaststellen van (navorderings)aanslagen wordt gewacht tot een onherroepelijke uitspraak in de strafzaak tegen belanghebbende is gedaan. Dat geldt eveneens voor de behandeling van het bezwaar en beroep tegen die (navorderings)aanslagen. In de onderhavige fiscale zaken wordt zelfstandig een oordeel gevormd over de vaststaande feiten. Voor zover belanghebbende in dit kader opkomt tegen de omstandigheid dat de inspecteur het controlerapport heeft gebaseerd op gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek die van de officier van justitie zijn verkregen, verwerpt de rechtbank dit onder verwijzing naar onderdeel 4.7 van deze uitspraak.
IV. Is er sprake van een grond voor navordering?
4.12.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onderhavige aanslagen ten onrechte zijn vastgesteld, omdat de inspecteur niet beschikt over een grond voor navordering. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat sprake is van een nieuw feit. Zo heeft belanghebbende in de onderhavige jaren woningen gekocht aan [woning 1] in 2008, [woning 2] in 2010 en [woning 3] in 2011, waarbij ter zake van de verkrijging telkens overdrachtsbelasting is betaald.
4.13.
De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit. Naar aanleiding van de aangifte van bedreiging door de informant is op 20 april 2012 het strafrechtelijk onderzoek gestart. De inspecteur heeft op 12 april 2013 op grond van artikel 55 AWR een verzoek om inlichtingen gedaan. De gevraagde informatie is kort na die datum ter beschikking gesteld aan de inspecteur. Op dat moment waren de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2011 reeds vastgesteld. De inspecteur beschikte vóór het ontvangen van voornoemde stukken niet over een aanwijzing van niet-aangegeven inkomen en vermogen. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat sprake is van kwade trouw.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat de in geschil zijnde aanslagen IB/PVV 2012, Zvw 2010, Zvw 2011 en Zvw 2012 géén navorderingsaanslagen zijn. Voor het opleggen van die aanslagen is daarom niet vereist dat de inspecteur beschikt over een grond voor navordering. Dat geldt wel voor de overige in geschil zijnde aanslagen, namelijk de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 en de navorderingsaanslagen Zvw 2008 en 2009.
4.15.
Op grond van artikel 16, lid 1, AWR kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast voor de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw, rust op de inspecteur.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit. De aanslagen zijn vastgesteld op 3 december 2009 (2008), 12 januari 2011 (2009), 4 augustus 2011 (2010) respectievelijk 24 juli 2012 (2011). De informatie uit het strafrechtelijk onderzoek is door de inspecteur verkregen nadat voornoemde aanslagen zijn vastgesteld. Het gaat daarbij om gegevens over inkomen dat zou zijn vergaard met de teelt en handel in hennep, gegevens over contante uitgaven door belanghebbende en grote sommen contanten die in de woning en de tuin van belanghebbende zijn aangetroffen. Dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslagen (redelijkerwijs) bekend was met die feiten of omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij geldt dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn [11] . De enkele omstandigheid dat belanghebbende in de onderhavige jaren drie woningen heeft gekocht, waarvan hij er overigens ook weer twee heeft verkocht, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Pas aan de informatie die de inspecteur uit het strafrechtelijk onderzoek heeft verkregen, kan het vermoeden worden ontleend dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een nieuw feit. Het subsidiaire standpunt van de inspecteur over kwade trouw behoeft daarom geen behandeling meer.
V. Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.17.
Op grond van artikel 27e AWR wordt – indien de vereiste aangifte niet is gedaan – het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat op de belanghebbende in dat geval de verzwaarde bewijslast rust (overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.18.
Van het niet doen van de vereiste aangifte is onder andere sprake indien met toepassing van de normale regels van de stelplicht en bewijslast kan worden vastgesteld dat sprake is van gebreken in de aangifte die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel op zichzelf beschouwd als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. [12] Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De stelplicht en de bewijslast hiervan rust op de inspecteur. [13]
4.19.
Belanghebbende stelt dat geen sprake is van niet aangegeven inkomen en vermogen. Van enige betrokkenheid bij de teelt en handel in hennep is volgens belanghebbende geen sprake en de aangetroffen contanten behoren aan iemand anders toe. Volgens belanghebbende is de verklaring van de informant onbetrouwbaar en werpen getuigenverklaringen die gedurende het hoger beroep in de strafzaak tegen belanghebbende zijn afgelegd een heel ander licht op de zaak.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt (i) dat belanghebbende in de onderhavige jaren inkomen heeft genoten uit het telen van en de handel in hennep en (ii) dat belanghebbende in de onderhavige jaren heeft beschikt over grote sommen contant geld. De rechtbank komt tot dit oordeel door de verklaringen van de informant die gedetailleerd heeft verklaard dat belanghebbende bij meerdere hennepkwekerijen betrokken is geweest en daarbij een leidende rol vervulde. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de informant. De informant maakte deel uit van de organisatie van belanghebbende, de informatie van de informant is gedetailleerd en de verklaringen van de informant vinden ook steun in de bevindingen van de politieonderzoek, zoals de resultaten van doorzoekingen die hebben plaatsgevonden. Uit de verklaringen van de informant volgt tevens dat belanghebbende in de onderhavige jaren de beschikking had over grote sommen contant geld. Dit volgt ook uit de diverse verklaringen van belanghebbende die hij tijdens de verhoren bij de politie heeft afgelegd. Belanghebbende heeft wisselend verklaard dat hij de sommen contant geld heeft vergaard door te sparen [14] , zwart bij te klussen als bouwvakker voordat hij arbeidsongeschikt is verklaard [15] , respectievelijk dat hij grote sommen contant geld heeft verdiend met de handel in hennep waar hij vroeger, dat is vóór de onderhavige jaren, bij betrokken was [16] . Ook is bij de doorzoeking van de woning van belanghebbende in augustus 2012 een groot bedrag aan contanten aangetroffen. Dat de contanten niet van belanghebbende zijn, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de vindplaats, de verklaringen van de informant en de eerder door belanghebbende afgelegde verklaringen. Ook uit de door de inspecteur opgestelde vermogensvergelijking volgt dat belanghebbende de beschikking heeft gehad over niet aangegeven inkomen en/of vermogen.
4.21.
De verklaringen van derden die volgens belanghebbende een ander licht op de zaak zouden werpen en zouden zijn afgelegd gedurende het hoger beroep van strafzaak tegen belanghebbende, zijn niet door belanghebbende overgelegd. De rechtbank ziet in deze niet-onderbouwde stelling van belanghebbende daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over de betrouwbaarheid van de informant.
4.22.
De inspecteur heeft gelet op het voorgaande aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de onderhavige jaren door hem genoten inkomen en door hem aangehouden vermogen niet in aanmerking heeft genomen bij het doen van de aangiften IB/PVV. Hierdoor is de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel op zichzelf beschouwd als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Het voorgaande geldt eveneens voor de Zvw. Bij het oordeel dat het bedrag van de Zvw dat op basis van de aangifte niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, neemt de rechtbank in aanmerking dat het bij Zvw-bedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV als gevolg van het lagere tarief. [17] Gelet op de aard van de inkomsten en de herkomst van de aangehouden contanten is aannemelijk dat belanghebbende wist dat door het niet verantwoorden hiervan een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard.
VI. De kwalificatie van het inkomen
4.23.
De inspecteur heeft het genoten inkomen als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van winst uit onderneming, omdat belanghebbende niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en belanghebbende zich ook niet naar buiten toe heeft gepresenteerd als ondernemer. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat als het inkomen als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor een hogere aftrek van kosten dan door de inspecteur verleend, of voor andere aftrekposten waaronder de ondernemersfaciliteiten, aldus nog steeds de inspecteur.
4.24.
Aangezien de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aangegeven inkomen heeft genoten en niet aangegeven vermogen heeft aangehouden, komt de rechtbank toe aan het ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat het niet aangegeven inkomen als winst uit onderneming moet worden aangemerkt. De leidende rol binnen een grote organisatie die belanghebbende volgens de inspecteur zou hebben gespeeld, verhoudt zich volgens belanghebbende niet met het aanmerken van het daaruit genoten inkomen als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat het inkomen dat belanghebbende heeft genoten als winst uit onderneming kwalificeert. Gelet op de verklaringen van de informant acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende een leidende rol heeft gespeeld binnen een omvangrijke organisatie die zich op grote schaal heeft beziggehouden met de teelt en handel in hennep. De omvang van deze activiteiten en de hoogte van het daaruit genoten inkomen leiden er naar het oordeel van de rechtbank toe dat sprake is van winst uit onderneming. Dat de onderneming van belanghebbende niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat naar buiten toe geen bekendheid aan de werkzaamheden wordt gegeven zijn weliswaar relevante factoren, maar die factoren staan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer in de weg aan de kwalificatie winst uit onderneming. Ook inkomen uit onrechtmatige activiteiten kan immers winst uit onderneming zijn. Daarbij zal in de regel geen sprake zijn van een onderneming die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarbij naar buiten toe bekendheid aan de werkzaamheden wordt gegeven.
4.26.
Belanghebbende heeft in zijn pleitnota verzocht om
“een deskundigenonderzoek te gelasten waarbij de gestelde inkomsten fiscaal gezien als Winst uit Onderneming (WUO) ingevoerd en afgewogen worden tegen de opgelegde aanslagen. De uitkomst van die exercitie levert beduidend lagere correcties op.”. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben immers genoeg gelegenheid gehad om zelf, of door inschakeling van een derde, uiteen te zetten welke cijfermatige consequenties volgens hen verbonden zijn aan de kwalificatie van het inkomen als winst uit onderneming. Belanghebbende heeft zich pas voor het eerst tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van winst uit onderneming, dat maakt dit niet anders. Dit komt voor rekening en risico van belanghebbende, omdat dit standpunt niet het gevolg is van feiten en omstandigheden die voor het eerst tijdens de zitting of kort daarvoor bekend zijn geworden.
4.27.
Dat het niet aangegeven inkomen als winst uit onderneming moet worden aangemerkt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel wat betreft de vraag of de vereiste aangifte is gedaan. De kwalificatie als winst uit onderneming laat immers onverlet dat belanghebbende aangifte heeft gedaan naar een absoluut en relatief te laag bedrag aan verschuldigde belasting. De kwalificatie doet evenmin af aan de bewustheid van belanghebbende.
VII. De hoogte van de (navorderings)aanslagen
4.28.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur gehouden is om bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het belastbare inkomen. Het vereiste van een redelijke schatting voorkomt dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld. [18] In dat kader rust op de inspecteur de taak om de schatting zodanig te onderbouwen met feitelijke stellingen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [19] Als de inspecteur daarin slaagt dan ligt het op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, om daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren.
4.29.
De correctie van het belastbare inkomen uit werk en woning is gebaseerd op diverse verklaringen van de informant. De informant heeft gedetailleerd verklaard over de betrokkenheid van belanghebbende bij de teelt en handel in hennep, de plaatsen waar hennepkwekerijen werden gehouden en de opbrengsten die belanghebbende daaruit heeft verkregen en de kosten die zijn gemaakt. Zoals overwogen onder 4.20 en 4.21 ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de informant. De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2010, 2011 en 2012 geen rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling. De rechtbank zal dat alsnog doen, omdat in die jaren voor toepassing van de MKB-winstvrijstelling niet (langer) is vereist dat wordt voldaan aan het urencriterium. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de schatting van de inspecteur met betrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning redelijk is. Aangezien belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk maakt, laat staan doet blijken, dat hij in de onderhavige jaren heeft voldaan aan het urencriterium, komt belanghebbende niet in aanmerking voor de ondernemersfaciliteiten waarvoor het urencriterium een vereiste is. Ook met betrekking tot andere grondslagverminderende posten ontbreekt een begin van bewijs dat de inspecteur deze ten onrechte niet of tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen.
4.30.
De correctie met betrekking tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is gebaseerd op de contanten die zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van belanghebbende en van zijn schoonouders, de verklaringen van de informant en de verklaringen van belanghebbende zelf. De inspecteur heeft het bedrag aan contanten dat tijdens de doorzoeking van de woning van belanghebbende en de doorzoeking van de woning van de schoonouders van belanghebbende is aangetroffen, ook in de jaren 2008 tot en met 2011 als bezitting in aanmerking genomen. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Uit de verklaring van de informant volgt dat belanghebbende gedurende meerdere jaren grote sommen contant geld ter beschikking had die hij in huis bewaarde. Ook uit diverse door belanghebbende afgelegde verklaringen volgt dat het niet onredelijk is om ervan uit te gaan dat belanghebbende vóór 2012 al beschikte over grote sommen contant geld. Zo heeft belanghebbende verklaard dat de aanschaf van diverse woningen in eerdere jaren deels is betaald met ‘wietgeld’. [20] Dat het bij de schoonouders aangetroffen geldbedrag door de inspecteur als bezitting van belanghebbende is aangemerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens de redelijkheidstoets doorstaan. Belanghebbende heeft immers zelf verklaard dat hij een geldbedrag van € 43.250 heeft verstopt in een geheime ruimte onder de trap van de woning van zijn schoonouders. [21] Die verklaring van belanghebbende is in lijn met de verklaring van de schoonvader van belanghebbende. De schoonvader van belanghebbende heeft verklaard dat het bedrag van € 43.250 niet van hem is en dat belanghebbende het geld daar moet hebben neergelegd. [22]
4.31.
Voor zover de schatting van de inspecteur redelijk is, rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen onjuist zijn. Belanghebbende stelt dat hij in de onderhavige jaren niet meer inkomen heeft genoten respectievelijk bezittingen heeft gehad dan vermeld in zijn aangiften IB/PVV en Zvw. De aangetroffen contanten behoren volgens belanghebbende niet aan hem toe. Verder is volgens belanghebbende het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen onjuist, omdat de inspecteur ervan uitgaat dat de aangetroffen contanten op een eerder moment als inkomen zijn genoten. Volgens belanghebbende is daarmee sprake van een dubbele heffing. Ook is het vermogen door de inspecteur ten onrechte gecorrigeerd op basis van de verkoopwaarde in plaats van de WOZ-waarde, aldus belanghebbende.
4.32.
Belanghebbende heeft met zijn blote stellingen over het al dan niet genieten van inkomen en het aanhouden van vermogen niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aan te tonen dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen onjuist zijn.
Dat de inspecteur inkomen dat vervolgens als vermogen wordt aangehouden, eerst belast als belastbaar inkomen uit werk en woning en vervolgens als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is in overeenstemming met de Wet IB 2001. Het andersluidende standpunt van belanghebbende geeft blijk van een evident onjuiste rechtsopvatting.
Ook het standpunt van belanghebbende met betrekking tot de WOZ-waarde van de woningen is naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk. Nog daargelaten dat de door belanghebbende overgelegde WOZ-waarden geen betrekking hebben op de onderhavige jaren, ziet de correctie van de inspecteur wat betreft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet op de (waarde van de) woningen. Alleen de woning aan de [woning 3] is in 2008 en 2009 in aanmerking genomen bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De inspecteur is daarbij echter uitgegaan van de waarde die belanghebbende in zijn aangiften over de desbetreffende jaren in aanmerking heeft genomen. De overige twee woningen aan de [woning 2] en [woning 3] , waren achtereenvolgend de eigen woning van belanghebbende en de partner. Die woningen zijn door belanghebbende als onderdeel van het belastbare inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen en de inspecteur is belanghebbende op dat punt gevolgd. Voor zover belanghebbende betoogt dat de inspecteur bij de post “meer contant geld obv uitgaven” moet uitgaan van de WOZ-waarde in plaats van de aankoopprijs wordt dit door de rechtbank verworpen. Belanghebbende heeft immers de aankoopprijs betaald en niet de WOZ-waarde.
4.33.1.
Gelet op het voorgaande blijven de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen in stand. De (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2010, 2011 en 2012 worden verminderd tot de volgende bedragen:
(navorderings)-aanslag IB/PVV
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Rente
2010
€ 188.997
€ 16.697
Evenredige vermindering
2011
€ 786.475
€ 12.939
Evenredige vermindering
2012
€ 104.151
€ 9.854
-
4.33.2.
De aanslag Zvw 2012 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.064, waarbij geen rekening is gehouden met de reeds ingehouden bijdrage over € 22.751. Conform het vermelde in het verweerschrift van de inspecteur, zal de rechtbank de aanslag Zvw 2012 verminderen tot een toegepast bijdrage-inkomen van € 27.313. De rentebeschikking bij die aanslag wordt dienovereenkomstig verminderd. De (navorderings)aanslagen Zvw over de jaren 2008 tot en met 2011 blijven in stand.
VIII. De vergrijpboeten
4.34.
Op grond van artikel 67e AWR kan – voor zover hier van belang – een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige is te wijten dat een aanslag van een belasting, die bij wege van aanslag wordt geheven, tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderszins te weinig belasting is geheven.
4.35.
De inspecteur heeft gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 beschikkingen gegeven waarbij boeten zijn opgelegd tot de onder 1.1 vermelde bedragen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende opzet kan worden verweten ten aanzien van de omstandigheid dat de aanslagen IB/PVV 2008 tot een 2011 te laag bedrag zijn vastgesteld.
4.36.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur heeft verzuimd om de aan hem opgelegde boeten aan te kondigen. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur daarmee artikel 5:53 Awb geschonden. Hierdoor is belanghebbende naar eigen zeggen niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord met betrekking tot de opgelegde boeten en is hij niet in de gelegenheid gesteld om de gronden waarop de boeten zijn opgelegd te betwisten. Ook de mededelingsplicht van artikel 67g AWR is volgens belanghebbende geschonden. De inspecteur heeft volgens belanghebbende niet (tijdig) dan wel ongemotiveerd vermeld op welke gronden de boeten berusten. Tot slot stelt belanghebbende zich op het standpunt dat van opzet geen sprake is. Volgens belanghebbende moeten de boetenbeschikkingen worden vernietigd.
4.37.
De aan belanghebbende opgelegde boeten zijn aangekondigd in het rapport. Het rapport is per deurwaardersexploot betekend en op 22 mei 2013 om 12:40 uur achtergelaten op het politiebureau gelegen aan de Nassausingel 22 te Breda, omdat belanghebbende hier verbleef. [23] De navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2011 zijn vastgesteld met dagtekening 22 mei 2013. De rechtbank overweegt dat aankondiging van de boeten weliswaar vooraf is gegaan aan het uitreiken van het aanslagbiljet, maar dat de tijd tussen de aankondiging van de boete en de bekendmaking van de boete erg kort is. [24] Voor matiging van de boeten om die reden is echter slechts ruimte indien belanghebbende door het niet-naleven van artikel 5:53, lid 3, Awb processueel nadeel heeft geleden. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende nadeel heeft ondervonden doordat hij voorafgaand aan het opleggen van de boeten niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de gronden waarop de boetes zijn opgelegd. De rechtbank ziet in de schending van artikel 5:53, lid 3 Awb derhalve geen aanleiding de boetebeschikkingen te verminderen laat staan te vernietigen. Van schending van artikel 67g AWR is gelet op het voorgaande geen sprake, omdat het rapport vermeldt op welke grond de boeten zijn opgelegd.
4.38.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden, dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is.
4.39.
Gelet op het overwogene onder 4.20 is de rechtbank van oordeel dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Door grote bedragen aan inkomen uit de teelt en handel in hennep en aangehouden contanten niet te verantwoorden in de aangiften IB/PVV heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
4.40.
De inspecteur heeft beschikkingen gegeven waarbij boeten zijn opgelegd van 50% van de nagevorderde bedragen. Anders dan belanghebbende stelt, is de inspecteur daarmee niet uitgegaan van een hoger percentage dan vermeld in het Besluit bestuurlijke boeten Belastingdienst. Voor de jaren 2010 tot en met 2012 geldt dat de inspecteur is uitgegaan van een onjuiste grondslag, omdat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met de MKB-winstvrijstelling. De rechtbank zal die boetebeschikkingen daarom verminderen.
4.41.
Bij de beoordeling of de opgelegde boeten passend en geboden zijn, kan de wijze waarop de verschuldigde belasting is komen vast te staan, in dit geval door omkering en verzwaring van de bewijslast, een rol spelen bij de vraag of de boeten passend en geboden zijn. Die omstandigheid leidt niet in alle gevallen tot matiging van een boete, maar de rechtbank ziet daar in dit geval wel aanleiding toe. Ondanks dat de correcties door de inspecteur naar vermogen zijn onderbouwd, bevatten deze toch enige ruwheid. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de boeten te verminderen met 20%. De rechtbank acht boeten tot deze bedragen passend en geboden. Geen rechtsregel dwingt ertoe dat bij omkering en verzwaring van de bewijslast een boete van maximaal 25% van het nagevorderde bedrag kan worden opgelegd. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt dan ook verworpen.
4.42.
Gelet op het voorgaande zijn boeten van € 23.748 (2008), € 28.520 (2009), € 34.283 (2010) en € 157.961 (2011) naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
4.43.
De rechtbank ziet aanleiding om de passend en geboden geachte boeten verder te verminderen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Voor de aanvang van de termijn dient beoordeeld te worden aan welke handeling van de inspecteur belanghebbende in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat aan hem een boete zou worden opgelegd. [25] Het rapport is op 22 mei 2013 aan belanghebbende betekend. Overigens zijn op diezelfde dag de beschikkingen gegeven waarbij de boeten zijn opgelegd. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep bedraagt twee jaren. De rechtbank ziet aanleiding om de redelijke termijn te verlengen, omdat belanghebbende heeft verzocht om de behandeling van het bezwaar aan te houden tot de rechter een strafzaak een uitspraak heeft gedaan. Die aanhouding is op 7 november 2018 schriftelijk door de inspecteur beëindigd. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met, naar boven afgerond, één jaar en zes maanden. De boetebeschikkingen worden daarom verminderd met nog eens 15%, waarbij de maximale vermindering € 10.000 bedraagt. [26]
De boetebeschikkingen worden daarom verminderd tot de volgende bedragen: € 20.185 (2008), € 24.242 (2009), € 29.140 (2010) en € 147.961 (2011).
Tot slot
4.44.
Alles wat belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
De inspecteur dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden, omdat het beroep (deels) gegrond is.
5.2.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3.
De rechtbank stelt de kosten van het bezwaar op 1 (punt) [27] x € 269 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 403,50.
5.4.
De rechtbank stelt de tegemoetkoming voor de kosten van het beroep op 2 (punten) [28] x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 2.277.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een hogere vergoeding dan het forfait als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a van het Besluit. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

6.Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en de daarbij gegeven beschikkingen
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dat ziet op de navorderingsaanslag en de rentebeschikking;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar alleen voor de beslissingen over de boetebeschikking en de kosten van het bezwaar;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 20.185.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de daarbij gegeven beschikkingen
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dat ziet op de navorderingsaanslag en de rentebeschikking;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar alleen voor de beslissingen over de boetebeschikking en de kosten van het bezwaar;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 24.242.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de daarbij gegeven beschikkingen
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 188.997 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.697;
  • vermindert de rentebeschikking evenredig;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 29.140.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 en de daarbij gegeven beschikkingen
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 786.475 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.939;
  • vermindert de rentebeschikking evenredig;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 147.961.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2012 en de daarbij gegeven beschikkingen
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, behalve voor de beslissing ten aanzien van de boete;
  • vermindert aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.151 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.854;
  • vermindert de rentebeschikking evenredig.
Ten aanzien van de (navorderings)aanslagen Zvw 2008 tot en met 2011 en de daarbij gegeven beschikkingen
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van de aanslag Zvw 2012 en de daarbij gegeven beschikking
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert aanslag tot een toegepast bijdrage-inkomen van € 27.313;
  • vermindert de rentebeschikking evenredig.
Ten aanzien van alle jaren
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 47 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het bezwaar en beroep van € 2.680,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in aanwezigheid van mr. E. J.M. Bohnen, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 april 2019 (strafkamer), ECLI:NL:RBZWB:2019:1589.
2.Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3529.
3.Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1194.
4.Bijlage 41 bij het verweerschrift
5.Hoge Raad 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107 en Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
6.Artikel 8:29 Awb.
7.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
8.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
9.Hoge Raad 10 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2713 en Hoge Raad 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643.
10.Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958.
11.vgl. Hoge Raad 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165, Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
12.Hoge Raad 23 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AW8043 en Hoge Raad 20 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AW7660.
13.Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
14.Zie proces-verbaal nummer PV 2012175346-446.
15.Zie proces-verbaal nummer PV 205A12018-137.
16.Zie bijvoorbeeld proces-verbaal nummer PL204M 2012175346-165
17.Vgl. ook gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3650.
18.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
19.Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
20.Zie bijvoorbeeld proces-verbaal nummer PV2012175346-165, waarin belanghebbende
21.Zie proces-verbaal nummer PV 2012175346-446.
22.Zie proces-verbaal nummer PV 2012175346-446.
23.Bijlagen 26 en 37 bij het verweerschrift.
24.Vgl. Hoge Raad 30 juni 2017, nr. 16/00501, ECLI:NL:HR:2017:1175.
25.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4468.
26.Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7.
27.1 punt voor bezwaarschrift, zie Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit).
28.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit.