ECLI:NL:RBZWB:2024:1204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking, herziening en terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke intrekking, herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser, die sinds medio 2015 in Nederland verblijft en sinds 14 mei 2020 een uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Dit besluit, genomen op 5 mei 2022, hield in dat de uitkering van eiser gedeeltelijk werd ingetrokken en herzien, en dat er een terugvordering van € 6.669,69 bruto plaatsvond. Eiser heeft aangevoerd dat hij als vluchteling gebrekkig Nederlands spreekt en dat hij onvoldoende ondersteuning heeft gekregen van het college, vooral gezien zijn gokverslaving. De rechtbank heeft op 9 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had die de bijstandsnorm overschreden. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de uitkering heeft ingetrokken en herzien, en dat de terugvordering in stand blijft. Eiser komt niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/102 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, college,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke intrekking, herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
In het besluit van 5 mei 2022 heeft het college de uitkering van eiser gedeeltelijk ingetrokken, herzien en teruggevorderd. Het college heeft met het bestreden besluit van 6 december 2022 het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 mei 2022 ongegrond verklaard. Het college heeft het laatstgenoemde besluit – met een aangepaste motivering – in stand gelaten. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Eiser werd daarbij vergezeld door [naam 1] (begeleider Mens Zorg) en als tolk trad [naam 2] [1] op. Het college heeft zich door mr. S. Poot als waarnemend gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de uitkering op grond van de Participatiewet over januari en maart 2021 heeft ingetrokken, of de genoemde uitkering over februari, april, mei en juni 2021 op goede gronden is herzien en of de op de intrekking en herziening gebaseerde terugvordering in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De relevante regels bij deze uitspraak zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser verblijft sinds medio 2015 in Nederland en ontvangt met ingang van 14 mei 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Het college heeft op
14 oktober 2021 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de uitkering. De aanleiding hiervoor is het gesprek dat eiser op 21 juli 2021 met zijn casemanager heeft gevoerd. Tijdens dit gesprek viel de casemanager bij het bestuderen van bankafschriften op dat eiser uitgaven deed bij (online) casino’s. Ook was sprake van een groot aantal stortingen en bijschrijvingen door derden op zijn bankrekening. Eiser verklaarde dat deze bedragen leningen zijn waarmee hij voorziet in zijn gokverslaving. Eiser is hierna uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 17 november 2021. Naar aanleiding van het onderzoek heeft het college bij besluit van 5 mei 2022 eiser aangegeven dat hij zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en heeft het college zijn uitkering over januari en maart 2021 ingetrokken en de uitkering over februari, april, mei en juni 2021 herzien. Het college heeft over 2021 een bedrag van € 6.669,69 bruto teruggevorderd. Daarnaast bleek dat eiser in 2021 een teruggave inkomstensbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen van € 1.045,00. Ook dit bedrag vordert het college van eiser terug. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 mei 2022. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 mei 2022 ongegrond verklaard, de motivering van het besluit van 5 mei 2022 aangevuld en het besluit voor het overige in stand gehouden.
Heeft het college op goede gronden de uitkering ingetrokken en herzien en de terugvordering in stand gehouden?
5. Eiser voert aan dat hij als vluchteling naar Nederland is gekomen, gebrekkig Nederlands spreekt en dat hij in de praktijk tegen veel problemen aanloopt. Hij verwijt het college dat het hem niet voldoende ondersteund heeft. Eiser is gokverslaafd, heeft dat meerdere malen bij het college aangegeven, maar daar heeft het college onvoldoende op gereageerd. De op zijn bankrekening gestorte bedragen zijn leningen waarmee hij in zijn gokverslaving voorziet. Het college is volgens eiser verder tekortgeschoten in de zorgplicht door niet bij alle gesprekken een tolk in te schakelen en van de gesprekken zijn ook geen gespreksverslagen gemaakt. Eiser stelt daarom dat hij de inlichtingenplicht niet heeft overtreden en dat niet aan de voorwaarden is voldaan om over te gaan tot intrekking en herziening van zijn uitkering. Bij de terugvordering beroept eiser zich op een dringende reden om af te zien van terugvordering. Het doorzetten van de terugvordering belemmert een schuldhulptraject.
5.1
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Het besluit tot het intrekken en herzien van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust in beginsel op het college de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en herziening is voldaan. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen [2] . Dat sprake is van een teruggave inkomstenbelasting van de Belastingdienst en de door het college aangehaalde stortingen en de bijschrijvingen door derden op eisers bankrekening, is niet in geschil. Partijen kwalificeren deze laatste bedragen echter anders. Eiser stelt dat het gaat om leningen van familie en/of kennissen, waarmee hij zijn gokverslaving bekostigde. Het college stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden en beschouwt de betreffende bedragen als middelen die eiser voor zijn levensonderhoud had kunnen en moeten aanwenden.
5.2
Voor wat betreft de gestelde schending van de inlichtingenplicht overweegt de rechtbank als volgt. De in artikel 17 van de Participatiewet opgenomen inlichtingenplicht is objectief geformuleerd en verwijtbaarheid speelt geen rol bij deze norm [3] . De rechtbank moet beoordelen of eiser de stortingen en bijschrijvingen op zijn rekening had moeten melden. De rechtbank is van oordeel dat, naast een bijstandsuitkering, ontvangen bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dat had eiser ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Volgens vaste rechtspraak [4] worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Dat geldt hier niet alleen voor zover het bijschrijvingen van personen betreft, maar ook voor de ontvangen teruggave inkomstenbelasting. Als betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Uit vaste rechtspraak volgt dat periodieke betalingen van derden aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger worden aangemerkt [5] . Bovendien is een geldlening niet uitgezonderd van het in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet opgenomen middelenbegrip [6] . Eiser heeft geen argumenten aangedragen waarom in zijn geval moet worden afgeweken van de vaste rechtspraak. Omdat eiser de stortingen en bijschrijvingen van derden en de ontvangen teruggave van de Belastingdienst niet aan het college heeft doorgegeven, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden.
5.3
Eiser voert in dat verband aan dat hij zijn casemanager er meerdere malen op heeft gewezen dat hij gokverslaafd is. Hij verwachtte dat het college hierop actie zou ondernemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aan de inlichtingenplicht voldaan. Mededelingen over zijn gokverslaving zeggen op zichzelf immers nog niets over feitelijke bij- en afschrijvingen op zijn bankrekening en doen niet af aan de geldende inlichtingenplicht. De rechtbank leidt uit het dossier verder af dat het college eiser bij toekenning van de uitkering op zijn verplichtingen heeft gewezen. Als de verplichtingen eiser niet duidelijk waren, had hij zijn vragen (al dan niet via een begeleider of een tolk) aan het college kunnen voorleggen. Uit het door het college overgelegde overzicht van tolkendiensten volgt ook dat het college (voorafgaand aan het nemen van het besluit van 5 mei 2022) bij gesprekken met eiser zes keer een tolk heeft ingeschakeld. Weliswaar zijn van de verschillende overleggen bij het college geen schriftelijke verslagen opgemaakt, maar uit de gronden van eiser volgt niet dat de terugkoppeling door het college onvolledig is. Voor wat betreft het beroep van eiser op de zorgplicht van het college leidt de rechtbank uit het dossier af dat het college eiser meerdere vormen van begeleiding heeft aangeboden via de casemanager, de consulent zorg en veiligheid en de werkmakelaar, terwijl daarnaast sprake was van begeleiding door Vluchtelingenwerk. Naar het oordeel van de rechtbank is de zorgplicht van het college niet zodanig dat van het college verwacht had mogen worden dat het reeds in een eerder stadium onderzoek had moeten doen naar transacties op de rekening van eiser.
5.4
Voor wat betreft de intrekking van de uitkering over januari 2021 en maart 2021 leidt de rechtbank uit het dossier af dat eiser in januari en maart 2021 respectievelijk
€ 1.750,00 en € 1.910,00 op zijn bankrekening heeft gestort dan wel heeft ontvangen van derden. Voor de herziening van de uitkering over februari, april, mei en juni 2021 geldt dat eiser in die maanden respectievelijk € 1.000,00, € 950,00, € 417,25 en € 150,00 op zijn rekening heeft gestort dan wel van derden heeft ontvangen. In de maand juni 2021 heeft eiser bovendien een teruggave inkomstenbelasting van de Belastingdienst van € 1.045,00 ontvangen. Nu de rechtbank van oordeel is dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en eiser in januari en maart 2021 inkomsten had die de bijstandsnorm overschreden, heeft het college op goede gronden de bijstand over januari en maart 2021 ingetrokken. Voor de maanden februari, april, mei en juni 2021 geldt dat eiser ook in die maanden, naast de ontvangen bijstandsnorm, inkomsten heeft gehad, maar deze waren niet hoger dan de bijstandsnorm zelf. Het college heeft dan ook op goede gronden de bijstandsuitkering over deze maanden herzien. Het beroep op de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam [7] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat het college eiser het niet melden van ontvangen gelden tegenwerpt en niet – in tegenstelling tot de casus van de aangehaalde uitspraak – de betreffende gokactiviteiten.
5.5
Omdat eiser te veel bijstand heeft ontvangen door het schenden van de inlichtingenplicht is het college verplicht om de te veel betaalde bijstand terug te vorderen (artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet). Eiser doet in dat kader een beroep op een dringende reden om af te zien van terugvordering. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken [8] . Eiser heeft ter zitting het beroep op deze grond beperkt tot zijn financiële omstandigheden. Beoordeeld moet worden of belanghebbende als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen [9] . Een terugvordering heeft inderdaad financiële gevolgen, maar dat geldt voor iedere persoon die met een terugvordering wordt geconfronteerd en daarmee is nog geen sprake van een dringende reden. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de eiser als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [10] . Volgens het besluit van 5 mei 2022 is de inhouding door het college beperkt tot 5% van de bijstandsnorm. Daarmee neemt het college de correcte beslagvrije voet in acht. Voor wat betreft de mogelijke gevolgen van een terugvordering voor een toekomstig schuldhulptraject geldt dat de terugvordering in dat verband geen dringende reden oplevert [11] .

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijft. Eiser komt door de ongegrondverklaring ook niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding en hij krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2024 door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage relevante wetsartikelen

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 19, eerste en tweede lid:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31, eerste lid:
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid:
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 45, eerste lid: 1. De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. (…)
Artikel 54, derde lid:
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste en achtste lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Tolknummer 941.
2.CRvB 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3949.
3.CRvB 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.
4.CRvB 10 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:709.
5.CRvB 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1394.
6.CRvB 8 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1383.
7.Rechtbank Rotterdam 2 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7357.
8.CRvB 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952.
9.CRvB 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3974.
10.CRvB 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3347.
11.CRvB 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2405 en CRvB 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2393.