ECLI:NL:PHR:2020:275

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
19/01929
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering in een hennepplantagezaak met betrekking tot de rol van de verdachte en de criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige teelt van hennepstekken. Het hof had eerder het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie geopperd dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verdachte schuldig was aan de feiten die hem ten laste waren gelegd. De rechtbank had gebruik gemaakt van de Promis-werkwijze, waarbij de redengevende feiten en omstandigheden niet altijd expliciet waren weergegeven. Dit leidde tot klachten over de motivering van de bewezenverklaring, vooral met betrekking tot de inhoud van de tapgesprekken die als bewijs dienden. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank en het hof niet voldaan hadden aan de wettelijke motiveringsvereisten, omdat de redengevende feiten en omstandigheden onvoldoende waren weergegeven. Hierdoor kon niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kon worden afgeleid. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/01929
Zitting24 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1.
Bij arrest van 12 april 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met aanvulling van de bewijsmiddelen, verbetering van de bewijsvoering en inachtneming van het overschrijden van de redelijke termijn in de appelfase, het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016 bevestigd. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens feit 1 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, feiten 2, 3, 5, 6 en 7, alle “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feitelijk betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel” en feit 4 “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01885, 19/02065 en 19/01967. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel bevat twee klachten, namelijk dat het hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd, nu in dit vonnis de redengevende bewijsmiddelen niet zijn weergegeven en dat het hof ten onrechte dit vonnis heeft aangevuld met slechts een opgave van bewijsmiddelen, terwijl de feiten niet door de verdachte zijn bekend.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte het in hoger beroep bevestigde vonnis heeft aangevuld met slechts een opgave van bewijsmiddelen, terwijl de feiten niet door requirant zijn bekend, dan wel dat onder de bewezenverklaring van de feiten 2 tot en met 7 telkens ontoereikend zijn gemotiveerd voor wat betreft het medeplegen van deze feiten.
1.4.
In deze zaak is bewezenverklaard dat de verdachte gedurende een periode van drie maanden deel uitmaakte van een organisatie die zich op grote schaal bezighield met de handel in hennepstekken. De organisatie beheerde meerdere hennepstekkenplantages waarin stekken werden gekweekt en moederplanten aanwezig waren. Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij zes plantages waarin stekken werden gekweekt.
1.5.
Voor een goed begrip geef ik eerst de bewezenverklaring weer, daarna de bewijsoverwegingen van de rechtbank, de aanvullende bewijsoverwegingen van het hof en ten slotte de inhoud van de aanvulling bewijsmiddelen.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1. in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 9 december 2014 binnen het arrondissement Limburg, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem zelf, verdachte, en medeverdachten [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 3 jo. artikel 11 van de Opiumwet.
2. op 16 oktober 2014 te Amstenrade, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [a-straat 1] , 672 moederhennepplanten en 16.611 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. op 6 november 2014 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan [b-straat 1] , 1.892 hennepstekken en 80 moederhennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4. op 11 november 2014 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [f-straat 1] , 174 moederhennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5. op 9 december 2014 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [g-straat 1] , 70 moederhennepplanten en 2.128 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
6. op 9 december 2014 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan [d-straat 1] , 112 moederhennepplanten en 2.566 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
7. op 9 december 2014 te Eijsden, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [c-straat 1] , 896 moederhennepplanten en 12.516 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.
De bewezenverklaring van deze feiten is door de rechtbank met gebruik van de Promis-werkwijze gemotiveerd en bevat 96 voetnoten met verwijzingen naar voornamelijk tapgesprekken, waarvan de inhoud soms kort wordt beschreven, en processen-verbaal met verwijzingen naar paginanummers van het dossier. Vanwege de leesbaarheid worden hierna de voetnoten uit de bewijsmiddelen weggelaten. Voor zover nodig zullen deze bij de bespreking van de middelen worden weergegeven. De bewijsoverwegingen luiden als volgt:
“2. De feiten
Algemene overweging
De politie heeft na het beluisteren van de getapte telefoongesprekken conclusies getrokken over de betekenis en inhoud van die gesprekken en de deelnemers aan deze gesprekken. De rechtbank stelt vast dat de verdediging deze conclusies van de politie niet heeft bestreden. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen gebruik maakt van de getapte telefoongesprekken, zal zij dan ook uitgaan van de juistheid van de conclusies van de politie en - waar nodig - deze conclusies overnemen.
Met betrekking tot de feiten 2 tot en met 6
Feit 2. De hennep(stekken)plantage op het adres [a-straat 1] in Amstenrade
Op 16 oktober 2014 werd door de politie binnengetreden in het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Om de hoek van dit pand, ligt een securitybedrijf. Het dak van dit bedrijf loopt over naar het dak van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Het pand aan de [a-straat 1] bleek een leegstaand winkel-/bedrijfspand te zijn. In het pand werden 40 dozen aangetroffen met daarin in totaal 3.325 hennepstekken. Daarnaast werd door de politie een stekkenkwekerij aangetroffen in een ruimte die via een dossierkast kon worden bereikt. In een daar achterliggende ruimte bevond zich een hennepkwekerij met in totaal 672 moederhennepplanten die in beslag werden genomen. In de stekkenkwekerij werden 13.286 hennepstekken in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen hennepplanten waren.
Onderzoek wees uit dat de kwekerij beveiligd werd door middel van een GSM alarmsysteem. Dit alarm en het zich daarin bevindende SIM-kaartje, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] , werd in beslag genomen. Op het moment dat het pand werd betreden en het alarmsysteem werd geactiveerd, werd een ingesproken tekst of een SMS- bericht verzonden naar de telefoonnummers die aan het alarm waren gekoppeld. In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 oktober 2014 heeft het alarmsysteem meerdere malen contact gehad met de telefoonnummers die in gebruik waren bij [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] en [verdachte] .
In de stekkenkwekerij werden 2 sigarettenpeuken en 4 lege drankblikjes aangetroffen die werden veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op de sigarettenpeuken werd het DNA van [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Op een blikje Energy drank werd het DNA van [medeverdachte 4] aangetroffen. Ook werd in de stekkenkwekerij een kartonnen doos aangetroffen met daarop het adres van [betrokkene 2] , [d-straat 1] in Kerkrade.
De eigenaar van het pand, [betrokkene 7] , heeft verklaard dat hij het pand vanaf 1 september 2014 verhuurde aan [betrokkene 8] . Onderzoek wees uit dat [betrokkene 9] ingeschreven had gestaan op het adres en dat in het register van de Kamer van Koophandel op dat adres nog twee bedrijven stonden geregistreerd.
Op 13 oktober 2014, omstreeks 16.50 uur zag de politie dat een Renault Kangoo, die door [verdachte] werd bestuurd, stopte ter hoogte van het pand aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Rechts naast dat pand werd een sectionaalpoort geopend en de Kangoo reed achteruit door de geopende poort naar binnen.
Uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren, kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was de leider. In die hoedanigheid gaf hij orders, regelde en organiseerde de inzet van personen en aan hem moest verantwoording worden afgelegd." Hij zorgde dat de huur die door de huurder/katvanger, [betrokkene 8] , moest worden betaald, betaald werd op de dag van de inval. [betrokkene 8] kwam na zijn verhoor bij de politie verslag uitbrengen bij [medeverdachte 3] .
- [betrokkene 1] op de hoogte was van het bestaan en betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was waarschijnlijk met anderen aan het werk in de plantage. Hij werd door [medeverdachte 3] op de hoogte gehouden van het oprollen van de plantage, regelde daarna het opruimen van de achtergebleven goederen in de plantage en beheerde kennelijk geld voor de opruimingskosten. Hij beloofde [betrokkene 8] dat de huur van het pand, € 500,- per week, tot het einde van het jaar zou worden betaald.
- [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij vervoerde de personen die daar werkzaamheden moesten verrichten in de door hem gebruikte auto naar de [a-straat 1] in Heerlen en had een sleutel van het pand. Ook was [verdachte] betrokken bij het opruimen van de plantage na de inval waarbij hij tevens een organiserende rol had. Bovendien was [verdachte] een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage.
- [betrokkene 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de hennepstekkenplantage dan wel het pand waarin de plantage was ingericht. Hij gaf aantallen geoogste stekken door aan [medeverdachte 3] . Hij regelde personeel dat in de plantage moest werken. [betrokkene 2] werd door [medeverdachte 3] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage en hij gaf aan [medeverdachte 3] advies over het controleren van de auto van [verdachte] en het weggooien van de telefoons van leden van de organisatie. Hij was op de hoogte van de herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage. In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [betrokkene 2] .
- [betrokkene 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was in het bezit van een sleutel van het pand waarin de hennepstekkenplantage was gevestigd. Hij organiseerde dakdekkers voor het pand en verrichte kennelijk werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 4] werd door [medeverdachte 3] op de hoogte gebracht van het oprollen van de plantage.
- [medeverdachte 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de hennepplantage en verrichte opruim- en herstelwerkzaamheden in het pand na het oprollen van de plantage.
- [medeverdachte 2] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in en aan de plantage. [medeverdachte 2] was verder een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage. In opdracht van [medeverdachte 3] werd de telefoon na de inval niet meer gebruikt en gebruikte [medeverdachte 2] een ander telefoonnummer. In de plantage werd een sigarettenpeuk aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen dat overeenkwam met het DNA van [medeverdachte 2] .
Feit 3. De hennep(stekken)plantage op het adres [b-straat 1] in Heerlen
Op 6 november 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [b-straat 1] in Heerlen. In de garage van de woning was een hennepplantage ingericht waarin 80 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Onder de garage was een kelder gegraven die via een verborgen luik kon worden bereikt. In de kelder bevond zich een stekkenkwekerij waarin in totaal 1.892 hennepstekken in beslag werden genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
[betrokkene 18] stond ingeschreven in het pand aan de [b-straat 1] in Heerlen.
Op 31 oktober 2014, werd door de politie gezien dat [verdachte] gebruik maakte van een Seat Inca personenauto met het kenteken [kenteken 1] . Deze auto stond omstreeks 13.40 uur stil aan de achterzijde van het pand aan de [b-straat 1] , aan de Heerlerbaan in Heerlen. Eén minuut later reed [verdachte] weg.
Op 3 november 2014 zag de politie dat [verdachte] achterom naar het pand Hambeukerboord ging, op een gegeven moment uit het pand kwam en vertrok.
Op 3 november 2014 belde [verdachte] naar [medeverdachte 4] en zei tegen hem dat hij naar de Heerlerbaan moet. [medeverdachte 4] “moet daar gaan uitzoeken”. [verdachte] vroeg of [medeverdachte 4] een sleutel heeft, [medeverdachte 4] antwoordde vervolgens dat “die aan zijn autosleutel hangt”. [medeverdachte 4] vroeg hoeveel [verdachte] er nodig heeft, [verdachte] antwoordde vervolgens “3 dozen”. [medeverdachte 4] moet meteen [verdachte] bellen als hij ze uitgezocht heeft.
Om 11.56 uur belde [medeverdachte 4] naar [verdachte] en zei tegen hem dat “hij ze kan ophalen”. [medeverdachte 4] zei ook dat de Heerlerbaan nog wat inpakdozen nodig heeft, want die zijn helemaal week.
Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] de leider op de achtergrond is. Hij wordt door [verdachte] op de hoogte gehouden van de oogsten in de plantage. Verder informeert [medeverdachte 3] ook of bepaalde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Bij problemen moet er door werknemers contact worden opgenomen met [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] . [medeverdachte 3] informeert ook bij werknemers die bij de plantage betrokken zijn naar de inval van de politie.
- [betrokkene 1] de dagelijkse leiding heeft over de plantage. Hij verrichte ook werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 1] wordt op de hoogte gehouden van aantallen planten. Hij geeft ook de hoogte van orders aan en belt deze door naar bijvoorbeeld [verdachte] . Bij problemen moet er door werknemers contact worden opgenomen met [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] . [betrokkene 1] onderhoudt contacten met de bewoner van het pand.
- [verdachte] betrokken is bij de plantage. Hij is tussenpersoon voor [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] voor deze plantage. Tevens is [verdachte] op de hoogte van hetgeen de andere werknemers van de organisatie, met name [medeverdachte 4] , daar doen en instrueert hen. Ook heeft [verdachte] telefonisch contact met werknemers, met name [medeverdachte 4] , over aantallen hennepstekken en orders. [verdachte] geeft ook aan dat andere werknemers contact moeten opnemen met [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] . [verdachte] wordt gebeld als er politie op de Heerlerbaan is.
- [medeverdachte 4] betrokken is bij de hennepplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage en maakte bestellingen klaar. [medeverdachte 4] heeft hierover regelmatig contact met andere leden van de organisatie. Hij spreekt over aantallen stekken. Hij werk nauw samen met [betrokkene 3] .
- [betrokkene 3] betrokken is bij de hennepplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage en maakte bestellingen klaar. Hij heeft hierover contact met andere leden van de organisatie. [betrokkene 3] spreekt ook over aantallen stekken. Hij werkt hierin nauw samen met [medeverdachte 4] . Hij brengt [verdachte] op de hoogte van het oprollen van de plantage.
Feit 4, De hennepplantage op het adres [f-straat 1] in Landgraaf
Op 11 november 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [f-straat 1] in Landgraaf. In de kelder van de woning was een hennepplantage ingericht waarin 174 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
In de kelder van de woning werd een sigarettenpeuk aangetroffen die werd veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op deze peuk werd het DNA van [betrokkene 2] aangetroffen.
De huurster van de woning, [betrokkene 14] , heeft verklaard dat zij door een man werd benaderd om een hennepplantage in haar woning op te bouwen. Deze plantage werd opgebouwd door twee jongens die voor hem werken en die zich voorstelden als “ [verdachte] ” en “ [betrokkene 2] ”.
Op 29 oktober 2014, omstreeks 12.45 uur, zag de politie dat een witte Fiat Doblo bestelbus met het kenteken [kenteken 2] die door [verdachte] werd bestuurd, stopte voor de woning aan de [f-straat 1] in Landgraaf en vervolgens achteruit de oprit van de woning opreed.
Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] de leider en organisator van deze hennepstekkenplantage is. Hij wordt op de hoogte gehouden van de voortgang en de problemen in de aanleg van de hennepstekkenplantage. Hij gaat controleren of de plantage gebruiksklaar is en zorgt ervoor dat de opbouwer van de plantage wordt betaald voor zijn diensten. [medeverdachte 3] wordt als eerste gebeld door de bewoner van de [f-straat 1] in Landgraaf op het moment dat de politie de woning wil binnentreden. Hij geeft haar het advies gebruik te maken van haar zwijgrecht. [medeverdachte 3] waarschuwt [verdachte] na het oprollen van de plantage niets meer over de telefoon te zeggen, omdat die wordt afgeluisterd. Daarna overlegt hij met [betrokkene 2] over het oprollen van de plantage. [medeverdachte 3] regelt dat de stroomrekening van Enexis wordt betaald.
- [betrokkene 1] na het oprollen van de hennepstekkenplantage tegen zijn vrouw zegt dat ze failliet gaan, omdat er weer een was opgerold en dat dit de derde in korte tijd was. Hij betaalt de stroomrekening van Essent aan de bewoonster door tussenkomst van [medeverdachte 3] en [verdachte] .
- [verdachte] de centrale regelaar van deze hennepstekkenplantage is. Hij heeft veelvuldig contact met degene die de plantage aanlegt en met de bewoonster van het pand. Hij beschikt over de sleutel van het pand. [verdachte] heeft tevens contact met degene die de elektriciteit aanlegt en zorgt dat deze ter plaatse komt. Hij regelt de goederen die nodig zijn voor de bouw van de plantage en houdt [medeverdachte 3] op de hoogte van de vordering van de bouw en problemen. [verdachte] regelt samen met [betrokkene 2] het oppotten van de planten. Hij regelt ook via [medeverdachte 3] dat de elektricien en de stroomrekening van Essent worden betaald.
- [betrokkene 2] betrokken is bij de opbouw van de hennepstekkenplantage en daarvoor in het pand aanwezig is en spullen regelt zoals ventilators. Hij wordt ook ingeschakeld voor het oppotten van de planten. Hij onderhoudt regelmatig contact met [verdachte] over de plantage.
Feit 5. De hennepplantage op het adres [g-straat 1] in Heerlen
Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [g-straat 1] in Heerlen. In een kamer op de tweede verdieping van de woning was een hennepkwekerij ingericht waarin 70 (moeder)hennepplanten stonden die in beslag werden genomen. In een ruimte aan de achterzijde van de woning werd een rek aangetroffen met daarop in totaal 2.128 hennepstekken. Deze werden ook in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
De bewoners van de woning aan de [g-straat 1] in Heerlen zijn [betrokkene 15] en [betrokkene 16] . Ze hebben een zoon genaamd [betrokkene 17] .
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij liet het dagelijkse contact over aan [verdachte] , maar riep [betrokkene 17] ter verantwoording over de gebrekkige kwaliteit van de hennepstekken. Hij regelt de betaling aan [betrokkene 17] en stuurt deze naar zijn ouders om stekken op te halen.
- [betrokkene 1] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Aan hem worden aantallen stekken van deze plantage doorgegeven.
- [verdachte] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij onderhield regelmatig contact met [betrokkene 17] en gaf aan hem de bestellingen van stekken door die [betrokkene 17] moest klaarmaken. Deze werden dan door [verdachte] bij [betrokkene 17] thuis opgehaald. [betrokkene 17] moest deze eerst bij zijn ouders ophalen.
- [betrokkene 4] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. In een telefoongesprek sprak [betrokkene 4] met [betrokkene 17] over pluggen (die gebruikt worden bij hennepstekkenplantages) in relatie tot de ouders van [betrokkene 17] .
Feit 6. De hennepplantage op het adres [d-straat 1] in Kerkrade
Op 9 december 2014 werd door de politie binnengetreden in de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade. Dit betreft de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 6] . In een schuur in de tuin van deze woning was een hennepplantage ingericht waarin 112 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. Ook werden in de schuur 2.230 hennepstekken aangetroffen. In 4 kartonnen dozen die in de schuur stonden werden ook nog 336 hennepstekken aangetroffen. De - in totaal - 2.566 hennepstekken werden in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de planten die in beslag waren genomen, hennepplanten waren.
Op 3 november 2014, omstreeks 08.59 uur, zag de politie dat een Fiat Doblo die door [verdachte] werd bestuurd, voor de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade stopte. [verdachte] opende vervolgens de achterklep van deze auto en liep richting de poort van de woning. Even later liep [verdachte] met 3 grote kartonnen dozen vanaf de achterzijde van de woning richting de auto. Een onbekende vrouw, kennelijk [betrokkene 6] , liep ook met 3 grote kartonnen dozen vanaf de achterzijde van de woning naar de auto. [verdachte] en de vrouw zetten deze dozen vervolgens in de auto, waarna zij weer terug liepen richting de achterzijde van de woning. Even later liepen [verdachte] en de vrouw weer naar de auto. [verdachte] legde 3 grote kartonnen dozen in de auto; de vrouw legde 1 grote kartonnen doos in de auto. [verdachte] reed vervolgens weg.
Op 5 november 2014, omstreeks 12.21 uur, zag de politie dat een Fiat Doblo die door [verdachte] werd bestuurd de oprit van de woning aan het [d-straat 1] in Kerkrade opreed, dat [verdachte] uitstapte en naar de achterzijde van de auto liep. [verdachte] opende de achterdeuren van de auto. Vervolgens kwam een onbekende vrouw, kennelijk [betrokkene 6] , vanaf de achterzijde van de woning naar de achterzijde van de auto gelopen. Daar bleven [verdachte] en de vrouw staan. Hierna stapte de vrouw in een auto en reed weg, waarna [verdachte] in de Fiat Doblo stapte en wegreed.
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] de leider is. Hij weet dat [verdachte] namens de organisatie regelmatig hennepstekken ophaalt bij de woning van [betrokkene 2] . Hij geeft [verdachte] opdracht hiertoe. [medeverdachte 3] geeft ook een lid van de organisatie opdracht om de dozen van [betrokkene 2] te vernietigen, omdat het slechte reclame is, waarschijnlijk gezien de slechte kwaliteit van die levering. [medeverdachte 3] weet dat [betrokkene 2] stekken levert en geeft hem ook opdracht om stekken te leveren. Hij heeft regelmatig contact met [betrokkene 2] over aantallen.
- [verdachte] regelmatig hennepstekken ophaalt bij [betrokkene 2] . [verdachte] brengt wortelvloeistof naar [betrokkene 2] terwijl niemand thuis is en krijgt de sleutel van de garage van [betrokkene 2] . [verdachte] brengt, op verzoek van [betrokkene 2] , dozen met pluggen en inpakdozen naar [betrokkene 2] . [verdachte] wordt meerdere malen door het observatieteam gezien bij de woning van [betrokkene 2] en verplaatst eenmaal dozen vanuit de achterzijde van de woning in zijn auto.
- [betrokkene 2] , op dit adres woonachtig, beheerder is van de plantage in zijn garage. Hij levert de tapgesprekken aan [verdachte] die deze regelmatig komt ophalen. [betrokkene 2] laat [verdachte] toe tot de plantage zonder dat hij aanwezig is. [betrokkene 2] verzoekt [verdachte] om dozen pluggen en inpakdozen naar de plantage te brengen. Hij heeft regelmatig contact met [medeverdachte 3] over aantallen.
- [betrokkene 6] , op dit adres woonachtig, contact heeft met [verdachte] en aangeeft dat ze hennepstekken klaar heeft en dat hij ze kan komen halen. Zij helpt onder meer [verdachte] met het inladen van de dozen met hennepstekken in zijn auto. [betrokkene 6] weet van de plantage en voert regelmatig met [betrokkene 2] telefoongesprekken hierover.
Feit 7 De hennep(stekken)plantage op het adres [c-straat 1] in Eijsden
Op 9 december 2014 werd binnengetreden in het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden. Dit pand betreft een leegstaand café met een feestzaal. Boven het café is een woning gelegen. In de feestzaal was een hennepplantage ingericht waarin 896 moederhennepplanten stonden die in beslag werden genomen. De kelder onder de feestzaal was ingericht als stekkenkwekerij. Daar werden in totaal 12.516 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. Door de politie werd geconstateerd dat de aangetroffen planten, hennepplanten waren.
De huurder van het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden, [betrokkene 11] , heeft verklaard dat de huur werd betaald door “de jongens” van wie de moederplanten in de kelder waren. Deze personen hadden hem verteld dat je elke 10 dagen 6 tot 10 stekken van een moederplant kon afsnijden. [betrokkene 11] haalde elke zondag, omstreeks 18.00 uur, elke dinsdag omstreeks 17.00 uur en elke donderdag omstreeks 09.30 met zijn auto, een witte Fiat Doblo, 8 of 9 mensen op die enige tijd in de hennepplantage bleven. [betrokkene 11] neemt aan dat deze personen de planten knipten, verzorgden en inpakten. Als zij klaar waren, bracht [betrokkene 11] deze personen terug. In de garage van de woning stonden bruine rechthoekige kartonnen dozen van ongeveer 60 bij 30 bij 20 centimeter klaar die gevuld waren met stekjes. Deze stekjes stonden in zwarte plastic traytjes. De dozen werden door de eigenaren van de plantage in de garage klaargezet. Bij vertrek werd aan [betrokkene 11] gevraagd of hij deze weg kon brengen. Hij bracht deze dozen op afgesproken tijden naar de haven Portofino, de jachthaven bij Oost Maarland.
Op donderdag 20 november 2014, omstreeks 11.20 uur, zag de politie dat een Lancia Lybra die door [betrokkene 1] werd bestuurd, werd geparkeerd op een parkeerplaats aan de Kasteellaan in Eijsden. Deze straat ligt in de directe omgeving van de [c-straat] in Eijsden en de haven Portofino.
Onderzoek wees uit dat met meerdere telefoonnummers die in gebruik waren bij [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 2] op verschillende data en tijdstippen telefoongesprekken werden gevoerd via de mastlocaties Stationsstraat in Gronsveld en Schietkelderweg in Eijsden. Het is aannemelijk dat telecommunicatie vanuit het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden deze zelfde mastlocaties aanstraalt.
Zo werd [medeverdachte 3] op 4 oktober 2014 door [betrokkene 5] gebeld. Hij zei toen tegen haar dat hij “in Maastricht is geweest met “ [betrokkene 4] ” (de rechtbank begrijpt: “ [betrokkene 4] ”, een bijnaam van medeverdachte [betrokkene 4] ). De telefoon van [medeverdachte 3] straalde op dat moment de telefoonmast aan de Gronsvelderweg in Maastricht aan.
Op 26 oktober werd [medeverdachte 3] door “ [betrokkene 12] ” gebeld die vroeg of zij daar al klaar stonden. De telefoon van [medeverdachte 3] straalde toen de telefoonmast aan de Stationsstraat in Gronsveld aan.
[verdachte] werd op 2 november 2014 door [betrokkene 2] gebeld. [betrokkene 2] vroeg hoe laat [verdachte] morgen komt. [verdachte] zei dat hij in Maastricht was en op en neer moet. De telefoon van [verdachte] bevond zich op dat moment onder de mast Stationsstraat in Gronsveld.
In een gesprek op 3 november 2014 zei [verdachte] ook dat hij in Maastricht is. Zijn telefoon straalde op dat moment de telefoonmast aan de Stationsstraat in Gronsveld aan.
Op zaterdag 27 november 2014 belde [verdachte] naar [medeverdachte 3] en zei tegen hem “ik moet een PH-meter en drinken, 2 traytjes energydrank voor Maastricht, want ik moet dadelijk naar Maastricht”.
Bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] werden papieren aangetroffen. Op de ene zijde stond onder meer de naam “ [betrokkene 12] ” geschreven. Op de andere zijde stond de opbrengst van het aantal stekken vermeld en de dagen waarop deze stekken waren geoogst: zondag, dinsdag en donderdag.
Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat:
- [medeverdachte 3] de leider was. Hij gaf orders, regelde en organiseerde de inzet van het personeel. Hij bezocht ook de plantage en overlegde met [verdachte] en [betrokkene 11] over de levering van geoogste stekken.
- [betrokkene 1] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was regelmatig op locatie en verrichte daar werkzaamheden. Hij regelde het personeel en overlegde hierover met andere leden van de organisatie. In zijn woning werd “de boekhouding” van de plantage aangetroffen.
- [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was zeer regelmatig in de plantage. Hij regelde vervoer van personeel en van de hennepstekken. [verdachte] verrichte ook opruimwerkzaamheden en had een belangrijke rol in deze plantage. Hij overlegde hierover met meerdere leden van de organisatie.
- [betrokkene 4] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte werkzaamheden in de plantage.
- [medeverdachte 4] betrokken was, zo blijkt ook uit een uitgevoerde observatie, bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte samen met [betrokkene 3] werkzaamheden in de plantage en werd aangestuurd door [medeverdachte 3] en [verdachte] .
- [betrokkene 3] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte kennelijk werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 3] bestelde bij [verdachte] middelen voor de plantage, zoals groeimiddel en stekkenpoeder. Hij werkte samen met [medeverdachte 4] .
De rechtbank is van oordeel dat, indien in de tapgesprekken wordt gesproken over werkzaamheden die “in Maastricht” moeten gebeuren, werkzaamheden worden bedoeld in de hennepplantage aan de [c-straat 1] in Eijsden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de aantekeningen die in de woning van [betrokkene 1] zijn aangetroffen blijkt dat er op zondag, dinsdag en donderdag stekken werden geoogst. Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 11] , de huurder van het pand aan de [c-straat 1] in Eijsden, dat hij op zondagen, dinsdagen en donderdagen mensen moest gaan ophalen die werkzaamheden verrichte in de hennepplantage. Voorts blijkt uit de telefoonmastgegevens dat de telefoons van de verdachten, als zij aangaven “in Maastricht” te zijn, telefoonmasten aanstraalden in Gronsveld of Eijsden in de nabijheid van de plantage. Tot slot werd een auto die door [betrokkene 1] werd bestuurd in de buurt van de hennepplantage aan de [c-straat 1] in Eijsden gezien.
Algemeen bekend is dat de [c-straat] in Eijsden op iets meer dan 2,5 kilometer is gelegen vanaf de grens van de gemeente Maastricht. Zes minuten rijden met de auto.
Medeplegen?
De rechtbank overweegt dat om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen van het telen, bereiden, bewerken, verwerken dan wel aanwezig hebben van hennepplanten, sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1794) overwogen dat daarbij rekening kan worden houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat [verdachte] samen met anderen een gezamenlijk plan en financieel motief had om hennepplantages te bouwen. Hij wist van het bestaan van de plantages en heeft werkzaamheden verricht in de plantages. Daarnaast hield hij zich bezig met het vervoer van hennepstekken. Hij onderhield contact met klanten en andere leden van de organisatie en was een vertrouweling van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . [verdachte] zorgde er daarnaast voor dat er voldoende groeistoffen in de plantages waren en heeft de plantage aan de [f-straat 1] in Langraaf opgebouwd. [verdachte] heeft ook geprofiteerd van de hennepplantages. De opbrengsten van de plantages werden namelijk gebruikt om de werknemers te betalen en zelf van te leven; verdachte had slechts een uitkering die blijkbaar werd aangevuld met de opbrengsten van de plantages. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] steeds samen met anderen opzettelijk hennepplanten en - stekken heeft geteeld en bewerkt.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de hennepplanten en -stekken in de hiervoor beschreven plantages zijn geteeld en bewerkt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van elk plantage, de professionele inrichting ervan en de werkzaamheden die de verdachten verrichten ten behoeve van het opbouwen en onderhouden van de hennep(stekken)plantages. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het er bij deden”, maar van professionals.
Met betrekking tot feit 1
Onder feit 1 wordt [verdachte] in het kader van het voorgaande verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:403) overwogen dat van deelneming aan een criminele organisatie slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in de wet bedoelde oogmerk.
De criminele organisatie had het oogmerk om hennepstekkenplantages op te zetten en te onderhouden en hennepstekken te verkopen.
[medeverdachte 3] en [betrokkene 1] waren de leidinggevenden binnen deze organisatie. Zij hadden dagelijks telefonisch en persoonlijk contact met elkaar en andere deelnemers van de organisatie. [medeverdachte 3] was het hoofd van de organisatie, [betrokkene 1] was zijn rechterhand en verving [medeverdachte 3] tijdens zijn afwezigheid. [betrokkene 1] hield zich meer met de financiën en de organisatie bezig. [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] gaven opdrachten en regelden de verkoop van hennepstekken. Zij betaalden loon en reiskosten uit aan deelnemers van de organisatie en onderhielden de contacten met klanten en ontvingen de bestelopdrachten. Op basis van deze bestelopdrachten gaven zij andere leden van de organisatie opdracht de bestellingen klaar te maken en te vervoeren. Ook andere leden van de organisatie hadden “eigen” klanten waaraan de hennepstekken die door de organisatie werden geteeld, werden verkocht. [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] werden om hulp gevraagd als er problemen waren en met hen werd contact gezocht als er aankopen van goederen om plantages in te richten moesten worden gedaan. [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] bepaalden de werktijden en inzetmomenten van andere leden van de organisatie. Zij financierden de hennepstekkenplantages ook mede.
De organisatie beschikte over meerdere hennepstekkenplantages waarin stekken werden gekweekt en moederplanten aanwezig waren. Op die manier was gezorgd voor risicospreiding: als een plantage ontmanteld was, kon de organisatie - weliswaar met een lichte stagnatie - toch blijven leveren aan klanten.
Veel leden van de organisatie hadden een uitkering (Ziektewet- of Bijstandsuitkering) of hadden geen uitkering dan wel een andere legale inkomstenbron. Zij waren dagelijks voortdurend bezig met de werkzaamheden voor de organisatie.
[verdachte] was een belangrijke en onmisbare schakel binnen de organisatie. Hij vervoerde de hennepstekken, onderhield contacten met klanten en anderen leden van de organisatie en was een vertrouweling van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] .
[betrokkene 2] woonde samen met een zus van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] , [betrokkene 6] . Hij had eigen, meer zelfstandige hennepstekkenplantages, bijvoorbeeld de hennepstekkenplantage aan de [e-straat 1] in Spaubeek. De verkoop en het vervoer van de hennepstekken verliep echter via de organisatie.
[betrokkene 4] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] voerden werkzaamheden uit in opdracht van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 2] . Zij waren veel bezig met het opzetten en onderhouden van de plantages en het klaarmaken van bestellingen hennepstekken. [medeverdachte 2] was ook betrokken bij een andere hennepstekkenplantage van [betrokkene 2] .
[betrokkene 5] , de vrouw van [medeverdachte 3] , en [betrokkene 6] , de vrouw van [betrokkene 2] , waren ook betrokken bij de organisatie. Zij gaven berichten door van en aan hun mannen voor wat betreft de zaken die de organisatie betroffen. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] fungeerden als afhaaladres voor de hennepstekken die door hun klanten en/of leden van de organisatie waren besteld. [betrokkene 5] zorgde er ook voor dat de leden van de organisatie werden betaald en incasseerde geld van klanten. [betrokkene 6] verrichte werkzaamheden in de hennepstekkenplantage in haar woning.
Zoals hiervoor overwogen, kan uit met name de tapgesprekken worden afgeleid dat [verdachte] vanaf 1 oktober 2014 betrokken was bij de organisatie en met name hennepstekken vervoerde voor de organisatie. Daarnaast was [verdachte] betrokken bij de opbouw en het onderhoud van een aantal hennepplantages, regelde het personeel voor de plantages en gaf bestellingen door. Hij was dus een onmisbare schakel binnen de organisatie.
Gelet op de rol die [verdachte] heeft gespeeld bij de uitvoering van de feiten 2 tot en met 7, waarbij hij gedurende bijna 2 maanden intensief heeft samengewerkt met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , acht de rechtbank ook feit 1 aanwezig. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 9 december 2014 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] in september 2014 ook heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, omdat zich in het dossier geen tapgesprekken bevinden op basis waarvan dit kan worden vastgesteld.”
2.3.
Het hof heeft in zijn arrest het navolgende overwogen:
“Bewijsmiddelen
Het hof vult de hierna genoemde voetnoten uit het vonnis aan met de volgende pagina’s uit het dossier zoals genoemd in noot 1 van het vonnis:
- Noot 2 met proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 oktober 2014, pagina 1658.
- Noot 6 met het proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake HVC-Cluster 30608, pagina’s 1818-1821.
- Noot 16 met tapgesprek d.d. 4 oktober 2014, pagina 1623 en tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1855.
- Noot 19 met tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1840 en tapgesprek d.d. 16 oktober 2014, pagina 1842.
- Noot 28 met proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij [b-straat 1] te Heerlen, pagina 1910.
- Noot 34 met tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 1876 en tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 1878.
- Noot 42 met kennisgeving inbeslagneming (artikel 94 Sv), pagina 2122.
- Noot 48 met tapgesprek d.d. 9 november 2014, pagina 2151.
- Noot 54 met tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2181, tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2182, tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 2183.
- Noot 55 met tapgesprek d.d. 30 september 2014, pagina 2176.
- Noot 78 met tapgesprek d.d. 29 oktober 2014, pagina 2535.
- Noot 90 met tapgesprek d.d. 3 december 2014, pagina 1522.
- Noot 96 met tapgesprek d.d. 12 november 2014, pagina 1601.
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt de inhoud van de door het hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Criminele organisatie
Bij de beoordeling van feit 1 is het hof uitgegaan van het van het volgende toetsingskader.
Voor wat betreft het juridisch kader ter zake van artikel 11a (oud) Opiumwet geldt dat deze bepaling moet worden gezien als een specialis van artikel 140 Sr. Voor de invulling van het juridisch kader geldt derhalve dat in belangrijke mate wordt verwezen naar de uitleg van de bestanddelen van artikel 140 Sr.
Ad a) In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) Opiumwet moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon (vgl. ECLI:NL:HR:1993:AD1974 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378). Het moet in ieder geval gaan om een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat als eenheid kan opereren (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 92 en HR 26 november 1985, NJ 1986, 389). Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon met minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel - i.c. het plegen van een of meer Opiumwetdelicten - samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde, terwijl de juridische status van het samenwerkingsverband niet relevant is. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 687). Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het enkel steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50). Ook is in dezen niet vereist dat al de personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72). Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel ‘organisatie’ en niet op ‘deelneming’, zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Ad b) Om tot een bewezenverklaring van artikel 11a (oud) Opiumwet te kunnen komen is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk heeft van het plegen van een misdrijf in de zin van artikel 11a (oud) Opiumwet. Het oogmerk kan daarbij gericht zijn op een enkel, specifiek genoemd delict of delicten uit de Opiumwet. Het oogmerk of naaste doel betreft het oogmerk van de organisatie en niet dat van de verdachte/deelnemer aan de organisatie. Het oogmerk impliceert dat het betreffende misdrijf of misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeft te hebben plaatsgevonden (vgl. HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 425). Niet is vereist dat het plegen van het misdrijf uit de Opiumwet de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft een misdrijf uit de Opiumwet te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Ad c) Tot slot moet voor een bewezenverklaring van artikel 11a (oud) Opiumwet worden vastgesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5161 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beide vereisten zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend.
Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie en niet enkel is te beschouwen als een sympathisant. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met het misdrijf of misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen.
Naast deze objectieve vereisten dient de verdachte in subjectieve zin in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer specifieke misdrijven uit de Opiumwet. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende (vgl. HR 18 november 1997, LJN:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 8 oktober 2002, 2002:AE5651/NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:B09814). Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
De rechtbank heeft kennelijk gebruikgemaakt van deze of een vergelijkbare maatstaf nu zij heeft overwogen dat er sprake is van een samenwerkingsverband dat tenminste drie maanden [ik begrijp 2 maanden, AG TS] heeft bestaan, waarbinnen sprake was van een vaste samenstelling en dat gericht was op het opzetten, onderhouden en uitbaten van hennepstekkenplantages. Beschreven wordt welke taken en rollen verdachte en ieder van zijn medeverdachten op zich hadden genomen. Vastgesteld wordt dat verdachte een belangrijke schakel was binnen de organisatie, individuele medewerkers instrueerde en contacten onderhield met klanten en de andere medewerkers van de organisatie. Hij had kennelijk het volle vertrouwen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] .
Medeplegen
Bij de beoordeling van de feiten 2 tot en met 7 is het hof voor zover daarbij is ten laste gelegd dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd samen met een ander of anderen, uitgegaan van het volgende toetsingskader.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekeninghouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Ter zake van die procesopstelling is door de Hoge Raad overwogen dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt volgens bestendige jurisprudentie echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 en meer recent HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1767 en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97).
In het onderhavige geval kan ten aanzien van de verdachte worden vastgesteld dat deze geconfronteerd met feiten en omstandigheden waaruit zijn mogelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten zou kunnen blijken, zowel bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg, als ter terechtzitting in hoger beroep zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Het hof neemt deze houding van verdachte gezien het bovenstaande dan ook in aanmerking bij zijn bewijsoordeel.
De rechtbank heeft kennelijk gebruikgemaakt van dit of een soortgelijk toetsingskader nu zij met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4 [ik begrijp de feiten 2 t/m 7, AG TS] heeft overwogen welke rol verdachte en welke rol zijn medeverdachten hebben vervuld bij het plegen van dit delict en heeft vastgesteld dat sprake is van een voldoende relevante en significante bijdrage van elk van de verdachten aan de ten laste gelegde feiten. Met juistheid is vastgesteld dat verdachte geen aannemelijke, de redengevendheid van de inhoud van de bewijsmiddelen, ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.
Het hof voegt daaraan de volgende bewijsmiddelen toe:
Tapgesprek 3 oktober 2014, p. 925, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 929-930, tapgesprek 6 oktober 2014, p. 931, tapgesprek 9 oktober 2014, p. 932, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 933, tapgesprek 10 oktober 2014, p. 934, tapgesprek 12 oktober 2014, p. 935, tapgesprek 13 oktober 2014, p. 936, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 937, tapgesprek 14 oktober 2014, p. 938, tapgesprek 15 oktober 2014, p. 941, tapgesprek 16 oktober 2014, p. 942, tapgesprek, 17 oktober 2014, p. 943, tapgesprek 17 oktober 2014, p. 944, tapgesprek 17 oktober 2014, p. 945, tapgesprek 17 oktober 2014, p. 946, tapgesprek 18 oktober 2014, p. 947, tapgesprek 19 oktober 2014, p. 948, tapgesprek 20 oktober 2014, p. 949, tapgesprek 22 oktober 2014, p. 950, tapgesprek 22 oktober 2014, p. 951, tapgesprek 22 oktober 2014, p. 952, tapgesprek 22 oktober 2014, p. 953, tapgesprek 23 oktober 2014, p. 954, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 955, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 956, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 957, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 958, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 959, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 960, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 961, tapgesprek 24 oktober 2014, p. 962, tapgesprek 24 oktober p. 963, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 964, tapgesprek 27 oktober 2014, p. 965, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 966, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 967, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 968, tapgesprek 28 oktober 2014, p. 969, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 970, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 971, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 972, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 973, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 974 en 975, tapgesprek 29 oktober 2014, p. 976, tapgesprek 30 oktober 2014, p. 977, tapgesprek 30 oktober 2014, p. 978, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 979, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 980, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 981, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 982, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 983, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 984, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 986, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 987, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 988, tapgesprek 31 oktober 2014, p. 990, inhoud SMS 2 november 2014, p. 993, tapgesprek 2 november 2014, p. 994, tapgesprek 2 november 2014, p. 995, tapgesprek 2 november 2014, p. 996, tapgesprek 2 november 2014, p. 997, tapgesprek 2 november 2014, p. 998, tapgesprek 2 november 2014, p. 999, tapgesprek 3 november 2014, p. 1000, tapgesprek 3 november 2014, p. 1001, tapgesprek 3 november 2014, p. 1002, tapgesprek 3 november 2014, p. 1003, tapgesprek 3 november 2014, p. 1004, tapgesprek 3 november 2014, p. 1005, tapgesprek 3 november 2014, p. 1006, tapgesprek 3 november 2014, p. 1007, tapgesprek 3 november 2014, p. 1008, tapgesprek 3 november 2014, p. 1009, tapgesprek 3 november 2014, p. 1010, tapgesprek 3 november 2014, p. 1011, tapgesprek 3 november 2014, p. 1012, tapgesprek 3 november 2013, p. 1013, tapgesprek 4 november 2014, p. 1014, tapgesprek 4 november 2014, p. 1015, tapgesprek 4 november 2014, p. 1016, tapgesprek 4 november 2014, p. 1017, tapgesprek 4 november 2014, p. 1018, tapgesprek 4 november 2014, p. 1019, tapgesprek 4 november 2014, p. 1020, tapgesprek 4 november 2014, p. 1021, tapgesprek 4 november 2014, p. 1022, tapgesprek 4 november 2014, p. 1024, tapgesprek 4 november 2014, p. 1025, tapgesprek 4 november 2014, p. 1026, tapgesprek 4 november 2014, p. 1027, tapgesprek 4 november 2014, p. 1028-1029, tapgesprek 4 november 2014, p. 1030, tapgesprek 4 november 2014, p. 1031, tapgesprek 4 november 2014, p. 1032, tapgesprek 4 november 2014, p. 1033, tapgesprek 4 november 2014, p. 1035, tapgesprek 5 november 2014, p. 1036, tapgesprek 5 november 2014, p. 1037, tapgesprek 5 november 2014, p. 1038, tapgesprek 5 november 2014, p. 1039, tapgesprek 5 november 2014, p. 1040, tapgesprek 5 november 2014, p. 1041, tapgesprek 5 november 2014, p. 1042, tapgesprek 5 november 2014, p. 1043, tapgesprek 5 november 2014, p. 1044, tapgesprek 5 november 2014, p. 1045, tapgesprek 6 november 2014, p. 1046, tapgesprek 6 november 2014, p. 1047, tapgesprek 7 november 2014, p. 1048, tapgesprek 7 november 2014, p. 1049, tapgesprek 7 november 2014, p. 1050, tapgesprek 7 november 2014, p. 1051, tapgesprek 7 november 2014, p. 1052, tapgesprek 8 november 2014, p. 1053, tapgesprek 8 november 2014, p. 1054, tapgesprek 8 november 2014, p. 1055, tapgesprek 8 november 2014, p. 1056, tapgesprek 10 november 2014, p. 1057, tapgesprek 10 november 2014, p. 1058, tapgesprek 10 november 2014, p. 1059, tapgesprek 10 november 2014, p. 1060, tapgesprek 10 november 2014, p. 1061, tapgesprek 10 november 2014, p. 1062, tapgesprek 10 november 2014, p. 1063, tapgesprek 10 november 2014, p. 1064, tapgesprek 11 november 2014, p. 1065, tapgesprek 11 november 2014, p. 1066, tapgesprek 11 november 2014, p. 1067, tapgesprek 11 november 2014, p. 1068, tapgesprek 11 november 2014, p. 1069, tapgesprek 11 november 2014, p. 1070, tapgesprek 11 november 2014, p. 1071, tapgesprek 11 november 2014, p. 1072, 1073-1074, tapgesprek 11 november 2014, p. 1075-1076, tapgesprek 11 november 2014, p. 1077, tapgesprek 11 november 2014, p. 1078, tapgesprek 12 november 2014, p. 1079, tapgesprek 12 november 2014, p. 1081, tapgesprek 14 november 2014, p. 1083, tapgesprek 14 november 2014, p. 1084, tapgesprek 14 november 2014, p. 1085, tapgesprek 14 november 2014, p. 1086, tapgesprek 14 november 2014, p. 1087, tapgesprek 14 november 2014, p. 1088, tapgesprek 14 november 2014, p. 1089, tapgesprek 14 november 2014, p. 1090, tapgesprek 14 november 2014, p. 1091, tapgesprek 14 november 2014, p. 1092, tapgesprek 14 november 2014, p. 1092, tapgesprek 17 november 2014, p. 1093, tapgesprek 17 november 2014, p. 1094, tapgesprek 17 november 2014, p. 1095, tapgesprek 17 november 2014, p. 1096, tapgesprek 17 november 2014, p. 1097, tapgesprek 17 november 2014, p. 1098, tapgesprek 17 november 2014, p. 1099, tapgesprek 17 november 2014, p. 1100, tapgesprek 17 november 2014, p. 1101, tapgesprek 17 november 2014, p. 1102, tapgesprek 17 november 2014, p. 1103, 18 november 2014, p. 1104, tapgesprek 18 november 2014, p. 1105, tapgesprek 18 november 2014, p. 1106, tapgesprek 18 november 2014, p. 1107 en 1108, tapgesprek 15 november 2014, p 1109, tapgesprek 16 november 2014, p. 1110, tapgesprek 18 november 2014, p. 1111, tapgesprek 18 november 2014, p. 1112, tapgesprek 18 november 2014, p. 1113, tapgesprek 18 november 2014, p. 1114, tapgesprek 18 november 2014, p. 1115, tapgesprek 18 november 2014, p. 1116, tapgesprek 18 november 2014, p. 1117, tapgesprek 19 november 2014, p. 1118, tapgesprek 18 november 2014, p. 1119, tapgesprek 19 november 2014, p. 1120, tapgesprek 20 november 2014, p. 1121, voicemail bericht 20 november 2014, p. 1122, 20 november 2014, p. 1123, tapgesprek 20 november 2014, p. 1124, tapgesprek 20 november 2014, p. 1125, tapgesprek 20 november 2014, p. 1127, tapgesprek 20 november 2014, p. 1128, tapgesprek 20 november 2014, p. 1129, tapgesprek 20 november 2014, p. 1130, tapgesprek 20 november 2014, p. 1131, tapgesprek 21 november 2014, p. 1132, tapgesprek 21 november 2014, p. 1133, tapgesprek 21 november 2014, p. 1134, tapgesprek 21 november 2014, p. 1135, tapgesprek 21 november 2014, p. 1136, tapgesprek 21 november 2014, p. 1137, tapgesprek 21 november 2014, p. 1138, tapgesprek 21 november 2014, p. 1139, tapgesprek 21 november 2014, p. 1140, tapgesprek 21 november 2014, p. 1141, tapgesprek 21 november 2014, p. 1142, tapgesprek 24 november 2014, p. 1143, tapgesprek 24 november 2014, p. 1144, tapgesprek 24 november 2014, p. 1145, tapgesprek 24 november 2014, p. 1146, tapgesprek 24 november 2014, p. 1147, tapgesprek 24 november 2014, p. 1148, inhoud SMS, 24 november 2014, p. 1149, inhoud SMS, 24 november 2014, p. 1150, tapgesprek 25 november 2014, p. 1151, tapgesprek 25 november 2014, p. 1152, tapgesprek 25 november 2014, p. 1153, tapgesprek 26 november 2014, p. 1154, tapgesprek 26 november 2014, p. 1155, tapgesprek 26 november 2014, p. 1156, tapgesprek 26 november 2014, p. 1157, tapgesprek 26 november 2014, p. 1158, 26 november 2014, p. 1159, tapgesprek 27 november 2014, p. 1160, tapgesprek 28 november 2014, p. 1161, tapgesprek 28 november 2014, p. 1162, tapgesprek 28 november 2014, p. 1163, tapgesprek 28 november 2014, p. 1164, tapgesprek 28 november 2014, p. 1165, tapgesprek 28 november 2014, p. 1166, tapgesprek 29 november 2014, p. 1167, tapgesprek 29 november 2014, p. 1168, tapgesprek 30 november 2014, p. 1171, tapgesprek 30 november 2014, p. 1172, tapgesprek 30 november 2014, p. 1173, tapgesprek 30 november 2014, p. 1174, tapgesprek 30 november 2014, p. 1175, tapgesprek 1 december 2014, p. 1176, tapgesprek 1 december 2014, p. 1177, tapgesprek 1 december 2014, p. 1178 en 1179, 1 december 2014, p. 1180, tapgesprek 2 december 2014, p. 1181, tapgesprek 2 december 2014, p. 1182, tapgesprek 2 december 2014, p. 1183, tapgesprek 2 december 2014, p. 1184, tapgesprek 2 december 2014, p. 1185, tapgesprek 2 december 2014, p. 1186, tapgesprek 2 december 2014, p. 1187, tapgesprek 2 december 2014, p. 1188, tapgesprek 2 december 2014, p. 1189, tapgesprek 3 december 2014, p. 1190, tapgesprek 3 december 2014, p. 1191, tapgesprek 3 december 2014, p. 1192, tapgesprek 3 december 2014, p. 1193, tapgesprek 3 december 2014, p. 1194, tapgesprek 3 december 2014, p. 1195, tapgesprek 3 december 2014, p. 1195, tapgesprek 3 december 2014, p. 1196, tapgesprek 3 december 2014, p. 1197, tapgesprek 3 december 2014, p. 1198, tapgesprek 3 december 2014, p. 1199, tapgesprek 3 december2014, p. 1200, tapgesprek 4 december 2014, p. 1201, tapgesprek 4 december 2014, p. 1201, tapgesprek 5 december 2014, p. 1202, tapgesprek 5 december 2014, p. 1203, tapgesprek 5 december 2014, p. 1204, tapgesprek 5 december 2014, p. 1205, tapgesprek 7 december 2014, p. 1206, tapgesprek 8 december 2014, p. 1207, tapgesprek 8 december 2014, p. 1208, tapgesprek 8 december 2014, p. 1209.”
2.4.
De ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ bevat vervolgens een opsomming van de vindplaatsen van de 264 aanvullende bewijsmiddelen die het hof in de hiervoor geciteerde nadere bewijsoverweging heeft opgenomen. In de eerste alinea van de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ overweegt het hof het volgende:
“In aanvulling op de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd, acht het hof ook de volgende bewijsmiddelen van belang als bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.”
Het hof heeft in deze overweging niet gedifferentieerd op welke feiten of onderdelen van de tenlasteleggingen de aanvulling betrekking heeft zodat ik ervan uitga dat het hof heeft bedoeld deze aanvulling op te nemen ten aanzien van alle door de rechtbank bewezenverklaarde feiten onder 1 tot en met 7. Naast de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ heb ik in de door het hof toegezonden stukken een losse bundel kopieën van de uitdraaien van de 264 tapgesprekken aangetroffen, waarnaar kennelijk in de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ wordt verwezen.

3.Het eerste en tweede middel

3.1.
Het eerste middel valt uiteen in twee klachten. Ten eerste bevat het middel de klacht dat het hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd, omdat daarin de redengevende bewijsmiddelen niet zijn weergegeven. Daarnaast bevat het middel de klacht dat het hof het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd met slechts een ‘opgave van bewijsmiddelen’, terwijl de feiten niet door verdachte zijn bekend.
Het tweede middel bevat wederom de tweede klacht die wordt aangevoerd in het eerste middel (dat het hof het in hoger beroep bevestigde vonnis heeft aangevuld met slechts een opgave van bewijsmiddelen, terwijl de feiten niet door de verdachte zijn bekend) en de klacht dat het hof de feiten 2 tot en met 7 ontoereikend heeft gemotiveerd wat betreft het medeplegen. De middelen, die elkaar gedeeltelijk overlappen, lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
Als ik het goed begrijp wordt in (de toelichting op) de middelen een drietal klachten aangevoerd, die ik hierna zal bespreken:
(i) dat de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis telkens niet de inhoud van de tapgesprekken heeft weergegeven of deze heeft samengevat, maar daaruit slechts de gevolgtrekkingen in het vonnis heeft opgenomen en heeft volstaan met een verwijzing naar de vindplaats van de betreffende tapgesprekken in de voetnoten. Volgens de steller van het middel is hierdoor niet voldaan aan het wettelijk motiveringsvereiste.
(ii) Tevens wordt geklaagd over het bewezenverklaarde medeplegen ten aanzien van de feiten 2 t/m 7. In dat licht wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft nagelaten het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan zij redengevende omstandigheden heeft ontleend, namelijk de redengevend geachte omstandigheden dat sprake was van een gezamenlijk plan en een financieel motief om hennepplantages te bouwen en dat verdachte een uitkering genoot die werd aangevuld met de opbrengsten van de plantages.
(iii) Tot slot wordt (in beide middelen) geklaagd dat het hof in zijn arrest ten onrechte heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, terwijl – zo begrijp ik deze klacht – de feiten niet door de verdachte zijn bekend en ten aanzien van de feiten 2,3,4,6 en 7 vrijspraak is bepleit en de verdachte zich met betrekking tot de feiten 1 en 5 heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Op grond daarvan was het hof gehouden de uitgewerkte inhoud van de bewijsmiddelen in (de aanvulling op) het arrest op te nemen.
Klacht (iii)
3.3.
Ik zal eerst deze laatste klacht, die terugkomt in beide middelen, bespreken omdat deze klacht mijns inziens feitelijke grondslag ontbeert.
3.4.
Uit de toelichting op de klacht blijkt dat de steller van het middel ervan uitgaat dat het hof de werkwijze heeft toegepast die wordt genoemd in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv, namelijk dat indien de verdachte heeft bekend kan worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen. Dit is niet toegestaan indien de verdachte nadien anders heeft verklaard of de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Deze veronderstelling berust op een onjuiste lezing van het arrest.
3.5.
In eerste aanleg is volgens de zogenoemde Promis-werkwijze vonnis gewezen. De Promis-werkwijze houdt in dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt vonnis of arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij wordt volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Deze werkwijze is op zich niet in strijd met het wettelijke motiveringsvereiste van art. 359 lid 3 Sv. [1]
3.6.
Het hof heeft het vonnis overeenkomstig art. 423 lid 1 Sv bevestigd, onder aanvulling van de bewijsoverwegingen en met verbetering van de bewijsvoering. De bewezenverklaring steunt daardoor (ook) op de bewijsvoering in het Promis-vonnis. Ten aanzien van die bewijsvoering heeft het hof in het arrest onder het kopje ‘Bewijsmiddelen’ (zoals hiervoor opgenomen onder 2.3) ten aanzien van 13 voetnoten die afkomstig zijn uit het bevestigde vonnis, de bewijsmiddelen waar door de rechtbank naar wordt verwezen, aangevuld met de door het hof genoemde bewijsmiddelen. Uit die werkwijze volgt dat het hof van oordeel is dat de redengevende inhoud van die aanvullende bewijsmiddelen ondersteuning biedt aan wat reeds is weergegeven in de bewijsredeneringen die vooraf zijn gegaan aan de verwijzingen naar de betreffende voetnoten in het bevestigde vonnis. Ook dat is niet in strijd met het wettelijk bewijsstelsel. [2]
3.7.
Daarnaast heeft het hof, volgens de steller van het middel, volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als het gaat om de opgesomde bewijsmiddelen in de nadere bewijsoverweging van het hof, welke opsomming terugkomt in de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’. Het hof heeft de bewijsvoering mede doen steunen op de bewijsmiddelen die in de nadere bewijsoverweging zijn opgenomen. Die opsomming van de bewijsmiddelen heeft het hof tevens opgenomen in de aanvulling als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv. De werkwijze die het hof ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt er daarom op neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet reeds in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar in een verkort arrest, dat kan worden aangevuld met bedoelde aanvulling. [3] Het hof heeft de uitdraaien van deze bewijsmiddelen bij de aanvulling op het arrest gevoegd, welke uitdraaien ik gebundeld heb aangetroffen tussen de stukken van het hof. Anders dan de steller van het middel dus meent, heeft het hof niet volstaan met een enkele opgave van bewijsmiddelen.
3.8.
De klacht dat het hof het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd met slechts een ‘opgave van bewijsmiddelen’, en daardoor ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv, omdat de feiten niet door verdachte zijn bekend, faalt.
Aangezien de klacht zich niet richt tegen de bewijsmotivering als zodanig, met name of de aanvulling van het hof voldoet aan de wettelijke vereisten als bedoeld in art. 359 lid 3 Sv, wordt hierop bij de bespreking van deze klacht niet ingegaan. Dat komt hierna bij de bespreking van de overige klachten in het eerste en tweede middel aan de orde.
Klachten (i) en (ii)
3.9.
De overige twee klachten die verspreid over de twee middelen worden aangevoerd houden in dat het hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd, omdat daarin de redengevende bewijsmiddelen niet zijn weergegeven. Hetzelfde geldt voor de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het medeplegen van de feiten 2 tot en met 7. Hierin zijn evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid de wettige bewijsmiddelen aangegeven waaraan dit medeplegen is ontleend.
3.10.
Uitgangspunt is, dat op grond van art. 359 lid 3 Sv op straffe van nietigheid de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen waaruit de redengevende feiten en omstandigheden moeten blijken. Bij het hanteren van de Promis-werkwijze steunt de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op een bewijsredenering waarin de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zakelijk zijn samengevat in de uitspraak en waarin voor de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewijsbeslissing steunt (in voetnoten) wordt verwezen naar de precieze vindplaats in de bewijsmiddelen waaraan deze feiten en omstandigheden zijn ontleend. [4] Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met art. 359 lid 3 Sv. Van belang is dat de redengevende feiten en omstandigheden worden onderscheiden van gevolgtrekkingen – geheel of ten dele van feitelijke aard – die de rechter aan feiten en omstandigheden verbindt. Hierop moet met name bij een Promis-vonnis, dat naar zijn aard verhalend is, scherp op worden gelet. Want als met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is niet aan het wettelijk motiveringsvereiste voldaan. [5] Verder moet de verwijzing naar de bewijsmiddelen zo nauwkeurig zijn, dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet-redengevende onderdelen inhoudt dan wel of de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd. [6]
3.11.
Voordat ik overga tot bespreking van de klachten eerst nog het volgende. In het bevestigde Promis-vonnis is overwogen (zie hiervoor onder 2.2) dat voor zover in de overwegingen gebruik wordt gemaakt van de telefoongesprekken, wordt uitgegaan van de juistheid van de conclusies van de politie en dat – waar nodig – deze conclusies worden overgenomen, nu de verdediging deze conclusies van de politie niet heeft bestreden. Over deze werkwijze wordt in de toelichting op de klachten (i) en (ii) ook geklaagd. Ik meen dat een door de opsporingsinstantie opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met conclusies over betrokkenheid van verdachte, de rechter niet ontslaat van de motiveringsplicht van art. 359 lid 3 Sv. Als in de bewijsredenering van het Promis-vonnis wordt verwezen naar een dergelijke conclusie van de politie over de betrokkenheid van verdachte bij een tenlastegelegd feit, dan geldt nog steeds dat de rechter de relevante feiten en omstandigheden waaruit deze betrokkenheid blijkt, moet weergeven in de bewijsredenering met aanduiding van de bewijsmiddelen waaraan deze zijn ontleend. Dit is naar mijn mening niet anders indien in het proces-verbaal bevindingen, naast de door de politie getrokken conclusies tevens de feiten en omstandigheden zijn opgenomen waaraan die conclusies zijn ontleend. De rechter dient zich immers zelf op controleerbare wijze ervan te vergewissen dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen en daarvan in zijn bewijsmotivering ook blijk te geven. [7]
3.12.
In de toelichting op de eerste klacht wordt aangevoerd dat de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis telkens niet de inhoud van de tapgesprekken heeft weergegeven of deze heeft samengevat, maar daaruit enkel conclusies heeft getrokken en heeft volstaan met een verwijzing naar het betreffende tapgesprek in de voetnoten, zonder – zo begrijp ik het middel – dat de in deze tapgesprekken redengevende feiten en omstandigheden in het vonnis zijn opgenomen. Datzelfde geldt voor de bewijsoverwegingen die betrekking hebben op het medeplegen.
3.13.
In de schriftuur worden zes voorbeelden genoemd:
(i) "Uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren, kan worden afgeleid dat (…)” (vonnis, p. 4);
(ii) "Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat (…)” (vonnis, p. 6);
(iii) "Voorafgaand en na het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat (...)" (vonnis, p. 7);
(iv) "Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat (...)" (vonnis, p. 9);
(v) "Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat (...)" (vonnis, p. 10);
(vi) "Voorafgaand aan het binnenvallen van deze plantage vonden er meerdere telefoongesprekken tussen de verdachten plaats. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat (...)" (vonnis, p. 12)
En met betrekking tot het medeplegen ziet de klacht op de onderstaande overweging:
“De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat [verdachte] samen met anderen een gezamenlijk plan en financieel motief had om hennepplantages te bouwen. Hij wist van het bestaan van de plantages en heeft werkzaamheden verricht in de plantages. Daarnaast hield hij zich bezig met het vervoer van hennepstekken. Hij onderhield contact met klanten en andere leden van de organisatie en was een vertrouweling van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] . [verdachte] zorgde er daarnaast voor dat er voldoende groeistoffen in de plantages waren en heeft de plantage aan de [f-straat 1] in Langraaf opgebouwd. [verdachte] heeft ook geprofiteerd van de hennepplantages. De opbrengsten van de plantages werden namelijk gebruikt om de werknemers te betalen en zelf van te leven; verdachte had slechts een uitkering die blijkbaar werd aangevuld met de opbrengsten van de plantages. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] steeds samen met anderen opzettelijk hennepplanten en - stekken heeft geteeld en bewerkt.(vonnis, p. 12).
3.14.
De algemene klacht dat ‘telkens niet de inhoud van de tapgesprekken zijn weergegeven’ is te onbepaald en voldoet daarom niet aan de vereiste nauwkeurigheid om een behandeling in cassatie te rechtvaardigen, mede gelet op het feit dat in het Promis-vonnis in 96 voetnoten is verwezen naar (veelal ook nog eens meerdere) bewijsmiddelen. [8] Dat ligt echter anders voor wat betreft de zes hiervoor onder 3.11 genoemde voorbeelden en de overweging ten aanzien van het medeplegen van de feiten 2 tot en met 7. Ik zal die daarom achtereenvolgens bespreken.
Eerste voorbeeld
3.15.
Het eerste voorbeeld ziet op een bewijsoverweging met betrekking tot feit 2 waarin de rechtbank “Uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren” afleidt wat de rol en betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij de hennepstekplantage is geweest die is aangetroffen aan de [a-straat 1] in Amstenrade. Voorafgaand aan die overweging heeft de rechtbank ten aanzien van verdachte vastgesteld dat het alarmsysteem dat in deze kwekerij was aangebracht meerdere malen contact had gehad met onder andere verdachte, waarbij in voetnoot 5 wordt verwezen naar Proces-verbaal analyse histo [telefoonnummer] d.d. 2 december 2014, pagina’s 1793 en 1794. Verder wordt verwezen naar het feit dat uit observaties is gebleken dat de verdachte op 13 oktober 2014 met een Renault Kangoo door een poort naast het pand van de hennepkwekerij naar binnen is gereden. Deze bevinding wordt onderbouwd in voetnoot 10, Proces-verbaal d.d. 16 oktober 2014, pagina’s 1648 en 1649 en proces-verbaal bevindingen inzet OT 13 oktober 2014, pagina 1652.
Het vervolg van de in de schriftuur aangehaalde overweging luidt ten aanzien van de verdachte (dat):
“ [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij vervoerde de personen die daar werkzaamheden moesten verrichten in de door hem gebruikte auto naar de [a-straat 1] in Heerlen en had een sleutel van het pand.16 Ook was [verdachte] betrokken bij het opruimen van de plantage na de inval waarbij hij tevens een organiserende rol had.17 Bovendien was [verdachte] een van de drie personen van wie de telefoon geprogrammeerd was op het alarmsysteem van de plantage.
Voetnoten
16 Tapgesprekken d.d. 5 november 2014, pagina’s 1858 en 1859 en tapgesprek d.d. 7 november 2014, pagina 1863.
17 Tapgesprekken d.d. 3 november 2014, pagina’s 1855 tot en met 1856.”
3.15.11.
Ten aanzien van de in deze overweging aangehaalde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank in twee voetnoten verwezen naar een aantal tapgesprekken. De redengevende inhoud of een zakelijke samenvatting van die tapgesprekken is echter in het vonnis niet weergegeven.
3.15.12.
Ik meen dat de steller van het middel daarom een punt heeft. De hiervoor geciteerde overweging van de rechtbank bevat voor het overgrote deel (afgezien van dat de verdachte een sleutel van het pand had en dat zijn telefoon was geprogrammeerd op het alarmsysteem) geen zakelijke samenvatting van de tapgesprekken, maar bestaat uit gevolgtrekkingen terwijl de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden waaraan deze zijn ontleend niet zijn weergegeven. Daardoor kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Dat betekent dat niet is voldaan aan het wettelijk motiveringsvereiste. [9]
Het tweede voorbeeld
3.16.
Hetzelfde geldt voor het tweede voorbeeld dat ziet op de bewijsoverweging met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij feit 3, de hennep(stekken)plantage aan de [b-straat 1] in Heerlen. Voorafgaand aan die overweging is ten aanzien van verdachte vastgesteld dat hij op 31 oktober 2014 gebruik maakte van een Seat Inca met het kenteken [kenteken 1] die aan de achterzijde van de hennepkwekerij stil stond en weg reed, dat de verdachte ook op 3 november 2014 bij het pand is gezien en dat de verdachte op 3 november twee telefoongesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 4] waarbij, samengevat, de verdachte [medeverdachte 4] opdracht gaf drie dozen uit te zoeken en op de Heerlerbaan nog wat dozen te brengen. In de voetnoten 29 en 30 wordt naar de pagina’s van desbetreffende processen-verbaal van bevindingen en een tapgesprekken van 3 november 2014 verwezen. De rechtbank vervolgt de hiervoor onder 3.11. onder voorbeeld (ii) aangehaalde overweging – ten aanzien van verdachte [10] – dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat:
“- [medeverdachte 3] de leider op de achtergrond is. Hij wordt door [verdachte] op de hoogte gehouden van de oogsten in de plantage.
(…)
- [betrokkene 1] de dagelijkse leiding heeft over de plantage. Hij verrichte ook werkzaamheden in de plantage. [betrokkene 1] wordt op de hoogte gehouden van aantallen planten. Hij geeft ook de hoogte van orders aan en belt deze door naar bijvoorbeeld [verdachte] .34
- [verdachte] betrokken is bij de plantage. Hij is tussenpersoon voor [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] voor deze plantage. Tevens is [verdachte] op de hoogte van hetgeen de andere werknemers van de organisatie, met name [medeverdachte 4] , daar doen en instrueert hen. Ook heeft [verdachte] telefonisch contact met werknemers, met name [medeverdachte 4] , over aantallen hennepstekken en orders. [verdachte] geeft ook aan dat andere werknemers contact moeten opnemen met [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] . [verdachte] wordt gebeld als er politie op de Heerlerbaan is.37
Voetnoten
34 Tapgesprek d.d. 5 oktober 2014, pagina 1870, tapgesprek d.d. 30 oktober 2014, pagina 1874, tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 1875 en tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1882.
(…)
37 Tapgesprek d.d. 7 oktober 2014, pagina 1871, tapgesprek d.d. 19 oktober 2014, pagina 1873, tapgesprekken d.d. 31 oktober 2014, pagina’s 1875 (contact met [betrokkene 3] ), 1879 tot en met 1880 (aantallen hennepstekken), tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 1882 (contact met [medeverdachte 4] waarin [verdachte] hem instrueert) en tapgesprekken d.d. 7 november 2014, pagina’s 1978 tot en met 1981 ( [verdachte] wordt geïnformeerd over politie op de Heerlerbaan).”
3.16.1.
De hiervoor geciteerde overweging van de rechtbank bestaat – afgezien van de feiten dat de verdachte is gesignaleerd bij de hennepkwekerij en dat hij [medeverdachte 4] op 3 november kennelijk telefonisch een opdracht heeft gegeven – ook voor een groot deel uit gevolgtrekkingen terwijl de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden waaraan die conclusies zijn ontleend onvoldoende zijn weergegeven. Daardoor kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Dat betekent dat ook ten aanzien van feit 3 niet is voldaan aan het wettelijk motiveringsvereiste.
Het derde voorbeeld
3.17.
Het derde voorbeeld dat door de steller van het middel wordt genoemd betreft de bewijsoverweging met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij feit 4, de hennepplantage aan de [f-straat 1] in Landgraaf. Voorafgaand aan de gewraakte overweging is door de rechtbank overwogen dat de verdachte op 29 oktober 2014 met een Fiat Doblo bestelbus kenteken [kenteken 2] de oprit van de woning op reed waar de hennepplantage is aangetroffen (P-V bevindingen in voetnoot 44).
De rechtbank vervolgt de hiervoor onder 3.11. onder voorbeeld (iii) aangehaalde overweging – ten aanzien van verdachte [11] – dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt (dat):
“ (…)
[medeverdachte 3] waarschuwt [verdachte] na het oprollen van de plantage niets meer over de telefoon te zeggen, omdat die wordt afgeluisterd.
(…)
- [betrokkene 1] (…) betaalt de stroomrekening van Essent aan de bewoonster door tussenkomst van [medeverdachte 3] en [verdachte] .46
- [verdachte] de centrale regelaar van deze hennepstekkenplantage is. Hij heeft veelvuldig contact met degene die de plantage aanlegt en met de bewoonster van het pand. Hij beschikt over de sleutel van het pand. [verdachte] heeft tevens contact met degene die de elektriciteit aanlegt en zorgt dat deze ter plaatse komt. Hij regelt de goederen die nodig zijn voor de bouw van de plantage en houdt [medeverdachte 3] op de hoogte van de vordering van de bouw en problemen. [verdachte] regelt samen met [betrokkene 2] het oppotten van de planten. Hij regelt ook via [medeverdachte 3] dat de elektricien en de stroomrekening van Essent worden betaald.47
Voetnoten
46 Tapgesprek d.d. 11 november 2014, pagina 2155 (drie opgerold, we gaan failliet), tapgesprek d.d. 19 november 2014, pagina’s 2162 en 2163 en tapgesprek d.d. 3 december 2014, pagina 2169 ( [verdachte] moet het bedrag van de stroomrekening weten voor [betrokkene 1] ).
47 Tapgesprekken d.d. 29 oktober 2014, pagina’s 1987 tot en met 1992, tapgesprekken d.d. 30 oktober 2014, pagina’s 1993 tot en met 1998, tapgesprek d.d. 1 november 2014, pagina 2003 ( [verdachte] regelt materialen en houdt de voortgang van de bouw van de plantage in de gaten), tapgesprekken d.d. 3 november 2014, pagina’s 2009, 2011 (regelt de betaling van de aanlegger van de plantage), tapgesprekken d.d. 4 november 2014, pagina’s 2013 en 2014 ( [verdachte] heeft de sleutel van de woning) en tapgesprek d.d. 5 november 2014, pagina 2018 en tapgesprek d.d. 8 november 2014, pagina 2020 ( [verdachte] pot samen met [betrokkene 2] planten op), tapgesprek d.d. 19 november 2014, pagina’s 2162 en 2163 en tapgesprek d.d. 3 december 2014, pagina 2169 ( [verdachte] moet het bedrag van de stroomrekening weten voor [betrokkene 1] ).”
3.17.3.
Hoewel ik dit een twijfelgeval vind, meen ik per saldo dat de rechtbank ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij feit 4 wel heeft voldaan aan de Promis-motiveringseisen door in de voetnoten – zij het in telegramstijl – de redengevende feiten en omstandigheden aan te duiden die kennelijk uit de betrokken tapgesprekken kunnen worden afgeleid en waarop zij haar gevolgtrekkingen baseert. Dus ten aanzien van feit 4 gaat de klacht die zich richt op het motiveringsgebrek in het vonnis van de rechtbank niet op.
Het vierde voorbeeld
3.18.
In het vierde voorbeeld gaat het om feit 5, de hennepplantage op het adres [g-straat 1] in Heerlen. De rechtbank vervolgt de hiervoor onder 3.11. onder voorbeeld (iv) aangehaalde overweging – ten aanzien van verdachte [12] – dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt (dat):
“- [medeverdachte 3] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij liet het dagelijkse contact over aan [verdachte] , maar riep [betrokkene 17] ter verantwoording over de gebrekkige kwaliteit van de hennepstekken. Hij regelt de betaling aan [betrokkene 17] en stuurt deze naar zijn ouders om stekken op te halen.52
(…)
[verdachte] betrokken was bij deze hennepstekkenplantage. Hij onderhield regelmatig contact met [betrokkene 17] en gaf aan hem de bestellingen van stekken door die [betrokkene 17] moest klaarmaken. Deze werden dan door [verdachte] bij [betrokkene 17] thuis opgehaald. [betrokkene 17] moest deze eerst bij zijn ouders ophalen.54 55
Voetnoten
52 Tapgesprek d.d. 18 november 2014, pagina 2195 en tapgesprek d.d. 1 december 2014, pagina 2205.
54 Tapgesprek d.d. 31 oktober 2014, pagina 2180, tapgesprek d.d. 3 november 2014, pagina 218 en tapgesprek d.d. 10 november 2014, pagina 2188, tapgesprek d.d. 18 november 2014, pagina 2195 en tapgesprek d.d. 2 december 2014, pagina 2207.”
3.18.1.
De slotsom met betrekking tot feit 5 is dat de klacht ten aanzien van dit feit slaagt, omdat de voor de verdachte relevante overwegingen van de rechtbank enkel bestaan uit gevolgtrekkingen terwijl de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden waaraan die conclusies zijn ontleend onvoldoende zijn weergegeven. Daardoor kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Het vijfde voorbeeld
3.19.
In het vijfde voorbeeld wordt opgekomen tegen de bewijsmotivering ten aanzien van feit 6, de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepstekkenplantage aan het [d-straat 1] in Kerkrade. Ook hier stelt de rechtbank voorafgaand aan de overweging waar de klacht betrekking op heeft vast, dat de verdachte op 3 november 2014 door de politie met een auto Fiat Doblo gezien is bij de woning aan het [d-straat 1] en daar met [betrokkene 6] een aantal grote kartonnen dozen in de auto laadt en daarmee weg rijdt (voetnoot 58). Hetzelfde wordt nog een keer op 5 november waargenomen (voetnoot 59).
De rechtbank vervolgt de hiervoor onder 3.11. onder voorbeeld (v) aangehaalde overweging – ten aanzien van verdachte [13] – dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt (dat):
“- [medeverdachte 3] de leider is. Hij weet dat [verdachte] namens de organisatie regelmatig hennepstekken ophaalt bij de woning van [betrokkene 2] . Hij geeft [verdachte] opdracht hiertoe. (…)
- [verdachte] regelmatig hennepstekken ophaalt bij [betrokkene 2] . [verdachte] brengt wortelvloeistof naar [betrokkene 2] terwijl niemand thuis is en krijgt de sleutel van de garage van [betrokkene 2] . [verdachte] brengt, op verzoek van [betrokkene 2] , dozen met pluggen en inpakdozen naar [betrokkene 2] . [verdachte] wordt meerdere malen door het observatieteam gezien bij de woning van [betrokkene 2] en verplaatst eenmaal dozen vanuit de achterzijde van de woning in zijn auto.61
- [betrokkene 2] , op dit adres woonachtig, beheerder is van de plantage in zijn garage. Hij levert de tapgesprekken [sic] aan [verdachte] die deze regelmatig komt ophalen. [betrokkene 2] laat [verdachte] toe tot de plantage zonder dat hij aanwezig is. [betrokkene 2] verzoekt [verdachte] om dozen pluggen en inpakdozen naar de plantage te brengen.(…)
- [betrokkene 6] , op dit adres woonachtig, contact heeft met [verdachte] en aangeeft dat ze hennepstekken klaar heeft en dat hij ze kan komen halen. Zij helpt onder meer [verdachte] met het inladen van de dozen met hennepstekken in zijn auto.
Voetnoot
61 Tapgesprek d.d. 18 november 2014, pagina 2511, tapgesprek 20 november 2014, pagina 2512, tapgesprek d.d. 5 december 2014, pagina 2513, tapgesprekken d.d. 3 november 2014, pagina’s 2514 en 2518, tapgesprek d.d. 9 november 2014, pagina 2515, tapgesprekken d.d. 11 november 2014, pagina’s 2516 en 2517, tapgesprek 5 november 2014, pagina 2519, tapgesprekken d.d. 3 december 2014, pagina 2523 en 2524, tapgesprek d.d. 30 november 2014, pagina 2525 en tapgesprek d.d. 24 november 2014, pagina 2526.”
3.19.1.
Ook in deze overwegingen van de rechtbank is een aantal gevolgtrekkingen met betrekking tot de verdachte in het geheel niet voorzien van voetnoten waarin staat vermeld aan welke bewijsmiddelen deze zijn ontleend en bevat voetnoot 61 slechts de vindplaatsen van een aantal tapgesprekken zonder dat de redengevende inhoud hiervan duidelijk wordt. Daardoor kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Ook ten aanzien van feit 6 is niet voldaan aan het wettelijk motiveringsvereiste.
Het zesde voorbeeld
3.20.
Het laatste voorbeeld heeft betrekking op de bewijsoverwegingen ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepplantage die is aangetroffen aan de [c-straat 1] in Eijsden, tenlastegelegd onder feit 7.
Voorafgaand aan de overweging waar de klacht betrekking op heeft stelt de rechtbank vast dat onderzoek via mastlocaties heeft uitgewezen dat de verdachte op 2 november 2014 in het pand [c-straat 1] in Eijsden moet zijn geweest (voetnoot 70) en dat uit een telefoongesprek dat hij met [medeverdachte 3] heeft gevoerd, kan worden afgeleid dat hij daar op 27 november 2014 een PH-meter en drinken, en 2 traytjes energydrank wil gaan brengen.
De rechtbank vervolgt de hiervoor onder 3.11. onder voorbeeld (vi) aangehaalde overweging – ten aanzien van verdachte [14] – dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt (dat):
“- [medeverdachte 3] de leider was. Hij gaf orders, regelde en organiseerde de inzet van het personeel. Hij bezocht ook de plantage en overlegde met [verdachte] en [betrokkene 11] over de levering van geoogste stekken.73
(…)
- [verdachte] betrokken was bij de hennepstekkenplantage. Hij was zeer regelmatig in de plantage. Hij regelde vervoer van personeel en van de hennepstekken. [verdachte] verrichte ook opruimwerkzaamheden en had een belangrijke rol in deze plantage. Hij overlegde hierover met meerdere leden van de organisatie.76
(…)
- [medeverdachte 4] betrokken was, zo blijkt ook uit een uitgevoerde observatie, bij de hennepstekkenplantage. Hij verrichte samen met [betrokkene 3] werkzaamheden in de plantage en werd aangestuurd door [medeverdachte 3] en [verdachte] .78 79
(…)
[betrokkene 3] bestelde bij [verdachte] middelen voor de plantage, zoals groeimiddel en stekkenpoeder.
Voetnoten
73 Tapgesprek d.d. 26 oktober 2014, pagina 2533, tapgesprek d.d. 30 oktober 2014, pagina 2537, tapgesprek d.d. 4 oktober 2014, pagina 2551, tapgesprek d.d. 4 november 2014, pagina 2553, tapgesprek d.d. 5 november 2014, pagina 2555 en tapgesprek d.d. 27 november 2014, pagina 2589.
(…)
76 Tapgesprekken d.d. 2 november 2014, pagina 2538 tot en met 2540, tapgesprekken d.d. 3 november 2014, pagina 2542 tot en met 2544 en tapgesprekken d.d. 4 november 2014, pagina’s 2550, 2552 en 2553.
(…)”
3.20.1.
Afgezien van de vaststelling van de rechtbank dat de verdachte op 2 november 2014 in Eijsden is geweest en dat hij op 27 november spullen naar Maastricht heeft gebracht, bestaan de overwegingen van de rechtbank uit gevolgtrekkingen met verwijzingen naar voetnoten met tapgesprekken zonder dat de redengevende inhoud hiervan duidelijk wordt. Daardoor kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Ook ten aanzien van feit 7 is niet voldaan aan het wettelijk motiveringsvereiste.
De bewijsoverweging met betrekking tot het medeplegen van de feiten 2 tot en met 7
3.21.
De bewijsoverweging van de rechtbank die betrekking heeft op het medeplegen van de verdachte van de feiten 2 tot en met 7 zoals hiervoor onder 3.11 weergegeven, bestaat uitsluitend uit gevolgtrekkingen en bevat geen enkele verwijzing in voetnoten aan welke redengevende feiten en omstandigheden deze gevolgtrekkingen zijn ontleend. Ook ten aanzien hiervan is de klacht gegrond. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat voor zover de rechtbank onder het kopje ‘ medeplegen’ conclusies heeft willen verbinden uit de daaraan voorafgaande bewijsredeneringen die zien op de bewezenverklaarde feiten (2 t/m 7), dat dit op zichzelf kan, maar dat dan wel de redengevende feiten en omstandigheden moeten zijn weergegeven waaraan die conclusies zijn ontleend. Nu dit voor de feiten 2 tot en met 7 niet het geval is, geldt ook op die grond dat de klacht terecht is voorgesteld.
Afronding
3.22.
Het hof heeft de motiveringsgebreken die aan het Promis-vonnis kleven mijns inziens niet gerepareerd. Het hof heeft zijn arrest aangevuld overeenkomstig art. 365a lid 2 Sv, hetgeen op zichzelf ook bij bevestiging van een Promis-uitspraak en het daarop wijzen van een verkort arrest is toegestaan. [15] Daarbij heeft het hof echter een wat bijzondere werkwijze gehanteerd. Het hof heeft in de aanvulling op het arrest namelijk volstaan met de voeging van de gehele uitdraaien van de hiervoor geciteerde op p. 5 tot en met 8 van het arrest opgesomde tapgesprekken en daarbij niet de redengevende inhoud van deze gesprekken aangeduid, noch aangegeven op welke feiten of onderdelen van de tenlastelegging (bestaande uit zeven feiten) deze betrekking hebben. Een dergelijke aanvullende bewijsvoering kan niet door de beugel. [16]
3.23.
Afrondend kom ik tot de conclusie dat ten aanzien van de feiten 2 tot en met 7 de rechtbank wat betreft deze feiten, met uitzondering van het onder feit 4 bewezenverklaarde heeft verzuimd (afdoende) de onderliggende redengevende inhoud van de bewijsmiddelen op te nemen. Ten aanzien van deze feiten heeft de rechtbank voor het overgrote deel volstaan met gevolgtrekkingen, zonder een nadere aanduiding van de in de tapgesprekken gerelateerde feiten en omstandigheden, waaraan zij die gevolgtrekkingen heeft ontleend. [17] Het gaat hierbij niet om ondergeschikte onderdelen van de bewezenverklaarde feiten, maar om belangrijke aspecten van de rol die juist de verdachte zou hebben vervuld bij de onder 2, 3, 5 en 7 tenlastegelegde feiten. Door de wijze van motiveren kan niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Wat betreft de deelname aan de criminele organisatie door de verdachte is in de schriftuur niet uiteengezet op welke overwegingen van het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank de klachten betrekking hebben. Ik meen echter dat het probleem dat zich ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten (met uitzondering van feit 4) voordoet, zoals hiervoor meer in detail uiteen is gezet, zich hier ook manifesteert.
3.24.
Nu het hof kennelijk aanleiding heeft gezien in zijn nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van
allebewezenverklaarde feiten de bewijsvoering van de rechtbank aan te vullen met een enorme hoeveelheid tapgesprekken (264), zonder daarbij de redengevende inhoud te vermelden noch aan te gegeven op welke feiten of onderdelen van de tenlasteleggingen deze betrekking hebben, kan naar mijn mening het arrest van het hof ten aanzien van alle door de rechtbank bewezenverklaarde feiten, inclusief het onder 4 bewezenverklaarde feit en de onder 1 bewezenverklaarde deelname van de verdachte aan de criminele organisatie niet in stand blijven.

4.Conclusie

4.1.
De middelen slagen.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m. nt. Buruma.
2.HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3862.
3.Vgl. HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3862. Zie ook HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:684.
4.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m. nt. Buruma.
5.Zie bijvoorbeeld HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5628; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4443.
6.Vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387 rov. 5.6.1.
7.Vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, rov. 5.5.2.
8.Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 179 en 180: ‘De eis dat een middel een stellige en duidelijke klacht dient te bevatten, impliceert tevens dat het middel te doorgronden moet zijn zonder dat andere stukken behoeven te worden geraadpleegd. Een grief die voor de Hoge Raad een zoekplaatje vormt, is immers niet een middel van cassatie dat de wetgever voor ogen had bij de hervorming van de cassatieprocedure in 2000”.
9.Zie ook HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, waarin ten onrechte was volstaan met de overweging dat de verdachte en zijn medeverdachte op de hoogte waren van de aanwezigheid van hennepplanten in de woning zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden waaraan deze conclusie was ontleend, waren opgenomen. Zie ook HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9240, NJ 210/638, m.nt. Mevis en HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5628.
10.In dit citaat worden slechts de voetnoten overgenomen die betrekking hebben op de verdachte.
11.In dit citaat worden slechts de voetnoten overgenomen die betrekking hebben op de verdachte.
12.In dit citaat worden slechts de voetnoten overgenomen die betrekking hebben op de verdachte.
13.In dit citaat worden slechts de voetnoten overgenomen die betrekking hebben op de verdachte.
14.In dit citaat worden slechts de voetnoten overgenomen die betrekking hebben op de verdachte.
15.Zie HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3862 en HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:684. Voor de volledigheid merk ik op dat tussen de gevoegde bijlagen ook de uitdraaien zitten van het tapgesprek 7 november 2014, p. 1240 en het tapgesprek 18 november 2014, p. 1241 en 124. Die tapgesprekken zijn (kennelijk) abusievelijk niet in de opgesomde lijst terechtgekomen zoals die in de aanvulling is weergegeven.
16.Zie voor een vergelijkbaar geval HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:252, met name de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt, ECLI:NL:PHR:2017:1545, onder kantlijnnummer 8-11.
17.HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5628.