2.2Het hof heeft de bewezenverklaring als volgt gemotiveerd (zonder overneming van voetnoten):
“Op grond van het dossier stelt het hof vast dat er op 23 april 2021 in de woningen aan de [a-straat 1] (woning van familie [naam 1] ) en [a-straat 2] (woning van de verdachte en zijn gezin) brand heeft gewoed. De woningen zijn hierdoor ernstig beschadigd. Over hetgeen zich kort voorafgaand aan die brand heeft afgespeeld en wat er uit onderzoek daarna is gebleken, stelt het hof het volgende vast.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen (camerabeelden) volgt dat de verdachte op 23 april 2021 om omstreeks 21:22:39 uur vanuit een op zijn achterplaats staand houten scheidingswandje met poort, een trap in zijn handen dragend richting de grensafscheiding (schutting) met de buren van [a-straat 1] is gelopen, dat hij de trampoline die nabij de schutting staat, een stukje opzij heeft geschoven en dat hij vervolgens de trap naast de schutting, tussen schutting en trampoline heeft neergezet. De verdachte is hierop om 21:22:49 uur op de trap gaan staan, heeft over de schutting gekeken en is vervolgens met zijn rechterhand over de schutting gegaan. Om 21:22:55 uur is de verdachte weer van de trap afgegaan. Hij heeft de trap laten staan en is toen richting de houten poort gelopen, heeft deze geopend en is erdoor gelopen. Om 21:23:31 uur is op de camerabeelden te zien dat de verdachte met een voorwerp, te weten een jerrycan, in zijn hand door de poort kwam. Aan de wijze waarop hij met de jerrycan loopt, lijkt het erop dat de jerrycan leeg is en de verdachte heeft dit ook zelf verklaard. Om 21:24:24 uur is te zien dat de verdachte door de voordeur naar buiten loopt met de jerrycan in zijn rechterhand. De verdachte rijdt vervolgens om 21:24:48 uur weg in zijn voertuig. Om 21:27:36 uur komt het voertuig weer in beeld en parkeert voor zijn woning. Vervolgens is om 21:27:56 uur op de beelden te zien dat de verdachte richting de voordeur loopt. Hij heeft daarbij de jerrycan in zijn hand. De camerabeelden van de [a-straat 2] zijn om 21:29:54 uur gestopt. Uit de camerabeelden van [a-straat 1] volgt dat de verdachte om 21:30:26 uur op zijn achterterrein weer in beeld komt. Hij loopt dan richting de houten poort en heeft een jerrycan in zijn handen. De verdachte opent de poort en verdwijnt uit beeld. De verdachte komt vervolgens weer in beeld zonder jerrycan en loopt richting de woning. Het hof heeft op voornoemde camerabeelden waargenomen dat om 21:42:50 uur en om 21:42:58 uur een flikkering is te zien op de paal van de trampoline die op de achterplaats van [a-straat 2] staat. Om 21:43:04 uur is er licht te zien aan de binnenkant van de tent. Dit licht wordt snel groter en om 21:43:24 uur is er rookvorming te zien boven de partytent. Kort daarna is er rookontwikkeling en komen er (nabij de nok van de tent) diverse vonken boven de tent uit. Om 21:50:51 uur zijn de vlammen duidelijk zichtbaar.
Tijdens het onderzoek naar de oorzaak van de brand is een grondmonster (SIN AALX4953NL) genomen onder de beklinkering van de achterplaats van [a-straat 1] aan de rand met [a-straat 2] , op de plek waar de speurhond is aangeslagen. Blijkens als bijlage bij proces-verbaal van 26 januari 2022 gevoegde schematische tekening bevindt de locatie van het nemen van het grondmonster zich ter hoogte van de locatie van de door verdachte geplaatste trap de andere zijde van de schutting.
Op het perceel van [a-straat 2] achter het scheidingswandje met de poort worden twee oranje jerrycans aangetroffen; in een daarvan was nog een restje benzine aanwezig. Deze benzine is overgegoten in een glazen monsterflesje (SIN AAOM7071NL), waarna de aangetroffen motorbenzine in het grondmonster is vergeleken met de vloeistof uit de oranje jerrycan. Uit dat onderzoek komt samenvattend naar voren dat de motorbenzine samenstelling van het grondmonster een goede overeenkomst vertoont met die van de vloeistof met enige mate van verstoring als gevolg van indamping. De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese I(de motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof [AAOM7071NL] hebben een gezamenlijke herkomst) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof [AAOM7071NL] hebben een verschillende herkomst) waar is.
De deskundige van het NFI, [naam 2] , is bij de rechter-commissaris op 15 november 2021 gehoord. Over de vergelijking van het grondmonster en het monster uit de jerrycan merkt hij op dat er nauwelijks verschillen zijn tussen beide monsters. Hij noemt het een ‘mooie overeenkomst, zo zie ik ze zelden’. Even later merkt hij over de twee piekenpatronen van de monsters op: “Ik heb hier verbazend weinig verschillen in gezien. Nog steeds zegt het niets als je niet weet wat de variatie is bij de benzines, maar we weten dat variatie tussen benzines heel groot is. Dit hebben we proberen te beschrijven met ‘goede overeenkomst in samenstelling'. Dit zien we zelden. Dat geeft veel meer steun voor hypothese 1 dan hypothese 2”.
De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij op 23 april 2021 is gaan tanken. Hij ontdekte daarvoor dat de verlichting van zijn tuin niet meer werkte, waarop hij het trapje heeft gepakt en vervolgens, reikend over de schutting voelde dat de stroomdraden waren doorgeknipt. Daarna is hij haar binnengegaan en gaan tanken.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande onder meer vast dat de verdachte vrijwel direct nadat hij voelde dat de kabels bij de schutting waren doorgeknipt van de ladder is gestapt, een jerrycan heeft gepakt en is gaan tanken. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte gevraagd waarom hij vrijwel direct nadat hij voelde dat de kabels waren doorgeknipt van de ladder is gestapt en is gaan tanken. De verdachte heeft hierop verklaard dat hij toen hij daar stond werd gebeld door [getuige 1] die hem vertelde dat ze de volgende dag een klus hadden, dat hij er toen niet meer bij stil heeft gestaan, vervolgens de jerrycan heeft gepakt en is gaan tanken. Het hof heeft de camerabeelden van [a-straat 2] bekeken en stelt op grond hiervan vast dat niet te zien is dat de verdachte op enig moment, terwijl hij op de ladder staat of kort daarna als hij naar de schuur loopt, wordt gebeld, een telefoon ter hand neemt of aan het telefoneren is. Het hof wijst hierbij tevens op het zeer korte tijdsverloop tussen het beklimmen en weer verlaten van de trap, te weten 6 seconden. Het hof is derhalve van oordeel dat die verklaring van de verdachte aldus niet kan kloppen en terzijde dient te worden geschoven.
De verdachte heeft verder op vragen van het hof verklaard dat het juist is dat hij de oranje jerrycan heeft gepakt nadat hij van de ladder is gestapt, maar dat dit niet de jerrycan is waarin hij heeft getankt. Hij zou blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep in een zwarte jerrycan hebben getankt die altijd achter in zijn auto staat, terwijl hij eerder bij de politie heeft verklaard dat hij zijn trilplaat heeft getankt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over het tanken van de zwarte jerrycan verklaard dat hij in de auto aan de zwarte jerrycan, heeft ‘gerommeld’ om te voelen of er iets inzat, dat hij de jerrycan vervolgens heeft getankt en weer heeft teruggezet. Deze zwarte jerrycan stond blijkens zijn verklaring links achterin de auto, achter de trilplaat in een krat met spullen. Het hof heeft de camerabeelden van het [...] tankstation ter terechtzitting in hoger beroep bekeken. Daarop heeft het hof waargenomen dat de verdachte de rechterachterdeur van zijn auto opendoet, waarna hij vooraan bij de deur niet ver in de auto reikt en vervolgens naar de automaat loopt. Vervolgens loopt de verdachte terug naar de auto, waarbij hij in zijn rechterhand de benzineslang vastheeft en met zijn linkerhand iets in de auto reikt. Het hof stelt op grond van de camerabeelden vast dat de verdachte op het moment dat hij voor de auto staat geen enkele beweging naar links heeft gemaakt, waardoor zijn verklaring daaromtrent niet overeenkomt met hetgeen het hof heeft waargenomen op de camerabeelden. Dat de verdachte aldus zou hebben getankt in de zwarte jerrycan of de trilplaat, welke zich op dat moment links achterin de auto zou bevinden, acht het hof niet in overeenstemming met de eigen waarneming van het hof zodat ook die verklaring zal worden gepasseerd.
Hoewel niet kan worden vastgesteld waarin de verdachte heeft getankt, leidt het hof uit hetgeen hiervoor is vastgesteld en het proces-verbaal van de beelden – waarin is gerelateerd dat als de verdachte na het tanken weer richting zijn voordeur loopt hij wederom een jerrycan in zijn linkerhand vasthoudt en dat aan de hand van de wijze waarop hij deze jerrycan vasthoudt wordt geconstateerd dat het erop leek dat de jerrycan zwaarder was – af dat hij benzine in de oranje jerrycan heeft getankt, dezelfde jerrycan die later op de achterplaats van zijn woning wordt gevonden en wordt bemonsterd en waar de samenstelling van de vloeistof in de woorden van de deskundige ‘goede overeenkomst in samenstelling’ vertoont met de samenstelling van het grondmonster dat is genomen aan de zijde van de [a-straat 1] .
Met betrekking tot hetgeen zich heeft afgespeeld na het tanken van de benzine overweegt het hof voorts als volgt. De verdachte komt blijkens de camerabeelden om 21:27:36 uur thuis van het tankstation en loopt vervolgens met een jerrycan in zijn hand richting de voordeur. Op de camerabeelden van de [a-straat 1] komt de verdachte om 21:30:26 uur in beeld. Hij heeft op dat moment een jerrycan in zijn handen. Slechts 12 minuten later, te weten om 21:42:50 en om 21:42:58 uur, is op de camerabeelden te zien dat er licht weerkaatst op een pilaar van de trampoline op de achterplaats van de verdachte, waarna om 21:43:04 uur licht te zien is aan de binnenkant van de tent van [benadeelde 1] . Om 21:43:24 uur is er rookvorming te zien boven de partytent en om 20:45:51 uur zijn de vlammen duidelijk zichtbaar en slaan deze snel over op de woning.
Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt dat hij op 23 april 2021 rond 21.40 uur op het internet heeft gezocht naar de brandbaarheid van benzine en diesel. Pas in zijn derde verhoor geeft de verdachte hiervoor een verklaring. Deze verklaring komt erop neer dat hij allerlei apparaten achter in zijn bus heeft liggen die op benzine of diesel werken en zouden kunnen lekken, dat zijn vriendin dit gevaarlijk zou vinden en dat zij daarover die avond een discussie hadden. Opmerkelijk is dat zijn partner hierover niet verklaart als zij twee keer wordt gehoord in mei 2021, maar – evenals de verdachte – pas in augustus 2021. Even opmerkelijk is dat uit een aantal telefoongesprekken die de verdachte vanuit het Huis van Bewaring heeft gevoerd met zijn vriendin op 21 en 25 mei 2021, blijkt dat beiden meermalen naar elkaar uitspreken niet te begrijpen hoe het kan dat uit verdachtes telefoon blijkt dat daarmee internet pagina’s met betrekking tot de brandbaarheid van benzine en diesel zijn geraadpleegd.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] van 13 september 2021 blijkt dat de verdachte kort voor 22:00 uur (
het hof begrijpt: op 23 april 2021) een foto via WhatsApp naar [getuige 1] heeft gestuurd (21:46 uur) waarop vlammen onder de partytent van de buren waren te zien en direct daarna heeft hij [getuige 1] gebeld om te zeggen dat alles in de fik stond terwijl hij in de slaap- of speelkamer stond en bezig was om de glasgordijnen op te hangen en zijn partner de kinderen naar bed bracht. Rond diezelfde tijd heeft de verdachte dus op internet gezocht naar de brandbaarheid van benzine en diesel omdat hij hierover een discussie had met zijn partner. Een en ander valt moeilijk met elkaar te rijmen en het hof acht de reden die de verdachte voor zijn internetzoekvraag heeft gegeven dan ook onaannemelijk.
Het hof stelt vast dat de verdachte op meerdere punten inconsistent dan wel ongeloofwaardig heeft verklaard, te weten ten aanzien van de zoekopdrachten in zijn telefoon omtrent de brandbaarheid van diesel en benzine, het tanken op de avond van de brand alsook over het bellen met [getuige 1] kort nadat hij ontdekte dat de bedrading was doorgeknipt.
Het hof is gelet op hetgeen objectief is vast te stellen en afgeleid kan worden uit de camerabeelden en de hiervoor weergegeven resultaten van het opsporingsonderzoek, waaronder het benzine vergelijkend onderzoek, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die zich op 23 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Hoewel op de camerabeelden niet te zien is dat de verdachte de benzine heeft gespoten, gegoten dan wel heeft gesprenkeld, is op grond van de camerabeelden van [a-straat 1] wel vast te stellen dat er voorafgaand aan de brand geen personen anders dan de verdachte in de tuin aan de [a-straat 2] zijn geweest. Dat de brand in de aanbouw van de woning [a-straat 1] zou zijn ontstaan, zoals door de verdediging is betoogd, wordt door het hof niet op de camerabeelden waargenomen. Het hof stelt op grond van die camerabeelden daarentegen vast dat de brand moet zijn ontstaan in de tent, waarbij het hof wederom wijst op die twee flikkeringen op de trampolinepaal in de tuin van de verdachte en wat er kort daarna in de tent van [benadeelde 1] gebeurt. Immers is op de camerabeelden 6 seconden na de laatste flikkering te zien dat er licht ontstaat in de tent van [benadeelde 1] , welk licht snel feller wordt en gevolgd wordt door rookvorming en vlammen ter hoogte van de nok van de tent.
Ter zake van het door de verdediging als mogelijk ander scenario op te vatten aangevoerde, stelt het hof het volgende voorop.
Als uitgangspunt heeft volgens bestendige jurisprudentie te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de strafrechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de strafrechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft (vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, rov. 2.5. en HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, rov. 3.2.2). Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat er mogelijk sprake is van een ander scenario, mede gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , is het hof van oordeel dat een dergelijk ander scenario onvoldoende steun vindt in het dossier. Ook het scenario dat de brand zou kunnen zijn veroorzaakt door de scooter in de tuin van [benadeelde 1] , is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Als de benzine uit de scooter de oorzaak van de brand was geweest, zou er benzine uit de scootertank naar de plek van het grondmonster moeten zijn gelopen en zou er dientengevolge ook een benzinespoor moeten zijn. De speurhond is echter op de plek van de scooter niet aangeslagen zodat op die plek ook geen grondmonster is genomen en die plek ook af is gevallen als mogelijke oorzaak voor het ontstaan van de brand. Ook de heater die zich in de partytent bevond valt om die reden af. Het hof merkt daarbij op dat ook benzine in de grond aan de kant van [a-straat 2] is gevonden, aan de andere kant van de plek waar het grondmonster bij [a-straat 1] is genomen. Weliswaar kon de samenstelling daarvan niet worden onderzocht maar valt ook dit niet te rijmen met de door de verdediging geopperde alternatieve oorzaken voor de brand. Verder is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de verdachte een foto maakte van de brand toen hij boven stond niet als alibi kan gelden, nu deze foto 3 minuten nadat dat de brand begon is verzonden (om 21:46:47 uur) en het aldus goed voorstelbaar is dat de verdachte in die tussenliggende periode naar boven is gelopen en aldaar de foto heeft genomen. Ten slotte zijn de kanttekeningen die de verdediging heeft geplaatst bij de bezeerde hand van de zoon van [benadeelde 1] en het feit dat [benadeelde 1] in de aangifte zou hebben verklaard dat de brand is ontstaan in zijn woning volstrekt onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen volgt.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende redengevend om daarop de gevolgtrekking te baseren dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”