Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
het hof begrijpt: 2019) dat hij actief op zoek was naar mijn woonadres. Ik was curator van de faillissementen in de zaken waar [betrokkene 1] eigenaar van was. Dat heeft [betrokkene 1] meer dan een half miljoen euro gekost. Ik heb hem gezegd dat ik hem verdacht van een witwasconstructie in relatie tot de sportschool.
beelden
geluid.
Werkelijke tijd: 06-11-2019 08:11:14
Werkelijke tijd: 06-11-2019 08:11:21
extreem veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 1waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
extreem veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 3waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
extreem veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 5waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.
zeer veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
terechtzitting van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 januari 2022 in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
terechtzitting van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 januari 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
het hof begrijpt: een Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken 1]), is van [medeverdachte] . [medeverdachte] had ook een BMW. Desgevraagd zeg ik u, voorzitter, dat ik met [medeverdachte] meeging. Ik ben ook met hem mee naar [plaats] gegaan en dat we bij [betrokkene 3] aan de deur zijn geweest. [medeverdachte] moest geld ophalen en dan ging ik mee. U houdt mij het OVC-gesprek voor waarin ik zeg "Als ze dat ding niet hebben, dan komen ze ook niet bij mij". Met dat ding bedoel ik een wapen.
soortgelijke personenauto’sop de ter beschikking gestelde camerabeelden van 1 november 2019. Op 1 november 2019 is een soortgelijke voertuig door mij waargenomen.
[medeverdachte]en
[verdachte], gekeken naar de onderlinge telefonische contacten tussen de tijdstippen
06.00 uur en 08.00 uur.
[medeverdachte]en de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] in gebruik bij
[verdachte]vanaf 28 augustus 2019 tot en met 6 november 2019 tussen 06.00 uur en 08.00 uur de volgende geregistreerde telefonische contacten hebben gehad:
06:31:51 uuren
06:48:56 uurtelefoonnummer [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte] ) uitgaande SMS-registraties naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ).
ná6 november 2019tussen
06.00 uur en 08.00 uurgeengeregistreerde telefonische contacten meer zijn geweest tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte] en [verdachte] .
terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) mee. Mij werd gevraagd bij iemand langs te gaan die heel lastig was en bij een sportschool door de ramen te schieten. Dat heb ik gedaan, omdat die man dan wel zou luisteren. Ik heb zoiets nog een keer in [plaats] gedaan. Ik moest daar druk maken door op een auto te schieten die voor het huis stond. Deze keer had ik [verdachte] bij mij.
het hof begrijpt: 22:27:07)
het hof begrijpt: [medeverdachte]) maakt niet uit waar je geld op moet halen, ik ga met jou mee dan haal ik met jou geld op. We rijden naar [plaats] . Hij zegt hier moet ik geld ophalen. We zetten de auto neer. Hij stapt uit de auto. Ik hoor in één keer bam, bam, bam. Hij komt terug de auto in. Ik zeg wat heb jij gedaan dan, lawaai zitten maken. Laat hij mij dat pistool zien.
het hof begrijpt: [medeverdachte]) daar geld ophalen? Wat heeft [medeverdachte] daarover gezegd?
Opsporing Verzocht gezien, mooie beloning’, geplaatst achter de ruitenwisser van de Citroën Saxo, in gebruik zijnde bij [betrokkene 2] , partner van de verdachte [verdachte] .
Overweging met betrekking tot het bewijs
eerste deelklacht(randnr. 1.3 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het hof te grote stappen neemt wanneer het stelt dat in de OVC-gesprekken tussen de verdachte met zijn vriendin over het schietincident in [plaats] wordt gesproken. Daartoe wordt aangevoerd dat delen van de gesprekken onverstaanbaar zijn en dat te weinig details worden gedeeld om die conclusie te kunnen dragen. Verder wordt aangevoerd dat als al over Opsporing Verzocht zou worden gesproken, daar niet alleen het schietincident in [plaats] aan de orde is geweest, maar ook het schietincident in [plaats] . Daarbij komt dat de verdachte in één van de OVC-gesprekken vraagt naar het schietincident in [plaats] . Het door de verdachte spreken over een incident maakt niet dat hij bij dat incident – als pleger – aanwezig is geweest.
tweede deelklacht(randnr. 1.4 van de schriftuur) wordt geklaagd dat – anders dan het hof heeft overwogen – uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de medeverdachte op 1 november 2019 om 06:56 uur verbleef op het adres van de verdachte. Dat de medeverdachte daar verbleef is volgens de stellers van het middel ook onbegrijpelijk aangezien de medeverdachte in dat geval ook geen telefonisch contact zou hoeven op te nemen met de verdachte die immers op dat adres verbleef. Gelet hierop is de bewijsvoering ondeugdelijk en onbegrijpelijk.
nahet telefonische contact met de verdachte van het adres van de verdachte naar het adres van het slachtoffer te rijden en daar om 07:43 uur te zijn. Daarin lees ik niet dat het hof heeft overwogen dat de medeverdachte op 1 november 2019 om 06:56 uur
reedsverbleef op het adres van de verdachte.
derde deelklacht(randnr. 1.5 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat niet is gebleken dat de telefonische contacten tussen de verdachte en de medeverdachte in de vroege ochtenden losstonden van een door de medeverdachte op 1 november 2019 gemaakte autorit naar de woning van het slachtoffer respectievelijk het schietincident op 6 november 2019 neerkomt op een verboden omkering van de bewijslast, zodat de bewezenverklaring niet in stand kan blijven.
vierde deelklacht(randnr. 1.6 van de schriftuur) wordt aangevoerd dat uit de verklaring van de medeverdachte (slechts) blijkt dat hij openstaande schulden incasseert, dat hij die vorderingen kracht bij zet en dat hij daarbij regelmatig de verdachte meeneemt die daarvoor een geldelijke beloning krijgt. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte – ware hij de bestuurder – instemt met het medeplegen van een poging tot moord. Volgens de stellers van het middel past dat ook niet in het door de medeverdachte geschetste rol die hij pleegt in te nemen. De dood van het slachtoffer zou namelijk direct leiden tot het niet meer kunnen incasseren van enig geldbedrag, zodat dit een contra-indicatie oplevert voor het aannemen van opzet op de dood van degene die onder druk moet worden gezet. In de
vijfde deelklacht(randnr. 1.6 van de schriftuur) wordt geklaagd dat opzet op de dood niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daartoe wordt aangevoerd dat weliswaar vaststaat dat vijfmaal is geschoten en dat één van de kogels het been van het slachtoffer heeft geraakt, maar dat het hof in het midden heeft gelaten of de andere vier schoten gericht op het lichaam van het slachtoffer zijn gelost. Aangezien het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachte belast is met de incasso van openstaande schulden, hij de openstaande vordering kracht bij moest zetten en dat kennelijk vanaf een korte afstand van 3 à 4 meter in een been is geschoten, is het oordeel van het hof dat de schutter en/of de bestuurder met voorwaardelijk opzet op de dood heeft/hebben gehandeld, niet begrijpelijk. In de
zesde deelklacht(randnr. 1.6 van de schriftuur) wordt geklaagd dat door de schutter en/of de bestuurder wellicht met voorbedachten rade is gehandeld, maar uit de bewijsvoering onvoldoende kan worden afgeleid dat het vooropgezette plan inhield het liquideren van het slachtoffer. De vierde, vijfde en zesde deelklacht lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
NJ2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315,
NJ2016/413, m.nt. N. Rozemond [6] heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Uit deze arresten blijkt dat voor de kwalificatie medeplegen vereist is dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en dat de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad heeft hiervoor geen algemene regels gegeven, maar tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaft door het formuleren van aandachtspunten. De rechter kan bij de vorming van zijn oordeel of sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang daarvan, de aanwezigheid van de verdachte op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij zal de bijdrage van de medepleger in de regel worden geleverd tijdens het begaan van een strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal, wil medeplegen van een delict niettemin kunnen worden aangenomen, moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, dan dient de rechter de bewezenverklaring van het medeplegen in de bewijsvoering – dat wil zeggen in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – nauwkeurig te motiveren. De rechter mag bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. [7] Het ontbreken van lijfelijke aanwezigheid of het ontbreken van een uitvoeringshandeling hoeft het aannemen van medeplegen niet in de weg te staan als het gaat om handelingen voor en/of tijdens de uitvoering van het strafbare feit en de verdachte daarmee een sturende of leidende rol heeft gespeeld voor de uitvoering ervan. [8] Ook in die situaties komt het echter aan op de precieze motivering waarom er sprake is van medeplegen.
zevende deelklacht(randnr. 1.8 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het hof bij de verwerping van het verweer [dat de verdachte niet voldoet aan het door de getuigen gegeven signalement van de daders] heeft overwogen dat de verdachten mogelijk vermomd zijn geweest, omdat de medeverdachte bij het schietincident in [plaats] ook vermomd was. Dat de medeverdachte toen en daar vermomd was, volgt niet uit de bij die feiten gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het hof ook niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen heeft aangeduid waaraan het hof dit heeft ontleend. De bewezenverklaring is ook hierom onvoldoende met redenen omkleed.
Verdachte voldoet niet aan signalement
3.Het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
Oplegging van straf en/of maatregel
aanwijzingenin het dossier
aannemelijkacht dat de reden voor de aanslag was gelegen in het werk van het slachtoffer als curator. Ik acht dat niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. Het slachtoffer is als faillissementscurator betrokken geweest bij faillissementen van ondernemingen van [betrokkene 1] . Die faillissementen hebben [betrokkene 1] meer dan een half miljoen euro gekost. Het slachtoffer heeft tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij hem verdacht van een witwasconstructie in relatie tot de failliet verklaarde sportschool [A] / [B] . De huidige eigenaar van [B] , tevens voormalig compagnon van [betrokkene 1] , heeft verklaard dat [betrokkene 1] hem de doorstart van de sportschool kwalijk nam en dat [betrokkene 1] hem duidelijk heeft gemaakt dat hij moest betalen en dat het niet goed zou komen. Op 2 oktober 2019 heeft de medeverdachte in opdracht van een ander de bovengenoemde sportschool beschoten. Het slachtoffer heeft in maart of april 2019 gehoord dat [betrokkene 1] actief op zoek was naar zijn woonadres. Het slachtoffer is neergeschoten in de straat waarin hij woont.
vanwege het werk van het slachtoffer als curatoren niet enkel
omdathet slachtoffer curator is.
4.Het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] voorgestelde middel
doordathet gerechtshof heeft geoordeeld dat de vordering ter zake het verlies aan verdienvermogen van benadeelde slechts zeer summier kan worden toegewezen, nu de behandeling van het overige deel van de vordering volgens het gerechtshof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren,
waardoorer sprake is van [een] onbegrijpelijk oordeel.” Blijkens de toelichting daarop is het middel gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn vordering tot schadevergoeding voor zover dat ziet op het verlies aan dividend uit aanmerkelijk belang.
4AMateriële en/of verplaatste schade
Schadestaat
bijlage 1). Aan de hand van deze posten wordt de materiële schade toegelicht.
bijlage 7).
Verlies arbeidsvermogen
Ad 1. Verlies arbeidsvermogen
V. Vordering benadeelde partij
Niet-ontvankelijkheid
NJ2019/379, m.nt. W.H. Vellinga] heeft de Hoge Raad nogmaals benadrukt in hoeverre de strafrechter vrijheid toekomt bij het bepalen of een vordering inhoudelijk wordt behandeld. Die vrijheid is bijzonder beperkt. Lid 3 van artikel 361 Sv moet in het licht van artikel 6 EVRM namelijk zo worden uitgelegd dat zij de strafrechter
verplichttot niet-ontvankelijkverklaring indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en. voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
In 2020 zijn 2703 bedrijvenfailliet verklaard. Dat is het laagste aantal faillissementen in 20 jaar.’ Volgens het CBS was ook in 2021 sprake van een historisch laag aantal faillissementen. Het CBS schrijft: ‘
Het aantal faillissementen in 2021 was het laagste in 31 jaar’. Het is zeer wel mogelijk dat [benadeelde 1] in 2020 minder werk heeft gehad door factoren buiten zijn macht, factoren die dus niets met zijn fysieke toestand te maken hebben gehad.
nog steeds grote onzekerheden blijven bestaan. [benadeelde 1] heeft daarbij volgens [F] aangegeven dat sprake is van
een ernstige onzekerheid met betrekking tot de continuïteit van de onderneming.
advocaat van de benadeelde partijenlicht de vordering van [benadeelde 1] als volgt toe:
advocaat van de benadeelde partijenlicht de vorderingen in tweede termijn als volgt toe:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Ten slotte is in dit verband van belang dat de benadeelde partij zich bij het geldend maken van haar vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud kan voorzien van (gefinancierde) rechtsbijstand die (mede) gespecialiseerd is in de begroting en behandeling van die aanspraak. Deze gespecialiseerde bijstand en een gelijkwaardige mogelijkheid tot financiering daarvan ontbreekt in veel gevallen aan de zijde van de verdediging.
5.Het eerste namens de benadeelde partij [benadeelde 2] voorgestelde middel
doordathet gerechtshof heeft geoordeeld dat de vordering ter zake shockschade van benadeelde niet voor toewijzing in aanmerking komt,
nuniet zou zijn voldaan aan de vereisten voor shockschade, meer specifiek het confrontatievereiste,
nuhet gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat er niet zou zijn voldaan aan het confrontatievereiste met het misdrijf of de gevolgen daarvan,
zodathet oordeel van het hof onbegrijpelijk is.”
3Strafbaar feit
Formulier verzoek schadevergoeding
bijlage 1). [benadeelde 2] heeft als partner van [benadeelde 1] schade geleden ten gevolge van de aanslag op [benadeelde 1] (
bijlage 2).
NJ2002/240, m.nt. J.B.M. Vranken]. In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, deze persoon niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht. Voor de vergoeding van immateriële schade is vereist:
verdriet c.q. genoegdoening) en een schadevergoeding op grond van shockschade, wegens een directe confrontatie met een traumatische gebeurtenis met mentale problemen tot gevolg.
bijlage 9). [benadeelde 2] heeft daarnaast uiteengezet op welke wijze zij kennis heeft genomen van de aanslag op haar partner en wat voor impact de moordaanslag op haar leven heeft (gehad) (
bijlage 10). Hier volgt eveneens uit dat aan het confrontatievereiste is voldaan. [benadeelde 2] maakt aanspraak op een vergoeding van shockschade ter hoogte van € 20.000,-. Ter onderbouwing van de shockschade wordt verwezen naar ECLI:NL:GHDHA:2019:43 en ECLI:NL:RBROT:2013:10164.
Shockschade
NJ2019/379, m.nt. W.H. Vellinga].
NJ2002/240, m.nt. J.B.M. Vranken], waarin ruimte werd geboden voor vergoeding van shockschade. Uit de overwegingen van de Hoge Raad volgt dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van shockschade de volgende eisen gelden:
NJ2023/285, m.nt. J.L. Smeehuijzen]. De Hoge Raad overweegt dat gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht (het secundaire slachtoffer) onder meer zijn (r.o 3 5):
bijlage X: verklaring [benadeelde 2]). Hoewel zij niet fysiek aanwezig was bij de aanslag, is de wijze van kennisneming en confrontatie zeer traumatisch geweest. Zoals ook onlangs nog door het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden locatie Arnhem, is overwogen hoeft de confrontatie niet direct en onverhoeds te zijn geweest.
Schietpartij over de grens bij Glane’ en een foto van de straat waar het slachtoffer en [benadeelde 2] woonachtig zijn. Toen ze haar partner niet telefonisch kon bereiken, sloeg de paniek toe. Pas toen zijzelf de Duitse politie belde onderweg naar [plaats] , kreeg [benadeelde 2] te horen dat het slachtoffer inderdaad haar levenspartner was. De wijze van kennisneming geeft al aan dat [benadeelde 2] onverhoeds was. Tot slot kan niet worden gesteld dat iemand die werkzaam is als curator bedacht moet zijn op een aanslag zoals in de onderhavige zaak.
NJ2023/286, m.nt. J.L. Smeehuijzen, rov. 3.6] aanleiding heeft gezien om de rechtspraak over shockschade te preciseren waarbij [hij] als volgt oordeelde:
NJ2023/285, m.nt. J.L. Smeehuijzen, rov. 3.7]:
bijlage [IX]: rapportage Insight). Aan het confrontatievereiste is derhalve voldaan. Op grond van deze uitspraak komt zowel de materiële als de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking.
advocaat van de benadeelde partijenlicht de vordering van [benadeelde 2] als volgt toe:
geheel subsidiair.
NJ2017/147, rov. 3.3.2].
De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, NJ 1992/814 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342). De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (vgl. HR 10 december 1993. ECLI:NL:HR: 1993:ZC1176, NJ 1994/686).’
strikte voorwaardenplaats is [HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356,
NJ2002/240, m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus-arrest) en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583,
NJ2010/387, m.nt. J.B.M. Vranken (Vilt-arrest)].
NJ2010/387, m.nt. J.B.M. Vranken, rov. 3.5]:
Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.’
zaktehaar spanning en zenuwachtige gevoel weg; dat is het tegenovergestelde van een hevige emotionele shock.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
NJ2023/285, m.nt. J.L. Smeehuijzen het volgende overwogen over schokschade:
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
NJ2023/285, m.nt. J.L. Smeehuijzen uiteengezette en door het hof in het bestreden arrest geciteerde gezichtspunt met betrekking tot de wijze waarop de benadeelde partij wordt geconfronteerd met de jegens het slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.