ECLI:NL:RBDHA:2025:14976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 24/9643 en AWB 23/8801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking Nederlanderschap en terugkeerbesluit wegens deelname aan terroristische organisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2025, worden de beroepen van eiser tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap en het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod van 20 jaar behandeld. Eiser, geboren in 1994, heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit en is in 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens deelname aan een terroristische organisatie. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met discriminatieverboden of het verbod op dubbele bestraffing. De staatssecretaris was niet verplicht om eiser de gelegenheid te geven afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit. De rechtbank concludeert dat de minister het inreisverbod mocht uitvaardigen en dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking van zijn Nederlanderschap discriminerend is en dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit. De rechtbank weerlegt deze argumenten door te stellen dat de intrekking van het Nederlanderschap geen punitieve sanctie is en dat de staatssecretaris de intrekking op basis van de ernst van de feiten heeft kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/9643 en SGR 23/8801

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

in de zaak SGR 24/9643: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en

in de zaak SGR 23/8801 [1] :
de minister van Asiel en Migratie [2] ,hierna samen: verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap en tegen het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod met een duur van 20 jaar.
1.1.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen. Eveneens is
[naam] namens verweerder verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiser is op [geboortedatum] 1994 geboren in [geboorteplaats] . Sinds zijn geboorte was hij in het bezit van de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.1.
Eiser is in 2022 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld [3] tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, wegens het medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie in Syrië en/of Turkije en het medeplegen van de voorbereiding van een terroristisch misdrijf [4] . De feiten zijn gepleegd in de periode tussen 1 november 2016 tot 1 april 2017. Deze veroordeling is onherroepelijk.
2.2.
Met het besluit van 13 juni 2023 [5] heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken met onmiddellijke ingang. [6] Het bezwaar dat eiser tegen dat besluit heeft gemaakt, heeft verweerder met het besluit van 23 oktober 2024 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld (SGR 24/9643).
2.3.
Eveneens heeft verweerder op 13 juni 2023 beslist tegen eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en inreisverbod voor de duur van 20 jaar uit te vaardigen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (SGR 23/8801). Deze procedure is aangehouden in afwachting van de procedures die eiser heeft ingesteld tegen de intrekking van het Nederlanderschap.
2.4.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het verzoek om een voorlopige voorziening (ROT 23/4997) van eiser hangende het bezwaar tegen het primaire besluit (intrekking Nederlanderschap) op 7 augustus 2023 afgewezen. [7] Eiser heeft daarnaast geprocedeerd [8] tegen een brief van verweerder van 6 april 2023 waarin wordt gereageerd op eisers verzoek om de besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap aan te houden omdat hij afstand wil doen van zijn Turkse nationaliteit.
2.5.
Eiser is in juli 2023 uit eigen beweging naar Turkije vertrokken en verblijft daar sindsdien en heeft daar werk. Zijn echtgenote woont sinds september 2023 bij hem in Turkije. Ook de ouders van eiser wonen in Turkije.
Intrekking Nederlanderschap (SGR 24/9643)
3. Eiser voert ten aanzien van de zaak over het intrekking van zijn Nederlanderschap gronden aan over discriminatie en dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder had moeten afzien van de intrekking vanwege zijn bijzondere omstandigheden. Tot slot heeft eiser gronden aangevoerd over artikel 8 van het EVRM [9] . De rechtbank zal deze gronden hieronder bespreken.
Discriminatie
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat bij de intrekking van het Nederlanderschap onderscheid wordt gemaakt tussen Nederlanders die enkel de Nederlandse nationaliteit hebben en Nederlanders met meerdere nationaliteiten. Volgens eiser is er geen goede reden om een onderscheid te maken en is het onderscheid in strijd met discriminatieverboden die in verschillende internationale verdragen [10] en in het Associatieovereenkomst EEG-Turkije [11] zijn neergelegd. Ook wijst eiser op een aantal uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [12] en op een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 24 maart 2025 [13] , waarin is geoordeeld dat verweerder bij intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) een verboden onderscheid maakt op basis van afkomst of nationale of etnische afstamming tussen Nederlanders met alleen de Nederlandse nationaliteit en Nederlanders met meerdere nationaliteiten.
4.1.
De rechtbank ziet in de gronden die eiser in het beroepsschrift van 9 januari 2025 heeft aangevoerd geen reden om af te wijken van bestendige jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in zaken zoals deze [14] . Uit deze jurisprudentie volgt kort samengevat dat 1) het voorkomen van staatloosheid een legitiem doel is voor het gemaakte onderscheid tussen personen met enkel de Nederlandse nationaliteit en personen met meerdere nationaliteiten, 2) dat de beperking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken tot personen waarbij de intrekking niet leidt tot staatloosheid een geschikt middel is om dat doel te bereiken en 3) dat in elk individueel geval een evenredigheidsbeoordeling wordt gemaakt. Deze vaste rechtspraak houdt verder in dat het tot uitdrukking brengen dat een persoon zich zodanig tegen de Nederlandse belangen heeft gekeerd dat de band met Nederland niet langer kan bestaan een legitiem doel is voor het indirecte onderscheid naar ras, etnische afkomst en religie en dat de intrekking van het Nederlanderschap een geschikt en noodzakelijk middel is. In zoverre is de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd met het verbod op discriminatie.
4.2.
De door eiser genoemde artikelen en uitspraken van het EHRM maken het voorgaande niet anders. Deze houden in de kern geen andere juridische argumenten en conclusie in dan door de hoogste bestuursrechter en de rechtbank al zijn besproken en verworpen. [15] Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers beroep op de Associatieovereenkomst niet slaagt. Uit artikel 2 van de Associatieovereenkomst blijkt dat het nationaliteitsrecht van de partijen bij de overeenkomst niet wordt geraakt.
4.3.
De rechtbank ziet in het beroep dat eiser doet op de uitspraak van rechtbank Amsterdam geen reden om anders te oordelen. Het hebben van een tweede nationaliteit vloeit immers niet altijd rechtstreeks voort uit afkomst, maar kan ook voortkomen uit de plaats van geboorte. Artikel 14, tweede lid, van de RWN kan ook van toepassing zijn op een persoon met een Nederlandse afkomst met meerdere nationaliteiten, zoals een persoon geboren in bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika uit Nederlandse ouders. Verweerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat – indien aan de voorwaarden is voldaan – ook van die persoon het Nederlanderschap zal worden ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank maakt artikel 14, tweede lid, van de RWN daarom geen direct onderscheid op basis van afkomst of nationale of etnische afstamming. Het onderscheidende criterium is (het hebben van meerdere) nationaliteiten. De rechtbank heeft in overwegingen 4.1. en 4.2. al geoordeeld dat het maken van onderscheid tussen personen met enkel de Nederlandse nationaliteit en personen met meerdere nationaliteiten gerechtvaardigd is. Dit geldt eveneens voor het indirecte onderscheid op basis van ras, etnische afkomst en religie.
5. Eiser voert aan dat de rechtbank prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU). [16] Dit in navolging van de hoogste bestuursrechter die inzake inburgering vanuit het buitenland voor bepaalde derdelanders prejudiciële vragen heeft gesteld. [17]
5.1.
De rechtbank ziet in hetgeen gesteld in de beroepsgronden en wat tijdens de zitting is besproken geen reden om prejudiciële vragen te stellen. De uitspraak van rechtbank Amsterdam noch de verwijzingsuitspraak van de hoogste bestuursrechter geeft de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de vaste jurisprudentie in zaken zoals deze. In overweging 4.3. heeft de rechtbank al uitgelegd waarom zij de uitspraak van rechtbank Amsterdam niet volgt. In de verwijzingsuitspraak van de hoogste bestuursrechter staat een ander juridisch kader, een ander onderscheid en daarmee een andere vraag centraal die de rechtbank niet vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak.
Had eiser in de gelegenheid moeten worden gesteld om afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit?
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten wachten met het nemen van een besluit om hem in de gelegenheid te stellen afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit. Door daar niet op te wachten, handelt verweerder in strijd met artikelen 8 en 13 van het EVRM. Anders dan verweerder en de voorlopige voorzieningenrechter [18] , meent eiser dat hij deze kwestie niet effectief aan de orde kan stellen in de onderhavige beroepsprocedure omdat het besluit tot intrekking van zijn Nederlanderschap al is genomen. Subsidiair voert eiser aan dat hij op grond van het Staatloosheidsverdrag in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te kiezen welke nationaliteit hij wilde behouden. Dat verweerder het Nederlanderschap niet kon intrekken als eiser afstand had gedaan van zijn Turkse nationaliteit is niet relevant. Door eiser niet in de gelegenheid te stellen afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit misbruikt hij zijn bevoegdheid tot het nemen van een besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in de onderhavige procedure aan de orde kan stellen dat verweerder had moeten wachten met het nemen van een besluit totdat hij afstand had gedaan van zijn Turkse nationaliteit. Deze beroepsgrond ziet immers op de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met artikelen 8 en 13 van het EVRM heeft gehandeld door niet met de besluitvorming te wachten totdat eiser afstand had gedaan van zijn Turkse nationaliteit. Uit jurisprudentie van het EHRM [19] blijkt dat het recht op nationaliteit niet is verankerd in het EVRM of de Protocollen en dat intrekking van een nationaliteit niet op zichzelf in strijd is met het EVRM. [20] De rechtbank is niet bekend met jurisprudentie van het EHRM waaruit blijkt dat een persoon het recht heeft om te kiezen welke nationaliteit hij wil behouden en dat verweerder gehouden zou zijn de besluitvorming aan te houden opdat deze persoon afstand kan doen van zijn andere nationaliteit en daarmee intrekking kan voorkomen.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het nemen van een besluit. Op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN kan verweerder het Nederlanderschap intrekken van een persoon die – zoals in het geval van eiser – onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie en medeplegen aan het voorbereiden van een terroristisch misdrijf. De veroordeling van eiser is op 12 juli 2022 onherroepelijk geworden. Dat verweerder daaropvolgend heeft beslist om het Nederlanderschap van eiser in te trekken, ligt binnen zijn wettelijke bevoegdheid. Nergens blijkt uit dat verweerder deze bevoegdheid heeft aangewend met een ander doel dan waarvoor het is verleend. Verweerder heeft eiser op 26 januari 2023 [21] geïnformeerd over zijn voornemen om het Nederlanderschap van eiser in te trekken. Eiser is vervolgens een procedure gestart om afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit. Dat eiser van plan was afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit en hiertoe inmiddels zelfs een procedure was gestart, betekent niet dat verweerder alleen daarom al niet langer mocht over gaan tot het nemen van een besluit. Er was immers nog geen sprake van een situatie zoals bedoelt in artikel 14, achtste lid, van de RWN. Daarnaast staat in het Staatloosheidsverdrag geen rechtsregel waaruit volgt dat verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen om te kiezen welke nationaliteit hij wilde behouden (omdat verweerder voornemens is om het Nederlanderschap in te trekken). De Schutznorm waar eiser op wijst is bedoeld om een persoon met een enkele nationaliteit (en een staat) te beschermen tegen staatloosheid. Hieruit volgt niet dat een persoon met meerdere nationaliteiten in staat moet worden gesteld te kiezen welke nationaliteit hij wenst te behouden. Dat de Nederlandse overheid er destijds niet voor zou hebben gekozen om artikel 8, derde lid, sub a en onder ii, van het Staatloosheidsverdrag van toepassing te laten zijn, is niet relevant. Hieruit volgt geenszins dat verweerder had moeten wachten totdat eiser daadwerkelijk afstand van zijn Turkse nationaliteit had gedaan.
Ne bis in idem
7. Eiser voert aan dat sprake is van strijd met het verbod op dubbele bestraffing, omdat uit de veroordeling voor een terroristisch misdrijf semiautomatisch een intrekking van het Nederlanderschap volgt.
8. Uit bestendige jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt kort samengevat dat de intrekking van het Nederlanderschap geen punitieve sanctie is en dus niet in strijd is met het verbod op dubbele bestraffing. [22] De rechtbank ziet in de gronden die eiser heeft aangevoerd geen reden om anders te oordelen.
Had verweerder moeten afzien van de intrekking van het Nederlanderschap?
9. Eiser voert in dit kader aan dat verweerder moet aantonen dat hij nog steeds een actuele bedreiging vormt voor de nationale veiligheid en/of openbare orde. [23] Eiser voert verder aan dat verweerder moet onderzoeken in hoeverre eiser de delicten onder invloed van zijn autismespectrumstoornis, omdat sprake is van een belastend besluit. Verder benadrukt eiser dat uit de reclasseringsrapportages blijkt dat het recidiverisico laag is. Ook dat eiser in Nederland een Hbo-opleiding volgde, een partner heeft en in Nederland een gunstige toekomst tegemoet ging, zijn bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe had moeten leiden af te zien van de intrekking van het Nederlanderschap. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunten op een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant [24] en stelt daarbij dat verweerder ook in zijn geval niet inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de door hem aangevoerde stellingen en concrete gegevens onvoldoende zijn om de belangenafweging in zijn voordeel uit te laten vallen.
9.1.
De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De ruimte die verweerder heeft om af te zien van de intrekking is beperkt. De discretionaire ruimte is nader ingevuld door artikel 68a van het BvvN. Uit deze bepaling volgt dat verweerder bij de intrekking van het Nederlanderschap onder meer rekening houdt met (a) de gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en (b) zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiser. Omdat intrekking van de Nederlandse nationaliteit van eiser tot gevolg heeft dat hij het Unieburgerschap verliest, heeft verweerder beoordeeld of de intrekking evenredig is. Bij deze evenredigheidsbeoordeling moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor eiser en zijn gezinsleden. In dit verband moet met name nagegaan worden of het verlies van de rechten van het Unieburgerschap gerechtvaardigd is in het licht van de ernst van het gedrag van eiser en het tijdsverloop tussen de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit en de intrekking daarvan.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en dat de intrekking van het Nederlanderschap niet wegens zeer bijzondere omstandigheden achterwege moest blijven. Niet ten onrechte stelt verweerder dat de door eiser naar voren gebrachte belangen om het Nederlanderschap en Unieburgerschap te behouden niet opwegen tegen het belang van verweerder bij het intrekken van het Nederlanderschap wegens de geschonden essentiële belangen. Hierbij heeft verweerder voorop mogen stellen dat eiser is veroordeeld voor terroristische misdrijven, die tot de zwaarste categorie van misdrijven gerekend worden. Die veroordelingen brengen in beginsel mee dat de band tussen eiser en Nederland niet langer kan bestaan. Met de intrekking van het Nederlanderschap wordt dus tot uitdrukking gebracht dat deze band is verbroken. De rechtbank overweegt dat actualiteit van het gevaar geen vereiste is voor de intrekking van het Nederlanderschap. [25] De actualiteitstoets maakt slechts deel uit van de belangenafweging en beperkt zich tot de vraag of eiser gelet op de door hem aangevoerde omstandigheden, aannemelijk heeft gemaakt dat hij gederadicaliseerd is en daarmee geen gevaar meer vormt voor de nationale veiligheid. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt mogen stellen dat eiser in het gehoor van 21 maart 2023 niet de indruk wekt dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en gedragingen. Daarnaast volgt uit het rapport van Pro Justitia van 12 maart 2020 juist dat eiser weinig zicht heeft gegeven op zijn overwegingen en motieven, dat de deskundige niet langer kan concluderen dat het risico op gewelddadig extremisme laag is, en dat er geen betrouwbaar antwoord kan worden gegeven op de vraag hoe hoog dit risico dan wel is. Dat verweerder moet onderzoeken in hoeverre eiser de misdrijven heeft gepleegd onder invloed van zijn autismespectrumstoornis wordt niet gevolgd. Het is aan eiser om omstandigheden aannemelijk te maken die volgens hem moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Eiser heeft geen stukken ingebracht die een ander beeld laten zien dan het rapport van Pro Justitia. Verweerder heeft er daarom op mogen wijzen dat uit het arrest van het Hof en de rapporten van Pro Justitia niet blijkt dat de gepleegde misdrijven kunnen worden toegerekend aan zijn milde autismespectrumstoornis. Bovendien ziet de rechtbank vooralsnog niet in dat een mogelijk verband tussen de (onbehandelde) stoornis en de misdrijven in het voordeel van eiser zal meewegen. De relatief goede reclasseringsvooruitzichten heeft verweerder onvoldoende bijzonder mogen vinden om van intrekking van het Nederlanderschap af te zien. Dit geldt eveneens voor de omstandigheden dat eiser een Hbo-opleiding volgde, een Nederlandse partner heeft en in Nederland mogelijk een gunstige toekomst tegemoet ging.
9.3.
Tijdens de zitting is de beroepsgrond van eiser over de Associatieovereenkomst nader toegelicht. Eiser heeft er met name op gewezen omdat het doel van de Associatieovereenkomst is het nader brengen van de banden van Turkije en de Europese Unie en dat het onderhavige besluit daar geen blijk van geeft. Naar het oordeel van de rechtbank worden de rechten van eiser uit de Associatieovereenkomst echter niet geraakt door de intrekking van eisers Nederlandse nationaliteit en evenmin door het verlies van zijn Unieburgerschap.
Het terugkeerbesluit en inreisverbod (SGR 23/8801)
10. De rechtbank stelt allereest vast dat eiser zijn beroepsgrond dat het beroep moet worden doorgezonden om als bezwaar te worden behandeld tijdens de zitting heeft laten vallen. De rechtbank beperkt zich tot bespreking van de overige gronden die in beroep zijn aangevoerd.
10.1.
Eiser is het niet eens met het uitgevaardigde inreisverbod van 20 jaren. Eiser heeft aangevoerd dat hij het door het Hof bewezenverklaarde niet bestrijdt. Hij vindt wel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een actueel gevaar voor de nationale veiligheid vormt. Verweerder moet tenminste aan de AIVD vragen om een rapport op te stellen, omdat de reclasseringskansen van eiser positief zijn. Ten onrechte hecht verweerder geen waarde aan het VERA-2R onderzoek, waaruit blijkt dat er nauwelijks sprake is van een verhoogd risico op geweld vanuit extremistische motieven. Uit rapportages blijkt dat zijn reclassering voorspoedig gaat. Ten onrechte trekt verweerder de brief van LSE Forza van 19 december 2022 in twijfel. Verder stelt eiser dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gebruikt en dat ten onrechte niet is gemotiveerd dat eiser niet de waarden zoals omschreven in artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) respecteert.
11. Voor het antwoord op de vraag of een vreemdeling een actueel gevaar is voor de nationale veiligheid, is de verdenking of veroordeling van een als misdrijf strafbaar gesteld feit van belang. Ook de aard en ernst van dat feit en het tijdsverloop sinds dat feit werd gepleegd zijn van belang. De uitzonderlijke ernst van het feit kan ertoe leiden dat de dreiging ook na een betrekkelijk lang tijdsverloop nog actueel is. Als dat ervan getuigt dat de vreemdeling nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het VEU bedoelde fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en de mensenrechten aantast, kan dat ook leiden tot de conclusie dat de dreiging nog actueel is. Ook spelen het gedrag en de houding van een vreemdeling sinds het plegen van het feit een rol. Dit volgt uit de uitspraak van 1 juni 2023 [26] , waarin de Afdeling voor het toetsingskader is aangesloten bij wat zij in de uitspraken van 26 september 2022 [27] , heeft overwogen naar aanleiding van het arrest van het Hof van 2 mei 2018, K. en H.F. [28]
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom eiser een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat eiser bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam en vervolgens bij arrest van het Hof is veroordeeld wegens het medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie en het medeplegen van de voorbereiding van een terroristisch misdrijf. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat terroristische misdrijven behoren tot de zwaarste categorie misdrijven en dat de bedreiging die van betrokkenheid bij terroristische daden uitgaat lang tot zeer lang actueel blijft. [29] Verweerder mocht ook hetgeen bij de strafrechtelijke veroordeling is overwogen in aanmerking nemen, waaronder eisers deelname aan trainingskampen, de omstandigheid dat hij op ribaat (grensbewaking) is geweest en zich ‘aldus beschikbaar heeft gesteld voor en een bijdrage [heeft] geleverd aan de gewapende strijd, althans deze [heeft] ondersteund’ en de chatgesprekken die op eisers telefoon zijn aangetroffen. Ook mocht verweerder betrekken wat eiser tijdens de hoorzitting van 21 maart 2023 heeft verklaard. Verweerder heeft verder mogen vinden dat eiser tijdens de hoorzitting de indruk wekt dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en gedragingen en dat wat er in Syrië is gebeurd hem is overkomen. Zo heeft eiser verklaard dat hij naïef en dom is geweest, dat hij dacht dat hij niets fout deed en dat hij enkel naar Syrië is gegaan omdat hij zijn vriend miste.
12.1.
Anders dan eiser meent, was verweerder niet verplicht om een rapport bij de AIVD op te vragen waaruit zou moeten blijken of eiser (nog) een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt. Zoals uit de vorige overweging blijkt, heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom hij daar van uitgaat. Het is daarom aan eiser om te weerleggen dat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt. [30] Eiser is daar niet in geslaagd. De rapporten van Pro Justitia waar eiser op wijst hebben niet de waarde die eiser eraan geeft. In de rapporten concluderen de deskundigen dat er geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de strafbare feiten en eisers stoornis. Vermoedelijk van veel grotere invloed zijn de overtuigingen van eiser. In het laatste rapport van 12 maart 2020 stelt de deskundige verder dat niet langer kan worden geconcludeerd dat het risico op gewelddadig extremisme laag is en dat geen betrouwbaar antwoord kan worden gegeven op de vraag hoe hoog het risico dan wel is. Dit komt doordat eiser juist weinig zicht heeft gegeven op zijn overwegingen en motieven. Verweerder heeft dus niet de waarde aan het aanvankelijke VERA-2R onderzoek hoeven hechten die eiser er aan geeft. Verweerder heeft verder de overwegingen van het Hof over de proeftijd die eiser is opgelegd niet in het voordeel van eiser hoeven uitleggen. In tegendeel, eiser is juist een forse proeftijd van drie jaar opgelegd, waarbij het Hof heeft overwogen dat er nog veel moet gebeuren op het gebied van begeleiding en behandeling. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de reclasseringsrapporten, de brief van LSE, en de goede weg die eiser na zijn vrijlating lijkt te zijn ingeslagen onvoldoende zijn om anders te oordelen. Daarbij betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de bedreiging die van betrokkenheid bij terroristische daden uitgaat lang tot zeer lang actueel blijft. Ook is relevant dat eiser (een deel van) de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld nog steeds ontkent en geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor wat er is gebeurd. Ook geeft hij niet alsnog inzicht in wat hem destijds heeft bewogen, noch verklaart hij over hoe hij inmiddels tot andere inzichten is gekomen. Hij verklaart slechts dat hij naïef en dom was en dacht dat hij niets fout deed. Daar komt bij dat zijn stelling in het beroepschrift dat hij het door het Hof bewezenverklaarde niet bestrijdt niet strookt met eisers verklaringen tijdens de hoorzitting van 21 maart 2023. Ten aanzien van de brief van LSE heeft verweerder eisers verklaringen van de hoorzitting van 21 maart 2023 mogen betrekken. Het had op de weg van eiser gelegen om nadere uitleg hierover te geven indien verweerder een verkeerd beeld heeft van zijn verklaringen.
Evenredigheidsbeoordeling en artikel 8 van het EVRM
13. Eiser heeft aangevoerd dat het uitvaardigen van een inreisverbod niet noodzakelijk en onevenwichtig is, omdat er een andere manier bestaat om de nationale veiligheid te waarborgen en er onvoldoende rekening mee is gehouden dat eiser de strafbare feiten heeft gepleegd onder invloed van een geestelijke stoornis (autisme).
13.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hij geen minder vergaande maatregelen kan nemen om de nationale veiligheid te waarborgen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en is een gevaar voor de nationale veiligheid. Daarom moet de verweerder op grond van de Vw 2000 in beginsel een terugkeerbesluit nemen en een inreisverbod uitvaardigen. De stelling dat verweerder ten onrechte de autismespectrumstoornis van eiser niet of onvoldoende heeft betrokken, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet gebleken dat dit (in relevante mate) van invloed op eiser is geweest en op het plegen van de strafbare feiten. Daar komt bij dat als dit wel zou vaststaan niet valt in te zien hoe deze omstandigheid het gevaar zou verminderen, temeer nu de stoornis onbehandeld voortbestaat.
14. Eiser heeft in het kader van artikel 8 van het EVRM ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft betrokken dat hij de misdrijven heeft gepleegd onder invloed van zijn geestelijke stoornis. Ter onderbouwing wijst eiser op twee uitspraken van het EHRM [31] en op het reclasseringsrapport van 1 maart 2023. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij enkel wordt geconfronteerd met de intrekking van zijn Nederlandse nationaliteit omdat hij meerdere nationaliteiten heeft. Dit moet in de belangenafweging worden betrokken en daarom moet eiser een verblijfsrecht worden verleend. Ook wijst eiser er op dat hij in Nederland is geboren en heeft gewoond en dat er geen sprake is van ‘very weighty reasons’ om hem verblijf in Nederland te weigeren en tegen hem een inreisverbod uit te vaardigen. Tot slot wijst eiser er nog op dat hij een Nederlandse vrouw heeft die de Turkse taal niet machtig is en dat zij in Nederland een baan heeft.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat het uitgevaardigde inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle gestelde belangen kenbaar in de besluitvorming heeft betrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het algemeen belang van de openbare orde en de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten zwaarder weegt dat eisers persoonlijke belang bij een ongestoord familie- en gezinsleven of privéleven in Nederland.
14.2.
Verweerder heeft in de belangenafweging over eisers familie- en gezinsleven zwaar gewicht mogen toekennen aan de strafrechtelijke veroordeling van eiser. Verder heeft verweerder betrokken dat niet is gebleken dat eiser bijzonder afhankelijk is van zijn in Nederland woonachtige zus of dat eiser zich niet in Turkije kan vestigen. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser vanaf zijn geboorte grotendeels in Nederland heeft gewoond en de Nederlandse nationaliteit heeft gehad. Tot slot heeft verweerder betrokken dat eiser in Turkije kan gaan werken en dat eiser en zijn echtgenote hun familie- en gezinsleven in Turkije kunnen uitoefenen. Overigens is na de besluitvorming gebleken dat eiser sinds zijn verblijf in Turkije per juli 2023 een baan heeft gevonden en dat zijn echtgenote bij hem woont en de Turkse taal leert.
14.3.
Ten aanzien van eisers privéleven heeft verweerder in de belangenafweging ook zwaar gewicht toegekend aan de veroordeling van eiser. Ook hier heeft verweerder betrokken dat eiser vanaf zijn geboorte grotendeels in Nederland heeft gewoond en de Nederlandse nationaliteit heeft gehad. Verweerder heeft betrokken dat hij vaker in Turkije heeft verbleven, de taal voldoende machtig is en dat er familieleden wonen. Ook zijn – inmiddels – echtgenote zou zich bij hem kunnen voegen en het contact met familieleden en vrienden kan eiser voortzetten. Verweerder heeft gevonden dat uit de veroordeling niet blijkt dat eiser een sterke band heeft met de (waarden van) de Nederlandse samenleving.
14.4.
Verweerder heeft niet in de belangenafwegingen hoeven te betrekken dat eiser de misdrijven heeft gepleegd onder invloed van de autismespectrumstoornis en heeft ter motivering kunnen wijzen op het arrest van het Hof. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen reeds is overwogen op dit punt. Voor zover eiser in dit kader aanvoert dat sprake is van discriminatie, omdat hij meerdere nationaliteiten had, verwijst de rechtbank naar de rechtsoverwegingen waarin zij heeft geoordeeld dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met het verbod van discriminatie.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2024 inzake SGR 24/9643 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2023 inzake SGR 23/8801 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, voorzitter, en mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. M. Garabitian, leden, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover gedaan in de zaak SGR 24/9643, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit zelfde geldt ook voor zover de uitspraak is gedaan in de zaak SGR 23/8801, met dien verstande dat daartegen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep kan worden ingesteld.

Voetnoten

1.Deze zaak staat ook bekend onder het zaaknummer NL23.22713. In de uitspraak houdt de rechtbank het zaaknummer SGR 23/8801 aan.
2.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
3.Arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:454.
4.Artikel 140a, eerste lid, en artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
5.Uitgereikt op 11 juli 2023.
6.Artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
8.Uitspraak op een voorlopige voorziening hangende bezwaar van rechtbank Rotterdam van 11 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3939. Uitspraak op het beroep van rechtbank Rotterdam van 7 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:1865. Uitspraak op het hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1575.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10.Eiser wijst op artikel 14 van het EVRM, artikel 17 van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN), artikel 9 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid (Staatloosheidsverdrag), artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO dan wel IVBPR) en artikelen 5, aanhef en onder a en onder d, sub drie, van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (ICERD).
11.Eiser wijst op artikel 9 van de Associatieovereenkomst.
12.Uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 24 mei 2016, 38590/10, ECLI:CE:ECHR:2016:0524JUD003859010 (
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
15.Zoals de uitspraak van de ABRvS van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3045, uitspraak van de rechtbank van 14 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5779, en de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4599.
16.Ter onderbouwing dat het HvJEU bevoegd is om zich hierover uit te laten verwijst eiser naar deze arresten: arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 29 april 2025, C-181/23 [ECLI:EU:C:2025:283]. Het arrest van het HvJEU van 2 maart 2010, C-125/08 [ECLI:EU:C:2010:104] (
17.Uitspraak van de ABRvS van 11 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2628.
18.Uitspraak rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7293.
19.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
20.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het EHRM van 21 juni 2016, 76136/12, ECLI:CE:ECHR:2016:0621JUD007613612 (
21.Het voornemen van 18 januari 2023 is op 26 januari 2023 in persoon aan eiser uitgereikt.
22.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3045, r.o. 4 tot en met 4.5.
23.Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser naar de ontvankelijkheidsbeslissing van het EHRM van 3 maart 2022, 27801/19, ECLI:CE:ECHR:2022:0201DEC002780119 (
24.Uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6560.
25.Zie de uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2458.
26.ECLI:NL:RVS:2023:2138, onder 2.1.
28.ECLI:EU:C:2018:296.
29.Uitspraak van de ABRvS van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3654.
30.Uitspraak van de ABRvS van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3046.
31.Uitspraak van het EHRM van 7 december 2021, app. no. 57467/15