ECLI:NL:GHARL:2025:4709

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
200.345.826
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de afnemer hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin Dexia Nederland B.V. werd vrijgesteld van enige schadevergoeding aan de afnemer. De afnemer stelde dat hij door een tussenpersoon was geadviseerd bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst, terwijl deze tussenpersoon niet over de vereiste vergunning beschikte. De kantonrechter oordeelde dat de afnemer niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van specifiek financieel advies, en verklaarde dat Dexia aan al haar verplichtingen had voldaan. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen en de kennis van Dexia over deze werkwijze in overweging nam. Het hof concludeerde dat Dexia wist of moest weten dat de tussenpersoon de afnemer had geadviseerd, en dat dit in strijd was met de regelgeving. Het hof oordeelde dat de vergoedingsplicht van Dexia volledig in stand blijft, en dat het beroep op eigen schuld van de afnemer niet opgaat. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van het verjaringsverweer van Dexia.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.826
zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Almelo, 9249621
arrest van 29 juli 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna (in mannelijk enkelvoud): de afnemer
advocaat: mr. J.B. Maliepaard
tegen
Dexia Nederland B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: Dexia
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De afnemer heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de kantonrechter) op 2 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: het bestreden vonnis). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het herstelexploot
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat over één effectenleaseovereenkomst (hierna: de effectenleaseovereenkomst) die via een tussenpersoon (Pluspunt Hoevelaken B.V., hierna: de tussenpersoon) tot stand is gekomen tussen Dexia en de afnemer. Centraal staat de vraag of de afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door de afnemer geleden schade volledig te vergoeden.
2.2.
Dexia heeft bij de kantonrechter gevorderd een verklaring voor recht dat Dexia met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de afnemer is verschuldigd, alsmede een veroordeling van de afnemer in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter heeft overwogen dat de afnemer niet voldoende onderbouwd heeft dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van de afnemer gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Dat sprake is geweest van strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995) kan daarom niet worden aangenomen, zo oordeelde de kantonrechter. Verder oordeelde de kantonrechter dat Dexia geen aanspraak had op de contant gemaakte resterende termijnen zoals die in de eindafrekening van Dexia waren vermeld. De afnemer heeft, aldus de kantonrechter, jegens Dexia daarom aanspraak op vergoeding van een bedrag dat hij vanwege de door Dexia in rekening gebrachte resterende termijnen (mogelijk) te veel aan Dexia heeft voldaan. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia niets meer aan de afnemer verschuldigd is nadat en indien is overgegaan tot betaling van de schadevergoeding zoals die in het vonnis is omschreven. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, en het door Dexia meer of anders gevorderde is afgewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vorderingen van Dexia opnieuw.
2.4.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
2.5.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de weergave van de vorderingen van Dexia, en de grondslagen daarvan. Deze weergave is in hoger beroep niet bestreden.
2.6.
In hoger beroep heeft de afnemer grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van de vorderingen van Dexia.
2.7.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van de door de afnemer aangevoerde grieven en tot verwerping van het hoger beroep van de afnemer. In incidenteel hoger beroep heeft Dexia gevorderd het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de vorderingen van Dexia alsnog onvoorwaardelijk toe te wijzen.

3.Het oordeel van het hof

Advisering door de tussenpersoon en wetenschap Dexia
3.1.
De afnemer heeft aangevoerd dat, anders dan de kantonrechter oordeelde, de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst vergunningsplichtig advies aan de afnemer heeft gegeven en dat Dexia wist of behoorde te weten van dergelijke advisering door de tussenpersoon.
3.2.
Niet in geschil is dat de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en de afnemer tot stand is gekomen door tussenkomst van de tussenpersoon die in het kader van zijn beroep of bedrijf als bemiddelaar optrad. Daarmee is de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van (het destijds geldende) artikel 1b onder 1 Wte (oud). De tussenpersoon had geen vergunning zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 Wte (oud), om als effectenbemiddelaar diensten aan te bieden.
3.3.
De afnemer heeft gesteld op welke wijze de tussenpersoon in zijn specifieke geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst en gesteld dat dit neerkomt op vergunningplichtige advisering. De afnemer heeft ook aangevoerd dat de handelwijze van de tussenpersoon in dit geval overeenstemt met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen in het algemeen, dat die werkwijze als vergunningplichtig adviseren moet worden aangemerkt en dat de gebruikelijke werkwijze bij Dexia bekend was. Volgens de afnemer was Dexia (daarom) ook bekend met de advisering in dit geval, of behoorde zij dat te zijn.
Juridisch kader
3.4.
Een effectenbemiddelaar die mogelijk cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling, wordt ook cliëntenremisier genoemd. Een tussenpersoon die geen vergunning had zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 Wte (oud), om als effectenbemiddelaar diensten aan te bieden, kon aanspraak maken op de generieke vrijstelling van artikel 12 lid 1 Vrijstellingsregeling Wte (oud) om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling zoals Dexia, die zelf over een vergunning beschikte. De reden van deze vrijstelling was dat de instelling bij wie de cliënt werd aangebracht, zelf al aan toezicht was onderworpen, dan wel daarvan was vrijgesteld. Het stond de tussenpersoon als cliëntenremisier niet vrij om zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Dexia’s andersluidende betoog dat het geven van beleggingsadvies in combinatie met het aanbrengen van cliënten naar Europees recht niet vergunningplichtig was, slaagt niet. [2] Artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 verbood Dexia om een effectenleaseovereenkomst met een klant aan te gaan indien zij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens als financieel adviseur was opgetreden. Het eerder geldende artikel 25 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 kwam materieel overeen met artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. [3] Handelen in strijd met dit verbod is onrechtmatig. Het contracteren in weerwil van dit verbod moet Dexia in een dergelijk geval bij de toepassing van artikel 6:101 BW zwaar worden aangerekend. Bij effectenleaseovereenkomsten die op deze manier tot stand zijn gekomen, is de inhoud van het advies niet meer van belang, evenmin als een eventueel eigen inzicht van de klant in het aan te schaffen product. Dexia had de klant immers hoe dan ook moeten weigeren. De billijkheid eist dan in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de reeds betaalde rente, aflossing en kosten. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de effectenleaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last vormden. [4]
3.5.
Kortom, voor de beantwoording van de vraag of de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, moet worden beoordeeld of: (i) de klant voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door de tussenpersoon in de uitoefening van zijn bedrijf is geadviseerd, en (ii) of Dexia dit wist of behoorde te weten.
3.6.
Het hof verwijst verder voor het toepasselijke juridisch kader naar de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2022 en 9 juni 2023. [5] In het bijzonder heeft de Hoge Raad in deze arresten geoordeeld dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon dient te worden gevonden door vast te stellen van welke – als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren – activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht. [6] De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald: [7]
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
Verder heeft de Hoge Raad (nader) overwogen dat voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, van belang is of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [8]
Gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen
3.7.
Het hof ziet aanleiding eerst de stellingen van de afnemer en het verweer van Dexia over de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen te behandelen.
3.8.
De afnemer heeft zijn stellingen dat tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden en dat deze bij Dexia bekend was, onderbouwd met een aantal door hem overgelegde stukken. Daaruit volgt volgens de afnemer dat tussenpersonen steeds de situatie en de wensen van de klant in kaart brachten en in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voorstelden, en dat Dexia dat wist. In de arresten van dit hof van 11 februari 2025 [9] is uit die overgelegde stukken – onder meer teksten van de website van Dexia, jaarverslagen van Dexia, een memorandum van Dexia en uitlatingen van medewerkers van Dexia – geciteerd.
3.9.
Dexia heeft betwist dat tussenpersonen een vaste werkwijze hadden die erin bestond dat altijd vergunningplichtig werd geadviseerd en gewezen op gevallen waarin niet is komen vast te staan dat de tussenpersoon adviseerde. Volgens Dexia was de werkwijze van tussenpersonen veelvuldig beperkt tot het doen van algemene aanprijzingen zonder advisering, zodat Dexia ook niet wist of behoefde te weten dat werd geadviseerd en ook geen aanleiding had daarnaar verder onderzoek te doen.
3.10.
In de hiervoor bedoelde arresten van dit hof van 11 februari 2025 is, samengevat, overwogen dat Dexia in die zaken de strekking van deze stukken onvoldoende heeft weerlegd. In die arresten heeft dit hof geoordeeld dat uit de door de afnemer overgelegde producties voldoende volgt dat tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden die neerkomt op vergunningplichtige advisering in de in 3.6 bedoelde zin. In die arresten is verder geoordeeld dat uit de door de afnemer overgelegde stukken ook volgt dat Dexia, die er destijds voor heeft gekozen voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, bekend was met die gebruikelijke werkwijze en dat het verweer dat tussenpersonen zich in veel zaken onthielden van het geven van advies, onvoldoende is om tot een andere conclusie te komen. In de onderhavige zaak heeft de afnemer grotendeels diezelfde producties overgelegd, althans producties die tot dezelfde conclusie leiden. Dexia heeft in de onderhavige zaak geen andere of nadere verweren gevoerd die tot een ander oordeel leiden. Aan (tegen)bewijslevering wordt niet toegekomen.
3.11.
Het hof ziet de voorgaande overwegingen en conclusies overigens bevestigd in een reeks aan recente arresten van dit hof en andere hoven waarin is beslist dat vele tussenpersonen vergunningplichtig adviseerden en Dexia daarmee bekend was of moest zijn. Te wijzen valt op de arresten over Spaar Select, [10] NBG Finance, [11] All Personal Finance Center, [12] Alpha Emergo, [13] SpaarAdvies, [14] Spaarkrediet Centrale, [15] Thuisadvies, [16] VerzekeringsAdvies Holland [17] en [naam1] Kredieten. [18] Ook daaruit volgt dat sprake was van een bij Dexia bekende gebruikelijke werkwijze die neerkwam op vergunningplichtig adviseren. Ook in het licht van die jurisprudentie heeft Dexia onvoldoende toegelicht dat geen sprake was van een gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen die neerkwam op advisering.
Advisering door de tussenpersoon in dit geval
3.12.
In de onderhavige zaak heeft de afnemer een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de tussenpersoon in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst. Zie onder meer onder randnummers 13-17 (‘Advisering door de tussenpersoon’) van de conclusie van antwoord, en onder randnummers 8-15 van de memorie van grieven in principaal appel (‘Feiten van de zaak’). De stellingen van de afnemer komen, samengevat, op het volgende neer. De afnemer heeft een autorijschool gehad en hij kwam destijds via het vakblad voor autorijscholen in aanraking met de tussenpersoon. De afnemer heeft telefonisch contact opgenomen met de tussenpersoon, en daarbij is een afspraak gemaakt voor een persoonlijk adviesgesprek. Dat gesprek heeft plaatsgevonden bij de stand van de tussenpersoon op de Rijschoolbeurs te Hoevelaken. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur zich gepresenteerd als een deskundig adviseur op financieel gebied. De adviseur informeerde bij de afnemer naar zijn wensen. De afnemer gaf hierop aan graag extra te willen sparen om zijn pensioen aan te vullen en om verdere extra financiële reserves op te bouwen. Naar aanleiding hiervan is de afnemer door de tussenpersoon geadviseerd om een specifiek effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de tussenpersoon geschikt voor de situatie van de afnemer. De afnemer heeft op het advies van de tussenpersoon vertrouwd en heeft dit advies opgevolgd. Vervolgens is de afnemer de effectenleaseovereenkomst aangegaan, aldus de afnemer. Volgens de afnemer sluit deze bemiddeling aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen.
3.13.
Voorop staat dat de door de afnemer geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, indien deze komt vast te staan, in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 moet worden gekwalificeerd als advisering. Het hof verwerpt daarmee het verweer van Dexia dat de door de afnemer gestelde betrokkenheid niet als advisering in de zin van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 kan worden aangemerkt.
3.14.
Dexia heeft de stellingen van de afnemer over de wijze waarop de tussenpersoon in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst betwist en heeft getracht (de betekenis van) de stellingen en producties van afnemer over die bemiddeling te relativeren, maar zij heeft dat niet (voldoende concreet) onderbouwd, met name niet met een toelichting over de gang van zaken in dit specifieke geval.
3.15.
Naar het oordeel van het hof sluit de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen aan bij de concrete stellingen van de afnemer over hoe de tussenpersoon in zijn geval heeft gehandeld. In het licht van die gebruikelijke werkwijze heeft de afnemer zijn stelling dat de tussenpersoon hem heeft geadviseerd, voldoende gemotiveerd. Het had op de weg van Dexia gelegen om concreet aan te voeren en toe te lichten dat en op welke wijze in onderhavig geval of door deze specifieke tussenpersoon is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van de afnemer onvoldoende. Aan (tegen)bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat Dexia geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. [19]
3.16.
De stelling van Dexia dat hiermee een verzwaarde stelplicht op Dexia komt te liggen, waaraan zij onmogelijk zou kunnen voldoen, wordt door het hof verworpen. Zoals hiervoor is overwogen, was Dexia er destijds mee bekend dat tussenpersonen doorgaans, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die tussenpersonen als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. Het had daarom in het kader van de verplichtingen van Dexia ingevolge artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met de afnemer navraag te doen bij de tussenpersoon wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was geweest. Zo had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de effectenleaseovereenkomst met de afnemer kon en mocht aangaan. Anders dan Dexia betoogt, kon het inwinnen van deze informatie redelijkerwijs van haar verlangd worden omdat deze zich in haar domein bevond. Dexia heeft een dergelijk onderzoek kennelijk niet verricht, althans zij heeft hieromtrent niets gesteld. De gevolgen van dit nalaten, dat meebrengt dat Dexia in onderhavige zaak nu kennelijk niet meer in staat is om te onderbouwen dat er geen advies is verleend of dat de werkwijze van de tussenpersoon afweek van de gebruikelijke, komen voor risico van Dexia.
3.17.
Hiermee komt als onvoldoende gemotiveerd betwist vast te staan dat de afnemer, voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst, een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan daarvan heeft gekregen van de tussenpersoon in de uitoefening van zijn bedrijf, waarbij de tussenpersoon de reikwijdte van zijn vrijstelling van de vergunningplicht heeft overschreden.
Wetenschap bij Dexia
3.18.
De afnemer heeft gesteld dat Dexia ook in dit geval bekend was of moest zijn met de advisering door de tussenpersoon. Dexia’s verweer op dit punt slaagt niet. In het licht van de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, waarmee Dexia bekend was, had het op de weg van Dexia gelegen concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat in dit concrete geval geen sprake was van advisering conform de gebruikelijke werkwijze en enige wetenschap daarvan dus ook niet aan de orde kan zijn, of waaruit volgt dat geen sprake was van wetenschap omdat de werkwijze van deze tussenpersoon afweek van de gebruikelijke. Bij gebreke daarvan komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan (tegen)bewijslevering wordt niet toegekomen. Daarbij komt dat Dexia, gelet op haar bekendheid met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen en haar verplichtingen op grond van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met de afnemer navraag had moeten doen bij de tussenpersoon wat de aard van zijn betrokkenheid was geweest. Zij had aldus behoren te weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering. Het hof ziet voorgaande overwegingen en conclusies bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 2023. [20] Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling of onjuist (gebleken) visie blijft in verhouding tot de afnemer voor rekening van Dexia. [21]
Slotsom advisering en wetenschap
3.19.
Dexia wist of moest weten dat de tussenpersoon de afnemer bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst heeft geadviseerd, terwijl hij niet over de daarvoor benodigde vergunning beschikte. Door toch met de afnemer de effectenleaseovereenkomst aan te gaan, heeft Dexia in strijd gehandeld met artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. In dit geval eist de billijkheid daarom dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, voor zowel de (eventuele) restschuld van de afnemer als voor de door deze betaalde rente, aflossing en kosten. Het beroep op eigen schuld gaat dan ook niet op.
3.20.
Het voorgaande betekent dat de eerste grief van de afnemer slaagt.
Verjaring
3.21.
Dexia heeft in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd dat de vordering van de afnemer is verjaard. De kantonrechter heeft dat verweer van Dexia verworpen (zie rov. 4.9 van het bestreden vonnis). Het hof zal dat verjaringsverweer, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, beoordelen.
3.22.
De afnemer heeft in de procedure bij de kantonrechter – naar aanleiding van het door Dexia bij repliek gedane beroep op verjaring – bij dupliek verklaard dat de verjaringstermijn vanaf 2005 steeds rechtsgeldig en tijdig is gestuit. Dexia heeft in eerste aanleg geen gelegenheid meer gehad om op die stelling te reageren, en Dexia heeft in dit hoger beroep niet (specifiek) op die stelling van de afnemer gereageerd. Het hof zal – gelet ook op het belang van hoor en wederhoor – partijen in de gelegenheid stellen zich gelijktijdig alsnog (uitdrukkelijk) bij akten over dit geschilpunt uit te laten. Het hof bepaalt dat partijen hun akten op voorhand uiterlijk 12 augustus 2025 aan elkaar sturen, zodat zij in de akte die zij bij het hof zullen indienen direct kunnen reageren op de inhoud van de akte van de andere partij.
3.23.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwijst de zaak naar de roldatum 26 augustus 2025 voor gelijktijdig door partijen te nemen akten zoals bedoeld onder 3.22;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, M. Schoemaker en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.

Voetnoten

1.Voor zover Dexia en/of de afnemer in hoger beroep bij de memorie als productie een memorandum of een reactie daarop hebben overgelegd, stelt het hof vast dat deze producties geen bewijsstuk of productie zijn in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder c van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar uitgebreide processtukken, met een uitvoerige toelichting op de standpunten, al dan niet onder verwijzing naar verdere bijlagen die bij deze producties zijn gevoegd. Voor het indienen van dergelijke processtukken, naast de memorie die de argumenten van Dexia en/of de afnemer bevat, bestaat geen ruimte. Bovendien is de maximumomvang van een memorie volgens het LPR 25 pagina’s. Overschrijding van die omvang – zoals door dit memorandum en de reactie daarop het geval is – vereist voorafgaande toestemming van het hof, die niet is gevraagd en dus ook niet is verleend. Een procespartij dient zijn bezwaren tegen de uitspraak in beginsel in zijn memorie gepreciseerd en gemotiveerd uiteen te zetten, niet door verwijzing naar een ander stuk. Op zo’n memorandum en de reactie daarop wordt daarom geen acht geslagen, met uitzondering van de daarbij overgelegde producties. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7324, rov. 2.2 en Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7752, rov. 1.2. Een eventueel bij de kantonrechter overgelegd en toegelaten memorandum en een reactie daarop behoren tot het procesdossier en zijn in de beoordeling betrokken.
2.Vergelijk Rechtbank Overijssel 20 juli 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2548, rov. 39 (met verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2018:8462, rov. 5.11), welk vonnis heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.10.15 en HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:880, rov. 3.2.1. Verwijzingen hierna naar artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 zijn ook een verwijzing naar het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995.
4.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.7.1 t/m 2.10.21 en HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:885, rov. 3.3.2.
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.10.1.
7.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.10.13.
8.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.10.16.
10.Onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6662, ECLI:NL:GHARL:2024:6663, ECLI:NL:GHARL:2024:6664 en Hof Den Bosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4081 (waarover Hoge Raad 17 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:716).
11.Onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7752, Hof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5850, Hof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2966, Hof Arnhem-Leeuwarden 26 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2210 en Hof Arnhem-Leeuwarden 14 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11384.
12.Ook handelend onder de naam Personal Finance Card en All Personal Finance Concept, zie Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:866.
13.Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10952.
14.Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10949.
15.Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8988.
16.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5851.
17.Ook handelend onder de naam Hypotheek Advies Groep, zie Hof Amsterdam 2 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1841.
18.Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:865.
19.HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK4841.
20.HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882, rov. 3.2.
21.HR 2 september 2016, ECLI:HR:2016:2012, rov. 4.13.