Conclusie
1.Inleiding
2.De zaak in het kort
eerste middelgaat over de wijze waarop de rechtbank heeft beoordeeld of de geluidsfragmenten onder het verschoningsrecht van de klager en de medeklager vallen. De
eerste deelklachtis gericht tegen de beoordeling van dit verschoningsrecht per afzonderlijk fragment van de geluidsbestanden. De
tweede deelklachthoudt in dat de rechtbank niet in het midden had mogen laten of het verschoningsrecht zich over alle delen van de geluidsbestanden uitstrekt. Beide klachten behoeven echter geen bespreking omdat de rechtbank in haar beschikking wel degelijk tot uitgangspunt neemt dat de geluidsbestanden in hun geheel onder het verschoningsrecht vallen (randnrs. 5.15-5.17). Ik merk verder nog op dat voor zover er al sprake was van een beoordeling per fragment, deze overeenkomstig het geldende beslisschema (en dus terecht) heeft plaatsgevonden in het kader van de vraag welke gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen (randnr. 5.18).
derde deelklachtricht zich met name tegen de overweging van de rechtbank dat de te verstrekken fragmenten niet tot ‘de kern van verschoningsrecht’ behoren. De rechtbank zou hiermee hebben miskend dat er niet zoiets bestaat als ‘een beetje verschoningsgerechtigd’: gegevens vallen wel of niet onder het verschoningsrecht, aldus de steller van het middel. In mijn bespreking zet ik uiteen dat en waarom de rechtbank, in het kader van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, de inhoud van de betreffende gegevens (wel degelijk) heeft mogen relateren aan de reden voor het bestaan van dat recht, namelijk dat iedereen zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde tot de verschoningsgerechtigde kan wenden voor bijstand en advies (randnrs. 5.19-5.23). Ten slotte wordt tevergeefs geklaagd over een aantal feitelijke vaststellingen (randnrs. 5.24-5.25).
tweede middelis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het belang van het verschoningsrecht. Het middel omvat vier deelklachten. De
eerste deelklachtheeft betrekking op het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat de belangen van de in deze zaak betrokken cliënt zich niet tegen doorbreking van het verschoningsrecht verzetten. Ik acht dit oordeel echter niet onbegrijpelijk, mede gelet op de omstandigheid dat door de klager niets is aangevoerd over andere belangen dan het algemene belang dat met het verschoningsrecht is gemoeid (randnrs. 6.2-6.6). De
tweede deelklachtricht zijn pijlen op de overwegingen van de rechtbank over de aard en ernst van de jegens de klager aangenomen verdenking. De eerste drie onderdelen van de klacht berusten op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking (randnrs. 6.7-6.12). In het vierde onderdeel van de deelklacht wordt betoogd dat de rechtbank geen verdenking heeft kunnen aannemen omdat het onderzoek van de deken van de orde van advocaten geen aanwijzingen voor strafbare feiten heeft opgeleverd. Ik ga nader in op de wettelijke taakverdeling tussen de deken van de orde en het openbaar ministerie en concludeer dat het openbaar ministerie zich eigenstandig, met behulp van een opsporingsonderzoek, een oordeel dient te vormen of er reden bestaat tot een strafvervolging en dat het onderzoek van de deken voor de rechtbank geen reden hoefde te zijn om de verdenking ongegrond te verklaren (randnrs. 6.13-6.19). Bij het laatste onderdeel van deze deelklacht komt aan de orde dat de rechtbank steeds een tweetal (alternatieve) verdenkingen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd (randnr. 6.20). De
derde deelklachtkomt erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat zij moet onderzoeken of de gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Dat dit het geval zou zijn, vermag ik echter niet in te zien (randnr. 6.22-6.23). De
vierde deelklachtis ten slotte gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de gegevens niet op een andere wijze kunnen worden verkregen dan met doorbreking van het verschoningsrecht. Dat oordeel acht ik echter, mede gelet op de overweging over het overlijden van Peter R. de Vries, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd (randnrs. 6.24-6.25).
derde middelgaat in op de betekenis van het feit dat tegen de medeklager geen verdenking bestaat zoals tegen de klager. Dit middel behoeft geen bespreking. Enerzijds vanwege het slagende tweede middel. Anderzijds omdat naar mijn mening de klager niet kan opkomen voor het verschoningsrecht van de medeklager (randnr. 7).
3.Procesverloop
a. actieve omkoping, strafbaar gesteld in artikel 177 wetboek van strafrecht,
b. oplichting, strafbaar gesteld in artikel 326 wetboek van strafrecht
• de rechter-commissaris oordeelt dat de betreffende gegeven(s) deel uitmaken van één of meer strafbare feiten waarnaar onderzoek gedaan wordt in de strafzaak met voornoemd parketnummer tegen genoemde verdachte en/of tot het begaan daarvan hebben gediend (art. 98 lid 5 Sv), en/of
• de rechter-commissaris oordeelt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert boven het verschoningsrecht, ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de geheimhouder(s) als zodanig is toevertrouwd;
geluidsbestanden [...]is gegeven, lijkt te volgen dat aan beide opgenomen gesprekken steeds drie personen deelnemen. Op geluidsbestand [...] zijn inderdaad drie verschillende personen te horen, namelijk wijlen Peter R. de Vries, [klager] (destijds advocaat) en [medeklager] . Op het geluidsbestand [...] hoort de rechter-commissaris slechts twee verschillende stemmen, maar uitgaande van de ingenomen standpunten gaat de rechter-commissaris ervan uit dat [medeklager] ook aan dat gesprek deelnam.
Beklag ex artikel 98 lid 4 Sv jo. artikel 552a Sv
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98 jo. 552a Wetboek van Strafvordering van:
Op 3 april 2024 wordt op de website geenstijl.nl een geluidsopname gepubliceerd van een gesprek waaraan volgens de website Peter R. de Vries, [klager] en [medeklager] zouden deelnemen. De inhoud van dit gesprek zou zien op het feit waarvan [klager] wordt verdacht. Volgens de website is het bestand bij hen terechtgekomen via ‘de drie musketiers’.
Op 5 april 2024 (daags na het rapport van de DJl) werd via het algemene mailadres van de Rijksrecherche een mail ontvangen, afkomstig van [e-mailadres 1]. De mail had als onderwerp [...] . Deze e-mail bevatte (links naar) zeven geluidsbestanden, die direct door een digitaal rechercheur zijn veiliggesteld, gescand op virussen en in een aparte geheimhoudersregistratie zijn opgeslagen, zodat het onderzoeksteam er geen toegang toe had.
Op 3 juli 2024 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris zal beoordelen of sprake is van geheimhoudersinformatie en, zo ja, dan ook te beoordelen of desalniettemin tot het ter beschikking stellen aan het onderzoeksteam kan worden overgegaan.
Op 24 september 2024 heeft de rechter-commissaris het standpunt ingewonnen van de Amsterdamse deken, die zich op het standpunt stelde dat sprake was van geheimhoudersinformatie.
Op 15, respectievelijk 16 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris het standpunt ingewonnen van verdachte, [klager] en, klager, [medeklager] . Beiden stelden zich op het standpunt dat sprake was van geheimhoudersinformatie.
een serieuze verdenking dat een advocaat ten behoeve van een cliënt een selectiefunctionaris heeft omgekocht om een gunstiger detentieverloop te realiseren, ofwel dat deze advocaat een cliënt heeft geprobeerd op te lichten met de suggestie dat hij, de advocaat, een selectiefunctionaris kan omkopen voor een gunstiger detentieverloop. De publieke versie van het rapport van de deken van 27 maart 2024 - de enige versie waarvan de rechter commissaris kennis heeft - neemt deze verdenking niet weg.”Ook wordt gewezen op de essentiële rol van een advocaat binnen de rechtsstaat, het belang van integriteit, het (maatschappelijk) vertrouwen in de advocatuur en de rechtspleging en de nodige maatschappelijke beroering. Tot slot wordt nog opgemerkt dat de inbreuk op het verschoningsrecht van [medeklager] beperkter is: het betrof immers niet zijn eigen cliënt en zijn inbreng in de ‘driegesprekken’ is beperkt.
Aan het vereiste van subsidiariteit is bovendien voldaan, waarbij een rol speelt dat Peter R. de Vries niet meer in leven is.
Vervolgens heeft de rechter-commissaris delen van de gesprekken (die zich lenen voor waarheidsvinding) ter beschikking gesteld aan de officier van justitie.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 7) verworpen.
De werkwijze van de rechter-commissarisBij het inwinnen van de standpunten van [klager] en [medeklager] heeft de rechter-commissaris hen verzocht een standpunt in te nemen “ten aanzien van het verschoningsrecht met betrekking tot de opgenomen gesprekken”. Zowel [klager] , als [medeklager] stelde zich op het standpunt dat ten aanzien van alle gesprekken sprake was van verschoningsgerechtigde informatie, wat in de weg zou staan aan verstrekking aan het onderzoeksteam. Vervolgens volgde de rechter-commissaris het standpunt van [klager] en [medeklager] ten aanzien van vier van de zeven gesprekken, maar ten aanzien van fragmenten in de drie overige gesprekken was de rechter-commissaris van oordeel dat sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden. Wellicht hadden [klager] en [medeklager] niet kunnen voorzien dat de rechter-commissaris de geluidsbestanden per fragment zou beoordelen, maar zij hadden zich reeds op het standpunt gesteld dat sprake was van verschoningsgerechtigde informatie, een standpunt waar de rechter-commissaris in zekere zin in mee is gegaan. Vervolgens heeft de rechter-commissaris echter ten aanzien van enkele fragmenten geoordeeld dat sprake was van uitzonderlijke omstandigheden, op grond waarvan het verschoningsrecht moest wijken voor de waarheidsvinding. Dat is echter geen beslissing waar [klager] en [medeklager] (of hun advocaten) op dat moment in de procedure zich over mochten uitlaten; daar is deze beklagprocedure ex art. 98 jo. 552a Sv voor bedoeld (ECLI:NL:HR:2002:AD5297, ro. 5.4.3). De werkwijze van de rechter-commissaris bevat in dat opzicht dan ook geen gebreken.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 2) verworpen.
- de aard en ernst van de verdenking in de strafzaak,
- de omstandigheid of het een tegen de advocaat bestaande verdenking betreft,
- het belang van de betreffende gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek, en
- de vraag of de betreffende gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
Het betreft verder een verdenking van een buitengewoon ernstig feit. Het gaat immers om een verdenking dat een advocaat een cliënt zou hebben opgelicht, dan wel een selectiefunctionaris van de DJl zou hebben omgekocht. Nu de verdenking eruit bestaat dat het feit door een advocaat is gepleegd, zou, bij een bewezenverklaring, sprake zijn van een grove integriteitsschending die ook nog eens in negatieve zin afstraalt op de gehele advocatuur als beroepsgroep. Dat dit een “weinig ernstig” feit zou zijn, vindt de rechtbank, gelet op de bijzondere aard van de verhouding tussen een advocaat en zijn of haar cliënt geen begrijpelijk standpunt
Hiermee wordt de klacht van de advocaat van [klager] onder 8) verworpen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het maatschappelijk belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van [klager] en [medeklager] en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 4), 5) en 6) verworpen.
4.Ontvankelijkheid van het beklag
Op grond van art. 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding is verplicht, zich op zijn verschoningsrecht beroepen over hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Aan dit verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht ziet daarbij op de wetenschap die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de verschoningsgerechtigde. Dit betekent dat een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, dat wil zeggen wat hem is toevertrouwd in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
5. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
“1.De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.
2. De belanghebbenden kunnen schriftelijk verzoeken om vernietiging van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt.
(…)
8. Indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 beslist het gerecht binnen dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift.”
“1. Een beschikking ingevolge artikel 552a, 552ab of 552b wordt onverwijld aan de klager betekend.
2. Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.
3. Indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 beslist de Hoge Raad binnen negentig dagen na indiening van de schriftuur. Artikel 447 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor indiening van middelen van cassatie veertien dagen bedraagt.”
5.Het eerste middel
Het verschoningsrecht van onder meer de advocaat is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd in de normale uitoefening van zijn beroep – zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Voor het oordeel dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden – en dus van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht – sprake is, gelden zware motiveringseisen. (Vgl. HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5665.)
Daarbij komt in een geval als dit betekenis toe aan de aard en de ernst van het strafbaar feit waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend, de mate waarin de betrokken belangen van de cliënt worden geschaad als het verschoningsrecht wordt doorbroken en de omstandigheid dat de gegevens niet op een andere manier kunnen worden verkregen (vgl. onder meer HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369 en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205).
(…)
Ten eerste moet art. 98, tweede lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 113, tweede lid, Sv ook van toepassing is in geval van een huiszoeking ter inbeslagneming door de rechter-commissaris, aldus worden verstaan dat huiszoeking ter inbeslagneming bij een advocaat, ook zonder diens toestemming mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. ook rov. 6.2.2, HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537).
Ten tweede brengt de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Dit brengt mee dat, waar huiszoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de huiszoeking een verdere strekking heeft, en de huiszoeking ter inbeslagneming is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
In een dergelijk uitzonderlijk geval dient de huiszoeking door de rechter-commissaris te geschieden en is het niet aan de verschoningsgerechtigde advocaat om te bepalen of en zo ja welke stukken al dan niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Het oordeel of in een zodanig geval bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid daaromtrent aan het licht te brengen, komt dan in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. Het oordeel van de rechter-commissaris kan worden aangevochten in een beklagprocedure als de onderhavige dan wel ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak zelf.”
eerste en de tweede deelklachtkeren zich tegen de wijze waarop de rechtbank heeft beoordeeld of de geluidsfragmenten die volgens de rechter-commissaris mochten worden vrijgegeven, onder het verschoningsrecht vallen. Aangevoerd wordt in de eerste plaats dat bij de beantwoording van die vraag de geluidsbestanden niet in fragmenten opgeknipt hadden mogen worden, maar als geheel hadden moeten worden beschouwd. Deze “beoordeling per fragment” was voor de klager bovendien onvoorzienbaar. Daarnaast zou de beslissing van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig zijn omdat zij enerzijds de vraag of bepaalde fragmenten onder het verschoningsrecht in het midden laat en anderzijds het oordeel inhoudt dat zij in beginsel wél onder het verschoningsrecht vallen. Vervolgens wordt in de toelichting op het middel uiteengezet waarom volgens de klager de geluidsbestanden in hun geheel onder diens verschoningsrecht vallen.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
geluidsbestanden” heeft geoordeeld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, maar dat vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden de waarheidsvinding dient te prevaleren. [64] Vervolgens heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de geluidsbestanden ter beschikking zullen worden gesteld van de officier van justitie, maar dat dit alleen geldt “voor
de passagesdie naar de inschatting van de rechter-commissaris kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen” (cursivering steeds toegevoegd, MvW). [65] Op deze manier is deze beslissing van de rechter-commissaris ook weergegeven in de beschikking van de rechtbank. [66]
derde deelklachtkomt erop neer dat de rechtbank, bij de beoordeling van de vraag of de gegevens onder het verschoningsrecht vallen, ten onrechte een onderscheid heeft gemaakt tussen gegevens die wel en gegevens die niet “tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend”. De rechtbank zou daarmee hebben miskend dat ‘een beetje verschoningsgerechtigd’ niet bestaat. “Gegevens zijn verschoningsgerechtigd, of zij zijn dat niet”, aldus de steller van het middel.
De aard van de gegevensDe rechtbank zal enkele aanvullende opmerkingen maken aangaande de aard en inhoud van de gegevens. Het gaat om drie opgenomen gesprekken, namelijk een gesprek tussen een voormalig cliënt van [klager] en Peter R. de Vries en twee gesprekken tussen de drie (voormalig) kantoorgenoten [klager] , [medeklager] en Peter R. de Vries . Ten aanzien van [medeklager] (klager) geldt dat hij een beperkte rol speelt. Het betreft immers niet zijn cliënt met wie is gesproken en zijn inbreng in de gesprekken is beperkt. Dat maakt dat ook een eventuele inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkt van aard is. Daarbij komt dat in de driegesprekken niet wordt gesproken over een strafzaak, processtrategie of evidente zaken die het verdedigingsbelang dienen, maar vooral hoe een dubieuze kwestie zowel intern, als extern het beste kan worden afgewikkeld. De rechtbank meent dan ook dat de gegevens in elk geval niet tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend, wat meespeelt bij de weging of het belang dat het verschoningsrecht dient zou moeten prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.”
6.Het tweede middel
eerste deelklachtberoept de steller van het middel zich op het al aangehaalde beoordelingskader zoals dat door de Hoge Raad is geformuleerd in HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:302 [72] . Het beoordelingskader dat de rechtbank heeft toegepast “loopt niet synchroon” met dit beoordelingskader van de Hoge Raad, aldus de steller van het middel. Vervolgens wordt gesteld dat de rechtbank heeft nagelaten iets te overwegen over de mate waarin de belangen van de cliënt(en) worden geschaad als het verschoningsrecht wordt doorbroken. Ook zou de rechtbank niet zijn ingegaan op de vraag of de betreffende gegevens redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met het strafbare feit waarvoor de verdenking bestaat, dat deze gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
tweede deelklachtkeert zich tegen de overwegingen van de rechtbank over de aard en de ernst van de verdenking tegen de klager.
Aard en ernst van de verdenking[klager] wordt ervan verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van een cliënt, dan wel (poging tot) omkoping van een ambtenaar in functie. De verdenking bestaat erin dat [klager] een van deze strafbare feiten heeft begaan in zijn hoedanigheid van advocaat. Volgens de advocaat van [klager] is dit niet alleen een “weinig ernstige” verdenking, er zou überhaupt geen begin van een verdenking jegens [klager] zijn. De rechtbank kan de advocaat niet volgen in deze stellingen. Dat er nog geen begin van een verdenking zou zijn, is, gelet op het (door de advocaat van [klager] in deze procedure ingebrachte) proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een onbegrijpelijk standpunt. Uit deze stukken, en met name uit de daarin opgenomen passages van de geluidsbestanden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk duidelijk een redelijke verdenking. Hier doen de rapporten van de deken en de DJI niets aan af. De door hen ingestelde onderzoeken vonden immers telkens plaats met beperkte onderzoeksmiddelen en enkel binnen het eigen domein, wat in beide gevallen een significant ander domein betreft dan een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie, net als de rechtbank, geen inzage gehad in het volledige rapport van de deken, waardoor het Openbaar Ministerie des te meer gerechtigd is onderzoek te doen.
Het betreft verder een verdenking van een buitengewoon ernstig feit. Het gaat immers om een verdenking dat een advocaat een cliënt zou hebben opgelicht, dan wel een selectiefunctionaris van de DJl zou hebben omgekocht. Nu de verdenking eruit bestaat dat het feit door een advocaat is gepleegd, zou, bij een bewezenverklaring, sprake zijn van een grove integriteitsschending die ook nog eens in negatieve zin afstraalt op de gehele advocatuur als beroepsgroep. Dat dit een “weinig ernstig” feit zou zijn, vindt de rechtbank, gelet op de bijzondere aard van de verhouding tussen een advocaat en zijn of haar cliënt geen begrijpelijk standpunt.”
Het gebruik van mediaberichten in de opsporing” immers gemotiveerd uiteengezet “dat het Openbaar Ministerie wel degelijk bevoegd is een strafrechtelijk onderzoek op te starten naar aanleiding van openbare informatie, óók als deze informatie verschoningsgerechtigde informatie bevat.”
derde deelklachtkomt erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat het – zo volgt uit HR 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:446 – had moeten onderzoeken of de betreffende gegevens ‘redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met het strafbare feit waarvan het vermoeden bestaat dat dit is begaan, dat deze gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen’. Met haar overweging dat “een aanzienlijk deel van de verdenking en mogelijk bewijs gelegen [zal] zijn in de geluidsbestanden” zou de rechtbank die vraag niet hebben beantwoord. Door en namens de klager zou immers uitdrukkelijk zijn aangevoerd dat die geluidsbestanden, mede gelet op het uitgebreide onderzoek door de deken, in redelijkheid niet van belang (kunnen) zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. [80]
vierde deelklachtwordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen. Dan gaat het om de volgende overweging uit de bestreden beschikking:
Kunnen de gegevens op andere wijze worden verkregen?Een situatie waarin deze specifieke gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen, laat zich moeilijk voorstellen. Het gaat namelijk om informatie die, in beginsel, onder het verschoningsrecht valt en dus niet kan worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. De informatie is bovendien alleen maar beschikbaar bij de twee personen die zich op hun verschoningsrecht zouden kunnen beroepen ( [klager] en [medeklager] ). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de derde deelnemer aan de bewuste gesprekken (Peter R. de Vries ) niet meer in leven is.”
7.Het derde middel
De aard van de gegevensDe rechtbank zal enkele aanvullende opmerkingen maken aangaande de aard en inhoud van de gegevens. Het gaat om drie opgenomen gesprekken, namelijk een gesprek tussen een voormalig cliënt van [klager] en Peter R. de Vries en twee gesprekken tussen de drie (voormalig) kantoorgenoten [klager] , [medeklager] en Peter R. de Vries . Ten aanzien van [medeklager] (klager) geldt dat hij een beperkte rol speelt. Het betreft immers niet zijn cliënt met wie is gesproken en zijn inbreng in de gesprekken is beperkt. Dat maakt dat ook een eventuele inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkt van aard is. Daarbij komt dat in de driegesprekken niet wordt gesproken over een strafzaak, processtrategie of evidente zaken die het verdedigingsbelang dienen, maar vooral hoe een dubieuze kwestie zowel intern, als extern het beste kan worden afgewikkeld. De rechtbank meent dan ook dat de gegevens in elk geval niet tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend, wat meespeelt bij de weging of het belang dat het verschoningsrecht dient zou moeten prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.