Conclusie
Nummer24/01487 P
Overwegingen van het hof, proces-verbaal van de terechtzitting en de pleitnota
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
het hof begrijpt: [betrokkene 3] en [betrokkene 4]) de leaseauto voor haar ( [betrokkene 1] ) hebben gefinancierd. Uit het voorgaande maakt het hof op dat de aan de betrokkene toekomende verkoopsom van € 250.000,00 heeft bestaan uit de financiering van de leaseauto ad € 25.000,00, een aan de betrokkene betaald bedrag van € 125.000,00 en een vordering van € 100.000,00 van de betrokkene op de kopers, van welk laatste bedrag € 8.333,36 daadwerkelijk aan de betrokkene is afgelost. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat het "leasebedrag" van € 25.000,00 niet naast de bedragen van € 125.000,00 en € 8.333,36 in het kader van de ontnemingsvordering aan de orde kan komen, wordt dit verweer dan ook verworpen.
€ 269.717,86(111.384,50 + 125.000,00 + 25.000,00 + 8.333,36).
Verplichting tot betaling aan de Staat
het hof begrijpt: de betalingsverplichting). Nu echter de verbeurdverklaarde vorderingen en dus het voordeel dat de betrokkene hieruit zou hebben ontvangen, niet in het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn betrokken, ziet het hof geen aanleiding deze vorderingen in mindering te brengen op de betalingsverplichting.
€ 264.717,00.’
verbouwingvan [A] is gefinancierd met van misdrijf afkomstig geld, kan derhalve uitsluitend de verkoopopbrengst van de inventaris als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Dat geldt dus niet voor het door cliënte ontvangen deel voor de exploitatie.
Bespreking van het eerste middel
€ 350.000, door
[betrokkene 2]in de periode 2011-2012 en 2014, dan wel in ieder geval in de onderzoeksperiode, werden uitgegeven voor in ieder geval het ‘strippen, geheel verbouwen, het nieuw inrichten en operationeel maken’ van deze horecapanden “ [C] ” en “ [A] ” om daarin een cafetariabedrijf te kunnen uitoefenen’ (p. 15). ‘
[betrokkene 2]ontving het geld (deels contant en deels in de vorm van een vordering) uit deze investering terug op grond van een onderhandse overeenkomst (verkooptransactie) met de kopers van cafetariabedrijf ' [A] ' in 2016 terug. Dit vond plaats door de overdracht aan hem van contante geldbedragen voor in totaal € 148.332 en het verwerven van een (resterende) vordering op deze kopers ter grootte van € 201.668. (…) Voor zover en in die mate deze aan [betrokkene 2] overgedragen geldbedragen en de door hem verkregen vorderingen de omvang van de feitelijk gedane investering te boven gaan, worden ze beschouwd als vervolgprofijt’ (p. 16).
Bespreking van het tweede middel
Bespreking van het derde middel
Bespreking van het vierde middel
Bespreking van het vijfde middel
Beslag