98.5.De rechtbank volgt MOB e.a. evenmin in hun betoog dat verweerder bij de toets aan het additionaliteitsvereiste onvoldoende aandacht heeft besteed aan de wettelijke reductiedoelstellingen uit artikel 1.12a van de Wnb. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 november 2022overwogen dat de in artikel 1.12a van de Wnb gestelde omgevingswaarden op zichzelf niet verplichten tot het verwezenlijken van een gunstige staat van instandhouding van habitats die gevoelig zijn voor stikstof. Bij de gestelde omgevingswaarden gaat het alleen om een percentage van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden waar de kritische depositiewaarden in 2025, 2030 en 2035 niet langer mogen worden overschreden. Voor 2030 geldt daarbij dat ten minste vijftig procent van het areaal van de voor stikstof gevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de KDW moet zijn gebracht. Daarmee is niet vereist dat de stikstofdepositie op alle Natura 2000-gebieden wordt verminderd. De rechtbank overweegt dat artikel 1.12a van de Wnb dus niet verplicht om binnen de in dat artikel gestelde termijn in alle betrokken Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de KDW te brengen. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het oordeel dat verweerder dit artikel bij de additionaliteitstoets had moeten betrekken. Dat de rechtbank Den Haag in een civiele zaak bij vonnis van 22 januari 2025heeft geoordeeld dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig handelt doordat de wettelijke reductiedoelstelling uit artikel 1.12a van de Wnb in 2025 niet is gehaald en, met de huidige ontoereikende maatregelen, in 2030 zeer waarschijnlijk niet wordt gehaald is, anders dan MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop betogen, daarom ook niet van belang voor de additionaliteitstoets die door verweerder in deze zaak moet worden verricht.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie additionaliteitsvereiste
99. De rechtbank heeft in de tussenconclusie in overweging 89 overwogen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen additionaliteitstoets heeft verricht. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en zal worden vernietigd. Verweerder heeft in het verweerschrift en in de nadere reactie op de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024 alsnog een additionaliteitstoets verricht. De rechtbank heeft in overweging 91.1 overwogen dat deze toets ten onrechte niet ook betrekking heeft op de depositie van zwaveldioxide. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat verweerder met de overgelegde rapporten van DNV en het ministerie van LVVN aannemelijk heeft gemaakt dat in alle betrokken Natura 2000-gebieden sprake is van een blijvende daling van stikstofdepositie. Voor verschillende betrokken Natura 2000-gebieden geldt echter dat sprake is van (dreigende) verslechteringen en verstoringen die significante effecten kunnen hebben. Artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn verplicht in dat geval tot het treffen van passende maatregelen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 volgt dat als mitigerende maatregelen ook als passende maatregelen kunnen worden ingezet, een zwaardere motiveringsplicht geldt ten aanzien van het additionaliteitsvereiste. In dat geval kan verweerder er niet mee volstaan aannemelijk te maken dat sprake is van een blijvende daling van stikstofdepositie in de betrokken Natura 2000-gebieden, maar moet inzichtelijk worden gemaakt dat hiermee wordt voorzien in de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder met de overgelegde rapporten van DNV en het ministerie van LVVN, er niet in is geslaagd om dat inzichtelijk te maken. Dat betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit op dit punt niet in stand zal laten.
Verstoring door geluid en optische verstoring
100. In deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat dat de voorgenomen activiteit ook effecten op Natura 2000-gebieden kan veroorzaken als gevolg van lager of vaker overvliegende vliegtuigen of door toename van geluid door overvliegende vliegtuigen. Vliegtuigbewegingen kunnen een verstorend effect hebben op dieren en vooral op vogels vanwege zichtbaarheid op grote afstand (in de lucht), grote snelheid en relatief veel geluid. Omdat een vliegtuig vaak ook snel een gebied weer verlaat, kan de verstoring weliswaar intens zijn, maar is deze vaak ook van korte duur. Verstoring door vliegtuigen wordt pas kritisch voor vogels wanneer de frequentie van vliegtuigpassages hoog is en dusdanig laag gevlogen wordt dat verstoring optreedt (bijvoorbeeld dichtbij vliegvelden), of wanneer één verstoring grote effecten heeft door bijvoorbeeld een zeer lage vlieghoogte in een kwetsbaar gebied (broedvogels, broedkolonies). Vliegtuigen die over of nabij Natura 2000-gebieden vliegen, kunnen daarnaast verstoring veroorzaken doordat geluid geproduceerd wordt dat dieren beïnvloedt. Voor de effectbeoordeling van geluidverstoring van fauna is aangesloten op de drempelwaarden die naar voren zijn gekomen uit onderzoek door Bureau Waardenburg naar de gevolgen van het vliegverkeer. Hieruit blijkt dat vanaf een geluidbelasting van 42 of 43 dB(A) er een kans is op verstoring van broedvogels in open gebied (weidevogels) en voor bosvogels vanaf 47 dB(A). Deze drempelwaarden gelden voor gevoelige soorten. Voor minder gevoelige broedvogelsoorten wordt een drempelwaarde van 55 dB(A) gehanteerd. Uit de genoemde onderzoeken blijkt een grote variatie aan verstoringsgevoeligheid tussen soorten en zelfs binnen soorten.
Niet-broedvogels blijken bovendien minder gevoelig dan broedvogels. In de ecologische beoordeling die deel uitmaakt van de passende beoordeling wordt getoetst aan de 43 dB(A) contour waarbinnen alle relevante vogelsoorten vallen met een instandhoudingsdoelstelling, zowel broedvogels als niet-broedvogels.
Uit studies en andere bronnen blijkt dat tot een vlieghoogte van maximaal 3.000 voet verstorende effecten op vogels en andere dieren op kunnen optreden. Hierbij is naar verschillende vormen van vliegverkeer gekeken en daaruit is afgeleid dat hoe meer geluid wordt veroorzaakt, hoe dichter bij wordt gevlogen (lager vliegen) en/of hoe langer een vliegtuig in een gebied blijft, hoe groter de verstoring is. Helikopters (veel geluid, langzaam en vaak relatief laag) zorgen in deze voor de meeste verstoring. De grootte van de toestellen lijkt geen relatie met de gevonden effecten te hebben. Bij toetsing aan de natuurwetgeving in Nederland wordt er daarom van uitgegaan dat vliegtuigen boven de 3.000 voet boven Natura 2000-gebieden kunnen vliegen zonder dat er dan kansen zijn op significant negatieve effecten op dieren die in de Natura 2000-gebieden aanwezig zijn. Uit de onderzoeken is ook naar voren gekomen dat de verstoringsafstand door vliegtuigen in het horizontale vlak groter is dan in het verticale vlak en tot maximaal twee kilometer kan reiken. Daarom kunnen negatieve effecten alleen op voorhand worden uitgesloten als Natura 2000-gebieden op meer dan twee kilometer afstand van vliegpaden liggen. Voor vliegpaden die op minder dan twee kilometer naast Natura 2000-gebieden lopen, of er overheen gaan, moet dus nagegaan worden op welke hoogte gevlogen wordt en indien dit lager is dan 3000 voet, welke effecten dit kan hebben.
In deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat verder dat vanaf Schiphol vertrekkende toestellen vrijwel altijd (ruim) boven de 3.000 voet vliegen als ze Natura 2000-gebieden kruisen en dat daarom geen optische en akoestische effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten zijn van vertrekkende toestellen. Voor landende toestellen moet er rekening mee worden gehouden dat door een aanzienlijk deel van de vluchten overdag op een hoogte van ongeveer 2.000 voet wordt gevlogen. Landend verkeer kruist op verschillende hoogtes enkele Natura 2000-gebieden, een deel van die vluchten ligt onder de 3000 voet.
De toename van het aantal vliegtuigbewegingen in de voorgenomen activiteit ten opzichte van de referentiesituaties, in combinatie met een verschuiving in het baangebruik zorgt voor een toe- dan wel afname van vliegtuigbewegingen op de verschillende vliegroutes. Hierdoor zal op sommige routes boven (of binnen twee kilometer langs) Natura 2000-gebieden het aantal vliegtuigbewegingen tussen de 2.000 en 3.000 voet toenemen en op andere juist afnemen. Hierbij is alleen naar naderende vluchten gekeken, omdat vertrekkende vluchten vrijwel altijd al ruim boven de 3.000 voet vliegen als ze Natura 2000-gebieden naderen en daarom geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling geldt voor de Natura 2000-gebieden “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”, “Eilandspolder”, “Meijendel & Berkheide”, “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”, “Noordhollands Duinreservaat”, “Polder Westzaan” en “Schoorlse Duinen”, dat sprake is van een toename van mogelijke optische verstoring. Voor deze Natura 2000-gebieden is een nadere toetsing uitgevoerd voor de instandhoudingsdoelen. De conclusie van die nadere toetsing is dat de veranderingen in optische verstoring als gevolg van de voorgenomen activiteit in vergelijking met de referentiesituaties, in geen enkel Natura 2000-gebied leiden tot effecten die het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen.
Volgens deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling kan verder worden geconcludeerd dat voor de Natura 2000-gebieden “Noordhollands Duingebied”, “Wormer en Jisperveld & Kalverpolder” en “Eilandspolder” sprake is van een geluidstoename door de voorgenomen activiteit in relatie tot de referentiesituatie. Voor deze Natura 2000-gebieden is een nadere toetsing uitgevoerd voor de instandhoudingsdoelen. De conclusie van die nadere toetsing is dat de veranderingen in geluidbelasting als gevolg van de voorgenomen activiteit in vergelijking met de referentiesituatie, in geen enkel Natura 2000-gebied leiden tot effecten die het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen.
Referentiesituatie optische verstoring en verstoring door geluid
101. MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project niet zal leiden tot significante negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden vanwege verstoring door het geluid van vliegtuigen en door optische verstoring. Volgens MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop zijn de gevolgen hiervan in de passende beoordeling niet op juiste wijze in kaart gebracht. Zij voeren in dit verband ten eerste aan dat de reikwijdte van de passende beoordeling te beperkt is, omdat alleen is gekeken naar effecten van de voorgenomen activiteit ten opzichte van de referentiesituaties. Dit is volgens MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop niet in overeenstemming met de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024. MOB e.a. voeren in dit verband verder aan dat in de passende beoordeling ten onrechte voor deze verstorende effecten dezelfde referentiesituatie wordt gehanteerd als voor de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie. De referentiesituatie voor stikstofdepositie hoeft volgens hen niet de situatie te zijn waarin voor de specifieke Natura 2000-gebieden ook de minste effecten wat betreft geluidverstoring en optische verstoring plaatsvonden. MOB e.a. wijzen in dit verband op blz. 18 van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling, waaruit volgt dat voor drie Natura 2000-gebieden waarvan de referentiesituatie wordt ontleend aan het aanwijzingsbesluit 2000, het LVB 2008 een gunstiger geluidbelasting tot gevolg had en daarmee voor dit aspect de meest beperkende toestemming is.
102. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de passende beoordeling wat betreft de aspecten geluid en optische verstoring in overeenstemming is met de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024. In de passende beoordeling zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit beschouwd. In de passende beoordeling zijn ook de gevolgen van de referentiesituaties inzichtelijk gemaakt en zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit afgezet tegen de gevolgen van het project in de referentiesituaties. De referentiesituaties zijn ontleend aan de twee meest beperkende besluiten na de aanwijzing van de onderscheiden Natura 2000-gebieden. Dit zijn het aanwijzingsbesluit 2000 voor de natuurgebieden die zijn aangewezen vóór 2003 en het LVB 2008 voor de natuurgebieden die zijn aangewezen na 2003. Het kan zijn dat de voorgenomen activiteit in een Natura 2000-gebied leidt tot een toename van geluid ten opzichte van de situatie in 2008, maar een afname ten opzichte van de situatie in 2000. Afhankelijk van de vraag welke referentiesituatie van toepassing is, is die toename tussen 2000 en 2008 relevant of niet.
102.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de passende beoordeling ten aanzien van de aspecten geluid en optische verstoring niet in overeenstemming is met de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024. In die uitspraken is geoordeeld dat in de voortoets voor de beoordeling of significante gevolgen zijn uitgesloten, geen vergelijking meer mag worden gemaakt tussen de gevolgen van de bestaande vergunde situatie en de gevolgen van het project na wijziging. Dit is in deze zaak ook niet gedaan. De hele voorgenomen activiteit is betrokken in de passende beoordeling. Daarbij is vervolgens in de passende beoordeling als mitigerende maatregel onder meer intern gesaldeerd met de referentiesituaties. Als dit tot gevolg had dat de voorgenomen activiteit bij bepaalde Natura 2000-gebieden in vergelijking tot de referentiesituaties niet leidde tot een toename van verstoring door geluid of optische verstoring, is in de passende beoordeling geconcludeerd dat significante gevolgen zijn uitgesloten. De rechtbank leest in de uitspraken van 18 december 2024 niet dat dit in een passende beoordeling niet is toegestaan. Voor zover de raad van de gemeente Nieuwkoop betoogt dat het intern salderen met de referentiesituaties voor geluid- en optische verstoring ten onrechte niet is getoetst op additionaliteit, slaagt dit betoog niet. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de raad van de gemeente Nieuwkoop niet heeft onderbouwd dat – anders dan met betrekking tot stikstofdepositie – in de betrokken Natura 2000-gebieden instandhoudingsmaatregelen of passende maatregelen nodig zijn waar het gaat om geluid- of optische verstoring.
102.2. De rechtbank stelt vast dat de referentiesituaties voor de verschillende Natura 2000-gebieden voor de beoordeling van verstoring door geluid en optische verstoring, dezelfde zijn als bij de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie. Dit heeft verweerder ter zitting ook bevestigd. De rechtbank overweegt dat MOB e.a. wijzen op blz. 18 van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling. Daarin leest de rechtbank over drie betrokken Natura 2000-gebieden met 2002 als referentiejaar (“Eilandspolder”, “Oostelijke Vechtplassen” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”) dat daar sprake is van enige toename van de geluidbelasting in vergelijking met de referentiesituatie die wordt ontleend aan het LVB 2008. Voor deze gebieden is volgens deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” echter 2002 het referentiejaar en is bij de gebieden “Oostelijke Vechtplassen” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” de geluidbelasting sinds 2002 afgenomen, zodat deze gebieden niet verder zijn getoetst. Als er voor deze gebieden echter sprake is van een afname van geluidbelasting ten opzichte van de referentiesituatie die wordt ontleend aan het aanwijzingsbesluit 2000, maar een toename van de geluidbelasting ten opzichte van de referentiesituatie die wordt ontleend aan het LVB 2008, dan betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat het LVB 2008 voor deze gebieden ten aanzien van het aspect geluid meer beperkend is dan het aanwijzingsbesluit 2000. Dit zou betekenen dat ten aanzien van het aspect geluid het LVB 2008 voor deze gebieden de meest beperkende milieutoestemming is sinds de referentiedatum. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor deze gebieden desondanks in navolging van de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie kan worden gekozen voor de referentiesituatie die is ontleend aan het aanwijzingsbesluit 2000. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt.
103. De raad van de gemeente Nieuwkoop betoogt dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling van verstoring door geluid en optische verstoring heeft aangenomen dat bij het vliegen op een hoogte boven 3.000 voet boven Natura 2000-gebieden, significant negatieve effecten op dieren in de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Volgens de raad van de gemeente Nieuwkoop is de grens van 3.000 voet afgeleid van de afkapgrens voor stikstofdepositie en kan deze grens niet zomaar worden toegepast bij de beoordeling van verstoring door geluid en optische verstoring.
103.1. De rechtbank overweegt dat in deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat dat er veel onderzoek is uitgevoerd naar de grenzen in hoogte en afstand waarbij een vliegtuig nog wel of juist geen verstoring meer veroorzaakt. De oorzaak van die verstoring is een combinatie van visuele verstoring en geluidsverstoring. Het overgrote deel daarvan ging over vogels omdat daarvan bekend was dat verstoring op kon treden. Op basis van een review van bestaande literatuur is afgeleid dat lichte verstoring van vogels kan optreden indien lager wordt gevlogen dan 3.000 voet en matige verstoring indien lager wordt gevlogen dan 2.000 voet. Anders dan de raad van de gemeente Nieuwkoop betoogt, is de grens van 3.000 voet waarboven geen verstoring door geluid en optische verstoring meer optreedt dus niet afgeleid van de afkapgrens voor stikstofdepositie, maar volgt deze uit onderzoek naar verstoring van vogels. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat dit onderzoek tekort zou schieten. Verweerder wijst er bovendien terecht op dat de Afdeling de grens van 3.000 voet waarboven geen verstoring meer optreedt ook heeft geaccepteerd in haar rechtspraak.Het betoog slaagt niet.
104. MOB e.a. voeren – hierin op onderdelen gesteund door de raad van de gemeente Nieuwkoop – verder aan dat in de passende beoordeling niet is uitgegaan van de correcte uitgangspunten met betrekking tot het general aviation (GA)-verkeer dat gebruikmaakt van Schiphol. Het GA-verkeer is het niet-handelsverkeer dat vanaf Schiphol wordt afgehandeld en hieronder vallen politie-, ambulance- en zakenvluchten. De samenstelling, de vliegroutes en het aantal vliegtuigbewegingen per baan van het GA-verkeer zijn niet inzichtelijk gemaakt. Dit is volgens MOB e.a. wel van belang voor de effectenanalyse van geluid op de doelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden, vanwege het verschil in mogelijke effecten tussen het handelsverkeer en het GA-verkeer en de cumulatieve werking van de twee typen luchtgebonden activiteiten op Natura 2000-doelstellingen. Voor GA-verkeer geldt ook geen maximum, zodat de omvang niet kan worden gereguleerd. MOB e.a. wijzen in dit verband op de door hen ingediende “Contra-expertise natuurvergunning Schiphol: Effecten van geluid en optische verstoring op Natura 2000” van 4 maart 2024, opgesteld door NatuurInclusief (hierna: het rapport van NatuurInclusief). In dit rapport staat dat het aantal vliegtuigbewegingen van het GA-verkeer niet constant is, maar varieert tussen de 10.000 en 20.000 vliegtuigbewegingen per jaar. Volgens het rapport van NatuurInclusief is het aantal vliegtuigbewegingen van 9.448 in 2019 dat is genoemd in deelrapport 2 “Scenario’s” bij de passende beoordeling daarom niet maatgevend. De algemene opslag van 2,5% van het handelsverkeer die in dit deelrapport wordt genoemd, leidt volgens het rapport van NatuurInclusief ook niet tot een worst case-scenario. Wanneer deze algemene opslag van 2,5% wordt toegepast op het maximale aantal van 500.0000 vliegtuigbewegingen voor het handelsverkeer, dan wordt slechts uitgekomen op 12.500 vliegtuigbewegingen
GA-verkeer. In het rapport van NatuurInclusief staat verder dat ook de samenstelling van het GA-verkeer onduidelijk is. Met name is onduidelijk of hierin naast politiehelikopters ook ander helikopterverkeer zit.
105. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de effecten van het GA-verkeer zijn gebaseerd op de grenswaardescenario’s bij het aanwijzingsbesluit 2000 en het LVB 2008 met daarin een algehele opslag van 2,5% geluidruimte voor de bijdrage van het GA-verkeer. In de passende beoordeling voor het onderzoek naar significante gevolgen door geluidverstoring is het GA-verkeer betrokken. Hiervoor is een schaalfactor van 1,025 toegepast op de berekende LAeq, 24h geluidbelasting. Dat betekent een verhoging met 2,5% van de berekende geluidbelasting door het handelsverkeer. Het aandeel van
GA-verkeer in de totale hoeveelheid geluid was in 2019 slechts 0,5%. De opslag van 2,5% is dus volgens verweerder een worst case-scenario. Verweerder stelt zich wat betreft de optische verstoring op het standpunt dat in de ecologische beoordeling inzichtelijk is gemaakt welk verkeerssegment voorkomt op minder dan 2.000 meter afstand horizontaal en minder dan 3000 voet verticaal van Natura 2000-gebieden. Hiermee is ook inzichtelijk gemaakt op welke hoogte het GA-verkeer voorkomt.
105.1. In paragraaf 3.3. van deelrapport 3c “Geluid” bij de passende beoordeling staat dat voor de geluidberekeningen dezelfde scenario’s zijn gebruikt als voor de depositieberekeningen. Voor het GA-verkeer is een schaalfactor van 1,025 (2,5% extra) toegepast voor de LAeq, 24h geluidbelasting.
105.2. MOB e.a. wijzen er terecht op dat in het bestreden besluit het maximale aantal vliegtuigbewegingen GA-verkeer niet is begrensd. MOB e.a. stellen ook terecht vast dat uit de passende beoordeling volgt dat het aantal GA-vliegtuigbewegingen niet constant is, maar jaarlijks kan variëren. De rechtbank volgt MOB e.a. ook in de vaststelling dat de samenstelling, de vliegroutes en het aantal vliegtuigbewegingen per baan van het
GA-verkeer in de passende beoordeling voor de berekening van de geluidbelasting niet inzichtelijk is gemaakt. Dit betekent echter niet dat de invloed van het geluid van het
GA-verkeer niet op correcte wijze is meegenomen bij de beoordeling van de effecten van geluidsverstoring op de betrokken Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft toegelicht dat deze effecten van geluidsverstoring van het GA-verkeer zijn meegenomen door te rekenen met een opslag van 2,5% op de geluidbelasting als gevolg van het handelsverkeer. Anders dan MOB e.a. betogen gaat dit niet om een opslag van 2,5% van het aantal vliegbewegingen van het handelsverkeer, maar om een opslag van het geluid dat het handelsverkeer produceert. Verweerder heeft toegelicht dat de geluidproductie van vliegtuigen die vallen onder het handelsverkeer groter is dan de geluidproductie van vliegtuigen die vallen onder het GA-verkeer voor de Oostbaan (waarvan het GA-verkeer met name gebruik maakt), waardoor een opslag van 2,5% in geluid voorziet in een grotere opslag dan 2,5% van het aantal vluchten. In dit verband verwijst verweerder naar paragraaf 3.4 van de “Milieueffectrapportage voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel Schiphol: Milieueffectrapportage 2020, deel 3, scenario’s” waarin staat dat de opslag van 2,5% is gebaseerd op het gerealiseerde GA-verkeer in 2019. Dit levert een conservatieve benadering op voor de bijdrage aan de totale geluidbelasting van het GA-verkeer, aangezien het aandeel van het GA-verkeer, exclusief helikopters, in 2019 in de totale hoeveelheid geluid slechts 0,5% was, aldus de Milieueffectrapportage. MOB e.a. hebben dit percentage van 0,5% van de totale hoeveelheid geluid niet betwist. De rechtbank overweegt dat verweerder zich daarom op het standpunt heeft mogen stellen dat een opslag van 2,5% een worst case- scenario is. Voor zover MOB e.a. betogen dat onduidelijk is of binnen deze 2,5% opslag ook het helikopterverkeer is betrokken, heeft verweerder onweersproken toegelicht dat deze opslag geldt voor al het GA-verkeer inclusief helikopters. Verweerder heeft verder toegelicht dat in de praktijk nauwelijks met helikopters wordt gevlogen, met uitzondering van hulpdiensten die niet aan de voorgenomen activiteit zijn toe te rekenen. De rechtbank ziet in hetgeen MOB e.a. hebben aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank ziet anders dan MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop betogen, gelet hierop ook geen aanleiding voor het oordeel dat in natuurvergunning een maximaal aantal vliegtuigbewegingen voor GA-verkeer had moeten worden opgenomen.
Het betoog slaagt niet.
105.3. Verweerder wijst er verder terecht op dat voor de optische verstoring in paragraaf 3.1.2 van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” staat dat op basis van feitelijke vluchtgegevens uit 2002, 2008 en 2019 de verdeling van vliegtuigen over vliegroutes en vlieghoogtes boven Natura 2000-gebieden is beoordeeld. Per Natura 2000-gebied is aangeven welke veranderingen in aantal vluchten hebben plaatsgevonden in relatie tot de hoogtes waarop boven de Natura 2000-gebieden is gevlogen. Per Natura 2000-gebied is verder aangegeven op welke hoogte en in welke hoeveelheid het GA-verkeer in die gebieden feitelijk is voorgekomen in 2002, 2008 en 2019. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het GA-verkeer in het kader van de beoordeling van de optische verstoring door luchtverkeer onvoldoende inzichtelijk is gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Methodiek berekening geluid
106. MOB e.a. voeren aan dat in de passende beoordeling geen gebruik is gemaakt van de juiste methodiek om de geluidseffecten van de voorgenomen activiteit op aangewezen soorten te beoordelen. Volgens MOB e.a. mocht niet uitsluitend met een jaargemiddelde geluidbelasting worden gerekend, omdat dit geen inzicht geeft in de pieken van de geluidbelasting. Zij wijzen in dit verband naar het rapport van NatuurInclusief waarin staat dat bij het jaargemiddelde LAeq, 24h alle vliegtuigbewegingen binnen het etmaal even zwaar wegen. Deze methode heeft als bezwaar dat geen inzicht wordt gegeven in de pieken van de geluidbelasting gedurende de seizoenen in het jaar. Bij gebieden waarin sprake is van een toename van geluidbelasting ten opzichte van de referentiesituatie is het onduidelijk of dit een evenredige toename is verspreid over het jaar of dat er sprake is van bepaalde pieken die overlappen met kwetsbare periode van aangewezen soorten. Daarom kan een kans op significante gevolgen niet zonder meer worden uitgesloten. In het rapport van NatuurInclusief staat verder dat de berekeningsmethodiek ECAC Doc29 niet goed toepasbaar is op GA-verkeer en niet geschikt is voor het bepalen van geluidbelasting als gevolg van vliegbewegingen van helikopters.
107. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de effecten voor geluid in de passende beoordeling zijn uitgedrukt in de jaargemiddelde geluidbelasting, LAeq, 24h. Volgens verweerder vloeit deze methodiek voort uit onderzoek naar effecten van geluid op vogels waar de verstoringsrelaties zijn bepaald via dB(A)Laeq-berekeningen. Verweerder wijst in dit verband op onderzoek door Lensink e.a. De passende beoordeling is daarmee volgens verweerder uitgevoerd op basis van de beste wetenschappelijke inzichten. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de geluidsresultaten zijn gebaseerd op de ECAC Doc29-methode. Dit is een geharmoniseerde methode om de geluidbelasting rondom civiele luchthavens te bepalen. Voor het GA-verkeer is een opslag van 2,5% bovenop de geluidbelasting van het handelsverkeer toegepast. Deze opslag geldt ook voor het helikopterverkeer. Op Schiphol wordt echter nauwelijks gevlogen met helikopters (met uitzondering van de hulpdiensten). Het aandeel in 2019 was nul.
108. RSG verwijst in aanvulling hierop naar het rapport “Reactie op notitie NatuurInclusief” van 30 oktober 2024. Daarin staat dat de jaargemiddelde geluidbelasting een betere maatstaf is voor het beoordelen van eventuele verstoringseffecten veroorzaakt door geluid dan de piekgeluidbelasting. Dit komt doordat de gemiddelde geluidsdruk rekening houdt met zowel de intensiteit van de verstoring als de frequentie waarmee deze optreedt. Bovendien zijn er geen relevante verschillen tussen het aantal starts en landingen per 20 minuten gedurende de winter- en de zomerperiode, waardoor een eventuele verstoring gelijkmatig over zowel de dag als het jaar plaatsvindt. Er is dus geen verstoringspiek die samenvalt met momenten waarop soorten extra kwetsbaar kunnen zijn, zoals tijdens het broedseizoen.
108.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de geluidseffecten niet heeft mogen uitgaan van de methodiek waarbij wordt gerekend met de jaargemiddelde geluidbelasting (LAeq, 24h). Verweerder heeft toegelicht dat deze methode volgt uit onderzoek naar effecten van geluid op vogels van Lensink e.a. Volgens verweerder zijn dit de beste wetenschappelijke inzichten op dit gebied. In het rapport van NatuurInclusief wordt erkend dat deze methodiek wordt aanbevolen door Lensink e.a. MOB e.a. wijzen in hun reactie op het verweerschrift van 5 november 2024 naar een rapport van Tulp e.a. uit 2002 waarin verschillende methodieken tegen elkaar zijn afgewogen, met een keuze voor LAeq, 24h om de gevolgen op vogels het best in beeld te brengen. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat de methodiek waarbij wordt gerekend met de jaargemiddelde geluidbelasting (LAeq, 24h) de beste wetenschappelijke inzichten vertegenwoordigt. Dat deze rekenmethodiek volgens MOB e.a. beperkingen kent waardoor er geen inzicht wordt gegeven in het effect van geluid gedurende de kwetsbare periodes van aangewezen soorten, maakt niet dat geen sprake is van de beste wetenschappelijke inzichten en dat de methodiek niet gehanteerd had mogen worden. Daarbij geldt dat volgens de reactie van RHDHV op het rapport van NatuurInclusief geen sprake is van een verstoringspiek die samenvalt met momenten waarop soorten extra kwetsbaar kunnen zijn en de verstoring gelijkmatig over zowel de dag als het jaar plaatsvindt.
Het betoog slaagt niet.
108.2. De rechtbank ziet in hetgeen MOB e.a. hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de berekeningsmethodiek ECAC Doc29 niet toegepast had mogen worden. Verweerder heeft toegelicht dat dit een voor Europa geharmoniseerde methode beschrijft om de geluidbelasting rondom civiele luchthavens te bepalen. Voor zover MOB e.a. betogen dat deze methodiek minder geschikt is voor GA-verkeer en met name voor het berekenen van de geluidbelasting van helikopers, geldt dat hiervoor een opslag van 2,5% van de totale geluidbelasting van het handelsverkeer is gehanteerd. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit een worst case-benadering is van de geluidbelasting afkomstig van het GA-verkeer.
Het betoog slaagt niet.
109. De raad van de gemeente Nieuwkoop betoogt verder dat onduidelijk is waarom is getoetst aan een contour van 43 dB(A) in plaats van 42 dB(A). In paragraaf 2.2.2 van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat immers dat er vanaf een geluidbelasting van 42 of 43 dB(A) een kans is op verstoring van broedvogels van open gebied. Volgens de raad van de gemeente Nieuwkoop had voor een worst case- benadering moeten worden uitgegaan van een contour van 42 dB(A). De raad van de gemeente Nieuwkoop voert verder aan dat uit de passende beoordeling niet volgt of bij de beoordeling van geluidverstoring is meegenomen dat vliegtuigen het landingsgestel al uitklappen boven het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”, hetgeen tot extra geluidbelasting leidt. Verder is volgens de raad van de gemeente Nieuwkoop niet onderzocht wat het effect van de geluidbelasting is op het broedsel van aangewezen vogelsoorten in het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”. De raad van de gemeente Nieuwkoop heeft in dit kader gewezen op een aantal onderzoeken naar de invloed van verkeerslawaai op vogeljongen in het ei of in het nest.
109.1. In paragraaf 2.2.2 van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat dat voor de effectbeoordeling van geluidverstoring van fauna is aangesloten bij de drempelwaarden die naar voren zijn gekomen uit onderzoek door Bureau Waardenburg naar de gevolgen van het vliegverkeer (deel 4 deelonderzoek Natuur bij het MER). Hieruit blijkt dat vanaf een geluidbelasting van 42 of 43 dB(A) er een kans is op verstoring van broedvogels in open gebied (weidevogels) en voor bosvogels vanaf 47 dB(A). Deze drempelwaarden gelden voor gevoelige soorten. Voor minder gevoelige broedvogelsoorten wordt een drempelwaarde van 55 dB(A) gehanteerd. Uit de genoemde onderzoeken blijkt een grote variatie aan verstoringsgevoeligheid tussen soorten en zelfs binnen soorten. Niet-broedvogels blijken bovendien minder gevoelig dan broedvogels. In dit rapport wordt getoetst aan de 43 dB(A) contour waarbinnen alle relevante vogelsoorten vallen met een instandhoudingsdoelstelling, zowel broedvogel als niet-broedvogel.
109.2. Verweerder heeft toegelicht dat 42 dB(A) in algemene zin de ondergrens is voor verstoring van broedvogels en dat vervolgens is gekeken naar de relevante vogelsoorten met een instandhoudingsdoelstelling voor de betrokken Natura 2000-gebieden en dat voor die soorten de ondergrens 43 dB(A) is. Volgens verweerder is hiermee aangesloten bij de meest gangbare methodieken waarbij geldt dat voor de meeste vogelsoorten 43 dB(A) de ondergrens is waarbij verstoringseffecten optreden. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom in de passende beoordeling is gekozen voor de 43 dB(A) contour.
109.3. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ter zitting in algemene zin heeft toegelicht dat het effect van de geluidbelasting op broedsel van aanwezen vogelsoorten voor de betrokken Natura 2000-gebieden in de passende beoordeling is betrokken. Voor het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”, waarvoor de raad van de gemeente Nieuwkoop opkomt, geldt evenwel dat in de passende beoordeling ervan is uitgegaan dat de referentiesituatie wordt ontleend aan het aanwijzingsbesluit 2000 en dat ten opzichte hiervan geen sprake is van een toename van geluid, zodat de geluidseffecten op de aangewezen soorten niet verder zijn beoordeeld. De rechtbank heeft hiervoor in overweging 102.2 al overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor dit Natura 2000-gebied ten aanzien van het aspect geluid het LVB 2008 niet als meest beperkende milieutoestemming sinds de referentiedatum heeft te gelden, omdat ten aanzien van het LVB 2008 wel sprake is van een toename van de geluidbelasting. Dit betekent dat verweerder ook onvoldoende heeft gemotiveerd dat het niet nodig was om de (toename van de) geluidbelasting door de voorgenomen activiteit te beoordelen voor de aangewezen soorten van dit Natura 2000-gebied, inclusief de effecten van het uitklappen van het landingsgestel en de effecten op het broedsel van aangewezen soorten. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt ook niet voldoende is gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Vertrekkende vluchten
110. MOB e.a. voeren aan dat niet is uitgesloten dat een deel van het vertrekkende vliegverkeer onder 3000 voet komt boven Natura 2000-gebieden. MOB e.a. wijzen in dit verband naar het rapport van NatuurInclusief waarin staat dat uit de figuren 2-3 en 2-4 in deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling niet duidelijk volgt dat de vertrekkende vluchten de Natura 2000-gebieden “Polder Westzaan” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” op een hoogte van meer dan 3000 voet passeren. In het rapport van NatuurInclusief staat verder dat uit de indeling van het luchtruim en de gebruikelijke vlieghoogte van het handelsverkeer en het GA-verkeer naar voren komt dat in ieder geval een deel van het GA-verkeer vanaf Schiphol naar een lagere vliegbaan zal stijgen dan het handelsverkeer. Door een gebrek aan inzicht in de samenstelling van het GA-verkeer op Schiphol is het niet duidelijk welk deel van het GA-verkeer dit betreft. Het is volgens NatuurInclusief zeer aannemelijk dat een deel van het vertrekkende GA-verkeer en mogelijk ook een deel van het vertrekkende handelsverkeer ook boven Natura 2000-gebieden lager zal vliegen dan 3000 voet.
111. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vertrekkende vluchten altijd al ruim boven 3.000 voet vliegen als ze Natura 2000-gebieden kruisen en dat daarom geen effecten van vertrekkende vluchten zijn te verwachten. De Natura 2000-gebieden “Polder Westzaan” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” liggen hemelsbreed op 10 km en 13 km afstand van Schiphol. Voor vliegtuigen is het van belang om zo snel mogelijke hoogte te winnen bij het opstijgen. Uit figuur 2-3 en 2-4 in deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling volgt volgens verweerder dat boven deze gebieden hoger dan 3000 voet wordt gevlogen. Volgens verweerder is het ook niet waarschijnlijk dat vertrekkend GA-verkeer de Natura 2000-gebieden zal passeren op een vlieghoogte lager dan 3000 voet. De Natura 2000-gebieden “Polder Westzaan” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” liggen niet in het verlengde van de Oostbaan vanaf waar het grootste deel van het GA-verkeer vertrekt.
111.1. In deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat dat in figuur 2-1 tot en met figuur 2-6 is aangegeven hoe verkeer van en naar Schiphol vliegt in de dag- en nachtperiode. De figuren zijn samengesteld op basis van feitelijke vliegtuigbewegingen uit 2019. In figuur 2-3 zijn vertrekkende vluchten gedurende de dagperiode in 2019 weergegeven. De kleur van elke routelijn geeft de vlieghoogte op het betreffende punt weer van de weergegeven vluchten. Uitgangspunt is dat opstijgend verkeer zo snel als dat kan naar grotere hoogtes (6.000 – 10.000 voet) vliegt, omdat daar de luchtweerstand lager is en daar vliegen dus efficiënter, goedkoper en milieuvriendelijker is.
111.2. De rechtbank volgt MOB e.a. niet in hun stelling dat uit figuur 2-3 en 2-4 in deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling niet volgt dat de vertrekkende vluchten de Natura 2000-gebieden “Polder Westzaan” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” op een hoogte van meer dan 3000 voet passeren. Uit deze figuren en de hierop gegeven toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat vluchten die vanaf Schiphol vertrekken een hoogte hebben van meer dan 3000 voet als zij zich boven deze Natura 2000-gebieden bevinden. Op de beide figuren is te zien dat de lijn van vertrekkende vluchten richting het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” ongeveer ter hoogte van Mijdrecht niet meer een rode kleur heeft en vliegtuigen vanaf ongeveer dat punt dus boven 3000 voet vliegen. Op de figuren is verder te zien dat de rode lijn van vertrekkende vluchten vanaf de Polderbaan richting het Natura 2000-gebied “Polder Westzaan” strak in noordelijke richting loopt. Deze rode lijn gaat daardoor niet over dit Natura 2000-gebied. Op het moment dat deze lijn afbuigt in oostelijke richting en over dit Natura 2000-gebied loopt, heeft deze geen rode kleur meer en vliegen de vliegtuigen dus hoger dan 3000 voet. Voor zover MOB e.a. betogen dat in deze figuren geen gebruik is gemaakt van de daadwerkelijke luchthaven specifieke flight tracks van Schiphol, volgt de rechtbank dit niet. RSG heeft toegelicht dat voor de figuren 2-3 en 2-4 gebruik is gemaakt van de aan Schiphol gealloceerde tracks en dat er geen gebruik is gemaakt van tracks die niet met Schiphol te maken hebben. MOB e.a. hebben ter zitting gewezen op figuur B4.8 in bijlage 4 bij het Apollon rapport waarop (iets) andere flight tracks te zien zouden zijn, maar daarin ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank kan niet herleiden waar deze flight tracks op zijn gebaseerd en waarom deze flight tracks de daadwerkelijk gevlogen routes beter zouden weergeven dan de flight tracks die zijn gehanteerd voor figuur 2-3 en 2-4.
Het betoog slaagt niet.
111.3. De rechtbank ziet verder in het rapport van NatuurInclusief geen aanleiding voor het oordeel dat het vertrekkende GA-verkeer mogelijk op minder dan 3000 voet over Natura 2000-gebieden zal vliegen. Dat het GA-verkeer een eigen vlieghoogte en vluchtpad kan bepalen zodra het de Control Zone (CTR) van Schiphol heeft verlaten, betekent niet dat er op een lagere hoogte dan 3000 voet over Natura 2000-gebieden zal worden gevlogen. Dat in een publicatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uit 2012 staat dat het gemotoriseerde GA-verkeer doorgaans op 2.000 voet vliegt, vindt de rechtbank ook onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling, waarin staat dat vanaf Schiphol vertrekkende toestellen vrijwel altijd (ruim) boven 3.000 voet vliegen als zij Natura 2000-gebieden kruisen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat uit het rapport van NatuurInclusief niet volgt dat de informatie uit de publicatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (ook) betrekking heeft op het GA-verkeer afkomstig van Schiphol en dat deze publicatie ten tijde van het opstellen van deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” meer dan tien jaar oud was, zodat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de hierin opgenomen informatie nog correct is.
Het betoog slaagt niet.
112. MOB e.a. betogen dat in de passende beoordeling de effecten op typische faunasoorten niet zijn beoordeeld. Zij wijzen in dit verband in het bijzonder op de wulp. Dat is een typische faunasoort die hoort bij het Habitattype H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt). Dit habitattype komt voor in het Natura 2000-gebied “Noordhollands Duinreservaat”, waar zowel de optische verstoring als de geluidsverstoring toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie.
113. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de effecten van geluidsverstoring zijn onderzocht op kwalificerende soorten. Voor deze soorten wordt in de passende beoordeling uitgesloten dat significante gevolgen optreden. Volgens verweerder kan hiermee ook worden uitgesloten dat significante gevolgen optreden voor andere vogelsoorten die als typische soorten moeten worden aangemerkt. Voor de wulp geldt inderdaad dat deze niet afzonderlijk is beoordeeld. Vergelijkbare vogelsoorten zoals de grutto (gevoelig voor geluid en optische verstoring) en de zwarte stern (zeer gevoelig voor optische verstoring) zijn echter wel onderzocht en hiervoor zijn significante gevolgen uitgesloten, zodat deze conclusie ook voor de wulp kan worden getrokken.
113.1. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. MOB e.a. hebben niet onderbouwd dat als significante gevolgen voor kwalificerende soorten kunnen worden uitgesloten deze conclusie niet ook geldt voor niet-kwalificerende, typische soorten waaronder de wulp.
Het betoog slaagt niet.
114. MOB e.a. voeren aan dat in de passende beoordeling ten onrechte staat dat de kleine zwaan niet verstoringsgevoelig is. In het profieldocument wordt juist aangegeven dat de kleine zwaan zeer gevoelig is voor verstoring, onder meer voor verstoring door laagvliegende vliegtuigen en helikopters.
115. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kleine zwaan niet verstoringsgevoeliger is dan andere watervogels. De in het profieldocument beschreven gevoeligheid voor verstoring ziet op verstoring als gevolg van watersport. De verwijzing naar laagvliegende vliegtuigen betreft toestellen die lager vliegen (tot wel onder 100 voet), dan de vluchten in de voorgenomen activiteit. Volgens verweerder is er geen verband aan te tonen tussen het aantal vliegtuigbewegingen in de voorgenomen activiteit en het aantal kleine zwanen.
115.1. In het profieldocument A037 Kleine Zwaan staat dat de kleine zwaan zeer gevoelig is voor verstoring op de Randmeren, vooral vanwege grote aantallen plankzeilers. Op het land lijken kleine zwanen minder verstoringsgevoelig dan op het water, maar verstoring door landbouwwerkzaamheden, laag vliegende vliegtuigen en helikopters en jacht komen voor. De rechtbank overweegt dat MOB e.a. niet hebben betwist dat de verstoringsgevoeligheid van de kleine zwaan met name ziet op vliegtuigen die lager vliegen dan die waarop de voorgenomen activiteit ziet. MOB e.a. hebben ook niet betwist dat er geen verband zichtbaar is tussen het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol en het aantal getelde kleine zwanen. Verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een significant negatief effect van de voorgenomen activiteit op de kleine zwaan is uitgesloten.
Het betoog slaagt niet.
116. MOB e.a. betogen dat verweerder niet heeft onderkend dat de voorgenomen activiteit indirect kan leiden tot een kans op een significant gevolg voor de betrokken Natura 2000-gebieden, doordat foerageergebieden van (overwinterende) ganzen worden aangetast. MOB e.a. wijzen in dit verband op de kolgans die is aangewezen voor het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”. Als belangrijke foerageergebieden buiten dit Natura 2000-gebied worden aangetast, kan de soort dit Natura 2000-gebied links laten liggen om een ander gebied te verkiezen als slaapplaats waar wel geschikt foerageergebied aanwezig is.
117. Verweerder heeft toegelicht dat het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” is aangewezen als slaapplaats met draagkracht voor 3000 kolganzen. Omdat de vliegroute over het gebied tussen 23:00 en 6:00 uur niet wordt gebruikt, vindt er geen verstoring plaats op het moment dat de slaapplaatsen binnen het gebied worden gebruikt. Verweerder heeft verder toegelicht dat het aantal foeragerende ganzen zich landelijk op een hoog niveau bevindt.
118. RSG verwijst in aanvulling hierop naar de reactie van RHDHV op het rapport van NatuurInclusief. Daarin staat dat de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” zeer ruim worden gehaald met een populatie van 8.000 vogels. Daarbij is van belang dat de kolganzen inmiddels vooral gebruik maken van direct aan het Natura 2000-gebied grenzende recent ontwikkelde natuurgebieden “De Groene Jonker” en “Ruygeborg”.
118.1. De rechtbank ziet in hetgeen MOB e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de voorgenomen activiteit significante effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kolgans voor het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” vanwege de effecten op foerageergebied dat is gelegen buiten dit Natura 2000-gebied. Uit het rapport van RHDHV volgt dat zeer ruim wordt voldaan aan de instandhoudingsdoelstelling voor de kolgans. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteit leidt tot een zodanige achteruitgang van foerageergebied van de kolgans dat dit kan leiden tot een effect op de instandhoudingsdoelstellingen.
Het betoog slaagt niet.
Verbodsbepalingen soortenbescherming
119. De rechtbank volgt de raad van de gemeente Nieuwkoop niet in het betoog dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de verbodsbepalingen in artikel 12 van de Habitatrichtlijn. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze verbodsbepalingen zien op soortenbescherming, terwijl de natuurvergunning is verleend in het kader van gebiedsbescherming. Reeds hierom bestond voor verweerder geen aanleiding om te toetsen of deze verbodsbepalingen worden overtreden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie verstoring door geluid en optische verstoring
120. De rechtbank heeft in overweging 102.2 geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor de Natura 2000-gebieden “Eilandspolder”, “Oostelijke Vechtplassen” en “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” de referentiesituatie voor de beoordeling van geluid kan worden ontleend aan het aanwijzingsbesluit 2000. In overweging 109.3 heeft de rechtbank in navolging hiervan overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het niet nodig was om voor het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen & De Haeck” de toename van geluidbelasting van de voorgenomen activiteit te beoordelen. Hetgeen MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop verder hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de voorgenomen activiteit in vergelijking met de referentiesituatie, in de overige betrokken Natura 2000-gebied leidt tot geluidsverstoring of optische verstoring waardoor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar komt.
121. In deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling staat dat opstijgende en landende vliegtuigen in aanvaring kunnen komen met vogels (en andere dieren). Dit kan een directe aanvaring zijn, maar dieren kunnen ook geraakt worden door turbulentie of uitstoot uit motoren waardoor ze gewond of gedood worden. Deze aanvaringen kunnen betrekking hebben op soorten die broeden in Natura 2000-gebieden. Vliegtuigen vliegen ook direct boven Natura 2000-gebieden waardoor aanvaringen ook boven deze gebieden plaats kunnen vinden. In deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling wordt hierover geconcludeerd dat verreweg de meeste vogelaanvaringen algemene vogelsoorten betreffen. Verder is er een hoog percentage roofvogels onder de aanvaringsslachtoffers, waaronder ook de velduil. Het aantal aanvaringsslachtoffers onder de velduil ligt in de ordegrootte van 1% van de totale winterpopulatie. Omdat de aangewezen instandhoudingsdoelen voor de velduil als broedvogel ver van Schiphol afliggen, is een direct effect op deze doelen uit te sluiten. Andere groepen met relatief veel aanvaringsslachtoffers zijn meeuwen, kieviten, zwaluwen en spreeuwen. Daarvan zijn maar enkele soorten doelsoort voor Natura 2000-gebieden en een effect op de instandhoudingsdoelen kan volgens deelrapport 3d “Ecologische beoordeling” bij de passende beoordeling uitgesloten worden.
122. MOB e.a. voeren aan dat in de passende beoordeling ten onrechte niet is onderzocht in hoeverre het populatiebeheer dat noodzakelijk is voor de voorgenomen activiteit om vogelaanvaringen te voorkomen, alsnog indirect kan leiden tot significante effecten. Bovendien is niet onderzocht of dit in combinatie met vogelaanvaringen tot significante effecten kan leiden.
122.1. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat populatiebeheer een afzonderlijk project is. Populatiebeheer is niet opgenomen in de verleende natuurvergunning. De vraag of populatiebeheer indirect tot significante effecten kan leiden kan in deze procedure daarom niet aan de orde komen.
Het betoog slaagt niet.
122.2. Voor zover de raad van de gemeente Nieuwkoop aanvoert dat de effecten van trillingen op vogelsoorten ten onrechte niet zijn onderzocht, slaagt dit niet. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat laagvliegende vliegtuigen trillingen kunnen veroorzaken, vindt de rechtbank onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de passende beoordeling.
Het betoog slaagt niet.
123. De conclusie van al het voorgaande is dat aan de verleende natuurvergunning een aantal gebreken kleeft. De beroepen van MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen omdat dit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet draagkrachtig is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een zogenaamde bestuurlijke lus), omdat dit naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaak af te doen. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van RSG.
124. Omdat de beroepen van MOB e.a. en de raad van de gemeente Nieuwkoop gegrond zijn, moet verweerder het griffierecht aan deze eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen deze eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigden van MOB e.a. en van de raad van de gemeente Nieuwkoop hebben elk een beroepschrift ingediend (1 punt), zij hebben beide aan de zitting deelgenomen (1 punt) en zij hebben beide na heropening van het onderzoek een schriftelijke uiteenzetting gegeven (0,5 punt). Omdat deze zaak gelet op de omvang en complexiteit van zwaar gewicht is, wordt op de waarde van elke proceshandeling een factor van 1,5 toegepast. Dat betekent dat de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zowel MOB e.a. als de raad van de gemeente Nieuwkoop (2,5 punt x € 907,- x 1,5 =) € 3.401,25 bedraagt. In deze vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden de reiskosten van de rechtsbijstandverlener inbegrepen geacht. Voor zover MOB e.a. afzonderlijk om vergoeding van die reiskosten hebben verzocht, wijst de rechtbank dit verzoek af.
124.1. MOB e.a. hebben daarnaast verzocht om een vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor het inschakelen van drie deskundigen. Die kosten bedragen in totaal € 33.707,90 en zijn volgens MOB e.a. toe te rekenen aan de werkzaamheden die zijn verricht door deskundigen van Apollon milieu (€ 23.716,-), NatuurInclusief (€ 8.941,90) en Geetacs (€ 1.050,-). Verweerder heeft desgevraagd schriftelijk kenbaar gemaakt dat het proceskostenformulier dat door MOB e.a. is ingevuld en waarop ook de kosten van de deskundigen zijn vermeld en toegelicht, geen aanleiding geeft tot opmerkingen. De rechtbank acht de inschakeling van deskundigen in deze zaak redelijk. De kosten die zijn gemoeid met het opstellen van het Apollon rapport zijn berekend naar een werkbelasting van 224 uur en een uurtarief van € 87,50. De rechtbank acht deze kosten – gelet ook op de omvang en de complexiteit van deze zaak – redelijk. Dat betekent dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De adviezen van NatuurInclusief en Geetacs houden geen verband met beroepsgronden die leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dat betekent dat de kosten voor het inschakelen van deze deskundigen niet voor vergoeding in aanmerking komen.
124.2. Het voorgaande leidt ertoe dat de totale proceskosten die verweerder aan MOB e.a. dient te vergoeding in verband met het inschakelen van een deskundige € 23.716,- bedragen. De totale proceskosten die verweerder aan MOB e.a. dient te vergoeden bedragen daarmee (€ 3.401,25 + € 23.716,- =) € 27.117,25.
- verklaart het beroep van Stichting Natuurbeschermingswacht niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van
Amsterdam niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. e.a. en
de raad van de gemeente Nieuwkoop gegrond;
- vernietigt het besluit van de minister voor Natuur en Stikstof van
26 september 2023, kenmerk DGNV/20307623;
- bepaalt dat verweerder aan zowel Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. e.a. als de raad van de gemeente Nieuwkoop het betaalde griffierecht van € 365,- moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.401,25 aan proceskosten aan de raad van de gemeente Nieuwkoop;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 27.117,25 aan proceskosten aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. e.a.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. J. Schaaf en mr. S.H. van den Ende, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.