Conclusie
Uurtarief advocaat), en (ii) dat het hof heeft verzuimd ambtshalve te toetsen of Trodan heeft voldaan aan de op de Richtlijn consumentenrechten gebaseerde informatieplichten van art. 6:230l onder a en c BW respectievelijk art. 6:230m lid 1 onder a en e BW. Mijns inziens slaagt het middel niet, omdat het hof ambtshalve aan deze richtlijnen heeft getoetst. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat in dit geval over het kostenbeding is onderhandeld, zodat het kostenbeding (een kernbeding) verder niet op transparantie en, eventueel, oneerlijkheid kan worden getoetst. Voorts heeft het hof uitdrukkelijk getoetst of was voldaan aan art. 6:230l onder a BW respectievelijk art. 6:230m lid 1 onder a BW en impliciet of was voldaan aan art. 6:230l onder c BW respectievelijk art. 6:230m lid 1 onder e BW. De door het middel bestreden oordelen van het hof getuigen naar mijn mening niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn ook niet onbegrijpelijk te noemen.
1.Feiten en procesverloop
Grondslag van de vordering en de verweren
zoals besproken” voor de afgelopen periode een vast bedrag en niet de werkelijke uren in rekening zal brengen. Bij factuur van diezelfde datum heeft zij € 2.420 bij [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft deze factuur betaald. Trodan heeft in een e-mail aan [eiser] van 1 december 2015 het volgende geschreven: “
Zoals afgesproken, ontvangt u van mij een korting op mijn uurtarief. In plaats van 240 euro, betaalt u 150 euro. U betaalt een maandelijks voorschot van 1210 (1000 exclusief BTW) op de slotfactuur. Bij beëindiging van mijn dienstverlening zullen de maandelijkse voorschotten worden verrekend met de slotfactuur. Het restant van de slotfactuur zal moeten worden voldaan. Een en ander heb ik u vorige week uitgelegd. Bijgesloten treft u een voorschotsfactuur aan over de maand oktober 2015. Ik zou u die vorige week maandag sturen, maar door de drukte is de factuur blijven liggen. De factuur over november, zal ik daarom over ongeveer twee weken sturen.” [eiser] heeft deze voorschotfactuur over oktober 2015 betaald, evenals voorschotfacturen over november en december 2015 en januari 2016.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onder Aformuleert het cassatiemiddel
onder Bklachten tegen het arrest van het hof, in het bijzonder rov. 3.3-3.6.
Het cassatiemiddel doet een beroep op de Richtlijn oneerlijke bedingen [2] (zoals omgezet in onder meer art. 6:233 onder a BW) en op de Richtlijn Consumentenrechten [3] (zoals omgezet in onder meer art. 6:230l en art. 6:230m BW). Daartoe zet het middel
onder IA en IBuiteen welke vereisten gelden ten aanzien van een (kosten)beding volgens de Richtlijn oneerlijke bedingen en HvJEU 12 januari 2023, C-395/21 (
Uurtarief advocaat) [4] dan wel volgens de Richtlijn consumentenrechten en HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677 (
Arvato I). [5] Vervolgens klaagt het middel
onder IIdat het arrest van het hof niet voldoet aan deze vereisten.
Onderdeel IIAklaagt in de kern dat het hof heeft miskend dat het ambtshalve diende te toetsen of sprake is van een oneerlijk kostenbeding en de betreffende bedingen ambtshalve buiten toepassing had moeten laten, en dat het hof heeft miskend dat het ambtshalve diende te toetsen of de informatieplichten van art. 6:230l onder a en c BW dan wel art. 6:230m lid 1 onder a en e BW zijn geschonden.
Onderdeel IIBbestrijdt het oordeel in rov. 2.4 dat Trodan heeft voldaan aan de informatieplichten van art. 6:230l onder a BW dan wel art. 6:230m lid 1 onder a BW.
Onderdeel IIIbevat een motiveringsklacht en klaagt dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend.
Onderdeel V(het middel bevat geen onderdeel IV) betreft een voortbouwklacht.
Voor zover de procesinleiding klachten bevat onder B (op p. 6 van de procesinleiding) en onder IA in de nrs. 6, 8 , 11, 12 en 15, vallen deze samen met de klachten van de onderdeel IIA, zodat zij geen afzonderlijke bespreking behoeven.
Uurtarief advocaatbetrof een geval waarin een Litouwse advocaat met een cliënt een uurtarief van € 100,- had afgesproken en geen andere informatie had gegeven over de mogelijke omvang van de kosten van diens dienstverlening. Het HvJEU oordeelde als volgt:
Uurtarief advocaat, dat wil zeggen een kostenopgave of periodieke facturering volstaat. [17]
.
Uurtarief advocaat(punt 42). Toch volgt uit punt 44 van dit arrest dat een afspraak om periodiek te declareren kan volstaan teneinde de consument in staat te stellen om, zoals het HvJEU het zegt, “met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst zijn beslissing te nemen.” Daaraan ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat een dergelijke afspraak de cliënt in staat stelt om de vinger aan de pols te houden voor wat betreft de werkzaamheden en de kosten. [22]
Uurtarief advocaatwijst Loos er voorts op (onder 9) dat het hanteren van een uurtarief de consument ook voordelen biedt. Het beding — mits zelf in duidelijke en begrijpelijke taal geformuleerd — maakt aan de gemiddelde consument duidelijk dat hoe meer werk de advocaat dient te verrichten, hoe hoger de rekening zal uitvallen. Verplichtingen om de cliënt op de hoogte te houden van de voortgang van de uitvoering van de overeenkomst, en om hem in dat kader regelmatig op de hoogte houden van de verschuldigde bedragen, vloeien reeds voort uit at. 7:403 BW en een verplichting tot tussentijdse facturering kan voortvloeien uit art. 7:401 BW, aldus Loos.
Uurtarief advocaat(punt 44) laat de nationale rechter uitdrukkelijk de ruimte om rekening te houden met toepasselijke beroeps- en gedragsregels. Een afspraak over periodiek declareren kan echter, in het algemeen gesproken, een alternatief zijn. Het is uiteindelijk aan de nationale rechter om, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, te beoordelen of een kostenbeding voldoende transparant is.
Arvato I(rov. 3.9) overwogen dat het strookt met de doelstellingen en uitgangspunten van de Richtlijn consumentenrechten om bij de beantwoording van de vragen of de rechter ambtshalve moet onderzoeken of aan de informatieplichten is voldaan en of de rechter bij schending van een informatieplicht ambtshalve tot vernietiging en/of afwijzing van de incassovordering van de handelaar moet overgaan dan wel ambtshalve een andere sanctie moet toepassen, te onderscheiden tussen: (i) de informatieplichten waaraan de wet bij niet-naleving ervan specifieke sancties verbindt, (ii) de informatieplichten waaraan extra gewicht toekomt (hierna: de essentiële informatieplichten), en (iii) overige informatieplichten. Ambtshalve toetsing en, in het verlengde daarvan, ambtshalve toepassing van sancties, dient plaats te vinden met betrekking tot de hiervoor onder (i) en (ii) bedoelde informatieplichten, waarbij opmerking verdient dat sommige informatieplichten waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt, tevens essentiële informatieplichten zijn.
Arvato Ibetrof overeenkomsten op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) lijkt ervan uit te gaan dat ook de informatieplichten uit art. 6:230l BW ambtshalve moeten worden getoetst en gesanctioneerd. [24] In verschillende zaken heeft de feitenrechter inmiddels ambtshalve getoetst of is voldaan aan de informatieplichten uit art. 6:230l BW. [25] In de literatuur wordt eveneens aangenomen dat de essentiële informatieplichten van art. 6:230l BW ambtshalve moeten worden getoetst door de rechter en dat een voldoende ernstige schending van deze informatieplichten ambtshalve moet worden gesanctioneerd. Volgens verschillende auteurs zijn er geen goede redenen aan te wijzen waarom dezelfde informatieplicht bij overeenkomsten op afstand of buiten de verkoopruimte wél ambtshalve getoetst (en een eventuele schending wel ambtshalve gesanctioneerd) moet worden, terwijl dat niet het geval is bij overeenkomsten binnen de verkoopruimte. [26]
onderdeel IIAhierna afzonderlijk voor zover zij zien op de Richtlijn oneerlijke bedingen dan wel de Richtlijn Consumentenrechten. Het gaat bij deze richtlijnen immers om verschillende vragen waarbij verschillende rechtsgevolgen in beeld kunnen komen.
-
ten eerstedat het hof heeft verzuimd ambtshalve te toetsen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen en, indien het hof dit niet heeft miskend, geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang op dit punt (
nr. 18);
-
ten tweededat de oordelen (in rov. 3.5) dat Trodan met de brief van 4 mei 2015 en de algemene voorwaarden (tijdig) afdoende informatie aan [eiser] deed toekomen omtrent de door haar aangegane financiële verplichtingen en (in rov. 3.4) dat Trodan aanspraak houdt op loon, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of onvoldoende zijn gemotiveerd in het licht van HvJEU 21 december 2023, C-395/21 (
Uurtarief advocaat) (
nrs. 19-24 en 26); en
-
ten derdedat het hof miskent (in rov. 3.31) dat Trodan voor het sluiten van de overeenkomst duidelijkheid had moeten bieden dan wel tijdens de overeenkomst via een urenverantwoording had moeten geven (
nr. 25).
nr. 6in de procesinleiding). Een kernbeding waarover niet is onderhandeld (zie art. 3 Richtlijn oneerlijke bedingen), kan slechts op oneerlijkheid worden getoetst, indien het niet voldoet aan het in art. 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen bedoelde transparantievereiste.
onderdeel IIAin
nr. 18).
onderdeel IIAvoor zover die zien op de Richtlijn oneerlijke bedingen, dienen daarom te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag.
-
ten eerstedat het hof heeft verzuimd ambtshalve te toetsen aan de Richtlijn consumentenrechten (art. 230l onder a en c BW en art. 6:230m lid 1 onder a en e BW) en, indien het hof dit niet heeft miskend, geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang op dit punt (
nrs. 18 en 24); en
-
ten tweededat de oordelen (in rov. 3.5) dat Trodan met de brief van 4 mei 2015 en de algemene voorwaarden (tijdig) afdoende informatie aan [eiser] deed toekomen omtrent de door haar aangegane financiële verplichtingen en (in rov. 3.4) dat Trodan aanspraak houdt op loon, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of onvoldoende zijn gemotiveerd in het licht van art. 6:230l onder a en c BW en art. 6:230m lid 1 onder a en e BW (
nrs. 19-24 en 26). [36]
onderdeel IIBklaagt hier wel over).
nrs. 19-24 en 26op dat Trodan geen raming van de totale kosten gaf en geen tussentijdse urenspecificaties verzond en betoogt dat daarmee niet is voldaan aan de eisen die het arrest
Uurtarief advocaatstelt.
Het middel berust daarmee op een onjuiste rechtsopvatting. Het arrest
Uurtarief advocaatbetreft de vraag of een kostenbeding waarover niet is onderhandeld voldoende transparant is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Ik denk niet dat deze rechtspraak een-op-een kan worden getransponeerd naar art. 6:230l onder c BW of art. 6:230m lid 1 onder e BW. Zo bepalen art. 6:230l onder c BW en art. 6:230m lid 1 onder e BW, dat als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, informatie moet worden gegeven over de manier waarop de prijs moet worden berekend. Dat heeft Trodan blijkens rov. 3.5 gedaan.
nr. 25) een rechtsklacht tegen rov. 3.31 voor zover daarin is geoordeeld dat het dat het contact zoeken door [eiser] met Trodan, wat [eiser] “ook wel begreep”, het aangeven door Trodan niet alle uren te factureren en het compenseren tussen wel en niet geschreven uren, het ontbreken van duidelijkheid over de financiële consequenties kan compenseren.
onderdeel IIB(in
nr. 27) dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans niet toereikend gemotiveerd is. Daartoe wordt aangevoerd dat de omvang en inhoud van de werkzaamheden van een juridisch dienstverlener [37] met een enkele aanduiding van het geschil en een opsomming van de op dat moment beoogde procedures, onvoldoende duidelijk is, te meer nu ook tussentijdse verantwoording van uren ontbrak en de juridische dienstverlening voor de gemiddelde consument complex is.
nr. 28) aan dat de informatieplichten van art. 6:230l onder a BW en art. 6:230m lid 1 onder a BW zijn geschonden, omdat met de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden in mei 2015 slechts een mededeling over het uurtarief en de betalingsvoorwaarden is gegeven, zonder aanduiding over de omvang en inhoud van de opdracht (en de te verwachten financiële consequenties).
Zij missen ook feitelijke grondslag voor zover zij veronderstellen dat het hof in dit verband betekenis heeft toegekend aan de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden. Het hof heeft zijn oordeel in rov. 3.4 immers niet daarop gebaseerd.
rs. 28-32) dat het voornaamste kenmerk van de overeenkomst, te weten de inhoud van de opdracht, onduidelijk was, kort gezegd, omdat het hof in rov. 3.14, 3.19 en 3.26 oordeelt dat sommige delen van de vermeende opdracht niet zijn komen vast te staan. Het hof overweegt weliswaar over onduidelijkheden omtrent de inhoud en omvang van de opdracht, maar verbindt daaraan ten onrechte niet de conclusie dat voor [eiser] onduidelijk was waardoor de overeenkomst zich nu daadwerkelijk kenmerkte (
nr. 33). Anders dan het hof overweegt in rov. 3.4, was er dus onduidelijkheid over de inhoud en omvang van de opdracht en de financiële consequenties daarvan en dus van schending van art. 6:230l onder a BW en art. 6:230m lid 1 onder a BW, zodat het hof had moeten vaststellen dat sprake was van een voldoende ernstige schending van deze informatieplichten en de overeenkomst geheel of gedeeltelijk (ambtshalve) moeten vernietigen op grond van art. 3:40 lid 2 BW (
nr. 34).
Dat het hof (in rov. 3.14-3.15) tot het oordeel komt dat niet is komen vast te staan dat sommige van de gedeclareerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt (omdat bijvoorbeeld urenspecificaties ontbreken), betekent nog niet dat het voor partijen onduidelijk was wat de voornaamste kenmerken van die dienst was. Dit volgt ook niet uit de enkele vaststelling dat Trodan op onderdelen meer gefactureerd heeft dan gerechtvaardigd was. ’s Hofs oordeel getuigt daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting, en is ook niet onbegrijpelijk.
nr. 29) heeft het hof dus niet overwogen dat slechts het verzoek om uitstel deel uitmaakt van de opdracht. Aan het door het onderdeel bestreden oordeel in rov. 3.4 doet niet af dat bepaalde werkzaamheden niet zijn gespecificeerd (rov. 3.12-3.15) of dat niet duidelijk is of het conceptberoepschrift de uren rechtvaardigt (rov. 3.14).
In rov. 3.18 overweegt het hof dat [eiser] onvoldoende heeft betwist dat de opdracht per oktober 2015 is uitgebreid tot het voeren van een civielrechtelijke procedure tegen [mediator] . Het hof oordeelt vervolgens in rov. 3.19 dat daarentegen niet is komen vast te staan dat [eiser] nadien opdracht heeft gegeven tot het starten van een voorlopig getuigenverhoor tegen [mediator] . Anders dan het onderdeel aanvoert (in
nr. 30) valt niet in te zien waarom dit laatste oordeel maakt dat onvoldoende informatie is gegeven over de inhoud van de eerdere opdracht, nu het gaat om twee verschillende diensten (enerzijds het indienen van een tuchtklacht en anderzijds het starten van een voorlopig getuigenverhoor). Ook in zoverre is ’s hofs oordeel in rov. 3.4 niet onjuist en niet onbegrijpelijk.
nr. 31dat de omvang van de opdracht met betrekking tot de inschakeling van de Ombudsman onduidelijk was. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] haar verweer dat zij geen opdracht heeft gegeven tot inschakeling van de Ombudsman onvoldoende heeft toegelicht en dat er geen aanleiding is de door Trodan opgevoerde uren voor de contacten met de Ombudsman buiten beschouwing te laten (rov. 3.24). In het licht hiervan valt niet in te zien dat ’s hofs oordeel in rov. 3.4 onjuist of onbegrijpelijk zou zijn.
nr. 32) aanvoert, niet valt in te zien waarom ’s hofs oordeel dat een latere opdracht niet is komen vast te staan, in dit geval maakt dat onvoldoende informatie is gegeven over een andere, eerder overeengekomen opdracht.
nr. 34) de klacht van
nr. 25 van onderdeel IIA. Deze klacht faalt om de eerder in 2.33 gegeven reden.
ten eerste(in
nr. 35) dat het onbegrijpelijk is dat het hof in de stellingen van [eiser] die zien op de onduidelijkheid van de inhoud en omvang van de opdracht, alsmede de financiële verplichtingen, geen aanleiding zag hierover anders dan bij een afweging van de verschillende posten te oordelen.
ten tweede(in
nr. 36) over de overweging in rov. 3.3 en 3.7 dat [eiser] er in essentie over klaagt dat Trodan werkzaamheden heeft gefactureerd waarvoor zij geen opdracht heeft gegeven en dat Trodan te veel uren heeft gedeclareerd voor de haar wel opgedragen werkzaamheden. Volgens het onderdeel is deze overweging onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van [eiser] over de onduidelijkheid van inhoud en omvang van de opdracht en de financiële verplichtingen.
nr. 36) ook dat voor zover het hof de stellingen uit eerste aanleg niet heeft meegewogen in zijn beslissing, het hof tevens de devolutieve werking van het appel heeft miskend en essentiële stellingen van [eiser] onbehandeld heeft gelaten, althans zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.