ECLI:NL:PHR:2015:1264

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
13/03675
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rioolputmoord en kofferbakmoord: Overschrijding redelijke termijn en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak, die bekend staat als de 'Rioolputmoord' en 'Kofferbakmoord', zijn de verdachte en medeverdachten betrokken bij de moorden op twee Surinaamse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De moorden vonden plaats in oktober 2008, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] op 14 oktober 2008 in een groentezaak in Amsterdam heeft doodgeschoten. Dit gebeurde na een periode van afpersing door [slachtoffer 1]. De verdachte en medeverdachten hadden voorafgaand aan de moord een plan gesmeed om [slachtoffer 1] uit de weg te ruimen. Na de liquidatie werd het lichaam van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer geplaatst en later in de kofferbak van een auto achtergelaten in Nieuw-Vennep.

Twee dagen later, op 16 oktober 2008, werd [slachtoffer 2] om het leven gebracht in de toko van medeverdachte [medeverdachte 4] in Almere. Ook hier was sprake van een voorafgaand plan, waarbij de verdachte en medeverdachten [slachtoffer 2] neerschoten na een confrontatie over geld. De verdachte heeft de moorden gepleegd en de lichamen van beide slachtoffers verplaatst om de sporen te wissen.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en de vorderingen van benadeelde partijen. De vordering van de moeder van [slachtoffer 2] tot vergoeding van shockschade werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van geestelijk letsel. De vordering van de vader van [slachtoffer 2] werd wel toegewezen, evenals de vordering van de zuster van [slachtoffer 1], maar de wettelijke rente werd niet toegewezen omdat deze niet was gevorderd. De zaak illustreert de complexiteit van de bewijsvoering en de juridische overwegingen bij ernstige strafzaken.

Conclusie

Nr. 13/03675
Mr. Harteveld
Zitting 19 mei 2015
Conclusie inzake:
[verdachte] [1]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 26 april 2013 - met vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 07-600123-09 - de verdachte in de zaak met parketnummer 07-620475-08 wegens 1. en 3. telkens opleverende “medeplegen van moord”, 2. en 4. telkens opleverende “medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen”, en in de zaak met parketnummer
07-600123-09 wegens 1 meer subsidiair. “aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 jaren en 6 maanden, met onttrekking aan het verkeer, bewaring ten behoeve van de rechthebbende en de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende tien middelen van cassatie.
3. Het betreft hier de geruchtmakende zaken die in de media de “kofferbak- en rioolputmoord” worden genoemd. Op respectievelijk 14 en 16 oktober 2008 verdwenen twee Surinaamse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , spoorloos. Het lichaam van [slachtoffer 2] werd op 14 november 2008 ontdekt in een rioolput in Almere en dat van [slachtoffer 1] werd op 1 december 2008 gevonden in de kofferbak van een auto die al weken geparkeerd stond in een woonwijk in Nieuw-Vennep. Een schietincident in de nacht van 16 op 17 oktober 2008, waarbij de verdachte gewond raakte aan zijn been en hij tevens zijn ex-vriendin [medeverdachte 2] raakte in haar onderlichaam (feit 4), leverde uiteindelijk een cruciale doorbraak op in de twee liquidaties. Wanneer agenten zich naar aanleiding van het gemelde schietincident naar de woning aan [a-straat] in Amsterdam-Slotervaart begeven, worden een aantal spullen in beslag genomen, die later van de overleden [slachtoffer 2] blijken te zijn. Uit onderzoek is gebleken dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet meer levend zijn gezien na een bezoek bij een tropische groente- en fruithandel. De één in Amsterdam-Zuidoost, de ander in Almere. De medeverdachte [medeverdachte 4] is eigenaar van beide toko’s. [medeverdachte 4] zou door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn afgeperst. Beide mannen blijken in de toko’s van [medeverdachte 4] te zijn doodgeschoten.
4.1. Het
eerste middelklaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 07-620475-08 voor zover inhoudende dat dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen meer kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een hoofdproces-verbaal forensisch onderzoek met het nummer 08-146237, opgemaakt op ambtseed op 17 maart 2009 door [verbalisant 1] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 002 tot en met 018 in dossier 4 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisant (op de pagina's 1, 2, 7 en 8):
Na het openen van de kofferbak van een Peugeot 206 met het kenteken [AA-00-BB] op 1 december 2008 werd het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer 1] . Het voertuig bleek op 28 november 2008 te zijn aangetroffen in een parkeervak te Nieuw-Vennep.
2. Een schriftelijk stuk, houdende een pathologie onderzoek, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, opgenomen in de pagina's 86 tot en met 90 in dossier 12 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de patholoog:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is het volgende gebleken. Er waren drie schotletsels te herkennen, alle drie met het aspect van een inschotletsel. Er waren twee schotkanalen in het hoofd, één van achter komend en één van voor komend. Er was een schotkanaal in de linker borstholte, met een inschot links vóór. Het overlijden kan worden verklaard door alle schotletsels.
3. Een schriftelijk stuk, houdende een NFI-deskundigenrapport, opgemaakt door dr. Y. van der Wal d.d. 10 maart 2009, opgenomen in de pagina's 240 t/m 254 van dossier 4 van het hierboven onder 1. genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De beide knieholtes van de broek [AABH8303NL] van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn bemonsterd.
De bemonstering zijn als [AABH8303NL]#2 (rechterbroekspijp) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Sporenmateriaal
Een bemonstering [AABH8303NL]#2 van de broek van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] (zie toelichting 5)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard
Toelichting 5:
Van het DNA in de bemonstering [AABH8303NL]#2 is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel bevat de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van de prominent aanwezige cel donor. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] . Dit betekent dat [verdachte] één van de cel donoren kan zijn van het celmateriaal in de bemonstering [AABH8303NL]#2. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met de afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dat één op één miljard.
4. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4] met het nummer 2009032411153982, opgemaakt op ambtseed op 24 maart 2009 door [verbalisant 2] , brigadier van de regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 3] , hoofdagent van de regiopolitie Kennemerland, opgenomen in de pagina's 1273 tot en met 1282 in dossier 9, map IV van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 1274):
Wij hebben gehoord dat jij werkzaam was in de winkel aan de Ganzenhoef in Amsterdam Zuid-Oost toen [slachtoffer 1] om het leven werd gebracht op 14 oktober 2008. Wat kun jij ons daarover vertellen? (....) Wij tonen [betrokkene 4] een foto van [verdachte] .
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina's 1276 en 1277)
De man van de foto was die middag in de winkel en hij heeft [slachtoffer 1] doodgeschoten. [slachtoffer 1] werd doodgeschoten toen hij in de winkel was op die dag. Hij ging het geld dat ik hem had gegeven tellen. Ik hoorde een pistoolschot. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag. Ik heb bloed op de grond gezien. De schutter pakte [slachtoffer 1] beet en sleepte hem naar de keuken. Ik heb met [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) gebeld. Ik vertelde hem wat er was (gebeurd) en [medeverdachte 4] zei: "Het wordt allemaal geregeld". (Vraag: toen [slachtoffer 1] was doodgeschoten, wie waren er toen in de winkel aanwezig?) Ik, de schutter en [slachtoffer 1] was doodgeschoten. Ik heb met [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) gesproken over de telefoon. Zij vroeg mij of het klaar was en zij vroeg mij de schutter aan de telefoon te geven. Ik gaf de telefoon aan de schutter. Toen ik de telefoon van de schutter terug kreeg, zei de schutter: "Die jongens komen zo".
als relaas van de verbalisanten (op pagina 1278):
Wat gebeurde er met het lichaam van [slachtoffer 1] , nadat hij in de winkel was neergeschoten?
als verklaring van [betrokkene 4] (op pagina 1278)
Ze hebben dit in een vuilniscontainer op wielen gedaan. Ze hebben dit weggebracht uit de winkel. Een neef van [medeverdachte 4] , genaamd [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) en een Indiase jongen, genaamd [betrokkene 6] , zijn met een vrachtbusje naar de winkel gekomen.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 1278):
Wie hebben het lichaam van [slachtoffer 1] verplaatst in de winkel?
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina's 1278 en 1277)
De schutter, de neef van [medeverdachte 4] en die Indiase jongen [betrokkene 6] . Ze hebben het meegenomen. Ze hebben het vuilniskarretje naar buiten getrokken.
5. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4] met het nummer 2009032510457089, opgemaakt op ambtseed op 25 maart 2009 door [verbalisant 2] , brigadier van de regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 4] , hoofdagent van de regiopolitie Kennemerland, opgenomen in het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 4] (op pagina 1292)
Ik heb [medeverdachte 4] op 14 oktober 2008 om 19.11 uur gebeld en [medeverdachte 4] zei tegen mij: de jongens ruimen de rommel met betrekking tot [slachtoffer 1] op.
6. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4] met het nummer 2009.0520.1030.6988, opgemaakt op ambtsbelofte op 20 mei 2009 door [verbalisant 5] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 1331 tot en met 1339 in dossier 9, map IV van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 1332):
We willen nog even terugkomen op 14 oktober 2008. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) heeft net [slachtoffer 1] dood gemaakt. Jij belt met [medeverdachte 4] . Kun je aangeven hoe dat gesprek is gegaan en hoe [medeverdachte 4] reageerde?
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina 's 1332 en 1333)
Ik heb het hem verteld. [medeverdachte 4] sprak rustig tegen mij. Hij was heel rustig.
7. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] met het nummer 2009060224625, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte op 2 juni 2009 door [verbalisant 7] , inspecteur van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 8] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 191 tot en met 198 in dossier 18 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 196):
U weet méér van 14 oktober (het hof begrijpt: 14 oktober 2008).
als verklaring van [medeverdachte 4] (op de pagina's 193, 196 en 197):
Ik moest aan [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) geld betalen. Ik was het daar niet mee eens. Ik betaalde elke week geld. Later werd er afgesproken dat ik ook aan [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) wekelijks geld zou betalen.
[medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) weet wel dat ik problemen had met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en dat het om geld ging. Ze wist dat ik hen geld moest betalen. [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: de medeverdachte, [medeverdachte 3] ) heeft het lijk (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 1] ) terug gebracht naar Almere. Voordat ik het wist was de bus al weer terug (het hof begrijpt: van de toko aan de Ganzenhoef in Amsterdam naar Almere).
Ik was een keer in mijn kantoor. [medeverdachte 2] en [verdachte] kwamen toen langs. Ik was met [medeverdachte 2] in gesprek over mijn problemen. [verdachte] luisterde mee. De eerste reactie van [verdachte] was heel agressief. Daarna zei hij tegen mij dat hij mij wel zou helpen.
Buiten bij de loods heb ik de Peugeot zien staan. Daarachter lag [slachtoffer 1] . Op 14 oktober 2008 waren ik, [medeverdachte 3] , [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) en [betrokkene 4] in de toko in Almere aanwezig.
8. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 3] , afgenomen op 8 mei 2009 door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 6] , opgenomen in de pagina's 130 tot en met 255 in dossier 22 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 3] (op de pagina's 185 tot en met 188, 192, 193):
Op de 14e (het hof begrijpt: op 14 oktober 2008) was ik in Almere met [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) en [betrokkene 4] . [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) belde met [medeverdachte 4] en vertelde hem dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) dood is. Ik ben met de Helena bus naar Ganzenhoef gegaan. [slachtoffer 1] is daar uit de winkel gehaald. We zijn met de Helena bus en met de grijze Peugeot van [slachtoffer 1] vertrokken vanuit Ganzenhoef.
9. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 3] , afgenomen op 26 mei 2009 door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 9] , opgenomen in de pagina's 288 tot en met 312 in dossier 22 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 3] (op de pagina's 288, 291, 292, 293 en 295):
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) is in de Peugeot naar Nieuw-Vennep gegaan met het lijk (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 1] ) achterin. [betrokkene 4] en ik zijn in de Helena bus gegaan en hebben hem (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) daar (het hof begrijpt: in Nieuw-Vennep) opgehaald.
[verdachte] en die jongen met die piercing hebben het lijk weggehaald met de container (het hof begrijpt: uit Amsterdam) en (het hof begrijpt: in Almere) in de kofferbak (het hof begrijpt: de kofferbak van de Peugeot) gezet.
[verdachte] heeft spullen, een kogelvrij vest en een portemomiee, van [slachtoffer 1] weggehaald, vóórdat [slachtoffer 1] in de kofferbak werd gedaan. En toen ben ik met hem mee gegaan, samen met [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft mij verteld dat [slachtoffer 1] achterin de Peugeot lag.
10. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 169 tot en met 232 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 210 en 211 en 215 tot en met 217):
Op dinsdagavond (het hof begrijpt: op 14 oktober 2008) belde [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) mij. Hij zei dat er iets gebeurd was en dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) volgens hem in de winkel (het hof begrijpt: in de toko aan de Ganzenhoef in Amsterdam) is geweest en hij vroeg mij of ik [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) even kon bellen.
[verdachte] heeft mij gebeld en heeft mij verteld dat het was gebeurd, dat hij [slachtoffer 1] heeft neergeschoten. Hij vertelde dat hij drie keer had moeten schieten.
[verdachte] vertelde dat hij [slachtoffer 1] de eerste keer in de rug had geschoten. [verdachte] zei tegen mij dat hij hem van achteren had neergeschoten.
[slachtoffer 1] is neergeschoten door [verdachte] omdat hij [medeverdachte 4] afperste.
[slachtoffer 1] perste [medeverdachte 4] af. [medeverdachte 4] huurt [slachtoffer 2] in om [slachtoffer 1] neer te leggen. En vervolgens perst [slachtoffer 2] [medeverdachte 4] ook af.
11. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] met het nummer 2009032614203186, opgemaakt op ambtsbelofte op 26 maart 2009 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 333 tot en met 338 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 335):
[medeverdachte 4] kon het niet meer aan dat hij door twee personen werd afgeperst
Ik weet echt niet te bedenken wat bij [medeverdachte 4] de knop heeft doen omdraaien om twee personen af te maken. [verdachte] bood zichzelf aan om hem te helpen.
12. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 2] , afgenomen op 14 februari 2009 door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 13] , opgenomen in de pagina's 416 tot en met 474 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 424 en 442):
[slachtoffer 1] kwam altijd op dinsdag geld halen in de winkel / de toko van [medeverdachte 4] in Ganzenhoef.
[verdachte] heeft het zelf aangeboden. [verdachte] wist (van) de problemen. Ik sprake er met [verdachte] op een gegeven moment over dat het verschrikkelijk is dat zo'n sukkel zo maar [medeverdachte 4] afperst. Toen zei [verdachte] dat hij met [medeverdachte 4] wilde praten. En dat heeft hij toen gedaan.
13. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 14] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 139 tot en met 141):
Ergens in september 2008 was ik met [verdachte] bij [medeverdachte 4] in Almere. [medeverdachte 4] zei dat hij helemaal gek werd omdat er nu twee waren die hem afpersen. [medeverdachte 4] vertelde mij dat hij [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen. Dat was omdat [slachtoffer 1] hem afperste.
[medeverdachte 4] vertelde dat [slachtoffer 2] hem vervolgens afperste. Wanneer [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] niet zou betalen, zou [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1] vertellen dat [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] had gevraagd om [slachtoffer 1] om te brengen.
[verdachte] was er bij toen [medeverdachte 4] dit vertelde. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 4] dat hij vanaf nu aan de zijde van [medeverdachte 4] was.
14. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] met het nummer 20090060910004565, opgemaakt op ambtsbelofte op 9 juni 2009 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 9] , hoofdagent, respectievelijk brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 384 tot en met 393 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 386 e.v.):
O: Inmiddels hebben wij [betrokkene 8] gesproken. Wij horen graag jouw kant.
A: Ja. [verdachte] die vroeg toen aan mij of ik mensen kende die een pistool voor hem konden regelen. (...) Ik zal heel eerlijk zijn. Ik heb toen inderdaad aan hem (het hof begrijpt: [betrokkene 8] ) gevraagd weet jij iemand die een pistool heeft want [verdachte] die zoekt een pistool. (...)
V: toen jij dat verzoek bij [betrokkene 8] neerlegde. Was dat voor de moorden of was het daarna?
A: Ja het moet wel daarvoor zijn geweest want daarna heb ik natuurlijk alleen maar in het ziekenhuis gelegen. (...)
V: Je gaf net al aan: ik was op zoek naar een vuurwapen voor [verdachte] . Was dat op verzoek van [verdachte] of was dat op eigen initiatief?
A: Ja, [medeverdachte 4] en [verdachte] die zeiden, ken jij misschien mensen die vuurwapens verkopen. Ik zei toen niet echt, maar zei dat ik wel een jongen kende via internet die ook een beetje in de onderwereld zat. Ik zei toen dat ik het wel een keer aan hem kon vragen. Ik geloof dat ik er 1 of 2 keer met [betrokkene 8] over heb gehad. (...)
V: Dus eigenlijk in een gesprek met [medeverdachte 4] en [verdachte] werd die vraag om een wapen gesteld.
Wie stelde die vraag? Was het [medeverdachte 4] of [verdachte] .
A: [medeverdachte 4] . Eh. [medeverdachte 4] en [verdachte] .
15. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek dat op 5 december 2008 is gevoerd tussen de medeverdachte [medeverdachte 4] en de medeverdachte [medeverdachte 2] , opgenomen in de pagina's 0068 en 0069 in dossier 6 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 4] : Ik heb een neef van mij gebeld. Hij heet [betrokkene 9] (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ).Hij was voor de eerste hond (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] die immers blijkt als eerste om het leven te zijn gebracht) verschrikkelijk bang. Hij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft hem (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) helemaal afgeperst. Ik heb hem (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) gezegd dat hij me iets schuldig is en heb hem gezegd dat hij toezicht op de winkel in Almere moet houden.
Aanvullende bewijsoverweging met betrekking tot bewijsmiddel 15 –
Het hof begrijpt deze passage aldus dat [betrokkene 9] dankzij [medeverdachte 4] verlost was van zijn problemen met [slachtoffer 1] en dat [betrokkene 9] als tegenprestatie daarvoor op de winkel van [medeverdachte 4] moest passen tijdens de afwezigheid van [medeverdachte 4] .”
4.4. Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad onder de kop ‘Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-620475-08, onder 1 en 2 ten laste gelegde’ in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
“Op dinsdag 14 oktober 2008 is [slachtoffer 1] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld in de groentezaak/toko van de medeverdachte [medeverdachte 4] in de Ganzenhoef aan de Harriët Freezerstraat te Amsterdam. Na de liquidatie van [slachtoffer 1] is diens lijk in een vuilniscontainer gelegd en weggevoerd van de plaats van het delict en uiteindelijk in de kofferbak van zijn eigen auto achtergelaten in Nieuw Vennep.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van deze moord en bij het onder 2 ten laste gelegde verbergen en/of wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en grondt deze beslissing op het volgende.
Uit het strafdossier blijkt van planvorming van de verdachte, samen met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Dit om een definitief einde te maken aan de omstandigheid dat [medeverdachte 4] wekelijks geldbedragen moest afstaan aan [slachtoffer 1] . In de kringen van de verdachte en zijn medeverdachten wordt in dat verband gesproken over afpersing van [medeverdachte 4] door [slachtoffer 1] . Er is derhalve een motief en er is een keuze voor een oplossing, namelijk liquidatie. Aan deze planvorming is uitvoering gegeven door de verdachte. Hij is degene die de uiteindelijke liquidatie heeft uitgevoerd op het moment dat [slachtoffer 1] - zoals wekelijks te doen gebruikelijk op een dinsdag - geld komt ophalen.
De medeverdachte [betrokkene 4] , aanwezig op de plaats van het delict op het moment van de liquidatie wijst in het verhoor bij de politie de verdachte aan als degene die [slachtoffer 1] daar toen heeft neergeschoten.
De wijze waarop dat is gebeurd - [slachtoffer 1] is door het eerste schot (van drie schoten) van achteren neergeschoten terwijl hij in de winkel geld stond te tellen dat hij zo-even had ontvangen - duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan ondubbelzinnig op voorbedachten rade. Uit het sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt van een inschotopening aan het achterhoofd. Voorts heeft [medeverdachte 2] op 9 maart 2009 tegenover de politie verklaard dat [verdachte] haar heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] de eerste keer in zijn rug heeft geschoten, aldus van achteren.
Redengevend (en illustratief) voor de voorbedachte raad van de verdachte en [medeverdachte 4] is tevens het telefoongesprek dat de medeverdachte [betrokkene 4] kort na de liquidatie heeft gevoerd met de medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] aan [betrokkene 4] heeft gevraagd: "Is het klaar?'". Aangezien [medeverdachte 2] vóór dit telefoongesprek met [betrokkene 4] een ander telefoongesprek heeft gevoerd met [medeverdachte 4] waarin hij haar heeft gevraagd [verdachte] te bellen "omdat er iets is gebeurd" en omdat " [slachtoffer 1] volgens hem in de winkel is", kan deze vraag met anders worden verstaan dan als erop te zijn gericht er naar te informeren of de liquidatie is gelukt of uitgevoerd.
Redengevend voor het medeplegen van dit feit te samen met medeverdachte [medeverdachte 4] (en illustratief) is mede het telefoongesprek dat de medeverdachte [medeverdachte 4] nadien heeft gevoerd met [medeverdachte 2] en waarin [medeverdachte 4] heeft verteld dat hij [betrokkene 9] heeft gebeld en deze [betrokkene 9] heeft gevraagd voor hem, [medeverdachte 4] , op de winkel te passen tijdens de afwezigheid van [medeverdachte 4] . Dit als tegenprestatie voor de omstandigheid dat [betrokkene 9] nu dankzij hem, [medeverdachte 4] , (ook) verlost is van zijn problemen met [slachtoffer 1] .
Uit het strafdossier blijkt voorts dat [medeverdachte 4] er door [betrokkene 4] telefonisch onmiddellijk van op de hoogte is gebracht dat [slachtoffer 1] in de winkel van [medeverdachte 4] om het leven was gebracht. In dat telefoongesprek heeft [medeverdachte 4] tegen [betrokkene 4] gezegd dat de jongens zo komen om de rommel op te ruimen. Met "de jongens" is kennelijk gedoeld op de medeverdachte [medeverdachte 3] en een Indiase jongen, genaamd [betrokkene 6] , die na enige tijd ten tonele zijn verschenen met een vrachtbusje en het lijk van [slachtoffer 1] vervolgens hebben verplaatst samen met de verdachte. Dit verplaatsen hield volgens [betrokkene 4] in dat het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer is gedaan, waarna die vuilniscontainer is weggebracht uit de winkel. Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een uiterst gecontroleerde afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 1] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 4] om [slachtoffer 1] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen aan welk plan op 14 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven.
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof van 12 april 2013 de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 4] afgelegde verklaring betwist, op nader aangevoerde gronden. In die gronden ziet het hof echter geen, dan wel onvoldoende aanwijzingen op grond waarvan de verklaring van [betrokkene 4] van 24 maart 2009 als niet accuraat, niet betrouwbaar dan wel ongeloofwaardig kan worden bestempeld. Het hof gaat derhalve uit van de juistheid van hetgeen [betrokkene 4] heeft verklaard over de feitelijke handelingen die de verdachte heeft verricht met betrekking tot het liquideren van [slachtoffer 1] en het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] en gebruikt die verklaring als bewijsmiddel.
Van de hierboven in de bewijsoverweging aangehaalde redengevende feiten en/of omstandigheden blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen
Van een situatie waarin het bewijs enkel en in beslissende mate berust op verklaringen van medeverdachten die belastend zijn voor de verdachte en ten aanzien waarvan de verdachte het hem toekomende ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, aangezien die medeverdachten zich, gehoord als getuige in de zaak van de verdachte, in eerste aanleg bij de rechter-commissaris en/of in hoger beroep ter terechtzitting van het hof, hebben beroepen op hun verschoningsrecht en geen enkele vraag van de verdediging hebben beantwoordt is daarbij geen sprake. Integendeel, het bewijs in deze berust hoofdzakelijk op hetgeen de medeverdachte [betrokkene 4] heeft verklaard en andere bewijsmiddelen zoals het sectierapport het NFI-rapport omtrent het in de knieholte van de broek van het slachtoffer aangetroffen celmateriaal waarvan het dna profiel overeenkomt met dat van verdachte in die zin dat met een kans kleiner dan I op een miljard dat materiaal van een willekeurig ander persoon afkomstig is en processen-verbaal van bevindingen omtrent de doodsoorzaak en het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] . Hetgeen de medeverdachten hebben verklaard met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde levert daarnaast steunbewijs op.
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en het verbergen en wegvoeren van diens lijk, zoals hierna nader aangegeven.”
4.5. Over de voorbedachte raad heeft de Hoge Raad herhaalde malen het volgende overwogen [2] :
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
4.6. Blijkens de bewijsvoering van het Hof kan het volgende worden vastgesteld:
  • Op dinsdag 14 oktober 2008 is [slachtoffer 1] om het leven gebracht door vuurwapengeweld en dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld in de groentezaak/toko van de medeverdachte [medeverdachte 4] in de Ganzenhoef aan de Harriët Freezerstraat in Amsterdam;
  • De verdachte heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] tevoren het plan gesmeed om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Dit om definitief een einde te maken aan het afpersen van [medeverdachte 4] door [slachtoffer 1] (motief). [medeverdachte 4] heeft aan de verdachte en [medeverdachte 2] te kennen gegeven het niet meer aan te kunnen dat hij door twee personen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) werd afgeperst. De verdachte wond zich hierover nogal op, reageerde heel agressief en bood [medeverdachte 4] zijn hulp aan (zie de bewijsmiddelen 7, 10 , 11 en 13);
  • Om het plan te kunnen uitvoeren zijn de verdachte en [medeverdachte 4] op zoek gegaan naar een vuurwapen. [medeverdachte 2] zou ene [betrokkene 8] kennen die aan een vuurwapen kon komen;
  • Aan het voorgenomen plan is uiteindelijk uitvoering gegeven door de verdachte, wanneer [slachtoffer 1] op dinsdag 14 oktober 2008 in de toko van [medeverdachte 4] in Amsterdam-Zuidoost komt om zijn geld te halen. De verdachte heeft in totaal drie schoten op [slachtoffer 1] gelost op het moment dat deze het ontvangen geld stond te tellen in de winkel;
  • [slachtoffer 1] is door het eerste schot (van drie schoten) van achteren neergeschoten;
  • [betrokkene 4] die zich ten tijde van het neerschieten van [slachtoffer 1] in de toko bevond heeft onmiddellijk na het gebeuren telefonisch contact gehad met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] , die kennelijk op de hoogte is van wat er is gebeurd, is uiterst kalm en deelt [betrokkene 4] mede dat alles wordt geregeld en dat de rommel met betrekking tot het lijk van [slachtoffer 1] wordt opgeruimd. Uit de inhoud van het telefoongesprek tussen [betrokkene 4] en [medeverdachte 2] , kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] informeert naar het gelukt zijn dan wel naar de uitvoering van het plan;
  • [betrokkene 4] krijgt ook van de verdachte, die [slachtoffer 1] net had neergeschoten, te horen dat ‘de jongens zo komen’ (om het lichaam van [slachtoffer 1] op te ruimen; AEH);
  • Na de liquidatie heeft de verdachte, nadat hij [slachtoffer 1] nog van wat spullen had beroofd, samen met twee anderen het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer gelegd en weggevoerd van de plaats delict en vervolgens in de kofferbak van een auto gelegd. [medeverdachte 4] , die inmiddels ook ter plekke was, wist dat het lichaam van [slachtoffer 1] in de kofferbak van de auto was geplaatst. De verdachte is uiteindelijk met de auto, met het lijk achterin, naar Nieuw-Vennep gereden, alwaar hij de auto heeft achtergelaten op een parkeerplek. Er is aldus sprake van een uiterst gecontroleerde afwikkeling van de liquidatie die onderdeel is geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 4] om [slachtoffer 1] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen;
  • Een neef van [medeverdachte 4] heeft van [medeverdachte 4] de opdracht gekregen om op zijn toko in Almere te passen als tegenprestatie voor het feit dat hij dankzij [medeverdachte 4] (ook) verlost was van de afpersingspraktijken van [slachtoffer 1] .
4.7. Gelet op deze vaststellingen heeft de verdachte ruimschoots en op verschillende momenten de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat van tevoren het plan was gemaakt om [slachtoffer 1] van het leven te beroven (zie de bewijsmiddelen 7 en 11 t/m 13). [medeverdachte 4] vertelde de verdachte immers dat hij werd afgeperst en dat hij [slachtoffer 1] wilde laten omleggen, waarop de verdachte aanbood om hem een handje te helpen. Om de moord(en) te kunnen plegen zijn de verdachte en [medeverdachte 4] via [medeverdachte 2] op zoek gegaan naar een vuurwapen (zie bewijsmiddel 14). In het oordeel van het Hof ligt besloten dat hiermee vaststaat dat de verdachte samen met [medeverdachte 4] het besluit had genomen om [slachtoffer 1] op gewelddadige wijze te doden. Aan het gestelde dat de door de verdachte aangeboden hulp evengoed betrekking kan hebben gehad op het voeren van een gesprek met [slachtoffer 1] over de afpersing van [medeverdachte 4] , heeft het Hof kennelijk geen geloof gehecht. Het meenemen van een vuurwapen naar de plaats delict past bij het vooringenomen plan dat de verdachte voor ogen stond. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is voorts niet gebleken. Daaromtrent is ook geen (deugdelijk) verweer gevoerd. Naast het feit dat het in de cassatieschriftuur aangedragen alternatieve scenario omtrent een mogelijke ogenblikkelijke gemoedsbeweging bij de verdachte geen bevestiging vindt in de bewijsmiddelen, ligt de kennelijke verwerping daarvan tevens in ’s Hofs bewijsvoering besloten. De door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen op een goed doordacht plan van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, terwijl relevante contra-indicaties ontbreken. Gelet hierop heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Veelzeggend is tenslotte dat zowel de moord op [slachtoffer 1] als de moord twee dagen later op [slachtoffer 2] op dezelfde wijze zijn beraamd, uitgevoerd en afgehandeld (eenzelfde modus operandi) door de verdachte en [medeverdachte 4] . [3]
4.8. Het middel faalt.
5.1. Het
tweede middelklaagt ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 07-620475-08 dat het bewezenverklaarde medeplegen noch kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch uit de bewijsmotivering van het Hof.
5.2. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat (i) de verdachte van medeverdachte [medeverdachte 4] hoorde dat hij wekelijks door [slachtoffer 1] werd afgeperst en dat [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen, waarna hij vervolgens ook door deze werd afgeperst en dat de verdachte daarop [medeverdachte 4] zijn hulp aanbood om definitief een einde te maken aan de afpersingspraktijken (ii) de verdachte samen met [medeverdachte 4] via [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een vuurwapen (iii) de verdachte [slachtoffer 1] van achteren heeft neergeschoten toen [slachtoffer 1] in de winkel was en zijn geld stond te tellen (iv) [medeverdachte 4] , die na de liquidatie is opgebeld door [betrokkene 4] , heel rustig reageerde en hem mede deelde ‘dat het allemaal wordt geregeld’ en dat ‘de jongens de rommel met betrekking tot [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) opruimen’ (v) [betrokkene 4] ook van de verdachte, die [slachtoffer 1] net had neergeschoten, te horen kreeg dat ‘de jongens zo komen’ (om het lichaam van [slachtoffer 1] op te ruimen; AEH) (vi) de verdachte samen met een neef van [medeverdachte 4] en een Indiase jongen het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer heeft gelegd en deze uiteindelijk in de kofferbak van een auto heeft geplaatst en (vii) de verdachte met het lijk achterin is weggereden naar Nieuw-Vennep, terwijl [medeverdachte 4] die reeds ter plekke was hiervan weet had.
5.3. Hoe het Hof deze aanknopingspunten in de bewijsmiddelen waardeert is een kwestie van feitelijke aard. Die waardering heeft het Hof uitvoerig tot uitdrukking gebracht in zijn nadere bewijsoverweging, zoals hiervoor onder 4.4 is weergegeven. Daaruit vloeit duidelijk voort dat en op welke wijze de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 4] nauw en bewust hebben samengewerkt teneinde [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook staat vast dat de bijdrage van de verdachte aan het delict wezenlijk is geweest. Hij heeft de belangrijkste uitvoeringshandelingen verricht door als schutter op te treden. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 4] dat sprake is van medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. [4] De bewezenverklaring van het tenlastegelegde 'medeplegen' is derhalve naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed. [5]
5.4. Het middel faalt.
6.1. Het
derde middelklaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 07-620475-08 voor zover inhoudende dat dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
6.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 16 oktober 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.”
6.3. Deze bewezenverklaring steunt op inhoud van de bewijsmiddelen 7, 10 , 11, 13 en 14, zoals die hiervoor onder 4.3 zijn opgenomen, en voorts - voor zover van belang voor de beoordeling van het middel - op de volgende bewijsmiddelen:
“16. Een deskundigenrapport van 19 november 2008, opgesteld door dr. B. Kubat, arts en patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (Dossier 2, Forensisch Onderzoek, map 2, pagina 65 en verder), inhoudende als conclusie van de deskundige:
Het overlijden van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979, wordt verklaard door verbloeding opgetreden ten gevolge van een doorschot door de borstkas al dan niet in combinatie met een schotverwonding aan de schedel en de hersenen.
17. Een proces-verbaal van bevindingen aanhouding en doorzoeking met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtseed op 17 oktober 2008 door [verbalisant 15] , inspecteur van politie, hulpofficier van justitie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 51 t/m 53 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 17 oktober 2008 ben ik naar perceel [a-straat] gegaan.
De doorzoeking werd door mij geopend.
Tijdens de doorzoeking werden de navolgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen:
1. Vanaf de bank in de woonkamer een zwartkleurige riem.
...
4. Vanonder de salontafel een plastic tasje persoonlijke bescheiden ten name van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979.
6. Een autosleutel van het merk Opel vanaf de bank in de woonkamer.
18. Een proces-verbaal van bevindingen met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtsbelofte op 19 oktober 2008 door [verbalisant 16] , brigadier van politie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 55 en 56 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 17 oktober 2008 werd er doorzoeking verricht in perceel [a-straat] te [geboorteplaats] . Tijdens de doorzoeking werden onder andere, in een plastic tas, persoonlijke bescheiden van een persoon genaamd [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979, aangetroffen. In het plastic tasje zaten onder andere een rijbewijs, paspoort, kentekenbewijs [CC-00-DD] , welke op naam of tenname was gesteld van [slachtoffer 2] .
19. Een schriftelijk stuk, houdende een NFI-deskundigenrapport, opgemaakt door ir. H.J.T. Janssen d.d. 9 maart 2009, opgenomen in de pagina's 595 t/m 619 van dossier 2 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Riem, merk G-star [AAAQ7856NL]
Bloed
De riem [AAAQ7856NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de voorzijde van de riem is bij de letter "L” van het opschrift "Originals" een bloedspoor waargenomen. De riem is op deze plaats bemonsterd. [AAAQ7856NL]#1
Op de achterzijde van de riem is bij een rode pijl een bloedspoor aangetroffen. De riem is op deze plaats bemonsterd [AAAQ7856NL]#2
Sporenmateriaal
[AAAQ7856NL]#1
Bemonstering riem
G-star
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] en minimaal twee andere onbekende personen (zie toelichting 3)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard (DNA-hoofdprofiel)
Sporenmateriaal
[AAAQ7856NL]#2
Bemonstering riem
G-star
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] en minimaal één andere onbekende persoon (zie toelichting 4)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard (DNA-hoofdprofiel)
Toelichting 3:
Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 2] . De berekende frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Toelichting 4:
In het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering zijn additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon.
20. Een proces-verbaal van bevindingen met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtsbelofte op 11 november 2008 door [verbalisant 16] , brigadier van politie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 59 en 60 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 11 november verscheen voor mij verdachte [verdachte] . De verdachte kwam zijn inbeslaggenomen spullen op halen. Hij verklaarde vrijwillig hierover het volgende: Toen ik die avond thuis kwam zag ik die Opel sleutel op de stoel liggen. Verder kan ik u verklaren dat de G-star riem van mij is. Ik begrijp dat u het nog voor onderzoek houdt.
21. Een proces-verbaal van verhoor getuige met het nummer 2008111815454565, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte op 18 november 2008 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 9] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 160 tot en met 163 in dossier 11 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 10] (op pagina 006):
[medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) heeft een Surinaamse groentewinkel, genaamd [A] , in de Flevo Bazaar (het hof begrijpt, gelet op het op pagina 159 van dossier 11 afgebeelde visitekaartje van deze getuige dat de Flevo Bazaar is gevestigd aan de Bolderweg 50 in Almere).
22. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 11] met het nummer 20090326.1300.3015.A, opgemaakt op ambtsbelofte op 26 maart 2009 door [verbalisant 5] voornoemd en [verbalisant 10] voornoemd, opgenomen in de pagina's 029 tot en met 038 in dossier 20 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 11] (op de pagina's 035 en 036):
Op 16 oktober ( het hof begrijpt: 16 oktober 2008) was ik aanwezig op de Bolderweg in Almere. Ik was daar samen met onder meer [betrokkene 12] (het hof begrijpt: ( [betrokkene 12] ), [betrokkene 4] en [medeverdachte 3] , het neefje van [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ).
De man die dood is gegaan, [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ), was daar ook aanwezig. Na een half uur is [slachtoffer 2] weg gegaan.
[medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) kwam omstreeks 21.30 uur aan op de Bolderweg, samen met een donkere man (het hof begrijpt: [verdachte] ) en een blanke vrouw die [medeverdachte 2] heet (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ).
[betrokkene 12] kwam naar ons toe en hij zei dat we weg moesten gaan, omdat er problemen zouden komen. Toen [betrokkene 12] vlak bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] was had hij gehoord dat dit werd gezegd.
Daarna kwam [slachtoffer 2] terug.
Na ongeveer tien minuten hoorde ik een schot.
23. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 11] met het nummer 2009040604321, opgemaakt op ambtsbelofte op 6 april 2009 door [verbalisant 5] voornoemd en [verbalisant 10] voornoemd, opgenomen in de pagina's 080 tot en met 085 in dossier 20 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 11] (op de pagina's 082 en 083):
Enige tijd nadat ik een geluid (het hof begrijpt: het geluid van een knal of schot) had gehoord, ben ik naar de voorkant van de winkel gelopen. Ik zag bloed op straat liggen, in een vlek met een doorsnee van ongeveer vijftig centimeter. Ik hoor dat [medeverdachte 3] zegt dat we moeten schoonmaken. Ik heb gezien dat [betrokkene 4] en [medeverdachte 3] het (het hof begrijpt: het gedeelte van de plaats van het delict waar het bloed lag) hebben schoongemaakt met water.
24. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] met het nummer 2009030916761, opgemaakt op ambtsbelofte/ambtseed op 10 maart 2009 door [verbalisant 10] voornoemd, en [verbalisant 11] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 591 tot en met 608 in dossier 9, map II, van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op de pagina's 592, 596 en 598):
We gaan terug naar de avond van 16 oktober 2008, in de bazaar aan de Bolderweg. Er is iemand (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) neergeschoten. Wat wordt er gezegd nadat het schot is gevallen?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 599):
[medeverdachte 4] zei tegen [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) dat hij het hier moest schoonmaken.
als relaas van de verbalisanten:
Waar is hier?
als verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] (op pagina 599):
Waar [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) heeft gelegen.
25. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 122 tot en met 126, 128 en 129):
Op 16 oktober (het hof begrijpt: 16 oktober 2008) vertelde [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) mij dat hij een paar telefoontjes had gehad van [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ). Ik begreep uit het verhaal dat hij [slachtoffer 2] niet had betaald en dat [slachtoffer 2] daar boos over was. Hij ontweek [slachtoffer 2] al twee dagen. Wanneer [slachtoffer 2] belde voor geld. dan ontweek [medeverdachte 4] hem. [medeverdachte 4] was best wel bang. Hij was vrij zenuwachtig. Er waren op dat moment een paar illegale werknemers van hem bezig in Almere. [slachtoffer 2] bleef hem maar bellen, maar hij nam niet op.
Ik ben met [medeverdachte 4] en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) naar Almere gegaan.
In Almere aangekomen, ben ik in het kantoor gaan zitten. [medeverdachte 4] en [verdachte] waren elders in of bij de toko. Toen ik zag dat [slachtoffer 2] kwam, ben ik hem tegemoet gelopen. [slachtoffer 2] vroeg mij of [medeverdachte 4] in de buurt was. Ik zei dat ik niet wist waar hij was en dat ik wel even zou kijken of hij achter was. Ik ben toen naar het magazijn gelopen. Op een gegeven moment ben ik terug gelopen en heb ik gezegd dat ik niet wist waar hij is. Ik zei dat hij net nog hier was en dat hij even moest wachten en dat [slachtoffer 2] zo zou komen. Ik ben weer terug gegaan naar het kantoor. Toen heeft het zeker nog een kwartier geduurd. Toen kwam hij weer en vroeg waar hij nou was. Ik zei tegen hem dat ik het niet wist en dat hij toch even zal moeten wachten. Toen is hij weg gereden, maar hij kwam gelijk weer terug. Op het moment dat hij terug kwam, kreeg ik een sms-je, met als inhoud "als je nu niet tevoorschijn komt, dan gebeuren er rare dingen". Een paar minuten daarna hoorde ik het schot.
Er waren drie illegale werknemers.
Toen ik het schot hoorde (...) liep ik naar buiten en toen zag ik [verdachte] met een pistool in zijn handen. [slachtoffer 2] lag voor zijn auto. [verdachte] vroeg om een vuilniszak. Kom ik met een groentezakje aan. Toen werd hij boos. Ik had zoiets van hallo, er ligt geen spitskool op de grond.
[verdachte] ging in de auto van [slachtoffer 2] kijken naar de spullen die in de auto lagen. Hij zei tegen mij dat ik handschoenen moest aantrekken en hij vroeg mij te kijken wat er in een zwarte map in die auto zat. Daarna heb ik op verzoek van hem een plastic tasje gehaald. Daar heeft hij de spullen van [slachtoffer 2] in gedaan.
Toen hebben ze het lijk in de kofferbak gedaan. Ik leunde tegen de Caddy aan en toen zei [verdachte] tegen mij dat ik die auto terug zou gaan rijden. We zijn vervolgens naar Amsterdam gereden.
26. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 169 tot en met 232 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina 's 170,172,173,195, 209, 210, 217 en 229):
[medeverdachte 4] was helemaal van slag.
[slachtoffer 2] komt met één doel daar. Die wil zijn geld. Die perst [medeverdachte 4] af. [medeverdachte 4] heeft geen geld. Die kan hem dus niet betalen.
Natuurlijk had ik het gevoel dat het best fout kon lopen. Dat besef je je op het moment datje daar al bent.
Het sms-je dat [medeverdachte 4] van [slachtoffer 2] had gekregen, heeft [medeverdachte 4] doorgestuurd naar mij.
Ik heb [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 2] ) naar de Bijlmer gereden.
Ik wist dat [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) is omgebracht door [verdachte] . Ik weet dat [verdachte] niet bang is om te schieten. [verdachte] heeft mij verteld dat hij [slachtoffer 1] had neergeschoten. [slachtoffer 1] perste [medeverdachte 4] af.
Ik heb wel eens vaker ruzie gesust. Daar zou ik best wel een goede rol in hebben kunnen spelen.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 229):
Maar dat doe je niet, want [slachtoffer 2] komt en vraagt: Waar is [medeverdachte 4] ?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 229):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 229):
En dan bemoei je je verder ook nergens mee, omdat je dan bingo speelde.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 229):
Ja, nee, maar wat moet ik tegen [slachtoffer 2] zeggen? Wat? Lul, wat kom je doen, je perst [medeverdachte 4] af? Nee, natuurlijk niet. Wat had je verwa(cht)? Wat had ik dan moeten doen op dat moment dat die [slachtoffer 2] binnen komt? Ik kan toch niks doen? [medeverdachte 4] die was ergens.
27. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van [medeverdachte 2] , afgenomen op 14 februari 2009 door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 13] , opgenomen in de pagina's 416 tot en met 447 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 416):
Op 16 oktober (het hof begrijpt: 16 oktober 2008) was ik op de Bolderweg in Almere, met [medeverdachte 4] en [verdachte] . [slachtoffer 2] kwam aanrijden en hij kwam naar binnen en hij vroeg waar [medeverdachte 4] was. Toen zei ik: "Ja, hij is hier ergens", "Je moet even wachten" en "Hij zal wel zo komen".
als relaas van de verbalisanten (op pagina 418):
Jij bent naar de winkel van [medeverdachte 4] in Almere gegaan. Wist je dat er iets ging gebeuren?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 418):
Wist je dat hij hem dood zou maken?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Nou kijk, er was natuurlijk sprake van hè, ik los dit wel voor je op. [medeverdachte 4] werd afgeperst door [slachtoffer 2] .
als relaas van de verbalisanten (op pagina 419):
En de reden dat hij dood is gemaakt, wat is dat dan geweest?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Ja, die afpersing.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 426):
Hoe lang heeft [slachtoffer 2] op straat gelegen?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 426):
Niet lang, want het was flup, flup, flup, handelen en weg.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 443):
Wanneer is het jou duidelijk geworden dat er iets met [slachtoffer 2] ging gebeuren?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 443):
Nou, op een gegeven moment stuurde [medeverdachte 4] mij een sms-je terwijl ik op het kantoor zat. (...)
want [slachtoffer 2] vroeg aan mij waar [medeverdachte 4] was. Nou, je moet even wachten, hij is hier ergens in de buurt. [slachtoffer 2] had een sms-je naar [medeverdachte 4] gestuurd en [medeverdachte 4] stuurde dat sms-je naar mij toe. De tekst kwam er op neer dat [slachtoffer 2] zei: "Het duurt me nu te lang, als je nu niet komt gaan er ongelukken gebeuren".
28. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] met het nummer 2009021404134, opgemaakt op ambtsbelofte op 12 februari 2009 door [verbalisant 10] voornoemd, en [verbalisant 18] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 080 tot en met 083 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
We willen een antwoord op de vraag wie [slachtoffer 2] heeft doodgemaakt.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
[verdachte] .
als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
En dat is [verdachte] ?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
[verdachte] heeft [slachtoffer 2] doodgemaakt.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
Ja.
29. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina 's 139 tot en met 141):
Ergens in september 2008 vertelde [medeverdachte 4] mij dat hij [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) had benaderd om [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) om te brengen.
30. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] met het nummer 20090507.1205.4321, opgemaakt op ambtsbelofte op 7 mei 2009 door [verbalisant 8] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 5] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 916 tot en met 926 in dossier 9, map III van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 3] (op de pagina's 920 en 921)
Op 16 oktober 2008 was ik in Almere (het hof begrijpt: in de toko aan de Bolderweg). Daar waren tevens aanwezig [betrokkene 12] , [betrokkene 4] en [betrokkene 13] (het hof begrijpt: de drie illegale werknemers).
[slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) is er omstreeks 20.30 uur a 21.00 uur gedurende ongeveer een kwartier geweest. Daarna kwamen [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) aanrijden. [medeverdachte 4] zei tegen ons: "Ga naar achteren allemaal".
31. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] met het nummer 20090428.1130.4565, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte door [verbalisant 9] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 285 tot en met 289 in dossier 11 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
ln juli of augustus 2008 vertelde mijn zoon [slachtoffer 2] mij dat [medeverdachte 4] hem had gevraagd om iemand te liquideren. De voornaam van de te liquideren persoon was [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] vertelde dat [medeverdachte 4] hem daarvoor 20.000,- euro had geboden.
32. Een schriftelijk stuk, houdende het verhoor van de getuige [getuige] op 13 november 2009 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
Op uw vraag wanneer ik hoorde dat [slachtoffer 1] was vermist, zeg ik u dat ik dat op internet heb gelezen.
33. Een schriftelijk stuk, houdende het verhoor van de getuige [getuige] op 8 februari 2010 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
[slachtoffer 2] heeft niet eerder verteld aan mij dat hij iemand om het leven moest brengen. Hij heeft ook niet aan mij verteld waarom [medeverdachte 4] dat had gevraagd. [medeverdachte 4] heeft een foto van de persoon die moest worden omgebracht aan [slachtoffer 2] gegeven. Dat was in augustus 2008. [slachtoffer 2] heeft mij die foto laten zien. Ik wist dat de naam van die persoon [slachtoffer 1] was omdat [slachtoffer 2] mij dat had verteld. Toen [slachtoffer 1] vermist was, heb ik via internet de persoon herkend die op de foto stond die [slachtoffer 2] mij had laten zien. De foto die [slachtoffer 2] aan mij heeft getoond was een foto van een man met een kaal hoofd. Die foto heb ik later niet gezien, maar wel de persoon op die foto. Ik heb die persoon op internet, op een site van vermiste personen, gezien en toen wist ik dat het dezelfde persoon betrof.”
6.4. Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad onder de kop ‘Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-620475-08, onder 3 en 4 ten laste gelegde’ in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
“Op 16 oktober 2008 is [slachtoffer 2] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld bij de groentezaak/toko [A] aan de Bolderweg 50 te Almere. De verdachte was daar aanwezig op het moment waarop [slachtoffer 2] daar om het leven werd gebracht.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij het medeplegen van deze moord en bij het verbergen en/of wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 2] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en grondt deze beslissing op het volgende.
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken op 16 oktober 2008 vast.
Er zijn die dag 16 oktober 2008 problemen tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] . Het gaat daarbij om de afdracht van geld door [medeverdachte 4] aan [slachtoffer 2] . [medeverdachte 4] is daarover die dag erg nerveus en vermijdt het contact met [slachtoffer 2] .
De verdachte gaat samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] naar de toko van [medeverdachte 4] in Almere waar [slachtoffer 2] - zo weet de verdachte - die avond nog zal verschijnen om geld van [medeverdachte 4] te innen. Eenmaal gearriveerd bij de toko, worden de daar werkzame drie illegalen onder wie de medeverdachten [betrokkene 11] en [betrokkene 12] , naar achteren gestuurd door [medeverdachte 4] .
[betrokkene 11] heeft tegenover de politie in het verhoor op 26 maart 2009 verklaard dat hij van [betrokkene 12] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] en de medeverdachte [medeverdachte 3] er met elkaar over spraken dat er een probleem zou komen. Dit laatste duidt er naar het oordeel van het hof al op dat bekend was dat zich daar iets zou kunnen gaan afspelen dat weinig goeds voorspelde.
[medeverdachte 2] houdt zich vervolgens op in de kantoorruimte van de toko en de verdachte en [medeverdachte 4] houden zich elders in of bij de toko op. Op een gegeven moment arriveert [slachtoffer 2] , waarop [medeverdachte 2] een gesprek met [slachtoffer 2] aanknoopt. Op de vragen van [slachtoffer 2] aan [medeverdachte 2] waar [medeverdachte 4] is, antwoordt [medeverdachte 2] hem binnen een kwartier tot twee keer toe dat [medeverdachte 4] ergens in de buurt is en dadelijk wel zal komen. Dat blijkt uit de politieverhoren van [medeverdachte 2] . Deze mededelingen van [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 2] kunnen niet anders gezien worden dan als verhullend en/of misleidend naar [slachtoffer 2] toe. Immers, uit niets blijkt dat [medeverdachte 4] die zich eerder op die avond zeer nerveus heeft getoond voor [slachtoffer 2] , in de toko een persoonlijke ontmoeting met [slachtoffer 2] zal aangaan. Niet gebleken is voorts dat [medeverdachte 4] zich heeft ingesteld op een dergelijke persoonlijke ontmoeting en evenmin is gebleken dat [medeverdachte 4] daartoe enige intentie had of heeft geuit. Integendeel, [medeverdachte 4] ging een (persoonlijk) contact met [slachtoffer 2] uit de weg op die avond hetgeen niet duidt op een normale houding van [medeverdachte 4] jegens [slachtoffer 2] zoals het gesprek aangaan met [slachtoffer 2] en/of betalen aan [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] vertrekt vervolgens. Op het moment dat [slachtoffer 2] daarna terugkomt naar de toko, ontvangt [medeverdachte 2] op haar mobiele telefoon een sms-bericht, dat afkomstig is van [slachtoffer 2] en is gericht aan [medeverdachte 4] , en dat door [medeverdachte 4] kennelijk naar haar is doorgestuurd vanaf zijn mobiele telefoon. De strekking van dat sms-bericht is dat er problemen komen wanneer [medeverdachte 4] nu niet tevoorschijn komt.
Enkele minuten nadien wordt [slachtoffer 2] neergeschoten door de verdachte. De verdachte is vervolgens rechtstreeks betrokken bij uitvoerende handelingen met betrekking tot het wissen van sporen van het misdrijf en het wegvoeren van het lijk, maar niet voordat hij persoonlijke eigendommen, waaronder de riem van het slachtoffer, heeft ingenomen.
Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een mede door de verdachte geregisseerde liquidatie en afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 2] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 2] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van in ieder geval de verdachte en [medeverdachte 4] om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen, aan welk plan op 16 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven en bij welke uitvoering medeverdachte [medeverdachte 2] zich heeft aangesloten.
Van contra-indicaties die in de weg kunnen staan aan de aanwezigheid van de voorbedachte raad, is niet gebleken, noch zijn die aannemelijk geworden. Hetgeen de verdediging in dit verband heeft aangevoerd, te weten dat [medeverdachte 4] bij de politie heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat [slachtoffer 2] eerst een wapen heeft getrokken en dat de verdachte daarop heeft geschoten, brengt het hof niet tot een ander oordeel. [medeverdachte 4] heeft niet uit eigen waarneming of eigen wetenschap kennis van deze beweerdelijke lezing van de feiten en voorts is onbekend welke de bron van wetenschap in deze zou zijn van [medeverdachte 4] . Van de hierboven in
de bewijsoverweging aangehaalde redengevende feiten en/of omstandigheden blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Van een situatie waarin het bewijs enkel en in beslissende mate berust op verklaringen van medeverdachten die belastend zijn voor de verdachte en ten aanzien waarvan de verdachte het hem toekomende ondervragingsrecht met niet heeft kunnen effectueren, aangezien die medeverdachten zich, gehoord als getuige in de zaak van de verdachte, in eerste aanleg bij de rechter-commissaris en/of in hoger beroep ter terechtzitting van het hof, hebben beroepen op hun verschoningsrecht en geen enkele vraag van de verdediging hebben beantwoordt, is daarbij geen sprake. Met name van de intentie van de medeverdachte [medeverdachte 4] om op gewelddadige wijze de personen uit de weg te ruimen die hij beschouwt als afperser, blijkt uit een andere bron, te weten de vader van [slachtoffer 2] . Het hof acht die intentie redengevend, nu die intentie niet slechts een intentie is gebleven, maar daaraan tot twee keer toe daadwerkelijk uitvoering is gegeven. De verdachte heeft zich aangesloten bij die intentie van [medeverdachte 4] en heeft zich daartoe opgeworpen als schutter.
Daarnaast kent het hof voorname bewijswaarde toe aan de omstandigheid dat op een onder de verdachte aangetroffen broekriem een DNA-spoor is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [slachtoffer 2] .
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] en het verbergen en wegvoeren van diens lijk, zoals hieronder nader aangegeven.”
6.5. De vooropstellingen van de Hoge Raad over de voorbedachte raad, die hiervoor onder 4.5 zijn opgenomen, hebben ook te gelden voor de beoordeling van het onderhavige middel.
6.6. Blijkens de bewijsvoering van het Hof kan het volgende worden vastgesteld:
  • Op 16 oktober 2008, twee dagen nadat [slachtoffer 1] is doodgeschoten, is [slachtoffer 2] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld in de groentezaak/toko [A] van de medeverdachte [medeverdachte 4] aan de Bolderweg 50 in Almere;
  • De verdachte heeft samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] tevoren het plan gesmeed om [slachtoffer 2] om het leven te brengen. Dit om definitief een einde te maken aan het afpersen van [medeverdachte 4] door [slachtoffer 2] (motief). [medeverdachte 4] heeft in september 2008 aan de verdachte en [medeverdachte 2] te kennen gegeven het niet meer aan te kunnen dat hij door twee personen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) werd afgeperst. De verdachte wond zich hierover nogal op, reageerde heel agressief en bood [medeverdachte 4] zijn hulp aan (zie de bewijsmiddelen 7, 10, 11 en 13);
  • Om het plan te kunnen uitvoeren zijn de verdachte en [medeverdachte 4] op zoek gegaan naar een vuurwapen. [medeverdachte 2] zou ene [betrokkene 8] kennen die aan een vuurwapen kon komen;
  • Op 16 oktober 2008 zijn er betalingsproblemen tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] wil geld zien en [medeverdachte 4] is daar erg nerveus over en vermijdt het contact met [slachtoffer 2] ;
  • De verdachte gaat samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] naar de toko van [medeverdachte 4] in Almere, in de wetenschap dat [slachtoffer 2] die avond nog zal komen om geld van [medeverdachte 4] te innen.
  • Wanneer zij aankomen bij de toko worden drie werkzame illegalen door [medeverdachte 4] naar achteren gestuurd en één van hen hoort [medeverdachte 4] zeggen dat er een probleem zal komen;
  • [medeverdachte 2] houdt zich op in de kantoorruimte van de toko en de verdachte en [medeverdachte 4] bevinden zijn ergens in of bij de toko;
  • Als [slachtoffer 2] ook in de toko arriveert, wordt hij door [medeverdachte 2] opgevangen. [medeverdachte 2] misleidt [slachtoffer 2] door hem telkens mede te delen dat [medeverdachte 4] in de buurt is en er zo aan zal komen, terwijl uit niets blijkt dat dat het geval zal zijn, nu [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] juist niet onder ogen wilde komen;
  • [slachtoffer 2] vertrekt op enig moment, maar komt snel weer terug naar de toko. Op dat moment krijgt [medeverdachte 2] een sms-bericht van [medeverdachte 4] afkomstig van [slachtoffer 2] doorgestuurd met de strekking dat er problemen zullen komen als [medeverdachte 4] niet snel tevoorschijn komt;
  • Aan het voorgenomen plan wordt vervolgens uitvoering gegeven door de verdachte: hij schiet enkele minuten daarna [slachtoffer 2] dood;
  • Verdachte heeft, nadat hij [slachtoffer 2] nog van wat persoonlijke eigendommen heeft beroofd, samen met anderen de sporen van het misdrijf gewist en het lijk van [slachtoffer 2] weggevoerd van de plaats delict. Er is aldus sprake van een mede door de verdachte geregisseerde brute liquidatie en afwikkeling van de liquidatie die onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 4] om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen. Dat plan is op 16 oktober 2008 uitgevoerd, terwijl [medeverdachte 2] zich bij de uitvoering heeft aangesloten;
  • [medeverdachte 4] had de intentie om op gewelddadige wijze personen - onder wie [slachtoffer 2] - uit de weg te ruimen die hem afpersten en daaraan is uiteindelijk uitvoering gegeven.
6.7. Uit bovengenoemde vaststellingen kan worden afgeleid dat de verdachte ruimschoots en op verschillende momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat van tevoren het plan was beraamd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven (zie de bewijsmiddelen 7 en 11 t/m 13). [medeverdachte 4] vertelde de verdachte immers in september 2008 dat hij werd afgeperst en dat hij [slachtoffer 2] had benaderd om voor hem [slachtoffer 1] te laten omleggen, maar dat hij vervolgens ook door [slachtoffer 2] werd afgeperst. Daarop bood de verdachte aan om hem een handje te helpen. Om de moord(en) te kunnen plegen zijn de verdachte en [medeverdachte 4] via [medeverdachte 2] op zoek gegaan naar een vuurwapen (zie bewijsmiddel 14). In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat hiermee vaststaat dat de verdachte samen met [medeverdachte 4] het besluit had genomen om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze te doden. Aan dat plan wordt op 16 oktober 2008 uitvoering gegeven. Op die bewuste avond gaan de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] naar de toko en geeft [medeverdachte 4] al voor de komst van [slachtoffer 2] aan dat er problemen gaan komen. Wanneer [slachtoffer 2] arriveert wordt hij misleidend toegesproken door [medeverdachte 2] , terwijl zij weet dat de verdachte en [medeverdachte 4] zich ergens in de toko ophouden. Als het geduld van [slachtoffer 2] op is, treedt de verdachte op door [slachtoffer 2] neer te schieten. Aan het gestelde van [medeverdachte 4] dat [slachtoffer 2] eerst een wapen heeft getrokken en dat de verdachte in reactie daarop heeft geschoten, heeft het Hof geen geloof gehecht. Het meenemen van een vuurwapen naar de plaats delict past bij het vooringenomen plan dat de verdachte voor ogen stond. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is niet gebleken. Daaromtrent is ook geen deugdelijk verweer gevoerd. Naast het feit dat het in de cassatieschriftuur aangedragen alternatieve scenario omtrent een mogelijke ogenblikkelijke gemoedsbeweging bij de verdachte geen bevestiging vindt in de bewijsmiddelen, ligt de verwerping daarvan in ’s Hofs bewijsvoering besloten. De door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen ook ten aanzien van de koelbloedige moord op [slachtoffer 2] op een goed doordacht plan van verdachte en medeverdachte, terwijl relevante contra-indicaties ontbreken. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Veelzeggend is tenslotte dat zowel de moord op [slachtoffer 1] als de moord twee dagen later op [slachtoffer 2] op dezelfde wijze zijn beraamd, uitgevoerd en afgehandeld (eenzelfde modus operandi) door de verdachte en [medeverdachte 4] .
6.8. Het middel faalt.
7.1. Het
vierde middelklaagt ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 07-620475-08 dat het bewezenverklaarde medeplegen noch kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch uit de bewijsmotivering van het Hof.
7.2. Het Hof heeft het medeplegen kunnen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat (i) de verdachte van medeverdachte [medeverdachte 4] hoorde dat hij wekelijks door [slachtoffer 1] werd afgeperst en dat [medeverdachte 4] [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen, waarna hij vervolgens ook door deze werd afgeperst en dat de verdachte daarop [medeverdachte 4] zijn hulp aanbood om definitief een einde te maken aan de afpersingspraktijken (ii) de verdachte samen met [medeverdachte 4] via [medeverdachte 2] op zoek was naar een vuurwapen (iii) de verdachte samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in de avond van 16 oktober 2008 naar de toko van [medeverdachte 4] in Almere is gegaan teneinde [slachtoffer 2] daar te treffen (iv) [medeverdachte 4] heeft uitgesproken dat er problemen zouden komen waarna hij samen met de verdachte zich ergens in de toko heeft opgehouden en [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] de taak heeft gegeven om [slachtoffer 2] op te vangen met een misleidend verhaal en (v) de verdachte het vooringenomen plan heeft uitgevoerd door [slachtoffer 2] in de toko neer te schieten.
7.3. Het Hof heeft uitvoerig in zijn nadere bewijsoverweging, zoals hiervoor onder 6.4 is weergegeven, diens feitelijke waardering van de bewijsmiddelen gegeven. Ook ten aanzien van de moord op [slachtoffer 2] heeft de verdachte als schutter de belangrijkste uitvoeringshandelingen verricht en daardoor heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage aan het delict geleverd. Uit de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] komt het medeplegen duidelijk naar voren. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere medeverdachten dat sprake is van medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van het tenlastegelegde 'medeplegen' is naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
7.4. Het middel faalt.
8.1. Het
vijfde middelbehelst in de kern genomen de klacht dat er onvoldoende bewijs is voor het in de zaak met parketnummer 07-600123-09 ten aanzien van feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde ‘zwaar lichamelijk letsel’.
8.2. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 07-600123-09 onder feit 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 17 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam een vuurwapen uit elkaar heeft gehaald en/of (vervolgens) in elkaar heeft gezet, waarbij er een schot afging in de richting van het lichaam van [medeverdachte 2] , waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [medeverdachte 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de zij/milt, heeft bekomen.”
8.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest onder de kop "Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-600123-09 meer subsidiair ten laste gelegde” het volgende overwogen:
“Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder het parketnummer 07-600123-09 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
Uit het strafdossier blijkt dat de verdachte in een woonkamer waarin zich meerdere personen bevonden een vuurwapen ter hand heeft genomen dat hem onbekend was en waarvan hij zich vooraf niet heeft vergewist of dat vuurwapen was doorgeladen. Dat vuurwapen is in zijn handen afgegaan. Daardoor zijn verdachte en [medeverdachte 2] gewond geraakt. Hij heeft een schotwond opgelopen in zijn bovenbeen en [medeverdachte 2] heeft een ernstige schotwond opgelopen in haar zij waarvoor zij moest worden geopereerd. In de woonkamer waar het schietincident zich afspeelde waren meerdere personen aanwezig. Onder die omstandigheden heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld door een wapen ter hand te nemen, waarvan verdachte verklaard heeft dit wapen niet te kennen en niet te hebben geweten dat het geladen was. Door onder de hierboven weergegeven omstandigheden een vuurwapen ter hand te nemen acht het Hof schuld van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [medeverdachte 2] aanwezig.”
8.4. Artikel 82 Sr bevat een opsomming van gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijke letsel als zwaar te betitelen, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of een bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, zodat zijn oordeel dienaangaande in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Zo zal de Hoge Raad kunnen ingrijpen, indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [6]
8.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de ernstige schotwond die de verdachte heeft toegebracht aan [medeverdachte 2] dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dat oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 8.4 is vooropgesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is mede gelet op het feit dat de verdediging dienaangaande geen verweer heeft gevoerd ter terechtzitting in hoger beroep evenmin onbegrijpelijk. Het navolgende neem ik daarbij in aanmerking. Uit de bewijsmiddelen 34 tot en met 37 in de aanvulling op het verkorte arrest kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] door een schietincident veroorzaakt door de verdachte een kogel in haar zij heeft gekregen. De kogel is langs haar lever gegaan waardoor deze verschroeide en is bij haar milt gestopt. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij veel pijn heeft gehad en dat zij moeilijk kon ademen. Voorts is vermeld in een medische verklaring betreffende [medeverdachte 2] dat sprake is van een schotverwonding in de rechterzij zonder uittreedverwonding met vermoeden van inwendig bloedverlies. De aard van het letsel is dus duidelijk. Het Hof heeft voorts op basis van de stukken van het geding vastgesteld dat [medeverdachte 2] aan de schotwond moest worden geopereerd. Een blik achter de papieren muur leert mij dat men in het ziekenhuis uit het lichaam van [medeverdachte 2] operatief een kogelpunt kaliber. 45 heeft verwijderd. [7] Dat in geval van een schotwond in de zij- dan wel de buikstreek, waar zich vitale organen bevinden, die in casu ook zijn geraakt, medisch ingrijpen noodzakelijk is om het letsel te herstellen, lijkt mij een feit van algemene bekendheid. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het slachtoffer nog lange tijd last moet hebben gehad van de wond, waarvan immers geenszins kan worden aangenomen dat zij snel zal herstellen gelet op de plek en ernst van de verwonding. Voorts lijkt het mij aannemelijk dat het een en ander heeft geleid tot een blijvend ontsierend litteken op de plek van de schotverwonding. De omstandigheid dat de bewijsconstructie van het Hof niets naders inhoudt omtrent de nodige medische behandeling en het uitzicht op herstel kan aan het vorenstaande geen afbreuk doen. [8]
8.6. Tot slot wijst het middel er op zichzelf beschouwd terecht op dat enkele gegevens die het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging kennelijk redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring van het feit, te weten - kort gezegd - dat de verdachte een vuurwapen ter hand heeft genomen, dat hem niet bekend was en waarvan hij zich niet vooraf heeft vergewist of dat wapen was doorgeladen, niet worden vermeld in de gebezigde bewijsmiddelen en dat het Hof evenmin met voldoende nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het deze feiten en omstandigheden heeft ontleend. Ik meen dat de bestreden vaststelling van het Hof niet geheel uit de lucht komt vallen, nu het Hof heeft overwogen dat een en ander ‘uit het strafdossier’ is gebleken. Overigens zijn de betreffende feiten en omstandigheden ook door de advocaat-generaal ter terechtzitting van het Hof van 12 april 2013 expliciet aan de orde gesteld. Dat deze feiten en omstandigheden niet zijn vermeld in de gebezigde bewijsmiddelen moet mijns inziens dan ook beschouwd worden als een kennelijke vergissing. Dan komt vervolgens de vraag op welk rechtens te beschermen belang de verdachte heeft bij vernietiging en terugwijzing op dit punt, nu niet te verwachten valt dat het oordeel van het Hof daardoor anders zal worden. Ook de schriftuur maakt geen melding van een rechtens te respecteren belang dat de verdachte zou hebben bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering op dit punt. [9] Daarom stel ik mij op het standpunt dat de verdachte bij deze klacht geen belang heeft en de klacht dus tevergeefs is voorgesteld.
Kortom: de bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 07-600123-09 is naar de eis der wet met redenen omkleed.
8.7. Het middel faalt.
9.1. Het
zesde middelklaagt over ’s Hofs oordeel ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase.
9.2. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof heeft miskend dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak met een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een uitspraak binnen zestien maanden en niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep. Aldus heeft de hantering van een onjuist uitgangspunt er toe geleid dat het Hof minder strafkorting heeft gegeven, althans is de strafkorting niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd, mede gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de gegeven strafkorting in verhouding tot de opgelegde straf.
9.3. Het Hof heeft onder het kopje ‘Oplegging van straf’ ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt dat de zaak op 17 mei 2012 behoorde te zijn afgerond.
Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim elf maanden, welke overschrijding geheel toe te schrijven is aan de omstandigheid dat aan de onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep op weinig voortvarende wijze uitvoering is gegeven. Dit niet alleen in de strafzaak van de verdachte, maar ook in de strafzaken van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , welke laatstgenoemde strafzaken in hoger beroep op proceseconomische gronden gekoppeld zijn aan de met hun strafzaken samenhangende strafzaak van de verdachte. Van enige andere reden die de vertraging zou verklaren en rechtvaardigen, is niet gebleken.
Het hof ziet hierin aanleiding om in de strafmaat rekening te houden met deze overschrijding, door de gevangenisstraf voor de duur van dertig jaar die het hof voornemens was op te leggen, te matigen tot negenentwintig jaar en zes maanden.”
9.4. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 m.nt. Mevis, rov. 3.7, heeft het volgende toetsingskader te gelden. In cassatie kan het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn en het gevolg dat aan schending daarvan wordt verbonden alleen op begrijpelijkheid worden getoetst, omdat een dergelijk oordeel sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan de beoordeling door de cassatierechter.
9.5. In de onderhavige zaak is inderdaad sprake van een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevond en zich overigens nog steeds bevindt. Dat betekent dat de behandeling van de zaak in hoger beroep in beginsel met een einduitspraak diende te zijn afgerond binnen zestien maanden na het instellen van het rechtsmiddel. [10] Door te oordelen dat de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld heeft het Hof het voorgaande miskend. Het middel klaagt hierover terecht. Dit behoeft niet tot cassatie leiden gelet op het volgende.
9.6. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, nu op weinig voortvarende wijze uitvoering is gegeven aan de onderzoekswensen van de verdediging. Daarbij heeft het Hof geen bijzondere omstandigheden in aanmerking genomen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, het feit dat de behandeling gelijktijdig plaatsvond met de behandeling van de zaken tegen meerdere medeverdachten, en verzoeken van de verdediging die moesten worden uitgevoerd, terwijl deze mijns inziens wel hadden kunnen nopen tot een ander oordeel. [11] Niettemin: gelet op de zestien-maanden termijn bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase ruim negentien maanden en niet zoals het Hof heeft aangenomen, ruim elf maanden. Het rechtsgevolg dat het Hof heeft verbonden aan de door hem vastgestelde schending van de redelijke termijn, bestaat daarin dat de anders op te leggen gevangenisstraf van dertig jaren is verlaagd met zes maanden. De vraag rijst of het Hof bij een juiste aanname van de overschrijding zou zijn gekomen tot een grotere matiging van de straf. De steller van het middel stelt zich op het standpunt dat het Hof zich kennelijk gebonden heeft geacht aan de in cassatie geldende maximale strafvermindering van zes maanden. Ik stel voorop dat voor dat standpunt geen enkel aanknopingspunt in de strafmaatoverwegingen van het Hof is te vinden, waarbij zij aangetekend dat de feitenrechter niet is gebonden aan de door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunten voor strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. [12]
Juist is wel dat een strafkorting van zes maanden overeen komt met de maximale korting die de Hoge Raad normaliter pleegt te hanteren bij overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase en daarvan wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen afgeweken. Gelet hierop zie ik niet in dat het Hof bij een overschrijding van negentien maanden nog meer dan zes maanden strafkorting zou hebben toegepast, nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval zoals hiervoor bedoeld. In ogenschouw genomen dat een strafkorting van zes maanden evenzeer zou passen bij een overschrijding van de redelijke termijn met ruim negentien maanden, meen ik dat het middel niet tot cassatie behoeft te leiden. Het uiteindelijke oordeel van het Hof om in het onderhavige geval een strafkorting van zes maanden toe te passen is gelet op hetgeen hiervoor onder 9.4 is vooropgesteld immers niet onbegrijpelijk.
9.7. Het middel is terecht voorgesteld, maar behoeft niet tot cassatie te leiden.
10.1. Het
zevende middelklaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van zogenoemde shockschade.
10.2. De benadeelde partij [betrokkene 1] , zijnde de moeder van de overleden [slachtoffer 2] , heeft zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van € 5.000,-, bestaande uit shockschade (immateriële schade). De door de benadeelde partij geleden schade zou zijn veroorzaakt door de in de zaak met parketnummer 07-620475-08 onder 3. en 4. tenlastegelegde feiten. De Rechtbank heeft die vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat een dergelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en heeft bepaald dat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting van het Hof van 10 april 2013 heeft de benadeelde partij te kennen gegeven haar vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven. Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de shockschade betwist.
10.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2013 heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd, een en ander overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Bedoelde pleitnotities houden ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] het volgende in:
“Ten aanzien van de vordering van [betrokkene 1] geldt dat de uitspraak van het Hof Amsterdam waarnaar in de vordering wordt verwezen in cassatie geen stand heeft gehouden. De Hoge Raad heeft ten aanzien van die vordering overwogen:
“4.4. Het middel slaagt derhalve. Omdat reeds thans vaststaat dat de vordering van de benadeelde partij, welke de vergoeding van zogenoemde "shockschade" betreft, niet-ontvankelijk moet worden verklaard op de grond dat een der gelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen die beslissing in deze zaak zelf nemen.”
Nog afgezien van de vraag of de in de brief van GGZ Meerkanten beschreven symptomen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld opleveren, is deze vordering naar het oordeel van de Hoge Raad niet geschikt om in het strafgeding te behandelen, zodat deze vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.”
10.4. Het arrest van het Hof houdt wat betreft de vordering van [betrokkene 1] het volgende in:
“Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd acht het hof deze vordering vatbaar voor toewijzing, gelet op de deugdelijke onderbouwing van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Hoofdelijkheid
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover één of meer van de mededaders het bedrag reeds heeft/hebben voldaan.”
10.5. De overwegingen van het Hof houden in dat aan [betrokkene 1] een bedrag van € 5000,- wordt toegekend als vergoeding voor door deze geleden zogenaamde shockschade. Van shockschade wordt doorgaans gesproken indien een persoon geestelijk letsel oploopt als gevolg van het waarnemen van of het geconfronteerd worden met een door gevaarzettend handelen van een ander veroorzaakt ernstig gevolg. In een dergelijk geval handelt de dader niet alleen onrechtmatig jegens degene die door zijn handelen is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele shock wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Deze situatie zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een familielid dat ooggetuige is van een geweldsdelict of een naaste die het slachtoffer zwaar gewond dan wel levenloos aantreft. De door die emotionele shock ontstane immateriële schade komt onder omstandigheden op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding van shockschade (immateriële schade) als hier gevorderd is volgens HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 [13] onder meer vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [14]
10.6. Het oordeel van het Hof dat de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] , welke ziet op geleden shockschade, zich leent voor toewijzing is onvoldoende gemotiveerd, gelet op de eisen die door de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 22 februari 2002 worden gesteld. Uit de overwegingen van het Hof blijkt immers geenszins dat is onderzocht of in het onderhavige geval aan het vereiste van vaststelling in rechte is voldaan. Reeds daarom is het middel terecht voorgesteld. [15]
10.7. Kennelijk heeft het Hof aan zijn oordeel ten grondslag gelegd een aan het voegingsformulier gehechte brief van 27 november 2009 van GGZ Meerkanten te Lelystad, waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een heftige rouwreactie bij [betrokkene 1] , maar daaruit blijkt - zoals de steller van het middel conform het oordeel van de Rechtbank naar mijn mening terecht heeft geconstateerd - niet van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu er voorts geen stukken in het dossier zijn te vinden waaruit het bestaan van geestelijk letsel waardoor Akbar in haar persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, had naar mijn mening de vordering van de benadeelde partij, die de vergoeding van zogenoemde ‘shockschade’ betreft, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard op de grond dat behandeling van een dergelijke vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De Hoge Raad kan om doelmatigheidsredenen die beslissing in deze zaak zelf nemen. Dit brengt mee dat de bestreden uitspraak wat betreft de aan de verdachte opgelegde betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij in zoverre evenmin in stand kan blijven.
10.8. Het middel slaagt.
11.1. Het
achtste middelklaagt dat ’s Hofs toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige] , zijnde de vader van de overleden [slachtoffer 2] , onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt gesteld dat het Hof enkel heeft vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering ter terechtzitting van het Hof van 10 april 2013 nader heeft onderbouwd op het door de verdediging betwiste onderdeel en dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten 3 en 4 in de zaak met parketnummer 07-620475-08.
11.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2013 heeft mevrouw Huigen namens de benadeelde partij [getuige] diens vordering tot schadevergoeding als volgt toegelicht:
“De in eerste aanleg ingediende vordering tot schadevergoeding wordt gehandhaafd in de strafzaak in hoger beroep tegen de verdachte. Ik heb één bijlage gevonden, die onleesbaar is. De kosten voor de moskee betreffen kosten voor de huur van een zaal. De overige kosten zijn gemaakt ter voorbereiding op de begrafenis.”
11.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2013 heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd, een en ander overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Bedoelde pleitnotities houden ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] het volgende in:
“Ten aanzien van de vordering van [getuige] geldt dat deze in de aan de verdediging verstrekte vordering is onderbouwd tot een bedrag van € 565,-. Voor het overige zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.”
11.4. Het arrest van het Hof houdt wat betreft de vordering van [getuige] het volgende in:
“Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.065,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is deze vordering ter terechtzitting van het hof van 10 april 2013 nader onderbouwd op het door de verdediging betwiste onderdeel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Hoofdelijkheid
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover één of meer van de mededaders het bedrag reeds heeft/hebben voldaan.”
11.5. Het ook in hoger beroep toepasselijke artikel 361, vierde lid, Sv bepaalt dat de rechter zijn beslissing over de vordering van de benadeelde partij met redenen dient te omkleden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de opvatting dat ten aanzien van een op vordering van een benadeelde partij te nemen beslissing aansluiting dient te worden gezocht bij het motiveringsvoorschrift van de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, Sv door de Hoge Raad expliciet is verworpen. [16] Hoe ver de motiveringsplicht voor de rechter in het concrete geval reikt zal mede afhankelijk zijn van de inhoud van de vordering van de benadeelde partij en van hetgeen door de benadeelde partij en door de verdachte ter terechtzitting met betrekking tot deze vordering is aangevoerd.
11.6. Het oordeel van het Hof betreffende de gegrondheid van de vordering en de aannemelijkheid van schade - verweven als dit oordeel is met waarderingen van feitelijke aard - kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Er kan slechts worden onderzocht of dat oordeel de grenzen van het begrijpelijke overschrijdt. Ik acht 's Hofs toewijzing van de vordering niet onbegrijpelijk gelet op het navolgende. In het schade-onderbouwingsformulier, dat als bijlage 1 is gehecht aan het voegingsformulier, wordt melding gemaakt van uitvaartkosten die in totaal € 5.665,- bedragen. Daarvan is reeds een bedrag van € 4.600,- door de verzekering vergoed, terwijl het resterende bedrag van
€ 1.065,- nog als kostenpost wordt opgevoerd. Alleen de kosten voor de moskee van in totaal € 565, die deel uitmaken van het voornoemde bedrag van € 1.065,-, worden met drie bonnen onderbouwd. Ter terechtzitting van het Hof is ten aanzien van de overige kosten (van € 500,) betoogd dat dit kosten betreffen die gemaakt zijn ter voorbereiding op de begrafenis. Daarmee is het desbetreffende onderdeel van de in het schade-onderbouwingsformulier gevorderde uitvaartkosten toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat namens de benadeelde partij daarmee nadere - en kennelijk ook voldoende - onderbouwing is gegeven aan het door de verdediging betwiste onderdeel van de vordering. Nu het ‘verweer’ van de raadsman uiterst summier is te noemen, behoefde het Hof, anders dan het middel wil, zijn beslissing over dat deel van de vordering niet nog nader te motiveren dan het reeds heeft gedaan. Aan het vereiste van artikel 361, vierde lid, Sv is aldus voldaan. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [getuige] toereikend gemotiveerd toegewezen. [17]
11.7. Het middel faalt.
12.1. Het
negende middelklaagt in de eerste plaats dat ’s Hofs toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 2] , zijnde de zuster van de overleden [slachtoffer 1] , onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. In de tweede plaats wordt geklaagd dat het Hof het toegewezen bedrag aan schadevergoeding heeft vermeerderd met de wettelijke rente, terwijl die wettelijke rente niet is gevorderd.
12.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2013 heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd, een en ander overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Bedoelde pleitnotities houden ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] het volgende in:
“De vordering van [betrokkene 2] ten aanzien van het herbegraven in Suriname dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze schade is geen rechtstreeks gevolg van het feit, maar van de kennelijke wens van [slachtoffer 1] zelf. Bovendien is het herbegraven kennelijk een gevolg van de opdracht van het Openbaar Ministerie dat het lichaam aanvankelijk in Nederland begraven moest worden. Tenminste één van beide begrafenissen kan niet aan cliënt worden toegerekend.”
12.3. Het arrest van het Hof houdt wat betreft de vordering van [betrokkene 2] het volgende in:
“Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.028,85, vermeerderd met de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het hof de geclaimde kosten voor de herbegrafenis voor toewijzing vatbaar nu die schade als gevolgschade is aan te merken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Hoofdelijkheid
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden voor zover de mededader het bedrag reeds heeft voldaan.”
12.4. De door [betrokkene 2] gevorderde schade ziet op de zaak met parketnummer 07-620475-08 onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten. Blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof met redenen omkleed beslist op het verweer van de raadsman. Het Hof is van oordeel dat de geclaimde kosten voor de herbegrafenis als gevolgschade moet worden gezien. Evenals bij het achtste middel betreft het hier de vraag of het Hof meer had dienen te motiveren. Ik meen dat die vraag wederom ontkennend moet worden beantwoord. De raadsman heeft alleen ten aanzien van de herbegrafeniskosten met een tweetal argumenten aangevoerd dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het feit. Dit summiere betoog van de raadsman noopte het Hof niet zijn oordeel van een nadere motivering te voorzien dan het reeds heeft gedaan. Voorts acht ik de toewijzing van het Hof van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] , een feitelijk oordeel, niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
12.5. Dan kom ik toe aan de bespreking van de tweede klacht betreffende de beslissing van het Hof dat het toegewezen bedrag aan schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Nu de stukken van het geding, waaronder het voegingsformulier, niet inhouden dat de benadeelde partij vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, had het Hof het toegewezen bedrag niet mogen vermeerderen met de wettelijke rente. [18] Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en volstaan met vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof heeft beslist dat de wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] . [19] Dit brengt mee dat het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op de aanvangsdatum van de wettelijke rente, buiten bespreking kan blijven.
12.6. Over de opgelegde schadevergoedingsmaatregel wordt niet expliciet geklaagd. Ten overvloede wil ik daarbij wel opmerken dat het oordeel van het Hof dat de verdachte in het kader van de op de voet van art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichting wettelijke rente verschuldigd is, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het stond het Hof immers vrij al dan niet een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Bij het opleggen daarvan berekent het Hof het schadebedrag, waartoe de wettelijke rente behoort, naar de krachtens het Burgerlijk Wetboek geldende criteria. De wettelijke rente is ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade, die het gevolg is van de onrechtmatige daad van verdachte, is ingetreden. [20]
12.7. De tweede klacht van het middel slaagt, terwijl de eerste klacht van het middel faalt.
13.1. Het
tiende middelklaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
13.2. Namens de verdachte is op 3 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld, waarna de stukken op 16 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn, die zes maanden bedraagt aangezien de verdachte ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in verband met deze strafzaak was gedetineerd, met nagenoeg 12 maanden is overschreden. De klacht is dus terecht voorgesteld.
De overschrijding van de termijn heeft tevens tot gevolg dat de behandeling van het cassatieberoep niet binnen zestien maanden kan worden afgerond. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
13.3. Het middel slaagt.
14. Het eerste middel, het tweede middel, het derde middel, het vierde middel, het vijfde middel, het achtste middel, en de eerste klacht van het negende middel, falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering. Het zesde middel is terecht voorgesteld, maar behoeft niet tot cassatie te leiden. Het zevende middel, de tweede klacht van het negende middel en het tiende middel zijn terecht voorgesteld.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend:
- wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van voormelde benadeelde partij in haar vordering;
- voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] ;
- wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In de zaken tegen de medeverdachten, met griffienummers 13/03201 ( [medeverdachte 2] ), 13/02318 ( [medeverdachte 3] ) en 14/02085 ( [medeverdachte 4] ), concludeer ik vandaag eveneens.
2.Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
3.Vgl. o.a. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:204, HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:48, HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3147 en de conclusie van AG Spronken (ECLI:NL:PHR:2014:1934) vóór HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3101 (HR: art. 80a RO).
4.Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.
5.Vgl. o.m. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:883 en de conclusie van AG Hofstee (ECLI:NL:PHR:2014:59) vóór HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:357 (HR: art: 81.1 RO).
6.Vgl. o.m. HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289 en HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802.
7.Zie proces-verbaal 2008290477-1 van Politie Amsterdam-Amstelland van 18 oktober 2008, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] , pag. 018.
8.Vgl. o.m. de conclusie van AG Machielse (ECLI:NL:PHR:2010:BK3377) vóór HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3377 (HR: art. 81 RO) en de conclusie van AG Vegter (ECLI:NL:PHR:2014:1540) vóór HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:3482 (HR: art. 81 RO).
9.Vgl. o.m. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202 en HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960.
10.Zie 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, m.nt. Mevis, rov. 3.16.
11.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, m.nt. Mevis, rov. 3.7, 3.13.1 en 3.14.
12.Vgl. o.m. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6254, en HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1967.
13.Zie ook HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583.
14.Vgl. o.m. HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528.
15.Vgl. o.a. HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5670, HR 3 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5624, HR 20 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5435.
16.Vgl. o.a. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762.
17.Vgl. bv. de conclusie van AG Machielse (ECLI:NL:PHR:2009:BH2787) vóór HR 7 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2787.
18.Vgl. HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262.
19.Vgl. o.m. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:547 en HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652.
20.Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652.