ECLI:NL:RBDHA:2025:17262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
NL25.9025 en NL25.9029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen; Polen verantwoordelijk voor behandeling

Op 8 oktober 2024 heeft eiser in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 18 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Tevens heeft de minister de overdrachtstermijn van eiser aan Polen verlengd wegens onderduiken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 16 september 2025 geoordeeld dat de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat de verlenging van de overdrachtstermijn gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 september 2024 in Polen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, wat betekent dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn registratie in het Eurodac-systeem onjuist is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de zorgen die eiser heeft geuit over de behandeling in Polen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die de minister zouden verplichten om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.9025 en NL25.9029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op de beroepen van eiser gaat over het besluit van de minister om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag en over het besluit om de overdrachtstermijn te verlengen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat de verlenging van de overdrachtstermijn in stand kan blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 oktober 2024 in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 18 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag (bestreden besluit 1). [1] De minister heeft bij bestreden besluit van eveneens 18 februari 2025 de overdrachtstermijn van eiser aan Polen verlengd wegens onderduiken (bestreden besluit 2). [2]
2.1.
Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [3] , op 10 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan de beroepen over?
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. De minister heeft het bestreden besluit 1 gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin staat dat op grond van de Dublinverordening de minister een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 september 2024 in Polen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Om die reden heeft Nederland op 29 november 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. [4] Polen heeft dit verzoek op 2 december 2024 aanvaard. [5]
3.1.
De minister heeft verder met het bestreden besluit 2 op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [6] de overdrachtstermijn van eiser aan de autoriteiten van Polen met 18 maanden verlengd wegens onderduiken.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroepen. De minister heeft in zijn verweerschrift van 9 april 2025 namelijk gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Uit de systemen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) zou blijken dat eiser zich drie maal (namelijk op 8, 15 en 22 januari 2025) niet aan de meldplicht heeft gehouden, terwijl hij op verschillende manieren van die meldplicht op de hoogte is gesteld.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken (MOB-melding) zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [7] Op basis van een dergelijke melding mag een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang. Dit is anders als een vreemdeling na die melding nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus kan worden aangenomen dat hij nog prijs stelt op deze bescherming. Dit komt er in de praktijk op neer dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar de vreemdeling verblijft en dat de gemachtigde met de vreemdeling contact heeft gehad over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader gemaakt moeten worden.
4.2.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of de zij nog contact onderhoudt met eiser, of zij weet waar eiser verblijft, en zo ja of eiser in Nederland verblijft. Bij schrijven van 10 april en 17 april 2025 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat tot op heden sprake is van telefonisch contact, maar dat zij niet beschikt over adresgegevens van eiser en ook niet weet of eiser nog in Nederland verblijft. De rechtbank gaat er, vanwege het telefonische contact tussen eiser en zijn gemachtigde, van uit dat eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroepen.
Is Polen verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser betoogt Polen niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Daartoe voert eiser aan dat hij in Polen onder dwang en gepaard met mishandelingen (meerdere keren) vingerafdrukken heeft afgestaan en geen asielaanvraag heeft ingediend. Tevens heeft hij een verklaring moeten ondertekenen waarin hij aangeeft dat hij geen asiel in Polen zou aanvragen.
5.1.
Lidstaten zijn op grond van de Eurodacverordening [8] verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Op grond van artikel 24, derde lid, van de Eurodacverordening maakt het referentienummer mogelijk dat gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan een lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kan uit dat nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgens het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met “1”. [9] Uit het resultaat van het Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser in Polen is geregistreerd onder het referentienummer [referentienummer]. Daaruit volgt dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Polen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister bij een dergelijke categorie 1-registratie, behoudens tegenbewijs, ervan uit mag gaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht. [10] Dit is vrij recent herhaald. [11] Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd op grond waarvan de verantwoordelijkheid van Polen in zijn geval in twijfel zou moeten worden getrokken. De enkele stelling van eiser dat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend of heeft willen indienen in Polen, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de gegevens die geregistreerd staan in het Eurodac-systeem. Daarmee verklaart eiser niet waarom uit het Eurodac-systeem het tegendeel blijkt en legt hij ook niet uit waarom de minister niet van deze informatie zou mogen uitgaan. De minister heeft daarom terecht aanleiding gezien om Polen om terugname te verzoeken en hij heeft geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de juistheid van de Eurodac-registratie. Dat betekent dat de minister terecht artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening aan het claimverzoek ten grondslag heeft gelegd en het claimverzoek op de juiste grondslag is gebaseerd. Eisers niet onderbouwde stelling dat hij onder dwang en gepaard met mishandelingen vingerafdrukken heeft afgestaan maakt het voorgaande niet anders. Als eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de (hogere) Poolse autoriteiten dan wel bij de daartoe aangewezen instanties. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de Poolse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mag de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de minister voor Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst hij naar een door hem overgelegd artikel waaruit zou blijken dat de Poolse autoriteiten bekend hebben gemaakt om tijdelijk geen asielaanvragen in behandeling te nemen. [12] Eiser wijst ook op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [13] Verder vreest eiser na overdracht aan Polen het slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser betoogt ook dat hij bij terugkomst in Polen terechtkomt in een slechte situatie waarin hem geen mogelijkheden tot onderdak, studie, werk en medische voorzieningen worden geboden. Hij voert hiertoe aan dat hij viermaal de grens van Polen is gepasseerd en ook viermaal, na mishandelingen, is uitgezet naar Wit-Rusland, en aldus meerdere keren slachtoffer is geworden van pushbacks. Eiser heeft zeven dagen in detentie gezeten en is daarna overgeplaatst naar een kamp, waar hij één dag verbleef alvorens naar Nederland te vertrekken. Tijdens zijn verblijf in Polen is eiser niet in enige procedure opgenomen of op andere wijze begeleid door de autoriteiten. Tot slot voert eiser aan dat de minister onvoldoende heeft onderkend dat, gelet op zijn eigen ervaringen in Polen, niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dat verband verwijst eiser naar het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [14] , de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [15] en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024 [16] , waaruit blijkt dat de minister een verderstrekkende vergewisplicht heeft met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat. Volgens eiser had de minister ten aanzien van Polen uit eigen beweging moeten nagaan of uit algemene indicaties blijkt dat hij na overdracht een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het van het EU Handvest vanwege structurele tekortkomingen.
6.1.
Het betoog slaagt niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 juni 2025. [17] Daarin is geoordeeld dat de minister, ondanks recente ontwikkelingen in Polen, nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft eerder op 4 september 2024 [18] geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet volgt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Polen die maken dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Dit oordeel is sindsdien herhaald [19] , ook na bekendwording van nieuwe Poolse regelgeving die het recht op asiel aan de grens met Wit-Rusland tijdelijk kan opschorten. Die regelgeving ziet op personen die irregulier de grens oversteken en niet op asielzoekers die via een gereguleerde overdracht op basis van de Dublinverordening het land binnenkomen. Eiser zal na overdracht aan Polen legaal inreizen met een laissez passer. Bovendien hebben de Poolse autoriteiten ingestemd met het claimverzoek, waarmee zij zich er uitdrukkelijk toe hebben verbonden de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen conform de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
6.1.1.
Eisers betoog dat opvang ontbreekt, dat hij te maken heeft gehad met detentie, mishandeling en pushbacks bij grensoverschrijding, maken het voorgaande niet anders. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve stukken of rapportages. Evenmin is gebleken dat eiser zich destijds met klachten heeft gewend tot de daartoe bevoegde Poolse autoriteiten, of dat dit voor hem onmogelijk of zinloos zou zijn geweest. Wat betreft de pushbacks heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat asielzoekers die op basis van de Dublinverordening worden overgedragen, het risico lopen hiervan slachtoffer te worden. De minister heeft terecht gesteld dat eiser via een gereguleerde overdracht rechtmatig zal worden toegelaten tot Polen. Daarmee is aannemelijk dat de Poolse autoriteiten hun verplichtingen op basis van de Dublinverordening ook in zijn geval zullen nakomen. Tot slot, slaagt het betoog van eiser wat betreft de vergewisplicht niet. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling [20] waaruit volgt dat de op betrokkene rustende last om aannemelijk te maken dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, onverlet laat dat de minister uit eigen beweging rekening zal moeten houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan betrokkene zal worden overgedragen. De minister heeft geen verderstrekkende vergewisplicht dan voorheen.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. Hij is namelijk mishandeld en gediscrimineerd in Polen. Zo hebben de Poolse autoriteiten eiser mishandeld, waaronder geschopt, geslagen en uitgescholden en heeft eiser in erbarmelijke detentieomstandigheden moeten verblijven. Dit heeft geleid tot traumatische gevolgen, terwijl hij juist vanuit een oorlogssituatie is gevlucht. Eiser ondervindt tot op heden psychische gevolgen van de wijze waarop de Poolse autoriteiten met hem zijn omgegaan. Verder voert eiser aan dat de minister bij de beslissing om eisers asielaanvraag niet onverplicht in behandeling te nemen niet kan volstaan met de motivering dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het arrest X van het Hof. Ook verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. [21] Eiser voert hierbij aan dat de minister de verklaringen over de detentieomstandigheden van eiser en de pepperspray, die in eisers ogen is gespoten dient te onderzoeken. De minister had bovendien moeten meewegen dat eiser de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen en niet in Polen.
7.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het aan de minister om te beoordelen of in het specifieke geval sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De rechter moet die beoordeling terughoudend toetsen. [22] Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat de minister zijn besluit om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid deugdelijk moet motiveren en moet reageren op wat een vreemdeling heeft aangevoerd. Wanneer een vreemdeling zich beroept op omstandigheden die verband houden met een verblijf in een andere lidstaat mag de minister volstaan met een kortere motivering. Als deze omstandigheden al zijn betrokken bij de beoordeling of de minister voor die andere lidstaat mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag hij in beginsel verwijzen naar zijn standpunt daarover. [23]
7.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft de gestelde mishandeling, detentieomstandigheden en psychische gevolgen wel degelijk betrokken bij de besluitvorming en gemotiveerd waarom die geen aanleiding vormen om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. De verwijzing van eiser naar zijn persoonlijke ervaringen in Polen, waaronder het gebruik van pepperspray, beledigingen, mishandeling door autoriteiten en het verblijf in detentie, is onvoldoende onderbouwd met objectieve gegevens. Zo heeft eiser geen medische documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij psychische schade heeft opgelopen, noch enig ander stuk waaruit blijkt dat zijn verklaringen steun vinden in objectieve informatie. Uit het verslag van het gehoor blijkt bovendien dat eiser, gevraagd naar zijn gezondheid, heeft verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij gezond is. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat hij ten gevolge van zijn verblijf in Polen lijdt aan trauma of andere psychische klachten die de overdracht onevenredig hard zouden maken. Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht naar Polen in zijn specifieke geval van onevenredige hardheid zou getuigen. In dat licht heeft de minister kunnen volstaan met een verwijzing naar zijn gemotiveerde standpunt over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele wens van eiser om in Nederland asiel aan te vragen, is evenmin aan te merken als een bijzondere omstandigheid die noopt tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, is de minister, bij ontbreken van voldoende onderbouwde bijzondere omstandigheden, niet gehouden om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank ziet in de verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
Mocht de minister de overdrachtstermijn verlengen?
8. Eiser betoogt dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd, omdat geen sprake is van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser heeft hij zich niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten gehouden om een overdracht te voorkomen. Ter onderbouwing verwijst hij naar het Jawo-arrest [24] en de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022. [25] Eiser voert aan dat in zijn geval geen sprake was van een geplande overdracht of van enige poging tot overdracht, noch is hij daarover geïnformeerd. Ook was hij niet verplicht om permanent in het asielzoekerscentrum te verblijven. De gemachtigde van eiser voert verder aan dat er nog steeds telefonisch contact is met eiser. Tot slot verwijst eiser ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen. [26]
8.1.
Uit artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van een vreemdeling met maximaal 18 maanden kan worden verlengd indien deze vreemdeling onderduikt. Voor onderduiken is volgens vaste rechtspraak [27] , onder verwijzing naar het arrest Jawo [28] , vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat de minister er – als de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de betrokken vreemdeling zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen – van mag uitgaan dat de vreemdeling de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 juni 2025 blijkt hoe en wanneer de minister de vreemdeling informeert over zijn verplichtingen. [29] Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een dergelijke bedoeling niet had. [30]
8.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft verwezen naar een melding van het COa van 23 januari 2025, waaruit blijkt dat eiser op die datum met onbekende bestemming is vertrokken. Uit de door de minister overgelegde screenshots bij het verweerschrift blijkt dat eiser zich op 8, 15 en 22 januari 2025 driemaal niet aan zijn meldplicht heeft gehouden. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd toegelicht dat eiser sindsdien ook niet is teruggekeerd naar de opvang. Dit is door eiser, die niet aanwezig was op de zitting, ook niet betwist. Evenmin heeft eiser laten weten waar hij verblijft. Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, volgt de meldplicht (onder meer) uit het M35-H formulier dat eiser bij de asielaanvraag heeft ontvangen. Niet is gebleken dat eiser bij zijn vertrek uit de opvang heeft laten weten waar hij zou verblijven en hoe hij bereikbaar zou zijn. Dit brengt mee dat de minister de overdracht niet kon uitvoeren. Hij kon immers al geen vertrekgesprek met eiser hebben om hem op de hoogte te stellen van eisers (verdere) verplichtingen bij de overdracht. Om te kunnen vaststellen dat eiser is ondergedoken is in een geval als dit niet noodzakelijk dat daadwerkelijk een vertrek is gepland (bijvoorbeeld door het boeken van een vlucht) dat geen doorgang heeft kunnen vinden. Immers, door een vertrek met onbekende bestemming op het moment dat de overdracht nog niet is gepland, kan dan worden voorkomen dat de overdrachtstermijn wordt verlengd. De doeltreffende werking van het Dublin-systeem vereist, kortom, dat ook ingeval nog geen overdracht is gepland of de overdracht feitelijk niet kan worden uitgevoerd, de mogelijkheid bestaat om de overdrachtstermijn te verlengen. [31] Dat de gemachtigde van eiser betoogt dat zij nog steeds telefonisch contact heeft met eiser, maakt het oordeel niet anders. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bedoeling had om zich aan toezicht te onttrekken of dat hij op enige andere manier zijn verblijfplaats kenbaar heeft gemaakt. De verwijzing van eiser naar het Jawo-arrest, de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, leidt niet tot een ander oordeel, nu de feiten en omstandigheden in deze zaak duidelijk anders zijn. Gelet op deze omstandigheden heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven met het oog op het frustreren van de overdracht, zodat sprake is van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De minister heeft de overdrachtstermijn dan ook op goede gronden tot 18 maanden kunnen verlengen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Habibi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL25.9025.
2.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL25.9029.
3.Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL25.9026 en is toegewezen op 30 april 2025.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
5.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
6.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662 en 30 oktober 2023, ECLI:NL: RVS:2023:3988.
8.Verordening (EU) 603/2013.
9.Dit volgt uit artikel 24, derde lid, van de Eurodacverordening gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening.
10.ABRvS 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, rechtsoverweging 3.2, ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, rechtsoverweging 5 en ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3012, rechtsoverweging 3.1.
11.Zie ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
12.Eiser verwijst hiertoe naar het artikel ([website]) ‘Polish parliament approves bill allowing suspension of asylum rights’ van 21 februari 2025 van Notes from Poland.
13.21 maart 2025, NL25.1686 (niet gepubliceerd).
14.ECLI:EU:C:2024:195 (arrest X).
15.12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
16.27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
18.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455. Zie ook ABRvS 6 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:15.
19.Zie ABRvS 14 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3800.
20.Zie ABRvS 22 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2357.
22.ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, onder 4.
23.ABRvS 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653, ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778, ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860, ABRvS 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484, ABRvS 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4853, ABRvS 11 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:723 en ABRvS 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.
24.HvJ 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218.
27.Zie ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630 en ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2935.
28.HvJ 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218.
30.Zie ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16.
31.Zie in gelijke zin de uitspraak van deze zittingsplaats van 2 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16366.