Conclusie
1.Inleiding
2.Aanleiding vordering tot cassatie in het belang der wet
viewsof inzichten) van het VN-Mensenrechtencomité [8] die dateren van na de door de Hoge Raad gewezen arresten van 13 mei 2008. In die uitspraken heeft het VN-Mensenrechtencomité op 18 juli 2017 kort gezegd bepaald dat de (toepassing van de) Wet DNA-V onvoldoende waarborgen en maatwerk bevat voor minderjarigen en in strijd is met art. 17 IVBPR. Volgens het VN-Mensenrechtencomité moet sprake zijn van een beoordeling “
on a case-by-case basis” en werd in de zaken waarom het ging ten onrechte de minderjarigheid van de veroordeelde niet betrokken in de beoordeling. Deze uitspraken roepen op zijn minst de vraag op of de oordelen van de Hoge Raad van 13 mei 2008 naar aanleiding van de eerdere vorderingen tot cassatie in het belang der wet herijking behoeven. Daarbij is overigens van belang op te merken dat rechtbanken bij de beoordeling van bezwaarschriften in het kader van de Wet DNA-V verschillend omgaan met de uitspraken van het VN-Mensenrechtencomité hetgeen (wederom) rechtsongelijkheid met zich brengt. [9] Ook in dat opzicht is het dus wenselijk dat de Hoge Raad duidelijkheid verschaft over hoe de uitspraken van het VN-Mensenrechtencomité moeten worden begrepen en welke maatstaven dienen te worden aangelegd bij de beoordeling van bezwaarschriften van minderjarigen tegen de opname van hun DNA-profiel in de DNA-databank.
3.Verdragsrechtelijk kader
Art. 8:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR):
Art. 17:
1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam.
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK):
Art. 3:
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
Art. 16:
1. Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam.
Art. 40:
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.
4.Wettelijk kader
1. In deze wet wordt verstaan onder:
2. Met een veroordeelde als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld een persoon die op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is ontslagen van alle rechtsvervolging en aan wie tevens een maatregel als voorzien in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, alsmede een persoon aan wie bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd.
Artikel 2:
1. De officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de officier van justitie die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, tenzij:
Artikel 7:
1. De veroordeelde kan tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, binnen veertien dagen na de dag waarop zijn celmateriaal is afgenomen onderscheidenlijk de dag waarop de mededeling, bedoeld in artikel 6, derde lid, is betekend, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar tegen de strafbeschikking verzet had kunnen worden gedaan. De zesde afdeling van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
2. Het bezwaarschrift is met redenen omkleed.
3. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk.
4. Zolang tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel een bezwaarschrift kan worden ingediend en zolang een ingediend bezwaarschrift niet is ingetrokken of daarop niet is beslist, wordt op basis van het celmateriaal van de veroordeelde geen DNA-profiel bepaald.
afgiftevan celmateriaal kan de veroordeelde geen bezwaar maken, dat kan op grond van art. 7 Wet DNA-V slechts tegen de
bepalingvan een DNA-profiel op grond van dit afgenomen celmateriaal en het vervolgens
opnemenvan het profiel in de DNA-databank. Hierna zal ik spreken van het DNA-bevel, waarmee ik zowel het bevel tot afgifte van celmateriaal als het vervolgens verwerken daarvan tot een DNA-profiel bedoel.
5.Wetsgeschiedenis
aard van het misdrijfniet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegdniet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
gerechtvaardigd. In de wetsgeschiedenis worden de volgende voorbeelden genoemd waarin een dergelijke situatie zich zou kunnen voordoen:
gepleegd, en niet zozeer op de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde na het plegen daarvan. [26] Een nadere duiding van de reikwijdte is volgens de wetgever in abstracto moeilijk te geven en zal door toepassing in concrete gevallen in de beoordeling van de officier van justitie en de rechter nader gestalte moeten krijgen. [27]
van de veroordeelde.Het kan daarbij, zoals hiervoor al opgemerkt, dus ook gaan om de opsporing van (mogelijk) reeds gepleegde strafbare feiten. Een eerdere (relevante) veroordeling kan daarnaast een omstandigheid zijn die aannemelijk maakt dat de verdachte kan recidiveren en DNA-onderzoek voor de opsporing van een eventueel toekomstig te plegen strafbaar feit relevant kan zijn. [28]
6.Jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM
Hoge Raad
W tegen Nederlandde klacht van een minderjarige die zich had verweerd tegen de verwerking van zijn celmateriaal met een beroep op onder andere art. 8 EVRM, niet-ontvankelijk verklaard. [44] Het enkele feit dat het gaat om een minderjarige is voor het EHRM geen reden af te wijken van zijn eerdere bevindingen in de zaak
Van der Velden tegen Nederland [45] waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de Nederlandse regelgeving omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden voldoet aan de vereisten zoals bepaald in art. 8 EVRM. Bij dit oordeel heeft het EHRM betrokken dat de Wet DNA-V waarborgen biedt tegen ongedifferentieerde opslag van DNA-gegevens, het DNA-profiel anoniem en gecodeerd wordt opgeslagen en de verdachte slechts met zijn opgeslagen DNA-profiel wordt geconfronteerd als hij eerder al een strafbaar feit heeft gepleegd of in de toekomst een strafbaar feit zal plegen. Waar in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een arrest van het EHRM in 2008 in de zaak van de minderjarige S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk een generiek onderscheid in de wetgeving is geïntroduceerd tussen minderjarigen en meerderjarigen bij DNA afname, opslag en verwerking, wordt een dergelijke impuls vanuit het EHRM aan de Nederlandse wetgever dus niet gegeven. [46]
7.De literatuur en blik naar het buitenland
Bundesverfassungsgerichtin 2013 bepaald dat opslag en verwerking van DNA-profielen van minderjarigen op gespannen voet kan komen te staan met de opvoedingsgedachte van het jeugdstrafrecht. [57] In de zaak waar het om ging ontbrak het volgens het constitutioneel hof aan een weging van de betekenis van de jeugdige ontwikkelingsfase van de betrokkene bij de strafbare gedraging. Het meewegen van deze factor is volgens het hof aangewezen omdat deze de (voor de opslag van het DNA-profiel vereiste) reële verwachting dat de veroordeelde nog een keer de fout in kan gaan aanzienlijk kan beïnvloeden. In de zaak die voorlag ging het om een minderjarige van 14 jaar die was veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur wegens ‘seksueel misbruik van kinderen’ omdat hij zijn 13-jarige klasgenote (naar eigen zeggen met wederzijds goedvinden) een zuigzoen (
Knutschfleck) had gegeven en haar bedekte geslachtsdelen had betast. [58] Volgens het hof was sprake van een ‘
’jugendtypische Verfehlung’’en had de rechtbank geen rekening gehouden met de ‘
’wesentlichte Umstände des Einzelfalles’’.
8.Uitspraken VN-Mensenrechtencomité
9.5 The Committee recalls that even interference provided for by law should be in accordance with the provisions, aims and objectives of the Covenant and reasonable in the particular circumstances. [67] The notion of arbitrariness includes elements of inappropriateness, injustice, lack of predictability and due process of the law, [68] as well as elements of reasonableness, necessity and proportionality. [69] Even though, in society, the protection of privacy is necessarily relative, the competent public authorities should only be able to obtain information relating to an individual’s private life if such information is essential in the interest of society, as understood under the Covenant. [70] Even with regard to interference that is in conformity with the Covenant, relevant legislation must specify in detail the precise circumstances in which such interference may be permitted. A decision to make use of such authorized interference must be made only by the authority designated under the law and on a case-by-case basis. [71] 9.6 In the present case, the Committee notes that, on 18 March 2009, the author was sentenced to 36 hours of community service for an act of verbal violence and theft. On the same date, the District Public Prosecutor ordered that she be submitted to DNA testing and the tissue sample was taken on 8 April 2009. Although the State party has provided explanations as to the content and general application of the DNA Testing Act, it has not indicated why it was necessary, in the light of the State party’s stated legitimate aim, to submit the author to compulsory DNA testing considering her participation in and the nature of the criminal acts.
9.7 The Committee notes the author’s statement that, under the DNA Testing Act, DNA testing orders are issued automatically for persons who have been given a custodial sentence, juvenile detention order or alternative sanction for offences of such gravity that pretrial detention may be imposed. The State party has admitted that the Act only provides for limited weighing of interests by the public prosecutor before issuing the order for tissue sample collection. The Committee also notes that, even though exceptions to DNA testing do exist under article 2 (1) (b) of the Act, they are very narrowly construed and do not include, for instance, consideration for the age of the offender, as acknowledged by the State party. According to the State party, article 2 (1) (b) of the Act applies only in exceptional cases, for instance in cases where it is actually impossible for the person to reoffend (such as owing to bodily injury). (…)
9.10 Finally, the Committee notes the State party’s argument that the Act does not distinguish between children and adults because there is no reason to make a legal distinction between them for the purpose of preventing, investigating and prosecuting criminal offences and that the Act is not contrary to the best interest of the child. The Committee however considers that children differ from adults in their physical and psychological development, and their emotional and educational needs. [72] As provided for, in, among others, articles 24 and 14 (4) of the Covenant, State parties have the obligation to take special measures of protection. [73] In particular, in all decisions taken within the context of the administration of juvenile justice, the best interest of the child should be a primary consideration. [74] Specific attention should be given to the need for the protection of children’s privacy at criminal trials. [75] As explained by the author, her age was never taken into consideration, including throughout the tissue sample collection process, where she was not informed of the possibility of objecting to the sample being collected by a police officer, nor was she informed of the possibility that she could be accompanied by her legal representative.
9.11 Accordingly, the Committee finds that, although lawful under domestic law, the interference with the author’s privacy was not proportionate to the legitimate aim of prevention and investigation of serious crimes. Therefore, the Committee concludes that such interference was arbitrary and in violation of article 17 of the Covenant.’’
9.Jurisprudentie rechtbanken
10.Aanbevelingen P-G Hoge Raad in Rapport DNA van veroordeelden 2018
11.Analyse en conclusie
gerechtvaardigdis. Juist de jeugdigheid en/of gebrekkige jeugdige ontwikkeling van een minderjarige kan een door hem begaan misdrijf tot een incident maken dat zich niet (snel) wederom zal voordoen in het (volwassen) leven van de minderjarige. Ook de manier waarop het misdrijf is uitgevoerd, kan daarbij een rol spelen. Gedacht kan hierbij worden aan de in de jurisprudentie voorgekomen gevallen zoals het spuiten van graffiti, het afsteken van (een) vuurwerk(bom), het stelen van een vaas met tulpen of het in brand steken van een wc-rol en wc-rolhouder op school (‘fikkie stoken’). [93] Hetzelfde geldt voor verbale bedreigingen op het schoolplein of een uit de hand gelopen examenstunt. Het strafrechtelijk etiket dat op dergelijk gedrag kan worden geplakt (en dat DNA-onderzoek in beginsel rechtvaardigt) kan onder omstandigheden niet in verhouding staan tot de ernst van het feit. Wanneer geen recidive valt te verwachten van andere (relevante) misdrijven en ook geen aanwijzingen bestaan dat de minderjarige eerder of nog meer (relevante) misdrijven zou hebben gepleegd, moet door de rechter kunnen worden beslist dat de afname van celmateriaal en het verwerken daarvan tot DNA-profiel niet
gerechtvaardigdis.
buiten de wettelijke uitzonderingsgronden omgeen ruimte is voor een aparte belangenafweging voor minderjarigen. [94] De Hoge Raad heeft in deze arresten niet expliciet uitgesloten dat minderjarigheid, althans leeftijd dan wel de jeugdige ontwikkeling van een minderjarige, wel kan worden betrokken bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan waaronder het misdrijf is gepleegd, waardoor een DNA-bevel niet gerechtvaardigd is.